De tweede helft van de 11de eeuw is gekenmerkt door de zes oorlogen, die Lodewijk XIV (°1638, koning 1643-1715. regeert vanaf 1661) in onze gewesten voerde (WR 148, Dudz SL 215, KZ 262). De Franse koning had zich tot doel gesteld om de oostgrens van Frankrijk tot de Rijn te verleggen. Aanvankelijk had alleen Zuid-Vlaanderen te lijden van de plunderingen en opeisingen van de Franse troepen. Het Brugse Vrije trof maatregelen om zijn grondgebied te beveiligen; de kustparochies werden opgeroepen op “lanternewacht” en de torenwacht te houden. Het Vrije hief belastingen om de Spaanse garnizoenen te betalen en te bevoorraden; het St.-Donaasfort, het St.-Izabellafort en de wallen van Damme werden in stand gehouden.

De 1ste oorlog eindigde in 1659; maar het Vrije onderhield verder de kustwacht en de garnizoenen. In 1667 begonnen de Fransen de Devolutieoorlog (WR 152, Dudz SL 217, KZ 263). Daar de vijand tot Midden-Vlaanderen doordrong, riep het Vrije zijn weerbare mannen op, om de linie van de Oostendse Vaart te bezetten. De boeren moesten inkwartiering, vervier en foerage leveren aan de Spaanse troepen. Anderzijds eisten de Fransen een zware "brandschat". De 2de oorlog eindigde in 1668 met de Vrede van Aken. Daarbij viel een deel van het Westland ten offer aan het imperialisme van Lodewijk XIV.

De Spaanse troepen bleven op de kosten van het Vrije logeren. In 1672 ontketende Lodewijk XIV de Hollandse oorlog tegen Spanje en Nederland samen. Het Vrije hield dadelijk de kust- en de torenwacht. De weerbare mannen werden opgeroepen om de Oostendse Vaart te bewaken en pioniers om de verschanste steden van Zuid-Vlaanderen bij te werken; het schepencollege hief hogere belastingen voor het onderhoud van de Spaanse troepen en de vele wachtposten. Ieder jaar moesten de parochies paarden en wagens kopen om die uit te sturen naar verre steden; de boeren leverden graan, groenvoeder en brandhout.

Door het Vrije marcheerden Nederlandse troepen die naar het zuiden trokken; op hun tochten rustten ze uit in de herbergen om daar te eten en te drinken; daar vond men ook gedurig Spaanse “partien” of groepen “gidsen”. De bevel voerende officieren werden zoet gehouden met een uitkoopsom of geschenken. Het Franse hoofdkwartier te Kortrijk organiseerde de brandschatting op het Vrije. De parochies betaalden jaarlijks een zware som om de dreigende “represaille” te vermijden. Het Vrije vergoedde af en toe een deel van de lasten en onkosten; maar sommige boeren geraakten “insolvent" en lieten hun hoeve in de steek; het aantal armen steeg.

Uit de talrijke voorbeelden van represaillies, die door de Fransen verricht werden, halen we hier een geval aan; Dudzele moest in 1677 566 ponder groot lenen om de Franse contributie te kunnen betalen. Dit geld werd op 20 mei naar het hoofdkwartier gedragen; daarna toonde de parochie zich niet vlug genoeg bereid om de volgende contributie te leveren; de bevelhebber stuurde op 11 februari een “Fransche partie” naar het Noordvrije; deze nam 9 Dudzeelse en 6 Koolkerkse paarden mee; vervolgens moest Dudzele 180 pd. gr. te Kortrijk betalen tot “het redimeren" van zijn 9 paarden (1 paard. was gemiddeld 30 pd. gr. waard) (Dudz SL 220, WR 158).

De 3de oorlog van Lodewijk XIV eindigde in 1678; het Vrjje deed het fort van Blankenberge en het Izabellafort ontmantelen, opdat deze niet meer als steunpunten voor vreemde troepen zouden dienen. In 1683 vielen de Franse troepen opnieuw Vlaanderen binnen. Het Vrije liet de Oostendse Vaart bewaken en het St.-Donaasfort bemannen; de parochies moesten weer de Franse Contributie betalen, en de inkwartiering van de Spaanse troepen bekostigen. De Vrede van Regensburg verplichtte in 1684 de Fransen zich terug te trekken en de 4de oorlog te beëindigen.

In 1688 sloten Spanje, Oostenrijk, Engeland en Nederland de Unie van Augsburg om gezamenlijk het imperialisme van Lodewijk XIV te bestrijden (Dudz SL 231, KZ 265, WR 161 en 165). De Franse koning begon dadelijk de negenjarige orlog. De Fransen rukten in 1689 tot bij Brugge op; ze terrorlseerden Zuid- en Midden-Vlaanderen door middel van “grauwsaeme brandstichtynghe”. Spaanse, Nederlandse en Engelse troepen organiseerden een frontlinie op de Gentse, de Oostendse en de Nieuwpoortse Vaart. Het inkwartieren van de vreemde troepen kostte veel geld; het Franse hoofdkwartier deed weer een jaarlijkse contributie betalen; de parochies moesten paarden en wagens leveren voor het militair vervoer.

De meeste parochies waren verplicht om grote leningen aan te gaan om de uitgaven te dekken. Het Vrije vergoedd wel ieder jaar een deel van de onkosten. Naarmate de oorlog bleef duren eiste het Franse hoofdkwartier te Rijsel hogere contributies en leveringen. Elke zomercampagne vroeg zwaardere belastingen voor het logeren, bevoorraden en vervoeren van de geallieerde troepen. Tussendoor trachtte het Vrije het kantonnement van Spaanse troepen op het platteland telkens weer af te kopen.

Terloops verhalen we een represaille. Duc de Bagnol, bevelhebber van de Franse troepen te Kortrijk, eiste hoge bijdragen vanwege de Vlaamse gewesten, niet alleen een zware contributie, maar ook uitzonderlijke leveringen; op 27 januarii,1695 verordende hij de “prompte leverynghe” van een massa rantsoenen, die elk bestonden uit 10 pond hooi, 10 pond tarwestro en een hoeveelheid haver. Het aandeel van Ramskapelle bestond uit 1730 rantsoenen, dit van Westkapelle uit 1400, dit van Dudzele uit 5100 (Dudz SL 232). Daar de aanvoer van die foerage niet vlug genoeg opschoot, zond kommissaris Dury op 6 februari "den partyegangher la Tour" erop uit om een "executie militaire" te verrichten.

Delatour en zijn partizanen (KZ 65) legden beslag op 19 paarden uit Oostkerke, Westkapelle, Ramskapelle, Dudzele, Lissewege, Uitkerke, Nieuwmunster en Vlissegem; ze namen de hoofdmannen van die parochies als gijzelaars me (Dudz SL 235, WR 166). Nadat de geëiste voorraden te Kortrijk geleverd waren, kregen de 8 parochies de volgende onkosten te betalen: het terughalen van de paarden uit Kortrijk en het Kasteel van Rumbeke; het verblijf van de hoofdmannen, die ca. 50 in "executie" vastgehouden werden te Kortrijk in de "hostelerie ghenaempt het Fransch Schilt"; de reisvergoeding aan Delatour en zijn mannen.

Het drukke troepenverkeer bracht mee dat groepen ruiters mondvoorraad en paardevoer uit de hoeven weghaalden, en dat partien op de kosten van de parochies zich in de herbergen gingen te goed doen. Andere troepen eisten het vervoer van bagage en zieke soldaten; in de meeste parochies sloot de hoofdman een akkoord met de goeverneur van Sluis of andere officieren; in ruil voor fooien of geschenken in natura zorgden dezen ervoor dat hun mannen geen geweld pleegden.

De 5de oorlog eindigde in 1697. In 1700 schonk de Spaanse koning de Spaanse Nederlanden aan Filip vanAnjou, een kleinzoon van Lodewijk XIV (Dudz SL 236, KZ 266); daarop trokken de Fransen de Zuidelijke Nederlanden binnen. In 1701 bezetten Franse troepen Brugge, Damme, het St.-Donaasfort, het Izabellafort en de Cantelmolinie, die sindsdien ook de Franse Linie heet; te Koolkerke bouwden ze het fort van Bavière en richtten ze een verschanst kamp in. Aan de overzijde van de grens lagen de Nederlandse troepen onder bevel van de generaals Coehoorn, Spar en Ladder.

In 1702 sloten Engeland en Nederland een verbond tegen de opdringende Fransen. De Spaanse Successieoorlog begon toen in 1703 de Nederlanders de Franse Linie veroverden. Dadelijk legden ze de “Hollandsche Contributie” op het Brugse Vrije; ze beschermden hun posities door inundaties. In 1704 saboteerden ze de sluis van de watering Eiesluis naast het Izabellafort (Dudz SL 236). In de volgende jaren gingen de parochies onder de gekende lasten gebukt: het onderhouden van troepen, pioniers en partizanen; het leveren van vervoer, voorraden, materialen en “gheforceerde ghiften, beter ghedaen qan ghelaeten".

Engelse troepen landden te Oostende om de Nederlanders te helpen de Fransen terugdrijven. De Fransen werden in 1706 te Ramillies, en in 1708 bij Oudenaarde verslagen; toch eisten ze tot in 1710 de Franse contributie (KZ 267). Daarna wogen de lasten van de oorlog minder zwaar op het Vrije. De leveringen, de opeisingen en het "partie loopen" verminderden fel; de inundatie werd gestopt; maar het aantal insolventen en armen steeg.

De 6de oorlog van Lodewijk XIV eindigde in 1714 met de vrede van Rastaat (KZ 267). In 1715 gingen de Zuidelijke Nederlanden baar Oostenrijk over. Karel VI van Oostenrijk stond de Nederlanders een grenswljziglng toe. Dezen wensten immers een ruimer voorland aan de westkant van Sluis. Door de grenswijziging van 1715 gingen geheel Knokke en Mude, en een groot deel van Heist, Westkapelle, Hoeke en Lapscheure naar Nederland over; maar het hevig protest bracht de Staten-Generaal in 1718 ertoe om de geplande grens oostwaarts op te schuiven; daardoor viel alleen een stukje van Knokke, Mude en Lapscheure binnen de Noordelijke Nederlanden.

| inhoudstafel |