16/06/1857, Krantenartikel over de verlenging van het kanaal tot in Sluis, Middelburgsche courant (www.delpher.nl)
Dezer dagen heeft het verslag aan den koning, over de openbare werken in 1855 en 1856 het licht gezien. Omstrent het kanaal van Brugge naar Sluis, leest men daarin het volgende:
Het nader onderzoek om de zaak der zoo zeer verlangde daarstelling van het kanaal van Brugge tot in de stad Sluis, tot meerdere klaarheid te brengen heeft geleid tot een door den hoofdingenieur opgemaakt ontwerp ter verlenging van dat kanaal tot aan de nu geheel aangeslikte kaai of binnenhaven van Sluis.
Volgens dit plan zal de watering tot in Sluis worden doorgetrokken, de voor de gezondheid schadelijke uitwaseming der tegenwoordige kade door hare demping worden voorgenomen, en in een voldoende lozing der riolen worden voorzien, terwijl tevens eene oppervlakte van 10 ½ bunder rijpe schorren kan worden ingedijkt.
De kosten van dit ontwerp waren aanvankelijk op f 38,100 geraamd, doch zullen f 40,350 bedragen, omdat door de militaire genie niet kan worden bewilligd in het halen der aarde van de aan haar toebehoorende gronden, waarop bij het opmaken van het ontwerp was gerekend.
Zoo wel de gemeente als de betrokken polderbesturen verklaarden met dit ontwerp ingenomen te zijn.
Het kwam er dus slechts op aan te bepalen door wien het werk zou worden uitgevoerd en hoe de kosten zouden worden gevonden.
In de eerste plaats was er sprake van eene uitvoering van rijkswege, waarop door de gemeente en het gewestelijk bestuur werd aangedrongen.
Toen echter door de provinciale staten in hunne jongste zomervergadering, in plaats van eene bijdrage, zoo als was voorgesteld, een renteloos voorschot van f 8000 was verleend, kon van die wijze van uitvoering wel niet langer sprake zijn.
Intusschen verdient de uitvoering van het plan allezins ondersteuning van ’s rijkswege.
Het Bruggesche kanaal was bij zijn aanleg bestemd om eene verbinding van de vlaamsche en belgische kanalen met de Westerschelde te erlangen. Aan die bestemming heeft het echter nimmer beantwoord.
Bij Brugge was het kanaal door een dam afgesloten, even zoo bij Sluis door den dam die nog bestaat.
Het kanaal van Brugge tot Sluis was dus slechts een van alle zijden afgesloten vaarwater dat nauwelijks kan gezegd worden eene vereeniging der steden Brugge en Sluis te vormen.
Bij Brugge is de toestand sedert een paar jaren geheel veranderd. Door den aanleg, ten koste van de belgische regering, van sluizen en het opruimen van den dam, is het kanaal aldaar in gemeenschap gebragt met de vlaamsche wateren, en wel voornamelijk met het kanaal van Brugge naar Oostende en met dat van Brugge over Gent naar Neuzen, zoo dat eene gemeenschap te water tusschen de steden Sluis, Brugge en Neuzen benevens met al de belgische kanalen en vaarwaters is verkregen.
Dat dit voor het land van Cadzand van groot belang kan zijn, en dat Sluis, wanneer het kanaal tot in de gemeente wordt verlengd, eene niet onbelangrijke los- en ladingsplaats kan worden, zal wel geen betoog behoeven. Doch niet alleen in deze omstandigheden ligt de grond, dat eene ruime ondersteuning uit ’s rijks schatkist aan de gemeente Sluis billijk is voorgekomen.
De indijkingen door den franschen generaal van Damme, ingevolge de bekende concessie uitgevoerd, en welke de aanslibbing van het Zwin hebben veroorzaakt, komen later in eigendom bij den staat.
Daarenboven zal de indijking van 10 ½ bunder domeingrond eene bate opleveren die op ongeveer f 10,000 wordt begroot.
Met het oog op het vorenstaande, werd uitzigt geopend op een rijksubsidie van f 26.000 over twee jaren verdeeld.
Behalve het renteloos voorschot van de provincie, groot f 8,000, aflosbaar in 25 jaren, hebben de ingezetenen van St. Anna ter Muiden en Heille zich bereid verklaard f 762 en die van Sluis om f 1590 bij te dragen.
Het te kort zal ten laste der gemeente Sluis komen.