1921: Streuvels en Viérin in Damme en omgeving

“de enige verbinding met de buitenwereld was de witte stoomboot, die regelmatig de aansluiting verzekerde met Brugge en Sluis” (DE SMET, J., ‘Damme in 1923’, Rond de Poldertorens, 1969, 138)

“buiten de dochter van de bruggedraaier, die uit haar huisje komt om de ophaalbrug open te draaien wanneer de stoomboot voorbijkomt” (DE SMET, J., ‘Damme in 1923’, Rond de Poldertorens, 1969, 138)

“De champetter (…) praat er met de vreemde werklieden die er aan ’t opbouwen der nieuwe brug bezig zijn” (DE SMET, J., ‘Damme in 1923’, Rond de Poldertorens, 1969, 139)

…..Gelijk twee vrome pelgrims, die ’t levensgewoel willen ontvluchten en de wereld vergeten, zijn we er op uitgetrokken - hij om nieuwe schoonheid te ontdekken, ik enkel belust op stilte en afzondering. (LANNOY, D., ‘Emmanuel Viérin en Damme’, Ulieden Spiegel, 2013, 65)

Even buiten de Dampoort, houdt alle gerucht en beweging ineens op, wij bevinden ons reeds in vollen buiten, in de verlatene streek van ’t Noorden. (LANNOY, D., ‘Emmanuel Viérin en Damme’, Ulieden Spiegel, 2013, 65)

Statig als eene zwaan glijdt onze witte schroefboot over den effen spiegel van het kanaal….

Aan den eind der lijnerechte vaart ziet men een fijn, wit molentje en houten ophaalbrug, omgeven door eene wemeling van kleine huizetjes met witte gevels en rode daken…

Het lijkt of we inderdaad voor eenen droomstad staan waar alle leven is uitgestorven. De straat die naar het ruime marktplein voert is veel te breed om zoo verlaten te zijn; aan wederkanten rijen woningen met gesloten luiken …. De aanblik wekt onweerstaanbaar een gevoel van eerbied, een huiver van ontroering. (LANNOY, D., ‘Emmanuel Viérin en Damme’, Ulieden Spiegel, 2013, 65)

Aan het uiteinde der dorpsstraat hebben we de kerk in middeleeuwse bouwtrant, sober en streng van lijnen doch in eigenaardige staat van verval. Boven dit onttakeldkruisschip rijst een stompe torenmassa met de zware drummers langs drie boveneenstaande boogverdiepingen de lucht in. (LANNOY, D., ‘Emmanuel Viérin en Damme’, Ulieden Spiegel, 2013, 66)

Hier in de eenzaamheid, waar de stilte door niets gestoord wordt, waar de uren van den dag onmerkbaar voortschuiven, mede met de schaduwen en met den hemel, die in hun trage vaart onmerkbaar vervormen en wisselende gedaanten aannemen…..( LANNOY, D., ‘Emmanuel Viérin en Damme’, Ulieden Spiegel, 2013, 67)

Het algemeen uitzicht van het stadsbeeld biedt ten ander altijd eene eigenaardige schoonheid. (LANNOY, D., ‘Emmanuel Viérin en Damme’, Ulieden Spiegel, 2013, 67)
Een morgen dat de zon bachten het groene zwerk gedoken blijft, heeft Viérin zijn doek langs het kanaal opgesteld om er de houtene ophaalbrug, met ’t stadsbeeld op den achtergrond , te schilderen. Deze zo karaktervolle en schilderachtig doende in het landschap, zal eerstdaags verdwijnen en door eene moderne draaibrug vervangen worden!

Hier geldt het nog eens: de impressie van grijzen weemoed die de sombere atmosfeer over het onderwerp spreidt…..( LANNOY, D., ‘Emmanuel Viérin en Damme’, Ulieden Spiegel, 2013, 67)

In Damme teruggekeerd vinden wij er alles bij ’t oude: het stadhuis, de kerk, de statige middeleeuwse woningen; ons logement ‘ tusschen Arend en Leeuw ’.

De zilveren klank van het torenklokje weergalmt als eene droeve weeklacht over het oude Damme dat verlatener en eenzamer schijnt dan ooit.

Een bende toeristen dwalen er over het marktplein, troepen er rond het standbeeld van Van Maerlant die hen uit zijne hoogte beziet en met ernstige philosofen-tronie schijnt hij weeral te zeggen: ‘Ic kenne al deze saken’

Vaarwel Damme! (LANNOY, D., ‘Emmanuel Viérin en Damme’, Ulieden Spiegel, 2013, 69)

1921
DE SMET, J., ‘Damme in 1923’, Rond de Poldertorens, 1969, 138-139; LANNOY, D., ‘Emmanuel Viérin en Damme’, Ulieden Spiegel, 2013, 65-69.
De Smet, J.; Lannoy, Danny
1921