Lisseweegse dorpsfiguren : Gerard Pintelon (1903-1961)

Johan Ballegeer

Over de vader van Gerard had ik het al in RDP 11/32 in mijn verhaal over Juul Pintelon en zijn balpupe. Jules (1875-1952). Gerard had zijn zin voor humor van zijn vader geërfd. En ook de stiel. Officieel was Gerard timmerman en kistenmaker. Ik heb echter de indruk dat hij aan dat timmeren niet veel dood deed. Haar hele leven heeft mijn moeder gewacht op een voetbakje-breikistje dat ze bij hem besteld had. Wel maakte hij ooit een boog voor mij, zo krom als een sikkel en een paar schaatsen te lomp om er mee te schaverdijnen. Gerard had veel te veel andere besognes.

2015 09 15 165414Gerard was ook klokkenluider, bellenman of omroeper, grafdelver, torenwachter. Vooral als torenwachter stond hij in aanzien bij de jeugd. ‘Gerard, krijg ik eens een kalle?’ En als je bij Gerard in de gratie stond haalde hij een jong kauwtje uit het nest. ‘En je moet zijn tong pellen, dan zal hij leren spreken,’ maakte Gerard ons wijs.

Hij maakte ons misdienaars nog meer wijs. Ergens in de toren, op een van de zolders zou een tekst in de muur staan: “Toen deze toren werd gebouwd, was ik twaalf jaren oud. Mijn naam is Jan van den Brande en ik droeg twaalf moefen in een mande.’ Ik heb later vruchteloos op alle zolders naar dit inschrift gezocht.

Hij leerde ons ook de betekenis van de Latijnse opschriften die op de ijzeren grafkruisen stonden. D.O.M en R.I.P. betekenden volgens Gerard “Dat olijk mannetje roert in ‘t pannetje.” Of R.I.P. kon volgens hem ook betekenen ‘Rap in ‘t Pitje’ Gerard wist best hoe een graf moest gedolven worden. Drie kloefen breed, zeven lang en vijf diep. Zou dit echt zijn? De magische 3, 5, 7? Negentig centimeter, anderhalve meter, twee meter en tien. Kloefen? Het zullen wel voeten uit het Ancien Regime geweest zijn. Ik denk dat Gerard dolf tot zijn hoofd nog juist boven de grafkuil kwam, want Gerard was maar een klein “perneukeltje” van een ventje.

Daarom moest er altijd iemand mee als de klokken moesten geluid worden. Dat gebeurde op de vigilies van de hoogdagen en de andere grote feestdagen. Dan stonden mijn vader en Gerard boven het klokkenhoofd waaraan een brede eikenplank was vastgemaakt. Ze hielden zich vast aan een ijzeren beugel boven hun hoofd en duwden met hun voet op die treeplank de klok in beweging. Van de ene klok naar de andere haastten ze zich. Want de klokken moesten netjes in akkoord luiden, wat vaak mislukte en wat Gerard met een olijke glimlach uitlegde: “ t Brandt in de Kwikker.” De Kwikker was een moeras waar het nooit brandde.

Ook het torenuurwerk viel onder de bevoegdheid van Gerard. Dit uurwerk stond in een hokje op een van de zolders en Gerard maakte mij wijs dat hij met veel wijwater en wat zout op zijn staart de duivel had gevangen. Hij zat nu in dat kot. En waarlijk het getik van de klok klonk als het gestamp van bokkenpoten. Geregeld moest Gerard de toren op om de klok op te winden. Ze liep ofwel achter, ofwel voor. Dus zou Gerard ze eens herstellen. Hij haalde het mechanisme uit elkaar, stak de zaak weer ineen en... had een wiel over. “t Zat een wiel te veel in,’ beweerde Gerard. “Si non è véro”. Hij heeft mij het verhaal zelf verteld. Als torenwachter eiste hij van de toeristen dat ze betaalden voor ze de toren bestegen. ’Want er zijn er al veel te veel afgesprongen om niet te moten betalen,’ zei hij doodernstig. En hij toonde hen het ‘allewiestje’. Daar hadden ze Keirsebilck en van Troyen opgesloten.

Hij vertelde met de meest bloedige details hoe die twee in juli 1851 te Zuienkerke boerin Johanna de Boever, echtgenote van Louis van de Pitte en haar tien maanden oud wichtje binst de hoogmis hadden vermoord met een rietspa. Ze werden op 9 juli 1851 onthoofd voor de Gentpoort. 

Gerard had geen gidsencursus gevolgd. Maar Gerard ving genoeg fooien om niet de hele dag in zijn werkwinkel te moeten staan.

En dan al dat ander werk! Omroeper! Elke zondag na de hoogmis klom Gerard op de kerkstegel of roepsteen, gewoon een oud zerk, om de berichten van het gemeentebestuur om te roepen. Voor de mensen die niet naar de kerk gingen liep hij naar vijf-zes plaatsen in het dorp. Hij liet er zijn bel rinkelen of blies op zijn klaroen. Ik hoor hem nog roepen: “Maandag gô Ko Breems een zwien slachten. Een schoëne zeuge van 200 kilo’s.’ En Gerard besloot elk nieuwsbericht met de kreet: ‘Elk zegge het voort en die het weet zwijge het.’ Wie wilde kon dus een stuk biologisch geteeld varkensvlees of een slinger worsten kopen bij de producent. 

Heel dikwijls werd zo’n varken openbaar geslacht op de markt vlak voor het huis waar nu ons medelid Frans Rosson woont. Stan Bil deed dat. Als hij het ten huize van de kweker niet deed. Stan had daar een poortje, dat naar zijn beenhouwerij leidde, nu het uitvaartcentrum Neirynck. .Wij kinderen waren er als de raven bij. Het varken werd met een touw aan zijn poot tot op de juiste plaats gejaagd. Stan gaf het varken met een slegge, een zware houten hamer een tik op zijn neus en stak het met een fors slagersmes de keel af. Het bloed gulpte uit de keel van het beest dat lag te stuiptrekken. Men ving het bloed op terwijl er iemand met zijn hand erin moest roeren, opdat het niet zou stollen. Daarna werd het varken met stro bedekt dat in brand werd gestoken om het te schoeperen. Zo kreeg je het haar van het vel. Vel voor in de hutsepot. Ja, midden op de markt. En de kinderen gilden: ‘Stant, smiet e kir e schoe.’ Stan sneed de klauwtjes van de varkenspoten en gooide ze in de joelende bende kinderen. Kauwgom kenden wij niet. Maar knagen aan een zwieneschoe was een al even groot genot. Dat er nog een beetje stront aanhing? Hoe zou het komen dat wij immuun waren voor alle ziekten. En trauma’s hebben we niet opgedaan van al dat bloed..

Vervolgens werd het varken op een ladder gehangen om het vlees te laten stijven.

 

Lisseweegse dorpsfiguren : Gerard Pintelon (1903-1961)

Johan Ballegeer

Rond de Poldertorens
2008
03
097-099
Mado Pauwels
2023-06-19 14:43:22