Of de schaarse inwoners die het grondgebied van het huidige Knokke-Heist bewoonden in de Gallo-Romeinse periode, tijdens de Romeinse regressie (5 na Chr. – begin 4de eeuw), ook kennis hebben gemaakt met het christendom, is zeer twijfelachtig.

Na de Frankische invallen bleven in elk geval geen sporen over van een mogelijke eerste kerstening. Maar toen Clovis (Chlodowich) zich, na zijn overwinning tegen de Allamannen, in 496 in Reims liet dopen door de H. Remigius, brak de periode aan van de tweede kerstening.

Deze tweede kerstening kwam in onze streek in de 7de eeuw met de predikingen van de H. Audomarus (stichter van de St.-Bertijnsabdij te St.-Omer), de H. Amandus (Sint-Pieters en Sint-Baafsabdij in Gent) en de H. Eligius (of St.-Elooi).

Welke rol Sint-Guthago speelde in de kerstening van onze streek is moeilijk in te schatten. In tegenstelling met de reeds genoemde heiligen, kwam Sint-Guthago niet uit het zuiden, maar behoorde hij tot de zogenaamde groep Iro-Schotse zendelingen die in het spoor van Columbanis (6de eeuw) de zee waren overgestoken. Volgens de legende was St.-Guthago een Schots koning die landde op de kust van Knokke (dat in die periode nog niet bestond).

In elk geval was de H. Eligius belangrijk voor de kuststreek. Afkomstig uit het zuiden, werd hij in 640 bisschop van Doornik. Het bisdom Doornik omvatte de vroegere Romeinse civitates Tornacensium en Morinorum waartoe ook de kust behoorde. Dat bewijst dat de vroege kerkelijke organisatie verder bouwde op de Romeinse structuren.

De oudste parochiekerken uit onze streek stonden in Snellegem (Merowingisch kroondomein ?), waar nog een Romeinse villa overbleef, en in Sijsele (ca 800). Beide moederkerken bouwden een net uit van kapellen die later parochiekerken werden. Zo lagen de parochies Sijsele en Snellegem aan de oorsprong van respectievelijk de Onze-Lieve-Vrouwerkerk en de Sint-Salvatorskerk in Brugge.

Naargelang nieuwe gronden werden ingedijkt (ca 1000-1100), breidde het grondgebied van de parochie Sijsele zich steeds meer uit naar het noorden.

Om alle bewoners te bereiken worden in de pas ontgonnen vlakte een aantal kapellen gebouwd die aan de oorsprong lagen van de parochies Uitkerke, Lissewege, Dudzele en Oostkerke (ca 1089).

In een tekst van ca 1110 wordt vermeld dat de parochie Oostkerke nog vier hulpkerkjes beheerde : een kapel op Wulpen, een kapel in Lapscheure, een kapel in Moerkerke en een kapel ‘van Waas’ (waas = modder, slijk). Deze laatste kapel werd de kerk van Westkapelle. Vanuit de parochie Westkapelle werd dan ca 1300 de parochie gesticht van Sint-Anna-ter-Muiden (dat reeds sedert 1242 stadsrechten bezat).

In de noordoosthoek van de parochie Lissewege, waar de monniken van Sint-Bertijns sedert 1119 het patronaatsrecht hadden, werd ca 1188 een kapel gebouwd op de Rugge. De bevolking van de Rugge, die hoofdzakelijk uit vissers bestond, groeide snel aan en omstreeks 1200 besloten de monniken om een nieuwe parochie te stichten die Koudekerke werd genoemd.

Het verband tussen Lissewege en Koudekerke vindt men terug in de legende van het miraculeus Onze-Lieve-Vrouwbeeld van Lissewege. Volgens de legende werd het beeld door Heistse vissers opgevist in het Lisseweegs Vaartje. De vissers namen het beeld mee naar Heist maar het beeld keerde ongemerkt terug naar Lissewege.

De Heistenaren namen het beeld terug mee naar Heist, maar opnieuw verdween het beeld naar Lissewege waar het sindsdien bleef en vereerd wordt. De Heistse vissers trokken daarna jaarlijks naar de processie te Lissewege om het miraculeus beeld te dragen.

De bevolking groeide nog steeds aan en in de Zwindelta ontstonden de vissersdorpjes Schaarte en Knokke. De monniken van St.-Bertijns waren verplicht om ca 1227 voor deze gehuchten de Sint-Katarinakapel te bouwen. Op 7 oktober 1253 werd deze kapel door de bisschop van Doornik verheven tot parochiekerk. De band tussen Knokke en de moederparochie Lissewege is nog steeds merkbaar in het wapenschild van Knokke-Heist waarvan de Sint-Jacobsschelpen ontleend zijn aan het vroeger wapenschild van Lissewege.

De parochie Ramskapelle werd niet gesticht vanuit Oostkerke of Lissewege, maar wel vanuit Dudzele. Op de vluchtheuvel van Ramskapelle ontstond een kleine dorpskern rond een kapel. Deze kapel werd in 1260 parochiekerke.

Wanneer we de 12de en 13de eeuw beschouwen als de eerste kersteningsperiode voor Knokke-Heist, kan de eerste helft van de 20ste eeuw gezien worden als de tweede kersteningsperiode aangezien toen de H. Familieparochie (Duinbergen) en de H. Hartparochie (Zoute) gesticht werden en het Zoute-kerkje werd gebouwd.

Reeds voor de Eerste Wereldoorlog werd de nood aangevoeld om naast de Sint-Margaretakerk, die reeds zeer vroeg in de plaats was gekomen van de oorspronkelijke Sint-Katarinakerk, een tweede kerk te bouwen voor de nieuwe inwoners ten oosten van het dorp. De familie Lippens en de familie Van Bunnen hadden elk hun eigen voorstellen en zij probeerden pastoor Loosveldt van de Sint-Margaretha-parochie voor hen te laten bemiddelen bij de bisschop van Brugge. Begin 1912 stuurt pastoor Loosveldt een kaart van Knokke naar mgr. Waffelaert, bisschop van Brugge, waarop de voorstellen van de beide families zijn aangeduid.

De plannen van de familie Van Bunnen voor de bouw van een kerk op het terrein tussen de Van Bunnen- en Dumortierlaan kenden een minder snelle uitvoering dan de plannen van de familie Lippens voor de bouw van het Zoute-kerkje. Na een eerste aanzet in 1912 werden de plannen opgeborgen tot na de wereldoorlog. In 1924 richt mevr. Van Bunnen een nieuw schrijven naar bisschop Waffelaert om hem te herinneren aan haar voorstel van voor de oorlog. Door de eerder afwijzende houding van E.H. Bonte, pastoor van de Sint-Margaretaparochie, werd het oprichten van een nieuwe parochie nog even uitgesteld.

Men drong verder aan met het argument dat de Sint-Margaretaparochie zeer uitgestrekt was en meer dan 8000 gelovigen telden en dat dit aantal in de zomermaanden opliep tot 25.000.

De H.- Hartparochie werd uiteindelijk toch opgericht op 17 december 1934 door een officiële akte van bisschop Lammiroy waarna de kerk kon worden gebouwd naar de plannen van de architecten Jozef en Luc Viérin. De kerk werd plechtig ingewijd op 24 juni 1935 en E.H. Willy Vincke werd de eerste pastoor.

Ook de plannen van Raymond en Maurice Lippens om een kerkje te bouwen dateren van voor de oorlog. Pastoor Loosveldt werd aangesproken om een goede ligging voor te stellen en op 8 augustus 1913 legde de Brugse architect Jozef Viérin een voorontwerp in Romaanse stijl voor. Kort na de oorlog werden de plannen verder uitgewerkt.

Op 11 januari 1924 stelde de Compagnie La Knockoise, vertegenwoordigd door Raymond Lippens, 4.325 m² grond, gelegen langs de Sparrendreef, gratis ter beschikking van de VZW Vereniging voor de dienst en het uitoefenen van het Katholiek Geloof in het Zoute. Een goed jaar later, op 27 juni 1925, werd het kerkje geopend.

Omdat het kerkje niet verheven werd tot parochiekerk, ontstond een probleem om een pastoor te vinden. Na enkele mislukte besprekingen met het bisdom, slaagde Maurice Lippens er in om, via zijn contacten in de senaat, pater Rutten, een dominicaan, aan te trekken.

Het Zoute-kerkje bood plaats aan 360 stoelen, maar door de faam van pater Rutten, als uitmuntend predikant, was het kerkje reeds vlug te klein en werden mogelijkheden voor een uitbreiding onderzocht. Eerst bouwde men een pastorie bij en een jaar later (1928) het kloosterpand, naar de plannen van Luc Viérin. Het geheel werd vervolledigd met 4 klokjes die in 1934 werden gekocht van het Plaza Hotel omdat zij daar de gasten teveel stoorden. Het vergrootte kerkje werd dan op 12 september 1935 plechtig gewijd door Mgr. Lagae, missiebisschop uit Niangara en vriend van Maurice Lippens. Bij deze gelegenheid werd het opgedragen aan Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans.

paters-dominikanen-kerk

Paters Dominikanen bediende de eerste jaren het Zoute-kerkje. De pastorie-villa diende als woning, maar was geen officieel huis van de Orde der Dominikanen. Pas in 1939 tekenden Mgr. Lamiroy en de magistergeneraal van de Dominikanen de nodige documenten waardoor de residentie werd erkend als regulier huis. Pater C. Rutten, pater De Wilde en pater Van den Berghe vormden in dit kleine klooster de eerste gemeenschap die leefde nar de Dominikaanse regels en gebruiken.

Ook ten westen van de St.-Margaretakerk, tussen Knokke en Heist, was een woonkern ontstaan. De uitbouw van Duinbergen was zeer snel verlopen. In 1900 werd door de urbanist Stübben een plan opgemaakt en werden ook de eerste villa’s gebouwd. In enkele jaren tijd stonden er reeds een tachtigtal villa’s (1908).

In 1905 vroeg men de toelating aan de bisschop om in de pas gebouwde Christus-Koningkapel, erediensten te mogen houden. Men stelde de bisschop voor een voldongen feit aangezien deze in 1903 weigerachtig had gestaan tegenover de bouw van deze kapel. De Brugse architect Jozef Viérin had ook de plannen gemaakt voor deze neogotische kapel. Paters Capucienen uit Brugge en de paters Benediktijnen uit Loppem kwamen de erediensten verzorgen.

Christus-Koningkapel

Pas op 28 januari 1937 erkende bisschop Lamiroy de nieuwe parochie die reeds 700 zielen telde, maar in de zomer aangroeide tot meer dan 5000 inwoners. E.H. Joseph Corty werd geïnstalleerd als eerste pastoor en de Christus-Koningkapel diende als eerste parochiekerk.

Al snel maakte men werk van plannen voor een nieuwe en grote parochiekerk. Deze plannen werden opnieuw gemaakt door Jozef en Luc Viérin. Na het verzamelen van de nodige fondsen en subsidies vatte men de werken aan op 15 november 1938. De kerk werd ingewijd op 11 september 1939 en toevertrouwd aan de H. Familie.

 

| inhoudstafel |