Heistenaren in Zierikzee 1914-1918 - Deel 1 (2 van 2)
Jozef Ackx
Vervolg van: Heistenaren in Zierikzee 1914-1918 - Deel 1 (1 van 2)
1907—1908
En zo ging het leven met de tijd altijd verder, school lopend en hard werken zover het kon en ploeteren op het land enzovoorts. Ook de achterkamers zo goed mogelijk verzorgen en zo gingen de dagen voorbij beetje per beetje, maar zeker. in de zomer mocht ik toen al eens met vader een reisje op zee meemaken. Zeeziek was ik niet, daar had ik geen last van maar vader zei altijd dat ik moest eten lijk een kleine merrie (paard). Daardoor ging ik graag mede. Het was aangenamer op zee voor mij dan op het land die zware korte-wagen voortduwen en hele zakken gras snijden en als oudste al die andere zorgen. Ik ging geregeld elke avond als het mogelijk was naar de vissersschool. Zo drie avondlessen van een of twee uur per avond in de week, dat nam ik er nog bij.
1911
Zo kwam ik aan mijn twaalfde jaar. ik leerde heel goed, pakte alles gemakkelijk aan en zo kreeg ik mijn eerste brevetje voor handwerk zoals boeten, netten herstellen, stukken en kuilen breien, leren stelen dat is het bovenste van de kor aan het onderste vastrijgen. Touwen spitsen, steken en knopen leggen enzovoorts. Later door naarstig te leren behaalde ik nog het brevet van motoren, toen waren dat motoren van 25 tot’40 P.K. mazout. Ik behaalde ook nog het brevet van stoommachine, deze machines noemde men toen DONKEY. Ik had nog langer naar school willen gaan. Mijn doopmeter of metje had dit ook gedaan, maar het kon niet langer. Eerst mocht ik toch nog een jaar bij de Broeders in de eerste klas en kreeg nog wat les mee naar huis door meester De Vlieghe, maar door mijn ouders kon of mocht het langer doorgaan want ze hadden iets anders in het zicht voor mij. Zo kwam de dag dat vader en moeder beslisten zeggende: “Nu is het genoeg, de tijd van leren is voorbij, u moet het voorbeeld geven”. Nochtans had mijn meter het anders gewild en had steeds aangedrongen mij verder te laten studeren. Ze hadden geen kinderen en hadden het goed. Ze wilden dus alle kosten op hun nemen. Mijn ouders waren aanvankelijk akkoord en alles was reeds in orde en ze waren tevreden. Achteraf veranderden ze toch van mening en verbraken alle akkoorden.
1912
Ik moet eerlijk bekennen dat het nadien nooit meer goed heeft geboterd tussen mijn moeder en mijn meter en ook een beetje met de helft van de familie. Heel wat later is dit geleidelijk wat verbeterd. Zo begon mijn eerste vaart op zee en dat was bij mijn nonkel August VanTorre toen goed gekend met de bijnaam van Gutepa. Gutepa was mijn moeders broer. Zo begon ik traag maar zeker te ondervinden wat het was als lavertje en dan nog met familie mee te varen, ik ben dan ook niet lang bij hem gebleven want ik kon voor hem maar weinig goed doen. Dit alles was ook niet bij mijn goesting. Ik vond dadelijk meer vrijheid. Ik ben dan maar met een ander gaan varen. Er bestond toen nog geen wet op aan- of afmonstering. Er werd toen daarop zo nauw niet gelet. Nu is dit met de jaren allemaal wet geworden. Als laver of scheepsjongen varen bestond het werk er toen uit te zorgen dat er vers water aan boord was. Dat water moest men soms van ver halen. Men moest het nemen waar men het kon krijgen. Het werd dan in een houten vaatje gedaan en op je rug over de duinen aan boord gebracht zo goed of kwaad het ging. Verder moest er ook nog gezorgd worden voor kolen, hout, zout en petrol. Dan moest de laver nog maken dat alles proper aan boord was, het logist en het dek schrobben en ook de manden moesten rein zijn. Als er moest gevaren worden moest ik zorgen tegen dat ze aan boord kwamen dat er koffie gereed was, een volle ketel. Ook moest ik zien dat ‘s avonds de lichten van binnen en buiten schoon waren en zien dat ze konden branden anders zou het er geluwd hebben. Geloof me, laver zijn was een ondankbare taak toen en heel weinig betaald. Voor de ouderen was dat allemaal normaal.
Vanaf die tijd verlegden alle platte schuiten over naar de haven van Zeebrugge en er werden er ook vele gesloopt. Het strand kwam zo stilaan leeg. Toen kwamen de eerste kielscheepjes in Zeebrugge aan. De haven was zo aangelegd: de westkant aan beide zijden van de inkom was bezet met staketsels verbonden met grote palen gekruist. Bovenop waren er vrije wandelgangen gemaakt.
Er waren ijzeren ladders om bij laag water beneden te komen en zo op de schuiten te klauteren. Voor de garnaalschuiten moest de vangst overgezet worden met roeibootjes. Aan de zuidkant was er een rampe gelegd, dat was de kuisbank. Bij laag water kwam die droog en de schuiten die moesten geschilderd en hersteld worden hadden het gemakkelijk. Ook werden langs daar de schepen te water gelaten. Aan de oostkant was er een plat staketsel gebouwd met twee verdiepen, dit om bij laag water ook vis te kunnen lossen en gemakkelijker opnieuw voorraden te kunnen aan boord doen zoals ijs, water, olie, netten, kortom alles die nodig was op een schuit.
Ook moet ik vermelden dat die tijd reeds veel mosselzaadschuiten van Bougoute in Zeebrugge toe kwamen. Die gingen dan langsheen de hele Belgische kust op de strandhoofden mosselzaad afsteken. Onze kust was er toen zeer rijk aan en dat werd toen ook maar toegelaten. Zij vaarden dan met dat mosselzaad naar Holland om het daar te verkopen voor de verdere kweek van mosselen. Ongelukkig genoeg werd alle zaad te rap afgeschuimd en er bleef deze mensen niets anders over om in Zeebrugge te komen wonen.
Geleidelijk werd er verbod opgelegd tegen het steken van mosselzaad omdat ze teveel schade aanrichtten aan de staketsels en strandhoofden en ook de vervuiling van olie en dergelijke.
Het was een rap en goed ontwikkeld volk. Zo voelden zij dat hun inkomsten achteruit gingen en door hun werklust voelden zij zich tot de Heystse vissers die met hun meeleefden en gemakkelijk raad en advies doorgaven over visserij en zo zijn zij door mede te varen om hem nog beter te leren en te bekwamen om in korte tijd voor hun eigen te varen. Ze hadden rap geleerd dat daar een beter stuk brood te verdienen was. Geleidelijk zo bleven de ouderen, die hun eigen jongeren hadden aangeleerd, aan land om verder zo lang ze nog konden de nodige werkzaamheden te doen. Alzo deden ze in alles de Heystse vissers na. Zo begonnen de gebroeders Serie een handel in garnaal met het buitenland zoals dit al met de vis gebeurde. Daarna kwamen er nog bij die dit soort handel begonnen (Adolf Verrecas). Voor de handel in vis met het buitenland kwamen er later nog bij uit Brugge en Blankenberge. De haven van Blankenberge die eens de grootste geweest was van de Belgische kust was toen aan het uitsterven. Om die handel te drijven was dat zeer gemakkelijk, u had maar naar Brugge te gaan, u laten inschrijven in de handelsregisters en klaar was alles.
Als de vissers uit zee kwamen kon men hun vangst uit ter hand van ze kopen of volgens een op voorhand akkoord verkochten de vissers hun vangst met een vaste koper tegen kontante betaling. Met de garnalen werden ze pas uitbetaald wanneer ze verzonden en verkocht waren. Ze zegden tegen de vissers dat ze nog mochten tevreden zijn. De vis werd altijd anders openbaar verkocht, ze legden ze op straat voor de vismijn. Het was ongeveer dezelfde werkwijze of nu, maar een vismijn was er toen nog niet.
1913
Hier wil ik eerst aan toevoegen en aanhalen over de Heer De Bra Henri. Hij was geboren te Vlissingen (Holland) uit een familie uit Oostduinkerke en later als jongeman overgekomen naar Heyst dit in 23/4/1902. Hij heeft eerst in de Brouwerstraat gewoond bij Frans Van Torre (Freins) en is daar beginnen te werken. Het is aan de Brouwersstraat te Heyst dat toen de eerste vis openbaar verkocht werd in een poort van het huis van Frans Van Torre. Frans was toen vissersleraar visserij en cafébaas, deed ook handel in touwen, netten en alle visserijgerief. Een tijd nadien is in de Garnaalstraat de eerste overdekte vismarkt opgericht. Sedert die oprichting is alles rap veranderd. Er kwamen uit Oostduinkerke familieleden over van De Bra en kochten een huis in de Kursaalstraat en één in de Vlamingstraat. Het huis in de Vlamingstraat werd “A la Crevette” genaamd.
Ze maakten er een handelshuis van en zoals in alle commercies kwam ook de concurrentie. Met een goede wil en wat beloften trok hij veel vissers weg van bij Constant Van Torre (Mayton) en Leopold De Paepe (Ludder). Het ging geleidelijk zoals altijd en heeft Henri De Bra en zijn familie door hard werk bijna de ganse visserij gehad. Hij had de vissers zover gebracht van hem afhankelijk te zijn. Hij is dan ook getrouwd, had een huis in de Brouwerstraat en is altijd in Heyst blijven wonen. Hij is burgvader van Heyst geweest in de periode van 1921-1926 en van 1939 tot 1940 en van 1945 tot 1946.
Alzo doende is het een familiezaak geworden. Er werden koelinstallaties in de kelders gebouwd en zodoende werd er altijd maar verder uitgebreid tot in Zeebrugge. Henri was in Parijs geplaatst. Marie, de zuster, in Rijsel (Frankrijk) en Viktor op Zeebrugge. Daarna is ook nog Rafael gekomen.
Pierre heeft dan een rokerij opgericht. Louis bleef in Heyst in het huis ‘A la Crevette” die van de familie was. Later zijn ze met hun allen beginnen uit te breiden met Frankrijk en God-weet-waar ook overal. Gelijk waar ze de gelegenheid kregen namen ze die te baat. Ze zijn dan ook uitgeroepen tot de Garnaalkoningen, hadden alle vervoer en zijn later ook reders geworden. Zij begonnen met een scheepje in De Panne of gelijk waar ze maar konden op te kopen. Later kwamen er nog een paar reders bij. Toen werden de vissers in de gelegenheid gesteld zo een scheepje van de familie De Bra te bevaren en af te korten of beter gezegd af te betalen met de verdiensten die ze hadden. Hij breidde zich altijd maar verder uit en plaatste een atelier op Zeebrugge voor scheepsherstellingen.
Natuurlijk visten en werkten de vissers dag en nacht om hun scheepje af te kunnen betalen. Natuurlijk moesten al hun vangsten aan De Bra afgeleverd worden en die betaalde net zoveel als hij wilde, zijn mesje sneed niet aan twee zijden doch wel aan drie zijden. Die zo een vaartuigje op afbetaling had aangekocht van De Bra had het niet gemakkelijk. Er werd meer garnaal door de molen gedraaid dan overbleef, alleen de hele grote garnalen bleven over. Nadien werden de kleinere garnalen terug bij de grote vermengd en dit soms in het bijzijn van de arme vissers die hun nagels van hun vingers krom werkten. En dan maar weer mandjes garnalen dichtnaaien en al de rest.
Mijn vader was ook al heel jong gaan varen met de platte schuiten op het strand. Hij is toen ook overgegaan op kielboten te Zeebrugge. Zijn eerste vaart was ook voor Firma De Bra. De stuurman was Leopold VanTorre (Pol Mussche). Verder vaarden nog mee : zijn zoon Calus Van Torre, zijn broer Robert Van Torre (Berten Mussche) en dan natuurlijk mijn vader Frans Ackx en ik Joseph Ackx vaarde als scheepsjongen, het lavertje.
Zo heb ik toen al verscheidene reisjes meegemaakt op zee met anderen. Mijn vader pleegde altijd te zeggen dat de beste leermeesters met anderen vaarden en werkten, hij deed dat trouwens ook en heeft veel ondervinding ermee opgedaan. Hij heeft altijd met goede leermeesters gevaren en daardoor kreeg hij de gelegenheid voor de firma als stuurman te varen op de Z 10 (Zeebrugge 10) die uitgerust was met een motortje auto-Deutz van 22 pk. Later werden er gestadig grotere schepen met grotere motoren gemaakt. Mijn vader heeft een harde opleiding op zee gehad. Hij was een doodbraaf en geduldig man en wilde ons op die zelfde manier aanleren. Hij heeft het ons, ik en mijn broers goed laten voelen en ons zekerlijk goed wegwijs gemaakt in het vissersleven. We hebben het allen goed aan de lijve ondervonden. Hij had zoveel als geen schrik, en hebben bij hem vele grote stormen en bar slecht weer meegemaakt en doorworsteld.
Ook met de Z 10 was het die keer gemakkelijk aan hem te ondervinden hoe gehard hij was, natuurlijk juist voor zijn werk. Zo hebben we een keer met de Z 10 in een sneeuwstorm over de Duinkerkse zandbanken moeten varen om de haven te kunnen bereiken. De zeeën (golven) waren zeer hoog en we sloegen met de achtersteven een paar keer op die zandbank zodat de kiel begon te splijten. Rond de zandbank heen varen kon niet omdat de storm. te rap opstak. Wij riskeerden dan maar het naaste die nog het beste was. Later werden wij dan gewaar dat volgens de zeekaart hij het schip schoon in het diepste water had geloodst. Het was juist of hij las in zijn handpalm. Hij bracht met veel vakmanschap en met veel geluk het scheepje die heel klein was in veilige haven. Buiten de banken zou het nooit gegaan hebben, wij hadden maar een kleine motor. Wij maakten veel water en de pompen konden het niet bijhouden. Tenslotte begon de motor te pruttelen om dan geheel stil te vallen.
Met een bezaan-zeil konden wij tenslotte de haven van Duinkerke binnenlopen en nog net op het droge gezet worden. Het scheelde weinig of het vaartuigje was gezonken. Op het droge werd eerst het water uitgepompt. De reder De Bra werd verwittigd. De vangst die wij in de ruimen hadden werd gelost en door de wagens van de firma afgehaald en verkocht. Wij werden opgenomen en veertien dagen zijn we verzorgd geweest. Eenmaal terug in goede gezondheid zijn we terug naar de thuishaven van Zeebrugge gevaren voor de verdere herstellingen aan het schip. Gedurende de herstellingswerken moest toen al dien tijd aan boord gewerkt worden en dat zonder vergoed te worden. Niet in zee gaan was toen niets verdienen. Stempelgeld was voor de vissers toen uit de boze. Wilden we iets verdienen moesten we zo snel mogelijk alles in orde doen om terug in zee te kunnen gaan en alzo de schade van de niet verdiensten in te halen. Toen was dat zo een tijd. Mijn vader was een stoere werker. Soms bleven wij heel de week in zee en in al die tijd werd er steeds gevist en gewerkt. Slaaprust moest men nemen als er wat tijd overschoot, wat maar zelden gebeurde.
In die tijd bleven er maar weinig vaartuigen zolang op zee. Dikwijls werden ze thuis al ongerust, ge weet hoe dat gaat, het waren gewoonlijk zeereizen van 2 of 3 dagen. Ze thuis met de radio verwittigen kon toen nog niet en daar wij goed voorzien waren van ijs en allerhande, ik zou durven zeggen dat het dan wel een beetje berekend was.
Wij hadden omzeggen geluk, de vangst viel goed mede en dit zonder averij of verlies. Wij hadden veel moeten werken maar werden zo beloond. Wij hadden aan de West in het scherp gevist zoals ze dat noemen nogal veel rare maar schone vis mede. we kregen goede prijzen niettegenstaande de openbare verkoop op de kade toen nog met opbod ging. Met die meeval na onze avonturen op de zandbanken van Duinkerke was de vorige ellende al gedeeltelijk vergeten. Zo zijn we altijd maar door gegaan. Toen veranderde er iets met de Z 10 en zijn Auto-Deutz motor van 22 pk. Hij moest namelijk gesloopt worden. De Z 10 had zijn sporen verdiend.
Intussen was ik een grote opgeschoten kleuter van 13 1/2 jaar geworden. Intussen is mijn vader overgegaan naar de christelijke bond of Rerum Novarum stichting, toen de Zeester genaamd, die toen al in het bezit waren van een kielscheepje zoals de H 31, natuurlijk nog met zeilen, maar er was ook al een stoomketel aan boord (Donkey) die moest dienen voor de netten (korre) op te winden. Dit was een schone uitvinding en een vooruitgang. Voorheen moest dit gedaan worden met een kapstran (kaapstaander) ook koe genaamd. Die moest met de hand rondgedraaid worden en het was een zwaar werk dat ronddraaien.
Mijn broers waren intussen ook opgegroeid. Zo konden wij met de tijd met eigen familie gaan varen. Wij hadden goede inzichten en alles verliep zoals wij het gewenst hadden. Zo kwam er verbetering in ons gezin en hadden allen goede hoop, bij zover zelfs, zo herinner ik mij nog dat ik altijd heb gedacht dat alles veel te goed en vlug gegaan was.
Zo werd ik 14 jaar.
1914. De oorlog
Hier wil ik eerst en vooral aanhalen dat mijn ouders toen die tijd het huisje in de Steenstraat nr. 29 woonden, waar wij allen geboren waren. Dat hadden ze gekocht natuurlijk met geleend geld en door hard werken en profijtig te leven werd dat huisje afgekort. Zekerlijk had ons moeder van het sparen een handje van weg en daar werden wij ook goed wegwijs in gemaakt. Maar zo waren wij gelukkig allemaal thuis. Toen kwam de miserie, de lelijkste kwaal aller tijden: de oorlog.
U weet, gelijk men toen vertelde in dagbladen en allerlei andere lectuur dat de Duitsers overal waar zij voorbij trokken zich aanstelden als beesten en dat ze op gruwelijke wijze moorden, verkrachtten, kleine kinderen aan de lansen staken of aan hun paarden bonden? Stalen alles wat niet te heet of te zwaar was. U kan wel inbeelden dat al de mensen die konden vluchten hetzelfde deden en dat als het kon met gave en goed. De ganse familie met kennissen trok mee met paard en kar of gelijk wat. Ze namen van alles mee: veel eten, klederen, dekens en matrassen, zelfs levende zwijnen, konijnen en kiekens. Overal waar er plaats voor was werd meegenomen. Alles werd aan boord van de H 31 geladen. Wij wilden naar Engeland varen. Toen we buiten de kop van de muur waren gekomen overdachten we ons dat Holland dichterbij was.
Daarbij kwam ook dat er die dag niet veel wind was. Het vaartuigje werd nog voortbewogen door de zeilen, alzo konden wij niet naar Engeland gaan en na rijp overleg werd er .besloten toch maar koers te zetten naar Vlissingen. Wij hadden trouwens veel te veel vracht mee en met al die kinderen en beesten aan boord en er waren ook een aantal zeeziek. In zo een moment heeft een mens niet veel keus. Wij moesten voorzichtig zijn, men kon nooit weten en de risico’s waren te groot. Doordat er te weinig wind was zijn we veel later in Vlissingen toegekomen of dat we eerst hadden gedacht maar we werden heel vriendelijk ontvangen en aanvaard. Heel vele Belgen werden daar opgenomen door de Burgerij. Er mochten niet teveel mensen aan boord blijven wonen. Er mochten er maar een zeker aantal aan boord blijven. Wij mochten voorlopig met het vaartuigje in de haven blijven liggen, maar daar er meer en meer boten bijkwamen waren er ook direct moeilijkheden. Zekerlijk met de vissers van Arnemuiden.
De vissers van Arnemuiden hadden hun thuishaven op Vlissingen en hadden veel moeilijkheden om de haven in en uit te laveren. Om die reden wilden wij de volgende dag toch maar naar Engeland varen, maar dat werd kordaat verboden door de Hollandse overheid en zee-politie. Er werd rap een oplossing gevonden, we werden namelijk verlegd in de Middelburgse voorhaven.
Ten lange laatste hebben wij drie verschillende aanlegplaatsen toegewezen gekregen. Eindelijk werden wij naar Middelburg havenstad gesleept met een grote sleepboot. Er werd dan verder eten en steungeld bezorgd. Na korte tijd waren we niet meer welkom in deze haven. Nochtans waren er al kantines opgebouwd waar het eten klaargemaakt werd om aan de vluchtelingen uit te delen. Ieder volgens zijn gezin moesten met potten in de rij gaan staan. De namen en de hoeveelheden dat men gaf werd opgetekend van de personen die het kwamen ophalen. Het was alle dagen soep, hutsepot of bruine bonen met spek. Zo ging dat elke dag door. Wij hadden niets tekort, maar het was zoveel als peerdenkost.
Voordat wij allen met de schuiten verlegd werden in de Middelburgse achter-haven waren er enigen van die vaartuigen die aanvraag deden om te mogen gaan vissen. Onder andere waren dat mijn vader, ik en mijn broers, ook nonkel Emiel Ackx en zoons Leon en Alfons, dan nog een andere schuit met Jules De Munter, Charles Gezelle, Leopold Couwijzer, Fallen Savels (doebeltje). Wij allen niet denkend aan de gevolgen. Die families werden ook opgenomen en kregen onderdak bij de burgerij in Vlissingen. Dat ging een hele tijd goed, we vingen veel vis en verdienden een goed stuk brood. De overheid was er ook mede gediend, eveneens de gemeenschap. Alleen de Duitsers niet, want ze legden nog meer zeemijnen, zelfs meer of dat we goed wisten en dit niettegenstaande de onmacht van de Duitsers. Holland was toen neutraal. De kustwachters bleven al die tijd in de omtrek patrouilleren. Zo hadden we een zekere bescherming. Maar met de dag, aangetrokken door de goede vangsten werden wij stouter, wilden we nog meer verdienen. Zo voeren er op zekere dag twee schuiten door de mijnvelden heen.
Ze waren ten westen van de mijnvelden gevaren. Ze dachten niet aan het groot gevaar. Ze waren blind en dachten dat ze evenveel beschermd waren, maar dat waren ze niet. Ze waren in Belgisch grondgebied en buiten Hollands territoriale wateren. Hadden ze kunnen terug komen waren ze heel zeker gestraft geweest en hun visvergunning afgenomen. Ik moet eerlijk bekennen, het was verlokkelijk, want op die plaats was er lang niet meer gevist geweest en er zat overvloedig veel vis. Ons vader had het ook al willen doen. Dien dag was het eigenlijk een geluk voor ons. Wij bleven nogmaals in neutraal water vissen en die andere vissers voeren voor de zoveelste keer door de mijnenvelden. Dien dag waren we reeds aan het vissen en zagen alles gebeuren. Op klaarlichte dag kwam er plots een duikboot van de Duitsers boven water, gaf twee waarschuwingsschoten tegen hun vaartuigen. Ze wonden rap hun netten in, maar intussen was al een torpedoboot naast hun komen te liggen. De bemanning moest overstappen. Ze legden toen op beide schuiten een bom en lieten die ontploffen. De bemanning van die twee Heistse vaartuigen werd in Zeebrugge aan wal gebracht, nadien vernamen we dat ze allen naar een strafkamp in Duitsland gezonden en opgesloten werden.
Terwijl ik dat geval nu neerpen, herinner ik mij nog altijd dat eigenaardig gevoel wanneer je met eigen ogen je familie en eigen volk ziet wegleiden. We bekeken elkander en lazen in elkaars ogen: “Wat zal er met hun gebeuren, misschien is het hun einde”.
Daarmee was de zaak niet afgelopen, niettegenstaande wij in neutraal water aan het vissen waren werden wij ook onder schot genomen. De eerste obus kwam naast het vaartuig terecht, maar het tweede schot kwam juist ten halve de mast terecht in de zijds-wanden. Meteen lag alles op dek overhoop. Daar we ten oosten van de mijnvelden in Hollands Water varen en we zelfs bewaakt werden door de marine en politieboten die daar dag en nacht patrouilleerden dachten wij niet aan gevaar. Groot was onze verwondering een onderzeeër boven water te zien komen en kort daarop een torpedoboot die ons meteen begon aan te vallen. De Hollandse marine boot die het dichtst in de buurt was had het rap gezien en schoot een waarschuwingspijl af en de nodige seinen in morsecode werden doorgezonden. Toen werden we toch gerust gelaten. Wij kregen de nodige tijd om een beetje orde te scheppen op het dek en onze netten in te halen. Toen werden we door die marine boot op sleeptouw genomen en naar Vlissingen terug gebracht. Zo was het rap en voor altijd gedaan. Mijn vader was toch zinnens een nieuwe mast erin te laten plaatsen met de woorden: “Er moest toch een andere inkomen, de andere was toch ver versleten”. Het was natuurlijk zijn bedoeling om terug te kunnen gaan vissen.
Maar moeder had een geweldige schrik gekregen. Ik als oudste zoon had ook geen goesting om naar Duitsland te moeten om verder in een kamp te zitten wachten met al de gevolgen van dien. Intussen hadden we vernomen van hogerhand dat een verbod werd opgelegd om nog te gaan vissen. Eindelijk werd mijn vader ervan overtuigd er van af te zien. Zo bleef er verder maar wat te wachten en zochten verder om hier en daar wat te doen om iets te verdienen. Want we wisten natuurlijk niet wat er ons nog allemaal te wachten stond. We werden dan weer opgesleept naar de Middelburgse binnenhaven en met de anderen bijgelegd.
Deze groep vormde de bemanning die op visvangst door de duitsers werden getorpedeerd in de eerste oorlog 1914—18
Van links naar rechts staande, Leon Ackx(van Miel van Cents) Jules Demunter, Charles Gezelle, Emiel Ackx. Zittend: Leopold Couwijzer, Dobbelaere, F. Savels (Fallen) Alfons Ackx(Fonsje van Miel van Cents) de jongste krijgsgevangene
Zo ging de oorlog altijd maar verder en is er op een goede dag een Franse treiler door toedoen van de familie Henri De Bra en Huyseune (zo heb ik het altijd horen zeggen) de haven komen binnenvaren met eten en met van alles dat u maar kan denken. De treiler heeft dat meermaals gedaan. Dat waren natuurlijk erg gevaarlijke reizen, zekerlijk met overal die mijnen en onderzeeboten. Het waren allemaal vrijwilligers die dat werk deden. Ze deden al het mogelijke en deden het goed, want ik voor mij heb nooit gehoord dat er die tijd achtergebleven zijn. Wie dat deed, voor wat en waarom en wie dat allemaal bekostigde heb ik nooit juist kunnen achterhalen. Ze kwamen geregeld en dat een hele tijd door.
1915
Op een goede dag kwam het bericht dat we daar weg moesten. Wij hebben gesmeekt en gevraagd, zelfs met hogere tussenkomst, er werd ons geantwoord dat het veel te gevaarlijk werd en ook om gezondheidsredenen. Er kwam voor de zoveelste keer een sleepboot en we werden opgesleept naar Middelburg stad door het kanaal. Wij bleven daar een week of zoiets liggen om af te wachten op verdere orders. We kregen eten en dergelijke steun voorts tot de dag dat ze de bevelen hadden om ons verder door het kanaal tot in Veregat en Katsveer over de Oosterschelde alzo in Zierikzee in Schouwenduivel-land aan te komen. Dit gebeurde allemaal zonder wij van iets wisten of gewaarschuwd waren. Wanneer we daar iets van vroegen aan de bemanning van de sleepboot antwoordden zij dat ze ook van niets wisten. We kwamen daar een half uur voor laag water aan. We moesten dan nog in het kanaal wachten om in de haven te kunnen. Wij legden aan de noordkant aan tegen een muur met hoge ijzeren trappen om op te klimmen. De zuidkant was een dijk uit blauwsteen die 45° scheef lag. Daar konden we niet aanleggen, om het zwaaien van andere boten niet te hinderen en voor de vrouwen en kinderen was de aarden dijk te gevaarlijk. Er was daar veel verkeer van allerhande vrachtboten zoals handelsboten die op Rotterdam voeren en een staatsoverzetboot. Er was daar handel met heel Duiveland en ook verder. Er waren ook veel vissersboten die op de Oosterschelde voeren. Daar worden nu nog mosselen en oesters gekweekt. Ook kreeften, roggen, bot en paling wordt er nog gevangen. De Oosterschelde was en is nog een broeikas. Alles werd in Zierikzee opgekocht om met veel andere steden handel te drijven. Alles werd vanuit Zierikzee met boten vervoerd.
Wij Belgen waren er rap ingeburgerd en vonden er rap werk op de haven, kade of bij de boeren. Alles werd daar zo goed mogelijk in orde gebracht. Ten andere werd vanuit Engeland aan de Nederlanders gevraagd ons goed te ontvangen en mede te werken. Om die reden werden wij goed opgenomen bij de bevolking, in de visserijkringen of bij de boeren, zelfs op zekere schepen en noem maar op. Alle Belgische schuiten van welke aard ook werden door twee ophaalbruggen geleid en in de Brouwershaven allemaal te samen opgelegd om meer Vrije plaats te bieden in de voorhaven. De rest, zoals binnenschepen die daar bewoonbaar werden gemaakt werden in de binnenhaven gemeerd. Ook werden oude pakhuizen die buiten gebruik waren in orde gebracht en terug in gebruik genomen als een soort fabriek voor mossel inlegplaatsen.
De Nederlanders hadden rap iets voordeligs gezien en alzo werkgelegenheid bezorgd. Alle schuiten hadden een “does” garnaalkookketel aan boord. Het waren de Belgen die ermee belast werden om de mosselen te koken, uit te doen en in te leggen. Ook veel Nederlanders begonnen eraan mee te werken en bracht het voor elkeen welverdiensten op. Het werk werd per kilo betaald. Dagelijks werden er tonnen binnen gebracht. De steun die toen in Middelburg was toegestaan bleven we verder ontvangen. Zo konden we het goed redden want hoe harder wij werkten hoe beter wij verdienden. Een probleem bleef mij daar nog. Er was al schoolplicht in Holland, zeker voor al wie tussen de 14 en 16 jaar was, maar de Belgen alsook vreemden die leerplichtig waren en die gedurende de dag werkten gelijk bij wie of waar ook mochten ‘s avonds na het werk één tot twee uren school lopen. Dat werd zo toegestaan mits aanvraag te doen. Ik heb zo rap vrienden gemaakt. Er waren daar vele vissersjongens en boerenjongens en zelfs meisjes van mijn broers ouderdom. Zo ging dat verder heel goed. Wij groeiden en bloeiden daar goed en waren voor ons oude groot en kloek, want wij hadden niets tekort. Wij waren er als één grote familie.
Er werd daar veel aan sport gedaan en zekerlijk zwemmen. Wij deden eraan mede. Zo waren wij rap waterratten geworden. Wij waren al een beetje gewend aan het water en konden rap goed zwemmen. Ik kon daar ook vlug met een roeiboot omgaan zoals wrikken met één roeiriem vanachter of met twee roeispanen. Dat werd spoedig opgemerkt en ik vond dadelijk werk in de Visserij van kreeft, rog, bot en paling bij de gebroeders Jaap, Kees en Piet Dogger uit Texel. Ze waren door hun werk in de Visserij gehuisvest in Zierikzee. Mijn vader kreeg werk bij Jan Schot, op mossel- en oestervangst, dat een grote familiezaak was van hun zelf. Zij hadden daar alles bij de hand.
Die kreeft, rog, bot en palingvisserij was maar enkel in de zomermaanden. Ongeveer half september was het gedaan. Ik mocht dan in het najaar mee naar Textel bij hun ouders. Die waren nog zoals vroeger bij ons half visser half boeren. Hun visserij was in de Zuiderzee en de Waddenzee. Ze kweekten er snoek, ansjovis, paling en kreeften. Ook jonge mossels en oesters om verder te verkopen aan de familie Schotten. Door die familie werd dat elk jaar overgebracht langs binnenwaters dwars door Holland. Dit werd dan verder gekweekt voor de handel. Zo ging ons leven elke dag verder gedurende de oorlog in België. Allen deden noodgedwongen hun best en was er eten en werk voor allen. Geheel Holland die tijd was als een eiland en ook zoveel als overgelaten aan zichzelf. Die mosselkweek en inleg was op zichzelf een goede zaak voor ons en mijn ouders hadden daar een spaarpotje mede verdiend.
Zo gingen de oorlogsjaren tot 1917 voorbij. Wij hoorden vanuit Engeland dat er verandering op til was en dat er aan de oorlog een einde zou komen. Mijn ouders wisten niet dat ik met kameraden plannen had gemaakt. Ik moet hier eerst vertellen dat op het laatste van de oorlog oproepen werden gedaan voor het leger en dat er af en toe speciale boten zouden van Holland ingelegd worden om naar Engeland te varen. Zo kon u vrijwillig je aanmelden. Er waren twee Belgen onder ons die noemden: Leopold Ackx die werkzaam was in de posterijen in België, verder nog Alice Van Torre (Lis van Freyns) die zich hadden ermee gelast. Natuurlijk in die tijd werden daarover schone beloften aan verbonden.
Ik had daar ook van gehoord en door de zogezegde schone beloften waren er redelijk vele die hun lieten inschrijven. Ik liet mij ook overhalen, want volgens de regels zouden wij goed betaald worden, veel vrijheid hebben. Na twee maanden instructie zouden wij mee gaan met de grote bende. God wist wanneer en waar naartoe. Ik was toen natuurlijk nog jong. Ge weet hoe dat allemaal gaat. Hetgene ik had gedaan was goed gedaan want de oorlog was en keerde.
Het einde ervan was nabij. Zo rap wij mochten en vrij waren om naar huis te gaan werd alles in gereedheid gebracht. Er waren al van die vrijwilligers voor ons aangekomen om na een paar maanden nadien afgezwaaid te worden zonder veel .kleerscheuren maar met wat onderscheidingen. Zo kwam een einde aan alles, zelfs aan mijn droom. Toen heb ik natuurlijk moeten opbiechten wat ik zinnens was. Maar ik kon en mocht niet want ik was amper 18 jaar, dus nog minderjarig en daar had ik ook niet aan gedacht.
Lees verder: Heistenaren in Zierikzee 1914-1918 Deel 2