Heistenaren in Zierikzee 1914-1918 - Deel 1 (1 van 2)

Jozef Ackx

Dit is het eerste deel van het levensverhaal van de Heistenaar Jozef Ackx. De tekst wordt weergegeven zoals ze door de auteur zelf neergeschreven werd. Ook de illustraties zijn van zijn hand. Deze tekst werd aan de redactie bezorgd door ons medelid Juul De Vocht

Voorwoord

Ik, ondergetekende heb deze aanhaling beschreven, zo kort mogelijk, door en voor vele vrienden en Heistenaars, het werd mij gevraagd en met plezier heb ik het gedaan. Want het is zo, ik heb altijd geleefd met allen om te doen voor anderen zoals ik zelf graag werd aangedaan. Ik wil zo doorgaan tot mijn laatste adem.

Ik leef zo gelukkig en dit met de hoop ook anderen gelukkig te zien. Daarom vraag ik aan de lezers van dit schrijven goed te lezen, en het goed te begrijpen. Want het is niet gedaan met het inzicht medelijden op te wekken, maar meer om u allen lezers te laten weten wat een mens in een leven zo kan meemaken en zeker zoals bij mij en mijn vrouw en dit op een driekwarts eeuw tijd. Er zal misschien iets nuttigs kunnen uitgehaald worden voor, en zeker voor vele jonge mensen. Zo ook zouden wij graag het spoor volgen van vele van onze voorafgaande afstammelingen en Heistenaars. Op de vraag en de medewerking van “Heyst Leeft” en vrienden, wil ik als geboren Heistenaar aan deze wensen trachten te voldoen, om zoals ik weet en beleefd heb over deze driekwarts eeuw tijd, een en ander te vertellen, en hier zoveel mogelijk neer te schrijven.

Want volgens statistieken in aanmerking genomen door de hand van een zeker R. D. en neergeschreven, over het verhaal in 1800 en met de medewerking door Mr. R. Vlietinck nagegaan om deze stamboek samen te stellen. Hierbij geef ik een overzicht van het stamboek, maar sta mij eerst toe te laten weten vanaf wanneer mijn voorfamilie of grootouders of mijn ouders zijn ontstaan, volgens de bevindingen bestaat die beschrijving van het jaar 1698. 

Mijn vader is geboren op 10/10/1875 en mijn moeder op 26/11/1875, mijn vader is genaamd Frans Ackx en mijn moeder Elisabeth Van Torre. Vader en moeder zijn getrouwd in het gemeentehuis te Heist door Burgemeester E. Troffaes en voor de kerk Sint Antonius op 29/5/1899 en 30/5/1899 door E. H. Pastoor toen M.J. Dujardin.

Zo werd er een tijd later in de Steenstraat 29 te Heist een vissersjongen geboren, de oudste van vijf kinderen.
Ik zag voor het eerst het daglicht op 27/10/1900 ik de oudsten Josephus, Franciscus Ackx. Dan volgden mijn broeder Gerard Benedictus Josep Ackx op 2/3/1902, dan een zuster Bertha Maria Ackx op 30/9/1903, Oscar Maria Ackx op 24/12/1904, dan Petrus Franciscus Ackx op 3/6/1909 allen te Heist in de steenstraat 29.

1901 - 1902

Ik meen zo dat algemeen geweten is dat na geboorte van een kind, de eerste twee kinderen zelfs meer leeft als een vrij vogeltje, eten en slapen, niets wetende, niets aantrekkend. Nog niets begrijpende ben ik zo voort gegaan, opgroeiende. Na mijn tweede jaar begon ik al een begrip te krijgen, als ik me tenminste zo mag uitdrukken, want ik zie nu nog steeds de platte schuiten tegen de duinen liggen, in een duinpan, waar nu “Coup de Nis” gevestigd is op de zeedijk. Ik herinner dat nog allemaal.

1903

Ik was al een heel grote jongen voor mijn drie jaar, en ging al naar de kleuterschool bij de zustertjes. De schoolwet bestond toen nog niet. Wij waren vrije burgertjes. In tussentijd, zoals vermeld in de stamboom, werd op de tweede van maart negentienhonderd en twee broer Gerard Ackx en op 9/9/1 903 zuster Bertha Ackx en op 24/1 2/1 904 broer Oscar geboren. Zo ging een derde en vierde jaar voorbij.

Ik begon stilaan al te verstaan wat kommer en zorgen waren, want ik moest toen al ‘s avonds of ‘s noens met een grote zak en een sikkel gras gaan snijden voor de konijnen. We moesten maar zien dat we een plaats vonden waar we het best eraan geraakten. Ook toen al kregen we de zorgen over de andere broers en zusters. Zoals het toen algemeen gekend was moesten wij niet teveel willen. Daar kwamen nog de ziekten bij zoals in 1800 gekend en beschreven waren. Toen moesten de vissers hard werken voor hun dagelijks brood en het waren niet alleen de vissers alleen, ook mijn moeder moest hard zwoegen van de morgen tot de avond.

Ze waren zowel landbouwer als visser, In het voorjaar en najaar gingen ze bij de boeren werken, ze waren wel verplicht. Ook hadden ze allemaal een lapje land voor beplanting. Ze moesten zorgen voor mondvoorraad zoals aardappelen en groensels. Zekerlijk voor in de winter. Er werden ook beten geteeld want wij kweekten twee varkens per jaar, en zoals wij bij ons thuis regelmatig zo een dertig konijnen en een vijftiental kiekens (of zo toen beter gekend hennen) gekweekt werden, moesten wij daar ook allemaal voor zorgen en dit zowel in de winter als in de zomer. Do beesten moesten zo goed verzorgd worden gelijk wij allen. We moesten dan al het voeder opbergen en er zorg voor dragen zo goed of kwaad het mogelijk was. De beten en rapen en ook de wortels werden in putten in de grond op het land of in een hoekje op de achtergrond gedolven. Ook nog groene en rode kolen, spruiten werden goed afgedekt tegen de vorst.

Zo ging die goede oude tijd almaar verder.

Ook als kind toen dien tijde hadden wij twee kermissen op een jaar en mochten wij mee in gezelschap van vader en moeder, dat was dan op een Zondag na de mis. Dan mochten wij elk een toertje op de paarden-molen zitten en kregen nadien nog een snoepje, bijvoorbeeld en rekker of wat zwarte mengelmoesjes. Ja, dat was nog de tijd van de centiem, sparen en spiekeren (zuinig zijn), maar alles was goed en zo gingen de jaren voorbij. Vroeger in die tijd werden ook de netten en korren door de yissersfamilies zelf gebreid en dit bij al het ander werk die al te doen was.

Alzo waren wij al vroeg op de hoogte van alles als het maar iets opbracht. Zo werden wij al meewerkend grootgebracht. Als ik mijn best gedaan had kreeg ik de Zondag een halve frank zakgeld gelijk de grote mensen en daarmee moest ik mijn plan trekken, maar geloof mij, ik trok mijn plan en zelfs zonder moeilijkheden want ik deed van alles en voor alleman. Alzo kreeg ik wat spaargeld of zakgeld meer want we waren dat goed aangeleerd en kenden alzo rap de waarde van het geld. Dat was mijn hobby, maar dan natuurlijk in de vrije tijd. Eerst en vooral moest er voor thuis gezorgd worden en steeds maar trachten meer te verdienen. Thuis konden ze het best gebruiken, want ze moesten hard werken voor iedere frank.

Die tijde toen speelden de rijke mensen tennis. Ze speelden dit spel ook wel eens op het strand voor de yilla’s en hotels als het laag water was. Het eerste wat we dan deden was trachten hun speelnetten naar het strand te mogen dragen en ze helpen recht te zetten en dan de ballen te rapen. Alzo verdienden wij weer iets. De ene betaalde natuurlijk wat meer dan de andere, het verschil was hoe ze geslapen hadden (dit is een oude spreuk). Daarna gingen we zelf zwemmen om van de warmte en loomheid te bekomen. Veel hadden wij niet om het lijf, een kort broekje en lijfje dat nadien gedroogd werd aan de staak, dat wil zeggen aan je lijf. Ik ging graag naar de cinema en om daar binnen te komen droeg ik de cinemabriefjes rond of hielp waar er te helpen viel en zo kon ik gratis naar de film gaan.

Ik heb bijna gans de zeedijk weten bebouwen en ook de plezierschuiten waarmee ze in zee reisjes deden.

De vreemdelingen (toeristen) werden dan op een draagbaar met lange klapbare poten eronder door het water naar de schuit gedragen en dan varen maar, beter zou ik zeggen een uurtje ronddobberen. Van mijn vier jaar moet ik ook vermelden dat ik heb geweten waar de werf lag waar de Heystse schuiten gebouwd werden. Dat was eerst in de Pannestraat door een zekere H. Deckers in het jaar 1800, misschien nog wel vroeger. Daarna te weten vanaf 1854 waren het volgens geschriften Cornelius Bassens. 

2015 09 16 100601Embleem Visserijschool 1904

Daarna zijn de gebroeders Louis en Emiel Haerincks gekomen die eerst bij Cornelius Bassens hadden gewerkt. Ze zijn dan op hun eigen in de Nieuwstraat (nu Guido Gezellestraat) begonnen. Dat was rond de eeuwwisseling. Zo zijn dan de zoons Jules en Louis later naar Zeebrugge verhuisd om daar verder aan kielboten te beginnen. Zo heeft Frans De Groote, die met Harincks die stiel had geleerd, ook nog in de Nieuwstraat de zaak van scheepswerf overgenomen.

Hij bouwde nog altijd platte bommen met twee grote zwaarden. Een zwaard was een soort roer om de schuiten niet laten af te drijven bij het laveren. Als ze op het strand aankwamen moesten die zware logge dingen opgetrokken worden, want ze staken ver beneden de bodem van het schip uit. Pas gebouwd werden ze dan van de werf naar het strand getrokken. Ze moesten de Pannestraat en de Kursaalstraat door. Telkens moesten de rollen en planken verlegd worden. Deze karwei duurde een ganse dag en ze moesten soms uren voor de bareel wachten tot de trein het station binnengereden was

2015 09 16 100711

Een sloep, komende van de werf, wordt door paarden door de kursaalstraat naar het strand getrokken. en tot wanneer hij van Knokke terug het station verliet. Intussen werden de droge kelen met bier doorgespoeld en kregen de paarden hun verdiende rust. Vroeger waren het driemasters, dan tweemasters met vierkante zeilen met een boom (rond hout) overhoeks in het zeil. Ik heb nog de tweemasters goed gekend die voor de duinen op het strand rechtover Hotel des Bains lagen. Nu is daar de Parkstraat gelegen. Dat is zo voortgegaan tot de Zeebrugse haven gereed gekomen was. Geleidelijk verdwenen dan de schuiten van het strand om in de nieuwe haven veel gemakkelijker te meren.

Zo ging die tijd ongemerkt voorbij. De tijd dat wanneer een nieuwe schuit gemaakt was en naar het strand getrokken, stond Heyst in rep en roer. Toen was altijd veel volk op de been, zelfs van omliggende plaatsen kwam men het spektakel bewonderen. Er was telkens feest en kermis bij de vissers. Zo ontstond en bloeide de Heystse visserij.

2015 09 16 100750

In die tijd werd de vangst aan het strand door het water op hunne rug in manden naar de twee cafés gebracht bij “Mayton” Constant Van Torre en “Ludder” Leopold De Paepe, dat was gelegen in het begin van de Kursaalstraat aan de treinafsluiting. Zij waren toen de garnaalkopers als tussenpersonen voor Frankrijk en het binnenland, daar werden de vangsten van het strand naar gedragen, er stond daar een draaimolen (garnaalzeef), daar moesten de vissers met de hand de molen draaien en de mandjes met garnalen zelf vullen met 25 kg., vervolgens dichtnaaien en ze moesten ze dan helpen naar de statie voeren met een steekkar. De visjes en tongetjes werden op straat voor de deur gezet om ze te verkopen die zij dan gewoonlijk zelf opkochten om ze dan voor hun vensters te verkopen te samen met gedroogde vis; zo had de uitbater van die café nog een bijkomende verdienste. Later werd dit nagedaan in het café Schuurleg in de Vlamingstraat van Copére en van ‘t Jippers (nu Maria Meyers en Marie Prut).

2015 09 16 100812Een sloep, komende van de werf, wordt door paarden door de kursaalstraat naar het strand getrokken.

Alzo zijn dan de kleine viswinkeltjes ontstaan zoals Joseph Meyers (slachter). In tussentijd is de familie August Bailijn uit Blankenberge naar Heyst komen wonen en heeft zich een viswinkel in de Vlamingstraat geïnstalleerd en was ook de medestichter van de ijsfabriek van Heist. Ze zijn in Heyst blijven wonen tot aan hun dood. Hun kinderen deden de zaak voort.

1905

Ja, vele mensen zullen het niet willen geloven, maar vanaf mijn vijfde levensjaar had ik het thuis niet gemakkelijk. In het voorjaar moest alles klaargemaakt worden voor de beplanting, dat was toen bij gebrek aan inkomsten de voornaamste bron van inkomen. Dus ik moest ‘s morgens al heel vroeg opstaan om mee te helpen op het land en gras te snijden voor de konijnen dat ik moest vervoeren met een zware korte-wagen. Dan rap naar school, de gemeenteschool. Die school was reeds toegankelijk van 1 maart 1900. Ik was een van de eersten die ingeschreven werd. De Frère ‘s, broeders Xaverianen, bouwden toen te Heyst ook een complex in 1902. En dan, terwijl moeder uit was gaan werken en vader op zee was moest ik bovendien nog voor m’n kleinere broers en zuster zorgen zoals eten geven, wassen, andere doeken aandoen en ze bijtijds in hun bedje stoppen om mij dan opnieuw klaar te maken voor gras te gaan snijden en andere werkjes te gaan opknappen. Als moeder dan thuis kwam moest zij maar alleen nog het avondeten klaar maken en terug vroeg gaan slapen om ‘s morgens weer vroeg te kunnen opstaan.

2015 09 16 1008302015 09 16 1008502015 09 16 100912

In 1904 werd de visserijschool opgericht. Ik liet mij inschrijven als ik zes jaar was. Ik kreeg dan ‘s avonds een uur les en als het kon nog wat meer. Die les werd dan gegeven door de directeur en schoolhoofd De Vliegher. Het bisdom was toen daarin ook vertegenwoordigd. Ook het Rerum Novarum en de plaatselijke pastoor E.R. Froidure. Frans Van Torre (Freyns) en z’n broer Petrus Van Torre waren toen de lesgevers. Er is dan wat later nog een broeder bijgekomen, De grouwen genaamd, maar zijn echte naam was natuurlijk ook Van Torre.

2015 09 16 100954

1906- 1907

Ik was intussen zeven geworden. Die tijd werd veel beter. Geleidelijk hadden de vissers meer bekwaamheid opgedaan en zeker ook beter vismateriaal. Als vader van zee thuiskwam en de vangst was goed geweest, dan kreeg hij wat vis voor zijn part mee. Dat noemde men in die tijd: deel-vis. Het werd dan gedroogd, gebakken of ingelegd. Soms ook wel eens gestoofd. Altijd werd eerst gezorgd voor eigen gebruik, de rest werd dan verkocht. Moeder ging dan op ronde met een mande met armriemen op haar rug. Alzo ging ze tot Westkapelle, Ramskapelle bij de boeren die ze goed kende. Dit deed ze al van toen ze nog jong en nog thuis was. Somtijds werden die deelvisjes verwisseld voor kaas of boter. Toen hoorde ik moeder dikwijls zeggen:

 “Zo, we hebben weer een appeltje tegen de dorst”.

Zoals ik hoorde, van voor m’n geboorte, konden de vissers toen lezen noch schrijven. Dat was heel zeker niet het geval bij onze grootouders. Er is dan daar nadien geleidelijk verandering in gekomen. Ze waren zeer christelijk opgevoed en waren harde werkers met de drang naar vooruitgang, ongelukkiglijk waren er altijd handen tekort. In het najaar moest ook altijd de mest die voortkwam van de beesten, zwijnen, konijnen of kiekens uitgevoerd worden met de korte-wagen of ander vervoer, dan uitgestrooid en ingespit worden waar het nodig was. Niettegenstaande dat ik en mijn stoere vader moe waren, vonden we toch nog de moed om zee-wormen te gaan delven. Soms was het al heel laat in de avond als het lage tij was. We spanden dan honderden vishaken om alzo vis te vangen. Dat werd het meest gedaan als het stormde en er niet gevaren werd. Die vishaken werden dan aan een klein paaltje in het zand gehamerd. De volgende tij werden ze dan gelicht, dat wil zeggen gaan zién als er vis aanhing en die dan eraf doen. Als we geen tijd genoeg hadden werden die gewoon uitgetrokken en meegedaan naar huis waar wij ze dan opnieuw sorteerden, de scharhaken vernieuwd en wormen aangedaan om ze de volgende morgen terug op het strand aan de laagwaterlijn in het zand te hameren.

2015 09 16 101018

Zoals ik reeds hoger schreef waren de vissers dus ongeletterd, christelijk en harde werkers maar hadden een groot bijgeloof en vele verhalen werden van vader op zoon verder verteld. Zo bestond vroeger voor ons een zeeduivel. Als we niet braaf geweest waren, wat wel eens gebeurde, moesten we zo moe we ook waren op onze knieën voor een tafeltje met een Onze-Lieve-Vrouwtje erop speciaal twee kaarsjes in brand steken, dan drie Onze Vaders en drie Weesgegroetjes lezen. Dit om weer terug braaf en gehoorzaam te worden en ook voor de ziele-zaligheid van de familie en voor alle vissers. Dan werden die kaarsjes profijtig uitgeblazen voor de volgende keer. De kaarsjes moesten lang meegaan want op alles moest gespaard worden. Bij sommige mensen zijn vele van die gebeurtenissen bijgebleven. Onze verlichting gebeurde door middel van petrol.

1907

Toen in tussentijd waren wij in de zomer aan het grootste feest gekomen met de volmaking van de Zeebrugse haven en de grote dam, de Mole genaamd. Dat was de tijd van Koning Leopold II, u weet wel met z’n lange witte baard. Met en voor hem werd dit groot feest gegeven. Voordien was ik door mijn ouders en familie beloofd, als ik mijn best deed met opletten en leren, ik met die inhuldiging mocht medegaan met de schuit.

Alle boten waren bevlagd van kop tot teen voor dat feest. Ikzelf kreeg een nieuw kostuum uit laken die toen veel in dracht was. Ik had geluk, mijn kozijn Eugeen Ackx was een gebrekkige jongen door een ongeluk. Hij had mogen leren voor kleermaker en werkte bij Charles Haerinck en Frans Broekaert (kromme Sissen) maar werkte ook thuis. Het waren zij die toen voor gans Heyst en omliggende werkten. Mijn vader had een lakens kostuum die voor hem te klein geworden was en natuurlijk een beetje te groot voor mij. Ik was daarmee in het gelukkigste van mijn leven. Zo kwam die dag van de grote inhuldiging en was ik, zoals beloofd, van de partij. Alle schuiten en alles wat op het water kon, vaarden rond om daarna aan te leggen aan de muur. We stapten dan allen op de muur waar een verhoog getimmerd was. We zijn dan langs die tribune mogen gaan voor een groet aan de koning. Ik was op voorhand goed uitgelegd door schoolhoofd Meester De Vlieg her hoe en wat ik moest doen.

U kan wel denken, ik was wel groot voor mijn oude, maar tussen al die grote bonken, maar ik had toch niet vergeten wat ik moest doen. We kwamen voor de tribune op onze beurt zoals het geregeld was, ik nam mijn muts af, deed een diepe buiging zelfs een beetje te bruis zoals een jongen die van vreugde uitgelaten is kan doen dat ik bijna voorover tuimelde. Ik sta recht en er staat een heer in een uniform voor mij. Die nam mij met mijn arm en ik kwam op het verhoog voor de Koning te staan. Hij vroeg mijn naam en hoe oud ik was. Hij was wat verwonderd, gaf mij een grote hand waarin mijn hand verdween en het antwoord was dat ik zo mocht voortdoen. Ik moest het nadien aan alleman vertellen.

Zo zijn wij allen een toertje rond gevaren. Zonder van te weten werd aan de kop van de muur een emmertje water geschept en vooraleer ik wist waarom dat water moest dienen kreeg ik het water over mijn hoofd met de woorden die toen werden gebruikt: In naam van Johannus doop ik U. En dit voor mijn zeven jaar. Na die grote dag kan u voorstellen hoe mijn nieuw kostuum eruit zag waar ik zo preuts op geweest was. Ik was inwendig zeer kwaad op allen die daaraan meegeholpen hadden. Was ik groot geweest zou ik mij kunnen verweerd hebben en ze er voor laten betalen, ik denk wel dat u mij begrijpt, maar ja ik moest nog veel leren en dat gaf tenslotte de doorslag.

Lees verder: Heistenaren in Zierikzee 1914-1918 - Deel 1 (2 van 2)

2015 09 16 1010382015 09 16 101150

 

Heistenaren in Zierikzee 1914-1918 - Deel 1 (1 van 2)

Jozef Ackx

Rond de Poldertorens
2009
01
003-018
Mado Pauwels
2023-06-19 14:43:22