Over een schilderij toegeschreven aan Jan Provoost.

Peter De Baets

De schilder Jan Provoost, vermoedelijk in Bergen geboren omstreeks 1465, werd poorter van Brugge in 1494. Hij was toen al weduwnaar van Johanna de Quarube, die zelf eerder getrouwd was geweest met Simon Marmion, de vermoedelijke leermeester van Jan Provoost. Te Brugge hertrouwde Jan Provoost met Magdalena De Zwaef, dochter van Adriaen De Zwaef, die meermaals deken was van het Brugse ambacht van de beelden- en zadelmakers, waarvan ook Jan lid was.

Jan Provoost was in 1523 lid van het broederschap van de Jeruzalembedevaarders te Brugge en werd in 1527 regent van dit gezelschap. Hij heeft dus zo goed als zeker een pelgrimstocht ondernomen naar het Heilig Land, alleen is niet bekend wanneer: misschien in de periode 1498-1501 of 1502-1505.   1 Provoost overleed in 1529 en in de memorielijst van het Brugse beeldenmakerambacht staat naast zijn naam scildere ende riddere, opnieuw een indicatie dat hij het Heilig Graf had bezocht. 

In het Musée des Beaux-Arts te Valenciennes wordt een houten paneel bewaard met op de voorzijde de afbeelding van Sint-Jan-de-Doper met een kanunnik. De kanunnik is gekleed met een superplie en een almutia of armkeuvel, en houdt een palmtak vast. Op de keerzijde is een dood lichaam afgebeeld met daarboven een banderol waarop de tekst “Da requiem cunctis Deus hic et ubicumque sepultis ut sint in requie propter tua vulnera quinque”.   2 

Deze Latijnse tekst werd algemeen gebruikt als grafschrift, o.a. in Scandinavië, Duitsland, Engeland, enz. . en brengt ons geen stap dichter bij identificatie van de afgebeelde persoon.

Er werd nooit technisch onderzoek gedaan naar het schilderij; de datering is gebaseerd op de klederdracht van de figuurtjes op de achtergrond en getypeerd als “Epoque François I”. Het paneel werd in 1865 toegeschreven aan Bellegambe, vanaf 1876 aan Marmion, en vanaf 1931 aan Jan Provoost.

Wanneer het paneel in het museum terecht is gekomen, is niet helemaal duidelijk. Het zou onbepaald, maar zeker vóór 1860, afkomstig zijn uit de Notre Dame kerk te Valenciennes.   3  Het paneel zou daar omstreeks 1845 achter een biechtstoel in die kerk gevonden zijn en het paneel was toen alleszins gebroken.   4  Maar omtrent de kerk kan verwarring bestaan: het betrof niet het Notre Dame-la-Grande, verkocht als nationaal goed en grotendeels afgebroken omstreeks 1798, maar waarschijnlijk het kerkgebouw van het Hôtel Dieu, dat gebruikt werd als noodkerk tot omstreeks 1860, toen de nieuwbouw van de huidige Notre Dame kerk af was.   5 

In de 19de eeuw werd gesuggereerd dat het kon gaan om een portret van de kanunnik, dichter en kroniek schrijver Jehan Molinet, die te Valenciennes overleed in 1507.   6  De voornaamste reden om in de geportretteerde Molinet te zien was dat de palmtak op het schilderij geïnterpreteerd werd als een gigantische ganzenveer, wat dan het verband met de schrijver Molinet moest verklaren.

Diezelfde palmtak was zeker voor die periode het attribuut bij uitstek om er op te wijzen dat men een bedevaart naar Jeruzalem had ondernomen. Vermelden we bijvoorbeeld het portret van Pieter Claes zoon Paling door Maarten van Heemskerk, waarbij Paling een palmtak vasthoudt. Paling was burgemeester van Alkmaar en staat in 1526 vermeld als ridder van Jeruzalem. Een ander voorbeeld is het dubbelportret door Anthony Mor van de Utrechtse kanunniken Cornelis Van Horn en Anthonis Taets van Amerongen uit 1544: beiden houden een palmtak vast en beiden waren ridder van Jeruzalem. Van Horn bezocht het Heilig Land zeker in 1520.

2015 09 16 101852

Die palmtak werd meegebracht uit het Heilig Land en werd in eer gehouden. Er bestond bv. een attestatie voor een portret (met palmtak) van Gijsbert Robbertsz. van Wijk bij Duurstede, die zijn bedevaart had ondernomen in 1547. Eenzelfde attest bestond voor zijn palmtak, de Jerusalemsche Veer (die niet bewaard is gebleven). Niet alleen het woord “veer”, maar ook “riet” duidt de palmtak aan.

De wapenheraut Gailliard beschreef in de 16de eeuw een blasoen van een Utenhove te leper: zyri riet ende blasoen is daer noch, maar gheen steen noch epitaphie.   7

Bovenstaande dient enkel om aan te duiden dat het gebruik van de palmtak als attribuut bijna zeker verwijst naar een bedevaart naar Jeruzalem. Dat werd ook aangevoeld door Hélène Servant, die in 1998 in de geportretteerde Jehan de Tournay meende te herkennen.   8    Jehan de Tournaï was een handelaar te Valenciennes, die in 1487 het Heilig Land bezocht.   9 Hij overleed in 1499 te Valenciennes en liet een handschrift na, waarin hij zijn reisimpressies had neergepend.   10  Alleen was Jehan de Tournay een handelaar en geen kanunnik, zodat hij onmogelijk de geportretteerde kan zijn. Andere pogingen tot identificatie werden te Valenciennes niet ondernomen, wat doet veronderstellen dat voor de identificatie van de geportretteerde misschien elders dan te Valenciennes moet gezocht worden.

En dan stelt zich de vraag wie de geportretteerde kanunnik wel kan zijn. Op het schilderij moet de kanunnik een ouderdom hebben tussen ruwweg 50 en 70 jaar. Hij is op bedevaart geweest naar Jeruzalem, zijn voornaam is Johannes Jan-Je(h)an en zijn portret is misschien toe te schrijven aan Jan Provoost.

Met die gegevens is het zeer aantrekkelijk te denken aan Jan Adornes. Over Jan Adornes zijn we goed ingelicht. Niet alleen is zijn reisverslag in meerdere versies bewaard gebleven, maar ook het archief van de familie Adornes bleef bewaard.   11

Jan Adornes is geboren op 8 augustus 1444, wellicht te Brugge. In 1454 was hij scolaris in litterature en kreeg te Brugge de klerikale tonsuur van Willem Vasseur, bisschop van Sarepta. Hij werd magister artium te Parijs en schreef zich in te Pavia in juni 1465, verbleef er 5 jaar en zou er licentiaat in de rechten geworden zijn.

Zijn vader Anselm vertrok op 19 februari 1470 op een pelgrimstocht naar het Heilig Land, in het gezelschap van Lambert Van de Walle,   12 Pieter Reyphins en Jan Gausin. Ze werden vervoegd van Antoine Franqueville, kapelaan van de hertog, pater Audomarus uit Veurne en Daniel Colebrant. Deze drie laatsten zouden de klassieke route via Venetië nemen, maar zijn alle drie onderweg bezweken. De eerstgenoemden pikten Jan Adornes op te Pavia. Ze gingen eerst naar Rome en werden er ontvangen door paus Paulus II. Het gezelschap keerde terug naar Genua om daar in te schepen en via Tunis naar het Heilig Land en de Sinai te reizen. Het gezelschap was terug te Brugge in april 1471.   13

Na hun thuiskomst te Brugge vertrok Jan naar Rome om er in dienst te komen van de H. Stoel, maar Paus Paulus II overleed op 26 juli 1471. Onverrichterzake keerde hij naar Genua terug en sloot zich later aan bij kardinaal Philibert Hugonet, bisschop van Macon sinds oktober 1472. Adornes had waarschijnlijk Hugonet leren kennen te Pavia, alwaar deze had gestudeerd tot 1467. Hugonet vervulde voor Karel de Stoute diplomatieke opdrachten in de pauselijke staten en Toscanië. Jan werd met eenzelfde opdracht gestuurd naar koning Ferdinand van Napels en kreeg hiervoor aanbevelingsbrieven. Op 11 mei 1476 slaagde Jan in zijn examen voor licentiaat in het burgerlijk recht. Het examen werd afgenomen in de sacristie van de kerk van de H. Eustachius te Rome. Op 12 juli 1479 kreeg hij een prebende als kanunnik van de Sint-Pieterskerk te Rijsel en trok weg uit Rome in het begin van 1480.

Hij woonde van 1480 tot 1488 te Brugge in het herenhuis Jeruzalem naast de Jeruzalemkapel. Op 11 december 1480 werd hij gewijd tot acoliet en ontving te Brugge de mindere wijdingen uit handen van Gillis De Baerdemaecker, bisschop van Sarepta. Enkele maanden later, op 21 april 1481 ontving hij te Gent de wijding als subdiaken uit handen van Ferry de Clugny. In december 1482 werd hij te Oudenaarde gewijd tot diaken en op 24 mei 1483 werd hij gewijd tot priester te Kortrijk. Ondertussen, op 14 maart 1482, kreeg hij een prebende als kanunnik in het bisdom Aberdeen, waarvan hij afstand deed in juni 1483. Na het overlijden van zijn vader in 1483 moet hij enkele lenen verheffen, waarvan verschillende in ons werkgebied: de heerlijkheid Ronsele te Zomergem, de heerlijkheid Gentbrugge te Ruddervoorde, de heerlijkheid van Corthuy in Schotland, en verder lenen te Moerkerke, Sint-Catharina buiten Damme, te Oostkerke, in de polder van Bonem, het erfelijk ammanschip van Standartambacht, enz... Te Brugge was hij een weldoener van de karthuize Genadedal en op 23 april 1486 staat hij er omschreven als prebendarius.

Vanaf 1488 resideerde hij te Rijsel, maar in 1495 kreeg hij er gedeeltelijke vrijstelling van residentieplicht. In 1498 betaalde hij het verheffingsgeld voor de heerlijkheid Viven, afhangend van het leenhof van de Burg van Brugge. Hij overleed op 10 mei 1511 en werd begraven in de Sint-Pieterskerk te Rijsel. Op zijn graf stond: cy gist vénérable et noble personne messire Jehan Adornes, licencié ez loix, seigneur de Ronsele et de Vive, en son vivant chanoine de ceste église, lequel avecq son père Anselme, chevalier de Jerusalem, visita le saint sépuicre de Jésus-Christ Nostre seigneur et de la visitèrent madame sainte Catherine au mont de Sinay et trespassa le Xe jour de may an MDXI. Priez pour Iuy.’   14  Hij schonk een schilderij voor het altaar van St.-Catharina in die kerk. In de kerkrekening 1511-1512 staat: Johanni de Gand, alias Merette, pictori pro pictura tabule beate Katherine ab intus et extra videlicet pro tribus parquettis XLVII. et pro pictoris clausure Xl.

Zou Jan Adornes de geportretteerde op het schilderij in het museum van Valenciennes kunnen zijn? Hij heeft alleszins de juiste leeftijd, draagt de juiste voornaam en ging op bedevaart naar het Heilig Land. Er zijn tot nog toe geen andere kanunniken gekend met de voornaam Jan (of Je(h)an) die de bedevaart in die periode hebben volbracht.   15 

Er is nog een detail dat toch aandacht verdient: er is enige gelijkenis tussen de torenspits afgebeeld op het schilderij en de torenspits van de Jeruzalemkapel te Brugge. In beide gevallen zijn twee baldakijnen en een koperen bol te zien en die combinatie is vrij uniek. Alleen komt de eigenlijke toren en het bijhorende gebouw duidelijk niet overeen met de Jeruzalemkapel. Ofwel is de gelijkenis puur toeval, maar een andere mogelijkheid is dat op het paneel, waarvan we weten dat het zwaar beschadigd was in de 19de eeuw, door een restaurateur naar eigen inzicht een toren en bijhorend gebouw werd ingevuld. Dit zou een uitleg kunnen zijn, maar moet bevestigd worden door technisch onderzoek.

2015 09 16 101922

Stel dat het schilderij te Valenciennes een linker zijluik is van een diptiek of triptiek bedoeld om in een grafkapel te staan en met de H. Catharina afgebeeld op het centrale luik. Met die veronderstelling is het logisch te denken aan het schilderij dat Adornes voor zijn graf te Rijsel deed schilderen door hogergenoemde Merette. Alleen is in dat geval geen sprake van Provoost, die ons juist omwille van zijn connectie met de Brugse Jeruzalemkapel deed denken aan Jan Adornes. Jan Adornes was uiteraard niet verplicht zijn portret te laten schilderen door Provoost. Voor de identificatie van de geportretteerde is het ook niet essentieel dat het paneel door Provoost moet geschilderd zijn. 

Anderzijds is Merette alleen gekend door die ene vermelding uit 1510-1511, waarbij zich de vraag stelt of hij uiteindelijk geen tussenpersoon was of in onder-aanneming werkte.

Maar waarom kwam het paneel dan terecht in de Onze-Lieve-Vrouwkerk te Valenciennes (indien die herkomst mag aangenomen worden)? De Sint Pieterskerk te Rijsel had de geuzentijd goed doorstaan, maar werd wel afgebroken in de nasleep van de Franse Revolutie. De kunstschatten werden begin 1792 voorlopig opgestapeld in het oud klooster van de recoletten te Rijsel en raakten, net zoals in het geval van de Brugse Sint-Donaaskerk, verspreid. Slechts van enkele kunstschatten kon men op het einde van de 19de eeuw nog bewijzen dat ze uit de voormalige Sint-Pieterskerk afkomstig waren. De kerk zelf werd in juli 1792 verkocht en werd in de daarop volgende jaren afgebroken.   16  Het is niet onmogelijk dat het paneel uit Rijsel in de woelige nadagen van de Franse revolutie opdook in het 50 km. verder gelegen Valenciennes.

Er is natuurlijk nog een mogelijkheid: het schilderij moet gesitueerd worden in de privé sfeer en zat bij Adornes’ erfgenamen. Het schilderij staat wel nergens uitdrukkelijk vermeld, noch bij zijn rechtstreekse erfgenamen, noch in de volgende generaties (we denken hierbij bv. aan het gezin Geneviève Adornes Michel de Vignacourt, die een duidelijke band hadden met het huidige Noord-Frankrijk.

Verder is het bizar dat geen wapenschild of leuze staat afgebeeld op het paneel te Valenciennes, tenzij dit zou gestaan hebben op een verloren gegaan oorspronkelijke lijst, of weg-gerestaureerd zou zijn of zou gestaan hebben op het centrale luik.

Om af te sluiten bestaat bovenstaand verhaal uit veel veronderstellingen en weinig harde feiten. Toch blijft het zeer verleidelijk in het portret Jan Adornes te willen herkennen en kan dit een hypothese zijn tot bewijs van het tegendeel.

Voetnoten

  1. R. Spronck, ‘Jan Provoost”, in tentoonstellingscatalogus Brugge en de Renaissance, van Memling tot Pourbus, Brugge 1998, catalogus, p. 94 
  2. Saint-Jean et le chanoine donateur; gisant (inventaris nummer P 46-1-139)
  3. L. Cellier, Catalogue du musée de peinture et sculpture de la ville de Valenciennes et du musée Bénezech, Valenciennes, 1860, p. 47
  4. W. H. Hurlsert, France and the republic, London 1890, p. 267.
  5. Vriendelijke mededeling Marc Goutierre, régie des oeuvres du Musée de Valenciennes, dd. 23juni 2008
  6. M. Henault, “Les Marmion”, in Revue Archéologique, 1907, p. 292
  7. A. Viaene, “Vlaamse Jerusalem vaarders in de Bourgondische eeuw’, in Biekorf, 1964, p. 16
  8. H. Servant, Artistes et gens de Iettres â Valenciennes vers la fin du Moyen-Age, Parijs 1998.
  9. Zie J. J. Voisin, “Principaux passages d’un voyage en Terre Sainte fait par Jehan de Tournay en 1487”, in Bulletin de la société historique et littéraire de Tournai, 1863, p. 138 147. 
  10. Bibliothèque municipale de Valenciennes, ms. n° 493 
  11. N. GeirnaertT, “Adornes (Adournes, Adourne, Adoren, Adoorne, Adorne, Adurnus), Jan”, in Nationaal Biografisch Woordenboek, deel XII, 1987, k. 15-19. Het reisverslag is bewaard in drie handschriften: Stadsbibliotheek van Rijsel n° 330, ooit in het bezit van de Bruggeling Pamelius; Universiteitsbibliotheek Rijsel (gekocht te Gent in 1894, nu bibliothèque centrale de l’institut catholique 1M23); een overzetting in het Nederlands door Romboudt De Doppere  (‘Tvoyage van mer Ancelmus Adournes’, Brugge, OCMW (ed. E. FEYS, Voyage d’Anselme  Adornes â Jérusalem et au Mont Sinaï en 1470, Brugge 1893 (ook Ann. Soc.Em.Bruges 1879, p. 148-222)).
  12. Overleed te Brugge in 1489. Op zijn grafschrift stond: hier licht begraven Mr Lambrecht Van de Walle rudder des Heilich Lands ende van den Bergh van Synai ende van St Cathelyne s’heer Jans seune die start in tjaer Ins Heeren XllIlc LXXXIX. 
  13. A. Viaene, ‘Vlaamse Jerusalemvaarders in de Bourgondische eeuw, in Biekorf, 1964, p. 9; Anselme Adorne, de Bruges, Sire de corthuy, pèlerin de Terre-Sainte: sa familIe, sa vie, ses voyages et son temps. Récit historique, par M.E. de la coste. Brussel, 1855.
  14. E. Hautcoeur, deel 2, p. 344, naar codex A, een 17e eeuw handschrift.
  15. Met uitzondering van Jan van Scorel. Hij is gekend gebleven als schilder, deed een bedevaart naar Jeruzalem omstreeks 1520 en werd in 1528 kanunnik van de Mariakerk te Utrecht. Hij overleed in 1562.
  16. E. Hautcoeur R, o.c.

Over een schilderij toegeschreven aan Jan Provoost

Peter De Baets

Rond de Poldertorens
2009
01
037-042
Mado Pauwels
2023-06-19 14:43:22