A. Tot en met de Pacificatie van Gent

In 1567 herstelde de hertog van Alva op hardhandige manier de orde. De zogenaamde watergeuzen vluchtten naar Engeland. Het jaar 1568 wordt beschouwd als het begin van de Tachtigjarige Oorlog omdat de strijdkrachten van Willem van Oranje de Nederlanden binnenvielen; het Vrije verscherpte de burgerwacht. In 1570 legerde Alva Spaanse troepen in de kuststreek; hij deed konvooischepen uitrusten om de zeevisserij te bescherrnen en om te beletten dat de Watergeuzen zouden landen. Toch bemachtigden deze in april 1570 Briele en Vlissinge.

Vanaf dit moment vormde Vlissinge een bedreiging voor de veiligheid van de zwinstreek. Vanaf 1572 hielden de Vlissingenaars raids in het Oostvrije. Hun taktiek bestond daarin dat ze op een bepaalde plaats aanmeerden, daar roofden en brandden, maar zich terugtrokken zodra een Spaanse troepenmacht naderde. Op 22 september landden rebellen" in de sektor Blankenberge-(Uitkerke, Heist)-Knokke en plunderden daar de kerken; anderzijds landde een groep te Nieuwerhaven. Onderwijl bleek echter dat de geuzen steun genoten bij een deel van de inwoners van het Vrije.

In 1573 zag het ernaar uit dat de Prins van Oranje het gewest rond Oostburg en Kadzand wou bezetten. Het Spaanse opperbevel legerde troepen in de bedreigde sektoren en wierp schansen op (torens + aarden wallen) (HE 131, Dudz SL 138, WR 94, KZ 230). De vesten van Sluis werden opgeknapt, en de kustgemeentien opgetrommeld om de zeeoever te bewaken. Op 20 augustus 1575 trachtten de Vlissingenaars om in de sektor Knokke-Heist een bruggenhoofd te vestigen. Daarbij werd de dorpskom van Heist in brand gestoken (pers. nota: ook kerk van Westkapelle). Men kon de inval met moeite afweren; daarna werden Spaanse en Duitse troepen naar het zeefront gezonden. De akties van de Watergeuzen en het verkeer van de vreemde soldaten verhoogden de onveiligheid in de Zwinstreek.

De schepen van de Watergeuzen waren meester over de wateren voor de Vlaamse kust. Ze legden zich erop toe, om de Vlaamse vissers te beletten de haringvangst in de Noordzee te beoefenen. Deze laatsten beschikten over heel weinig konvooischepen; door herhaalde botsingen op zee en de heersende piraterij kreeg de grote Vlaamse visserij zware klappen; de vissersnering van de havens die het dichtst bij Vlissinge lagen, nl. Sluis, Heist, Blankenberge, Wenduine, ging stilaan tenonder.

Na acht jaren vol vijandelijkheden te land en ter zee, sloten Spanje en de staten-Generaal op 30 december 1576 de Pacifikatie van Gent. Dit bestand bracht de vrede en de godsdiengtvrijheid. De Zwinstreek was verlost van de dreiging uit Zeeland; de overblijvende Vlaamse vissers voeren weer ter haringvangst; de boeren kregen de gelegenheid om hun geteisterde bedrijven weer op gang te brengen; de ekonomie kon herademen; maar de Kalvinisten traden meer en meer naar voren; op 1 september 1579 onthaalden de schepenen van het Vrije de Prins van Oranje binnen Brugge (gesteund door protestantse edelen).

B. Farnese verovert Sluis en Oostende

Stilaan kregen de Kalvinisten de overhand. In de parochies stelden ze een predikant (minister). ennamen ze de katolieke kerken in gebruik. Hun invloed en hun optreden waren van die aard, dat ze zelf begonnen de godsdienstvrijheid van de katolleken te hinderen; de reaktie bleef niet uit. Onder de leiding van de goeverneur van de Nederlanden, Alessandro Farnese, hertog van Parma, stichtten de katholieke “Malcontenten” in 1579 de Unie van Atrecht. In 1580 begon Farnese, met de steun van Spaanse en Waalse soldaten, van het zuiden uit de Nederlanden te heroveren.

De Prins van Oranje hield zijn hoofdkwartier te Brugge; hij organiseerde een verschanste linie die bestond uit de steden Oostende, Brugge en Gent; de Ieperleet B (Oostvaart) en de Brugse Leie (Gentse Vaart). Het Vrije riep de weerbare mannen op om de bruggen en de sluizen te bewaken. Daar Farnese eerst het Westland veroverde en vandaaruit oprukte werd de Ieperleet B bijzonder versterkt. Het Vrije bouwde (echte) forten bij de bruggen van Schipstale, Nieuwwege en Stalhille, en bij de sluizen van Plassendale en Oudenburg (KZ 31).

Farnese kon niet Oostende innemen, dat door de Nederlandse vloot gesteund werd. Hij marcheerde oostwaarts en stak de Brugse Leie over; hi j bedreigde Damme en de vaarweg naar het Zwin. Sluis zag het gevaar naderen en beschermde zich door middel van een inundatie. In augustus 1583 staken ze op een drietal plaatsen de zeedijk door:
1. op de linkeroever van het Zwin, nl. te Mude en op het Hazegras, waardoor Greveninge, Reigaarsvliet en andere wateringen door het zoutwater overvloeid werden;
2. op de rechteroever, nl. even ten zuiden an Sluis bij Brugheers.
De in- en uittrekkende vloed spoelde een lange kronkelende kreek uit (met vertakkingen) tot in Lapscheure, Middelburg en Moerkerke (St.-Katarina?). Het sas van de Verse Vaart te Nieuw Mude werd vernield, zodat de vaarweg naar Brugge geblokkeerd was. De Bruggelingen namen in 1584 de Ieperleet B als vaarweg naar de zee.

In het voorjaar van 1584 veroverde Farnese het gehele Brugse Vrije, behalve Oostende en Sluis, waar de Kalvinisten stand hielden. De garnizoenen van de twee steden beschermden zich door de inundatie. Ze hielden strooptochten in de kuststreeek. Daar de Sluizenaars de Zwinmonding afsloten, besloot Farnese eerst hun stad uit te schakelen. In 1587 bouwde hij de schipbrug die Sluis van alle bevoorrading afsneed. De stad gaf zich over op 5 augustus. Onderwijl was door de gevechten in de Zwinstreek en op de wateren voor de Zwinmonding de visserij van het Vrije nagenoeg vernietigd. De boten van de Heistse vissers waren gekaapt door de watergeuzen of naar Zeeland gvlucht. Hun dorp was al In 1575 in brand gestoken.

Zodra Sluis gevallen was, pakte het Vrije het probleem van de overstroming aan; het schepenkollege besliste dat alle wateringen, die lagen tussen de Blankenberge Dijk en het Zwin, een bijdrage moesten storten voor het dihten van de dijkgaten. Reigaarsvliet beperkte eerst de omvang van de intrekkende vloed door dammen te leggen in bepaalde watergangen; daarin plaatste men primitieve sluisjes die het overtollige water konden uitlaten. Reigaarsvliet en de aanpalende wateringen lagen voor Pasen 1589 weer droog WR 103, Dudz SL 163). Na 6 jaar overstroming konden de boeren weer hun hoeven betrekken en hun akkers bewerken (WR 103, Dudz SL 163).

In 1587 werd het fort bij de Blankenbergse Sluis opgericht. Zodra Sluis uitgeschakeld was, begonnen de Spanjaarden de kust van de Zwinstreek tegen de Zeelanders te beschermen (forten). Op de linkerkant van de Zwinmonding bouwden ze het St.-Annafort, het St.-Jorisfort en het Boerenverdriet en verschansten ze de kerk van Heist (verbrand - paardenstal). Op de rechterkant verrezen het fort ter Hofstede, het fort van Kokside, het St.-Filips-, het St.-Pieters- en het St.-Jansfort. Aardenburg, Oosburg en Ijzendijke waren verschanste steden.

De Oostendse vrijbuiters stroopten de kuststreek af; hun uitvallen werden beperkt, eerst door in 1595 schansen te leggen langs de Blankenbergse Vaart, en door in 1599 een ring van forten te bouwen (KZ 35) rond Oostende. Daardoor was het Vrije bevrijd van de Oostendenaars. Aan de rechterzijde van het Zwin stroomde de dagelijkse vloed, van het Lapscheurse gat uit, tot bij Damme, Middelburg en Aardenburg. Bij hoog tij staken alleen de nog bestaande dijken en de omwalde' steden boven de watervlakte uit; de dorpskom van het oude Lapscheure, dat 1,5 km ten noordoosten van het huidige dorp stond, ging helemaal verloren.

In 1604 kreeg Maurits van Nassau de opdracht om het belegerde Oostende te ontzetten (KZ 239). Op 25 april zette zijn vloot een leger aan wal op Kadzand; het stevig verweer van het St.-Klarafort, dat de linkeroever van de Zwinmonding beschermde, verplichtte de Prins om oost- waarts rond de stad Sluis heen te trekken. Na de inname van Ijzendijke en Aardenburg naderde hij van het zuidoosten uit Sluis; hij stak de Zoute en de Verse Vaart over, en legde een verschanste linie rond de stad; Sluis gaf zich op 20 augustus over; de Oostendenaars moesten op 22 september de wapens neerleggen.

De boeren die door de gevechten rond Sluis uit hun hoeven verjaagd waren, keerden huiswaarts; maar de Sluizenaars begonnen het Noorden af te stropen (KZ 244). Om te beletten dat Nederlandse troepen naar Brugge zouden doorstoten, bouwde het Vrije in 1605 drie forten ten noorden van Damme (Dudz SL 113):
1. Het St.-Donaasfort op de Verse Vaart.
2. Het St.-Frederiksfort bij de Zwarte Sluis (eerste voorl. sluis bij Fred.fort uit 1596, WR 103) (1617).
3. Het St.-Jobsfort bij de sluis vanZuid-over-de Lieve.
Daarna verzwakte de militaire aktiviteit zodat beide partijen op 9 april 1609 het Twaalfjarig Bestand sloten. Beide legers bleven op de ingenomen posities.

De Zwinstreek was in twee zones (frontstreek) verdeeld; de bestandslijn bestond uit: de zwinmonding; de verschansingen rond Sluis; het Lapscheurse Gat tot Middelburg; de bewoners herstelden de schade en keerden naar hun gewone bezigheden terug; aan de oostkant van het Zwin werkte een aantal gelanden samen om in 1611 de St.-Pietersdijk te bouwen, waarmee een deel van het verdronken land droog gelegd werd. Die dijk liep van Platheule naar Aardenburg; het overige overstroomde gewest kon vooralsnog niet teruggewonnen worden; de oudste dorpskern van Lapscheure was al weggespoeld.

C. De Linie van Fontaine (en Cantelmo)

Graaf Fontaine, de militaire bevelhebber in Vlaanderen, bleef waakzaam. In 1617 deed hij de oude wallen van Damme tot een stervormige vestinggordel ombouwen (KL of Z? 246). Zodra op 26 maart 1621 het Twaalfjarig Bestand ten einde liep, zwermden de Sluizenaars weer over de Zwinstreek. Om van de ergste opeisingen bevrijd te zijn, gooiden de hoofdmannen van de parochies het op een akkoord met de goeverneur van het Groot Kasteel te Sluis; ze betaalden vaste jaarlijkse "rechten": het kasteelgeld aan de goeverneur opdat hij zijn mannen binnen redelijke perken zou houden; een bijdrage aan de officieren van het kasteel; een vergoeding voor een of meer "sauvegardes" (vrijgeleiden).
Het Vrije stelde weer de kustwacht in; de drie forten voor Sluis werden bemand; Fontaine legde een versterkte linie aan die bestond uit:
1. Een rij schansen op de westkant van het Zwin (KZ 255);
2. Een waterweg, de legervaart (Jezuieten) die de linie zou bevoorraden.
In 1621 werd de Koolkerkse Vaart tot Peerboom uitgebaggerd, en de overdrag te Peerboom vervangen door een sas. In 1622 verbreedden delvers het Oud Zwin van Peerboom tot Schapebrug; verder werd de kronkelende half verlande Reigaarsvliet rechtgetrokken en gekanaliseerd tot de Graafjansdijk op het Hazegras.

Op het noordeinde van de Legervaart bouwde Fontaine het Groot of St.-Izabellafort met een sas, dat door een sluisvliet met het Zwin verbonden was. Die sluisvliet werd beschermd door het Klein of St.-Teresiafort. In de open ruimte tussen het St.-Izabellafort: en het St.-Donaasfort liet Fontaine op de westoever van de Vuile Vaart, enkele redoutes (kleine forten) oprichten. Zijn hoofdkwartier bevond zich bij Vijhuizen. Daarrond lag een uitgebreid legerkamp, dat Spaanse, Italiaanse, Duitse en Waalse troepen omvatte; een redoute beschermde het sas van Pereboom. Anderzijds vormde de streek rond Lapscheure een overstroomd niemandsland.

Ook de Nederlanders legden een verschanste linie aan (frontzone). Ze legerden een grote troepenmacht op de oostoever van de zwinmonding, tegenover het Izabellafort. Hun kamp werd omringd met een gebastioneerde wal; op het zuideinde ervan stond het Nassaufort, op het noordeinde het Oranjefort. Dit kantonnement heet het Retranchement. De wallen van Sluis waren al gebastioneerd; op de westzijde van het Pas bouwde men het Groot en het Klein Pasfort; er werden redoutes opgeworpen in het geïnundeerde gewest rond Oostburg en Aardenburg.

Hoewel er geen noemenswaardige aktiviteit te bespeuren Viel, was Fontaine toch beducht voor landingspogingen op de strandvlakte tussen het Izallafort en Knokke. In 1627 trok hij zijn linie dor tot aan de duinen van de Zoute Schorre. Daar bouwd hij het St.-Paulusfort. Dit was door middel van de Paulusdijk: en de Paulusvaart, verbonden met de Legervaart. Halverwege richtte men het St. Bernaartfort op; vervolgens werd langs de Vuile Vaart het Sterrefort gebouwd; daar vestigde Fontaine zijn hoofdkwartier.

Daarna zag Fontaine dat de bestaande linie langs de Vuile Vaart niet sterk genoeg zou zijn om een Nederlands offensief op te vangen (KZ 257). In 1632 deed hij een nieuwe gracht graven recht naar het St.-Donaasfort. Aan de westzijde ervan legde men een verkeersweg, die beschermd werd door een borstwering met zeven bastionpunten. In 1633 hielp de nieuwe linie een aanval uit Sluis afweren. In 1638 volgde Andrea de Cantemo Fontaine op. In 1641 deed Cantelmo de schansgracht van Fontaine verbreden (KZ 259) en in 1643 bracht hij verbeteringen aan de bewuste linie die tenslotte naar hem genoemd werd.

Ondertussen stak een nieuw gevaar op voor de Spaanse Nederlanden. In 1643 sloten Frankrijk en de staten-Generaal van Nederland een verbond; de Fransen vielen Zuid-Vlaanderen binnen en rukten naar het noorden op. Er landden Engelse troepen te Oostende om te beletten dat Frankrijk de Spaanse Nederlanden zouden bemachtigen (KZ 261). Anderzijds hield het Zwinfront stand, totdat het Verdrag van Munster op 30 januari 1648 tussen Spanje en Nederland getekend werd.

D. De gevo!gen van de Tachtigjarige Oorlog

Een van de artikels van het verdrag liet beide partijen hun gebied behouden; de Nederlanders hielden het Zwin en de Schelde gesloten; aan beide zijden moest een aantal forten gesloopt worden; men nam de Zwinmonding en het Lapscheurse Gat als de staatsgrens; maar de stad Mude en de helft van haar grondgebied vielen binnen de Noordelijke Nederlanden; de nieuwe grens werd eerst in 1664 precies afgebakend.

Het verdrag van 1648 stelde een einde aan een oorlog, die vele jaren grote delen van de Nederlanden geteisterd had, en de bevolking van de frontstreek onophoudelijke ellende bezorgd had; de parochies van het Noorden betaalden 27 jaar oorlogsschattingen aan de goeverneur van Sluis en leverden voorraden en "gheforceerde ghiften" aan het Sluise garnizoen. Ieder jaar vorderde het Brugse Vrije zware belastingen om de kosten van de oorlog te dragen; de boeren werden verplicht om steeds weer levensmidelen, paardevoeder en materialen te leveren; partien soldaten aten en dronken kosteloos in de herbergen en op de hoeven. In de dorpen werd af en toe geweld gepleegd.

De Tachtigjarige Oorlog heeft. de vaarweg vernietigd, die eeuwen lang een stroom van goederen aanvoerde en wegvoerde, en die de bloei van de vijf Zwinsteden en de stad Brugge rneebracht. Het sas van de Verse Vaart werd niet meer hersteld; de weinige schuiten die na 1648 nog enige vrachten aanvoerden, beschikten alleen over een gebrekkige vaarweg. De Zwinstadjes stierven een langzame dood. Te Damme verhandelde men alleen de goederen, die over de Lieve verscheept werden. Ondertussen kende Brugge een nieuwe handelsaktivteit dank zij de aanleg van de Oostendse en de Gentse Vaart (1618-23); maar Heist (arm dorp, geen boten op zee) was nog niet in staat om zijn vissersnering weer op gang te brengen.

Door de zware financiële aderlatingen en de geleden schade vorderden de wederopbouw van de woningen en het herstel van de ekonomie niet zo vlug (HE 142). Sommige hoeven werden definitief verlaten. Het duurde tot de periode 1630-1640 eer de kerkfabrieken over de nodige middelen beschikten om de parochiekerken weer op te bouwen (Dudz SL 179, WR 127, 130). Eerst verrichtte men voorlopige herstellingen; daarna werd het kerkschip weer in gebruik genomen. In vele gevallen was de herbouwde kerk kleiner dan de bidplaats voor de godsdiensttroebelen. Anderzijds werden de bruikbare stenen van de kerk van het oude Lapscheure vervoerd naar het nieuwe Lapscheure waar men in 1653 de huidige kerk bouwde.

Niet alleen vele hoeven en huizen waren vernield, maar ook alle molens van het Noorden waren in de gevechten tenonder gegaan.; enkele parochies waagden het om al in het Twaalfjarig Bestand een nieuwe molen op te richten; hier en daar begon een smid (voor de landbouw), een wagenmaker en andere ambachtslieden weer te werken; de ekonomie en de handel kwamen pas op dreef toen de vrede terugkeerde; de parochies beschikten weer over de nodige molenaars, ambachtslieden en neringdoenden; de waterschappen onderhielden weer de wegen, de bruggen en de watergangen.

 

| inhoudstafel |