Heist in de 18de eeuw. Aspecten uit dagelijkse leven - Deel II (3 van 3)

Jacques Larbouillat

Vervolg van: Heist in de 18de eeuw. Aspecten uit het dagelijkse leven - Deel II (2 van 3)

13. Enkele Heistse vissers en hun familie in de 18de eeuw

13.1. Egidius Vantorre. 54

Hoewel Egidius Vantorre geen visser was, verdient hij onze aandacht. Hij is immers de stamvader van een talrijk nageslacht met veel vissers in Heist. 

Egidius Vantorre, in de omgang Gillis genaamd, werd geboren in Lissewege in 1670 en huwde aldaar met Janneke Froidure. Zij overleed in Lissewege op 20 oktober 1702. Gillis hertrouwde hetzelfde jaar met Martine Hidde.

Gillis Vantorre verhuisde met zijn gezin vanuit Lissewege naar Heist in 1705. Hij pachtte een verlaten hofstede, eigendom van jonkheer Vansteenberghe, die de plaatselijke overheid “aangetrokken” had tot profijt van de “parochie”. Bij de hoeve behoorde 33 gemeten 2 lijnen en 56 roeden (14 ha 97 aren 55 ca) braakliggend landbouwland waarvoor Gillis het watergeschot” voor de jaren 1705 en 1706 onmiddellijk aan de Watering van Eiesluis moest betalen.

Het geld voor de herstellingskosten van de hoeve mocht Gillis voorschieten. Jacques Dudon, strodekker werkte drie dagen en half om het rieten dak van de hoeve te herstellen. Daartoe leverde hij 425 bonden “gley” of dekriet, sparren, houten latten, nagels en wissen. De timmerman en zijn knecht werkten ook aan het dak. Pauwels Witgeer leverde stenen, metselde een oven en herstelde de kelder.

De herstellingskosten van de hoeve bedroegen 7 ponden 4 schellingen 8 groten. Het watergeschot voor 1705 bedroeg 7 ponden 12 schellingen 5 groten. Gillis Vantorre kreeg 14 ponden 17 schellingen 1 grote terugbetaald van Jan Philips, ontvanger van de “prochie Heyst”.   55

Het was oorlog en in 1706 leverde Gillis “een coppel vette capoenen” (gesneden hanen) voor generaal Spar, waarvoor hij 11 schellingen 6 groten kreeg. Het “watergeschot” in 1705 vooraf betaald voor het jaar 1706 kreeg Gillis terug betaald: 10 ponden 7 schellingen 5 groten56. In 1712 ontving hij 18 schellingen schadevergoeding van het Brugse Vrije voor de overstromingen door zeewater in de jaren 1708 en 1709 van 3 gemeten (1 ha 32 aren 71 ca) landbouwland, als gevolg van de oorlogsomstandigheden. 

Na een leven van labeur en tegenslagen overleed Gillis Vantorre na ziekte op 28 juli 1721, hij was 51 jaar. 

Zijn weduwe Martine Hidde laat een “staet ende inventaris van alle meubilaire goederen, baeten ende crediten mitsgaeders de commeren”    56 opstellen. Uit zijn eerste huwelijk met Janneke Froidure zijn nog drie kinderen in leven: Jan, Adriaen en Farijnke, die erfgenamen van hun vader zijn. Uit zijn tweede huwelijk zijn er Algeronde (18 jaar) en Emmanuel (15 jaar), die minderjarig en ook erfgenamen zijn. Jan Vantorre fungeert als voogd paterneel voor zijn halfzus en halfbroeder, Karel Van Borme zwager van Martine Hidde fungeert als voogd materneel. Farijnke Vantorre is gehuwd met Mathijs Maseelis.

Gillis Vantorre en Martine Hidde sluiten voor hun huwelijk in 1702 een huwelijkscontract bij “Sieur Jacob Allaerdij, notaris publicq resideerende binnen de prochie van Lisseweghe”. Gillis neemt twee vrienden als getuigen, Pieter Vantorre en Pieter Amandels. Martine werd geassisteerd door Michiel Discijnter.

De voornaamste voorwaarden uit het huwelijkscontract bepaalden dat : de langst levende al zijn klederen, juwelen en ook het beste bed uit de woning behield. De echtgenoot krijgt 18 ponden groot als hij de langstlevende is, de echtgenote krijgt als langstlevende 25 ponden groot Vlaams als “duarie conventioneel” (huwelijksgift). De overblijvende bezittingen worden verdeeld volgens de wetten en gebruiken van het “landt vanden Vrijen”.

Uit de staat van goed blijkt dat op het ogenblik van het overlijden van Gillis Vantorre, het echtpaar de hoeve van jonker Vansteenberghe verlaten hebben en nu wonen in een klein lemen huisje met een schuurtje dat heel slecht bedekt was. Leonard Meijsman, beëdigd schatter evalueerde het op 4 ponden 15 schellingen groot. Het alleenstaand ovenkot kreeg een waarde van 2 ponden 10 schellingen groot. Het huisje stond op cijnsgrond dat toebehoorde aan Cornelis Cnockaert, aan wie het echtpaar nog 7 ponden groot achterstallige cijnspacht schuldig was.

Weduwe Martine Hidde zit er financieel slecht voor, zij verklaart dat op 4 augustus 1721 alle meubelen en huisraad door de “stockhouder” van Dudzele en Lissewege ambacht bij opbod werden verkocht voor de som van 32 ponden 11 schellingen 1 groot, waarvan bewijs het biljet getekend door de “stockhouder” of openbare beëdigde verkoper. 57

Gillis Vantorre bewerkte te Heist nog 5 gemeten 2 lijnen 65 roeden land, in Lissewege 3 gemeten 99 roeden land, samen was dat 8 gemeten 2 lijnen 164 roeden (4 ha 7 aren 55 ca) landbouwland.

Bij “Sieur Jan Philips” ontvanger van de “prochie Heyst” stond hij in het krijt voor “landt ende prochie costen” voor de jaren 1719, 1720 en 1721 voor een bedrag van 12 ponden 13 schellingen 0,5 grooten Vlaams. Aan de ontvanger van Lissewege was hij ook 5 ponden groot “landt ende prochie costen” schuldig voor 1720 en 1721. Gillis bezat wel een weide met 4 gemeten (4 ha 76 aren 94 ca) maaigras, geschat op 1 pond groot en ook elf koppels eenden, drie hennen en een haan samen geprezen op 13 schellingen groot.

Aan de eigenaar van de landerijen (Sr. Martijn, familienaam beschadigd in het document) was hij verschillende jaren achterstallige landpacht schuldig: 14 ponden 13 schellingen 1 grote. Bij de ontvanger van de “Watering van Eyensluis” stond Gillis voor 15 schellingen 10 groten debiteur, het restant van twee jaren waterschapsbelasting.

Op de weide van Cornelis Aernouts liet Gillis vijf schapen en twee vaarzen grazen, daarvoor was hij 2 ponden 6 schellingen en 2 groten schuldig en bij Niclays Seghers liep één vaars in de weide waarvoor hij 10 schellingen 4 groten schuldig was.

Gillis Vantorre was ziek voor hij overleed en meester Jacques Bert “vrijmeester chirursin ter prochie van Lissewege” kwam herhaalde keren op ziekbezoek en leverde ook de medicijnen. Het honorarium bedroeg 1 pond 1 schelling groot. Na zijn overlijden werd Gillis afgelegd door Joos Hillebrant en gekist door timmerman Thomas Vandenbussche. De doodskist kostte 8 schellingen 2 groten.

De begrafenis gebeurde met de “minsten dienst”. De koster luidde de doodsklok, groef het graf en deelde het offer uit. Frans Reubens leverde een kruis voor op het graf voor de prijs van 1 pond 3 schellingen 3 groten. Aan herbergier Marijn De Groote was het sterfhuis schuldig voor de levering van “één swijn en een quarte goet bier” de som van 16 schellingen groot en aan Josef Waelcker voor de levering van een halve ton “groot bier” 15 schellingen 6 groten.

De begrafeniskosten kwamen volgens de staat van goed te laste van de erfgenamen. Aan Jan en Adriaen Vantorre, de twee zonen uit het eerste huwelijk van Gillis was het sterfhuis nog 6 ponden 18 schellingen 2 groten schuldig als erfdeel van hun overleden moeder, conforme de wet.

Bij het afsluiten van de “staet van goed” waren er meer schulden dan baten. De schulden bedroegen 62 ponden 18 schellingen groot, de baten 44 ponden 16 schellingen 1 groten. Bleef nog te delgen :18 ponden 1 schelling 11 groten. Bij aanvaarding van de erfenis viel de helft van de schulden te laste van de erfgenamen.

Hoe het verder verliep met deze erfenis is vervlogen in de nevels van het verleden.

13.2. Emmanuel Vantorre 

Emmanuel Vantorre, zoon van Gillis en Martine Hidde werd geboren te Heist op 14 maart 1706. Hij huwde te Lissewege op 9 april 1729 met Anna Barremaecker, geboren aldaar op 29 april 1699. Hoofdman Bartholomeus Amandels vermeldde in de volkstelling van 1748, dat Emmanuel arbeider en kleingebruiker was en twee kinderen had, een zoon Joannes en een dochter Anne-Marie. Het echtpaar zorgde ook voor een oude vrouw van 89 jaar, uitbesteed door de Armendis. Emmanuel overleed te Heist op 6 juli 1776, zijn echtgenote Anna Barremaecker op 28 januari 1776.

13.3. Joannes Vantorre, visser 

Joannes Vantorre, zoon van Emmanuel en Anna Barremaecker werd geboren te Heist op 10 oktober 1732. 

In 1760 is Joannes reeds bij de eerste vissers die te Heist op één van de schuiten als “maet” (matroos) van op het strand professioneel uitvaren en er aanmeren. Hij bezit zijn eigen visnetten en heeft vermoedelijk zijn vak geleerd in Blankenberge. Daar is hij verliefd geworden op de 27 jarige jonge dochter Pieternelle Schoolmeester. Pieternelle is geboren in Blankenberge en toch trouwen ze in Heist. Op 20 juni 1758 gaan ze eerst naar Ignatius Bocxtaele, pastoor in Heist om een huwelijkscontract te tekenen, omdat er te Heist geen notaris was. In het “ancien regime” werden de huwelijkscontracten voor de pastoor verleden en door hem bewaard. In de tweede helft van de 18de eeuw werd dit door de wetgever verboden. Joannes Vantorre neemt zijn ouders mee als getuigen. Pieternelle neemt als getuigen haar broeder Joseph en haar oom 
Joannes Schoolmeester. Haar ouders Michiel en Catheline Vernieuwe zijn vermoedelijk reeds overleden.

13.4. Het huwelijkscontract 

Pastoor Ingnatius Bocxtaele, nam het gebruikelijk papier “met eenen zegel van ses guldens”, scherpte een nieuwe ganzenveer en schreef voor de zoveelste keer met dezelfde gebruikelijke termen het huwelijks-contract.

De voornaamste bepalingen bestonden uit het volgende: indien de bruidegom de toekomstige bruid komt te overleven met kind of kinderen, zal hij in het bezit blijven van al zijn klederen, zijn gouden of zilveren juwelen, het beste ledikant “gestoffeert inghevolghe hunnen staet”, en zal hij overname mogen doen van al de meubelen en het gerief van het sterfhuis, volgens de geschatte waarde, en behield hij al zijn vissersgerief. Voor de toekomstige bruid werden dezelfde voorwaarden vastgelegd, en kreeg ze als huwelijksgift uit het sterfhuis 900 guldens, de bruidegom kreeg “als gift onder levenden en toekomstige echtgenoot” de beschikbare eerste 700 guldens uit het sterfhuis. Verder zullen alle niet afgesproken zaken geregeld worden volgens de wetten en gebruiken uit het “deelbouck slants vanden Vrijen”.

13.5. Het overlijden van Joannes Vantorre 

Op 2 april 1768 overleed Joannes Vantorre,”visscher der visscherije van Heyst ende vrijlaet vanden lande van vrijen, binnen den ambacht van Lisseweghe”. Hij was 35 jaar en half en liet een weduwe met drie minderjarige kinderen na Joanna omtrent acht jaar oud, Joannes-Jacobus omtrent vijf jaar oud en Cecilia omtrent drie jaar oud.

De heren schepenen van “wezen slants vanden vrijen” duiden twee schatters aan, de eerste was Adriaen Gheleyns, een beëdigd schatter van het Brugse Vrije, de tweede was Andries Homers “een van de stierlieden der visschers van Heyst” een deskundige op het gebied van visserijgerief. Stuurman Andries Homers was afkomstig van Ramskapelle en werd visser in Heist in 1760, drie jaar later is hij stuurman. Later nam hij het wat rustiger aan en werd in 1792 herbergier in Heist. Andries was voor zijn tijd een geletterd man, hij kon lezen en schrijven.

Op 16 mei aanhoorden ze de weduwe Pieternelle Schoolmeester : zij verklaarde overeenkomstig het huwelijkscontract te hebben behouden al haar wollen en linnen klederen, haar juwelen en het beste ledikant met het beddengoed. Dat bleef dus buiten de raming van de gemeenschappelijke inboedel. Bij het sluiten van hun huwelijk bezaten de beide echtgenoten geen onroerende goederen, enkel bezat Pieternelle, een deel van één huis dat op cijnsgrond stond in Blankenberge. Het werd door haar en haar overleden man verkocht gedurende hun huwelijk voor 20 ponden groot en in de gemeenschappelijke inboedel van het gezin gebracht. Dit pro memorie.

Het huisje in Heist dat ze met de overledene bewoonde stond op cijnsgrond van de kerk. De grond was dus eigendom van de kerk van Heist. Daar betaalde ze rente voor. Het huisje was hun eigendom en stond waarschijnlijk op een van de percelen in de “Noordstraat”, nu de Vlamingstraat. Het werd geschat op 30 ponden groot courant geld.

De schatters stelden een inventaris op en raamden de waarde van de inboedel. Ze vatten de aanwezige voorwerpen samen per kamer of ruimte en hechtten aan elke samenvatting een gezamenlijke waarde.

Het huisje was een zeer bescheiden laagbouw en bestond uit één keuken met de elementaire haard voorzien van een haardijzer, tang, schop en rooster. Op de schouwmantel lag een schouwkleed. Verder stonden er twee tafels, tien stoelen, een koffer en een aanrechtbank (vaste wandtafel waarop voedsel werd bereid of klaargezet en andere keukenwerkzaamheden werden verricht). Het keukengerei bestond uit veertig stuks glaswerk, een ijzeren pot, drie koperen ketels (om melk te dragen), een koperen moor met de benodigdheden om thee te zetten en zesendertig pond varkensvlees (X 0,4639 kg= 16,700 kg).

In de kelder stonden een viertal potten, drie aarden kannen, twaalf stuks aardewerk, een koperen ketel met “staen yzer” of driepikkel met ring om de ketel op te zetten, In een ijzeren pan lag ongeveer vijf pond (2,3194 kg) “swijne vlaeghe of ingelegd varkensvlees en zes pond boter (2,618 kg). In het Brugse Vrije was het gewoon gewicht van één pond 0, 4639 kg. Voor boter was het een afwijkend gewicht 0,4364 kg.   58

In de stal stonden één spade, één bijl, één kapmes, honderd bundels hout en één varken.

2015 09 15 154812Visserskeuken
(Edgard Auguin, Les pecheurs Flamand, p. 27)

De klederen van de overledene viel naar onze huidige maatstaven nogal mager uit, hij bezat vijf broeken, drie jassen met panden en nog drie kortere visserskeuken jasjes, negen hemden, één (Edgard Auguin, Les pecheurs Flamand, p. 27) hoed, twee paar kousen, één paar schoenen en één paar zilveren gespen. Emmanuel Vantorre, de vader van de overledene, kocht de schoenen voor 5 schellingen groot.

Naar eeuwenoude traditie bezat iedere visser toen zijn eigen visnetten. Joannes Vantorre bezat: drie netten om zeetong te vangen, twee staaknetten, twee gewone sleepnetten voor pladijs, zes netten om rog te vangen, één garnaalnet, lood en kurk en twaalf pond garen (5,566 kg.) om netten te herstellen of om nieuwe netten te breien. Het vistuig kreeg een waarde van 11 ponden 10 schellingen groot.

De weduwe verklaarde contant te hebben ontvangen bij het overlijden van haar man het aanwezige geld in het sterfhuis. Het bedrag werd bij de nalatenschap geteld 67 ponden 6 schellingen 2 groten.

Tegenover de activa van het sterfhuis mochten de kosten ingebracht en afgetrokken worden. Deze werden ondergebracht onder de rubriek “commeren ende lasten vanden sterfhuyse”.

De weduwe verklaarde geen goederen of verdere baten te kennen en ook geen gemeenschappelijke schulden of lasten te hebben. De onkosten voor de begrafenis waren voldaan voor de verdeling van het sterfhuis, dit ter herinnering.

Verder werden de kosten gedetailleerd. De totale som van de kosten bedroeg 1 pond 16 schellingen groot, de baten bedroegen 126 ponden 1 schelling 8 groten, verschil 124 ponden 5 schellingen 8 groten, dus meer baten dan lasten. Waarvan de ene helft voor de weduwe en de andere helft voor de drie wezen: 62 ponden 2 schellingen 10 groten.

Pieternelle Schoolmeester bevestigde onder eed de aangifte voor “waar en deugdelijk”. Lenaert Vlietinck werd aangesteld als voogd “paterneel”, hij was gehuwd met Anne-Marie Vantorre, de zuster van de overledene, de voogd “materneel” was Joseph Schoolmeester, de broer van Pieternelle.

In deze periode was het dagelijks leven voor de gewone mens zeer hard. Behalve de liefdadigheid van de Armendis waren er geen sociale voorzieningen. Pieternelle Schoolmeester stond er alleen voor met drie jonge kinderen, zonder inkomsten of bezit. Enkele maanden na het overlijden van haar man Joannes Vantorre is ze hertrouwd met Gillis Terasse, een visser in Heist.   59 Gillis Terasse was ook deken van de schuttersgilde Sint-Sebastiaan in Heist.   60

13.6. Joannes-Jacobus Vantorre, visser 

Joannes-Jacobus Vantorre, zoon van Joannes en Pieternelle Schoolmeester, is geboren te Heist op 8 maart 1763. Hij huwt in 1788 met Benteyn Isabella. Zij overlijdt in 1808, het jaar daarna in 1809 hertrouwt hij met Schram Cecile. Hij heeft uit beide huwelijken samen 15 kinderen.

In de omgang wordt hij met Jacob aangesproken en in de “Tauxatie Visscherie” van 1792 als Jacob Vantorre belast, voor het equivalent van de bewerking van 100 roeden (14 aren 74 ca.) landbouwland.

13.7. Joseph Schoolmeester, de broer van Pieternelle 

Joseph Schoolmeester is poorter “binnen de stede en port van Blankenberge” Hij is geboren in 1734 en de zoon van Michiel en Catheline Vernieuwe. In 1757 is hij 23 jaar en verloofd met Anna Vandepitte, een ‘jonge dochter” van 22 jaar. Op 31juli gaan ze eerst naar pastoor Royens om een huwelijkscontract af te sluiten. Joseph neemt zijn oom Joannes Schoolmeester mee als “bijstaende vrijndt” (getuige), Anna wordt “geassisteerd” door haar oom Joannes Goudsmidt.

Wanneer een jaar later in 1758 zijn zuster Pieternelle Schoolmeester in Heist huwt met Joannes Vantorre neemt zij ook haar oom Joannes als getuige. Joseph Schoolmeester is stuurman en mede-reder in Blankenberge. Hij bezit de helft van een vissersschuit, die hij deelt met de heer Louis Vandenbogaerde.

Op 1 februari 1772 overlijdt Joseph Schoolmeester. Hij laat een weduwe met drie kinderen na : Josephus oud omtrent 13 jaar, Machiel oud omtrent 7 jaar en Joanna-Theresia oud 4 jaar. Het huis bewoond door het echtpaar staat op cijnsgrond. De grond is eigendom van Juffrouw Joanna-Judoca Janssens, intussen weduwe van Louis Vandenbogaerde, de mede-eigenaar van de vissersschuit. Het perceel is gelegen aan de zuidkant van de nieuw “gekasseide straat” in Blankenberge. Het huis bestaat uit een keuken en een kamer en is eigendom van Joseph Schoolmeester en Anna Vandepitte. Ze hebben het verkregen door erfenis. Het huis paalt met de oostzijde aan het huis van Joannes Hazaert, aan de westkant aan het huis van Maximiliaan Van Heetvelde en met de zuidzijde aan het “gewezen schuttershof”. De voorzijde staat aan de “nieuw gecalsyde straete”. Het huis is belast met een lening van 50 ponden groot courant, waarvoor een rente van 2 ponden 10 schellingen groot jaarlijks te voldoen is op 16 november aan de weduwe van Louis Vandenbogaerde.

De vissersfamilie Joseph en Anna Schoolmeester is welstellend. De meubelen en het huishoudelijk gerief worden geschat op 106 panden 8 schellingen 8 groten.

Er stonden nog schulden open voor de levering van scheepstouwen, 11 ponden 1 schelling courant, waarvan Anna Vandepitte de helft moest voldoen aan de heer De Roo, directeur “vande drooghe baene”, 5 ponden 10 schellingen en 6 groten.

Pieter Moentrack, kreeg 2 panden 2 schellingen 11 groten voor “reparatie aen de schuytte”.   61

In 1790 is Machiel, zoon van Joseph en Anna Vandepitte, 18 jaar en ook visser in Blankenberge.

14. Filip Devooght, van “maet” tot “stierman”

Vanaf 1755, begon pastoor Bocxtaele in het doopregister bij de naam van de vader, diens geboorteplaats te noteren.

Hij noteert in 1766 bij Filip Devooght “Middelburg”. Filip vaart evenwel reeds sedert 1760 als “maet” op één van de drie vissersschuiten die in Heist uitvaren en afmeren. Acht jaar later wordt Filip “stierman” op één van de Heistse schuiten. 62

Op de kleine Heistse schuit bestond de bemanning uit één stuurman, drie “maeten” of matrozen en soms één laver. Na de verkoop van de vangst trok men eerst het deel van de reder en allerlei onkosten af. Nadat de stuurman een “voordeel” had gekregen werd de overige winst in vijf gelijke delen verdeeld, nl. het onderhoud van de schuit en het deel van de vier boven-vernoemde bemanningsleden. De verkoop van de kleine vis bracht voor de bemanning  een ”overgeld” of “kordeel”op.   63 Sommige Heistse vissers vullen ook hun inkomen aan door kleinschalige landbouw.   64 

Filip Devooght huwt met Isabella Vanhoutryve, dochter van Joseph en Marie Reniers. Vader Joseph Vanhoutryve is meester-metselaar in Heist en heeft in 1748 drie zonen en twee dochters.   65

Stuurman Filip Devooght overlijdt op 18 juli 1784. Hij laat een weduwe met drie minderjarige kinderen na : Joseph omtrent 17 jaar, Joanna 7 jaar, en Francisca 1 jaar. Er worden twee voogden aangesteld: Joannes Van Nieuwenhuyse en Joachim Neyts. Joachim Neyts is afkomstig uit Oostkerke en zal in 1791 de herberg Sint-Anna uitbaten.

Filip Devooght en Isabelle Vanhoutryve wonen in een huisje met bakhuis en een schuurtje dat in bakstenen is opgetrokken en door meester-metselaar Andries Debruyne geschat wordt op 27 ponden 2 schellingen 12 miten. De woning bestaat uit een keuken, een kelder en zolder.

In de keuken is de haard voorzien van de gebruikelijke uitrusting.   66 Het meubilair bestaat uit twee tafels, zeven stoelen, één bank, een kleerkast en een rebbank (vaste aanrechttafel). Twee ledikanten -“pluymen bedden” met gordijnen en rabat.

2015 09 15 154835Woon-keuken en slaapkamer in een vissershuis

Aan de wand hangt een horloge, een spiegel en een rek met twintig lepels en vorken. De inventaris van het huisraad vermeldt verder 34 stuks glaswerk, één theepot, één koperen moor, één kan en vier schotels in tin, twee ketels, één strijkijzer, één koperen lantaren, één kam met benodigdheden, één handboog en andere kleinigheden. De waarde van de keukeninboedel werd geraamd op 15 ponden 17 schellingen 4 groten.

In de kelder staan : 6 teilen met melk, 26 lege teilen, één koolvat, 3 aarden potten met boter en smout (varkensvet), één kuip met azijn, 23 flessen, één wafelijzer en een lantaren. Samen geschat op 2 ponden 6 schellingen 8 groten.

Op de zolder bevonden zich 2 stoelen, één kist, één vleeskuip, 3 vaten met gerst, één schop, wat oud ijzer, één kuip, één schaal met gewichten en “wat minuteyten”. De zolderinhoud werd geraamd op 8 ponden 8 schellingen 4 groten.

In het bakhuis bevond zich één “pluimen bed” met het beddengoed, één trog, één ovenpaal, één loet (ovenkrabber), één kuip, één bijl, twee zagen, één snijmes, twee “avegeers” (grondboren), wat ajuin en twee manden, samen geraamd op 3 ponden 2 schellingen 6 groten.

In het schuurtje stond het tuingerief: boonstaken, erwtenrijzen, één kruiwagen, één mesthaak, één greep, 67 één schop, één palingschaar en een slijpsteen.

Verder twee hopen turf en 450 blokken brandhout. Op het akkerland stonden nog 70 roeden (10 aren 32 ca) aardappelen. Dat alles werd geschat op 11 ponden 15 schellingen groot.

Het gezin van stuurman Filip Devooght bezat ook twee koeien en twee kalfjes, te samen gewaardeerd op 22 ponden 3 schellingen 4 groten. De twee magere varkens werden samen gewaardeerd met de twee ladders, het droog riet en hooi op 3 ponden 6 schellingen 8 groten.

De klederen en het linnen van de weduwe bleven buiten de successie, met het akkoord van de voogden en de “aggregatie” van de heren oppervoogden, om de begrafenisrechten te helpen betalen, dit “ter memorie”.

Op september 1784, liet de weduwe haar goud- en zilverwerk schatten door een zilversmid in Brugge : “een gouden ijserken met gouden hoofd” waardig bevonden 4 ponden 7 schellingen 6 groot, “een gouden kruis” waarde 1 pond 12 schellingen groot en “een gouden knopring” geschat op 1 pond 10 schellingen groot.

De klederen, het linnengoed en de juwelen van de overledene brachten bij openbare verkoping van 7 oktober 1784, 7 ponden 8 schellingen 9 groten courant op.

In het sterfhuis was er op het ogenblik van de inventaris 19 ponden 6 schellingen 8 groten liggend geld aanwezig.

Het visserijgerief dat stuurman Filip Devooght nog bezit op het einde van zijn leven bestond uit : negen roggenetten met al de touwen en kurken, geschat door Carolus Desmidt, visser van beroep op 13 ponden 1 schelling 8 groten. Het akkerland dat Filip Devooght bewerkte behoorde toe aan Pieter Van Gistel en aan de kerk van Heist, samen was dat 2 linie 1 roede (29 aren 63 ca.).

Voor zijn overlijden was Filip Devooght ziek, “Sieur François Van Daele meester chirurgijn” uit Dudzele bezocht de zieke en leverde de medicijnen. Het ereloon met de geneesmiddelen bedroeg 15 schellingen 8 groten courant.

Filip overleed op 18 juli 1784 en Simoen Degroote timmerde een doodskist voor de som van 16 schellingen 8 groten Stuurman Filip Devooght werd begraven met een “middelbaren dienst”. Pastoor lngnatius Bocxtaele kreeg 2 ponden 16 schellingen 4 groten courant voor het celebreren van de “gerecommandeerde messe”, het leveren van de kaarsen en de laatste kerkelijke eerbetuigingen aan de overledene. Koster Andries Debruyne kreeg voor zijn “kostereel recht” in de begrafenisplechtigheid 19 schellingen 6 groten courant.

De som van de activa van het sterfhuis bedroeg 110 ponden 18 schellingen 1 groot.   68

15. De Heistse schuit

In de 18de eeuw was de vissersschuit in Heist hetzelfde vaartuigtype als in Blankenberge .De eerste schuiten kwamen immers uit de Blankenbergse vissersvloot. Later kwam er een verschil in de afmetingen. De Heistse schuit was iets kleiner dan de Blankenbergse. De Heistse schuit had een lengte van 10,30 m, een breedte binnen de huid van 4 m en een diepte van ongeveer 2 m. De inhoud was ongeveer 20 ton. Het waren strandschepen, die bij hoog water zo ver mogelijk op het strand kwamen varen. Daar werden ze vast geankerd en bij laag tij zaten ze droog.

Zoals alle schepen die dikwijls moeten stranden, bezat de Heistse schuit een brede platte bodem uit stevige dikke planken gevormd. De wanden waren in klinkwerk: de bovenste plank ging over de onderste heen. Aan iedere zijde van de schuit bevond zich een zwaard. De zwaarden waren trapeziumvormige borden, die moesten dienen om het afdrijven bij het zeilen en het omslaan van het vaartuig te voorkomen.

De Heistse schuiten waren oorspronkelijk niet overdekt. Wel bezaten ze vooraan, tegen de boeg een voordek waaronder de roef gebouwd was. De roef had een oppervlakte van 2 â 3 m2, en was ongeveer 1 â 1,20 m hoog, dus geen stahoogte. De roef werd verlucht door een luik, dat bij slecht weder dicht moest. Dit vooronder diende tot keuken, magazijn en slaapplaats voor de bemanning. De mannen gingen zich daar drogen en warmen wanneer ze er de kans toe hadden. Men kan zich inbeelden welke lucht en geur in de roef heerste.

2015 09 15 154852Enkele Heistse schuiten op het strand  (Schilderij in privé bezit)

In het midden had de schuit geen dek en vertoonde een open ruimte. Achteraan bevond zich een dieper gelegen achterplecht. Daaronder was een kleine bergplaats voor het kompas, de lantaarn, bootshaken, roeiriemen en de gieter om bij droog weer de zeilen nat te gieten. Op de achterplecht stond de vis-bak. De Heistse schuit bezat aanvankelijk twee masten: een fokkenmast en een grote mast. De fokkenmast stond vooraan, de grote mast in het midden van de schuit. De schuiten waren dwarsscheeps getuigd. De vierkante zeilen kwamen langs beide kanten van de mast te staan.

De zeilage bestond uit het grootzeil, het fokkenzeil en de stormfokken. De Heistse schuit was een zeer primitief vaartuig. Men bleef gewoonlijk niet langer dan 36 uren in zee en duurde de reis langer, dan sliep men om beurten in de roef of op het dek.

Aan boord waren één stuurman, twee of drie vissers en één laver of leerjongen.   69

15.1. De waardeschatting van twee “schuiten” anno 1731. 

Machiel Schoolmeester, de grootvader van Joseph en Pieternelle Schoolmeester, was stuurmanreder en eigenaar van twee vissersschuiten in Blankenberge. Hij overleed in 1731. Zijn weduwe Petronelle Verrebout laat op 31 juni de twee vaartuigen schatten door Jacob Monset en Pieter Janssens.

De eerste “schutte” met haar toebehoren werd eerst in zes verschillende posten, zonder enig structuur geschat en achteraf samengeteld. Wij hertalen en verklaren indien mogelijk de l8de eeuwse visserstermen. Eerst werden geschat : tien ankers, twee boeikoorden, “drye keerens” (drie boeien met vaantjes om aan de visnetten te hechten), één “stickplancke” met een rolle. Samen geschat op £ 11.06.00.

Idem geprezen “het focke togh” , “steen togh” (?), twee zeilen, twee riemen (roeispanen), vier haken en één “dregghe” (werpanker met drie of vier armen, om voorwerpen die in het water gevallen zijn op te halen). De “berels” (planken die de bodem van de roef en het achterruim vormen) en touwen. Samen geschat op £ 07.08.08. De mast en de fokkenmast met de “kruijsfocke” werden samen waardig bevonden voor £ 03.00.00.  Idem geprezen drie ankers met “het voortauwe en huppertauwe” (voor en oppertouw) met nog een stuk touw £ 04.05.00.  Idem “de terretauw” is “ghepresen” ter somme van £ 00.10.00. Voorts nog geprezen de “Schuytte” (schuit) met de “Sweerden” (zwaarden) samen £ 28.00.00.

De totale geraamde waarde van de eerste schuit bedroeg: 54 ponden 9 schellingen 8 groten. 

De tweede “schuijtte” werd geschat op dezelfde wijze als de eerste, maar in zeven verschillende posten.

Eerst geprezen het “steentogh en focketogh” (?), de” berels” (zie bij het eerste vaartuig), en “keerens” (boeien om aan visnetten te hechten) en touwen. Waardig bevonden £ 04.06.08. Idem “drye reen” (?), twee riemen (roeispanen), de fokkenmast , vijf ankers. Samen waardig bevonden £ 01.15.00.

Idem drie oude zeilen, de “focke”, de mast met zijn toebehoren, “het cabel” (kabel) met het “rijeancker” (dit anker werd gebruikt om bij stormweder te ankeren, ook om op het stand te blijven vlotten). Dit anker woog 30 tot 40 kg.

Samen waardig bevonden “ende elck particulier ghepresen ter somme van” £ 09.00.00.

Idem het vooranker met het “opperancker” met “voor en oppertauwen” (iedere schuit heeft nog twee ankers van ca. 30 kg. aan boord. De voorankers dienden om de schuit op het strand te ankeren). De “rolle en braespit” (windas om het anker en de netten op te winden). Samen geprezen £ 02.08.08.

2015 09 15 154909De Heistse vloot aangemeerd voor de duinen (Museum Sincfala Knokke-Heist collectie “Lateur-O14A’ 70.

Idem geprezen 9 ankers, 2 achter-ankers met twee boeitouwen. Samen waardig bevonden £ 09.013.04. 

Idem zes planken, drie boeien, twee “sweerden” (zwaarden) met een halve ton  “terre” (teer is bederfwerend, het hout van de schuit werd daarmee ingesmeerd) Samen waardig bevonden £ 04.012.00.

Idem geprezen de “schuijtte” (boot) met de nieuwe touwen. Samen waardig bevonden : £ 12.13.08. 

Na optelling van de 7 posten werd het tweede vaartuig geraamd op 44 ponden 9 schellingen 4 groten! 71

Over de kwaliteit en toestand van de vaartuigen werd niets vermeld Het zijn uiteraard vaartuigen die al jaren in gebruik waren. 

15.2. Een weerspannige reder

In de overgebleven 18de eeuwse Heistse “prochie-rekeningen” is nergens een “taxatie” of belasting op vissersschuiten ingeschreven. In Blankenberge betaalden de vissers 15 gulden “schuijttegeld”.

In de jaarrekening van 1774 noteert Pieter Van Heule, ontvanger van Heist in de rubriek “remysen” : dat Sieur Jan Lybaert   in zijn “restantenbouck folio 5 belast staat over de tauxatie van eene vischschuijtte”. Jan Lybaert heeft die altijd geweigerd te betalen, met als voorwendsel dat de schuiten niet kunnen belast worden. Volgens hem zijn het de gebruikers van de schuiten die voor hun nering als visser betalen. Dus is die belasting niet invorderbaar, besluit Pieter Van HeuIe.   72

15.3. Wie was de reder van de Heistse schuit? 

Joannes Baptist Lybaert, is tot nu toe de enige reder gevonden voor Heist in de 18de eeuw. Er zijn echter twee vermogende heren met dezelfde familienaam actief in onze streek.

Sieur Jan Lybaert, zoon van Jacob en Anna De Maecker “vrijlaet onder den ambacht van Oostkerke ende woonende binnen Brugge” was getrouwd met Maria Vanneste op 9 augustus 1744. Hij belegde zijn geld in landbouw- en graslanden en investeerde in één hofstede. In 1755 koopt hij 3 gemeten 90 roeden (1 ha 45 aren 98 ca) vrij land in de prochie van “Sint Catherine buyten Damme”.   73 In 1758 verwerft hij deels door aankoop 5 gemeten 1 lijn en 71 roeden (2 ha 46 aren 38 ca) landbouw en weiland in Uitkerke, waarvan één derde al eigendom was van zijn vrouw.   74  Op 11 oktober 1760 koopt hij een “behuysde hofstede” met 55 gemeten 1 lijn 63 roeden (24 ha 57 aren 4 ca) land in Heist. De hoeve is gelegen zuidoost van de kerk. De verschillende percelen landbouw- en weiland liggen verspreid over het grondgebied van Heist en Knokke.

De hoeve wordt verpacht aan Pieter Van Ghistel, een landbouwer afkomstig uit Dudzele, voor zes jaar, aan 1 pond groot per gemet en per jaar. Daarbij was de pachter verplicht, het riet voor het dak en de materialen voor de herstelling van de hoeve jaarlijks te gaan halen, zonder vergoeding.   75

Jan Lybaert breidt in 1764 zijn patrimonium verder uit en koopt 9 gemeten 2 lijnen 5 roeden (4 ha 28 a 35 ca) weiland in Klemskerke.   76

2015 09 15 154924Het tafereel stelt het strand van Heist voor in 1777. Enkele vissersschuiten liggen aangemeerd, een paar ankers liggen verspreid op het strand. Een koppel van hogere stand, de heer draagt een rapier de dame een zonnescherm, genieten van de zeelucht. Deze personen zijn zeker geen Heistenaars. Een oud vrouwtje beklimt met sprokkelhout de duinen, om langs de duinenslag het dorp te bereiken. Een pijp rokende man slaat haar gade. Verder een lopend kind en een man met spelende hond. Een stuurman kalfaat zijn schuit; Men bemerkt een zestal van de 28 rijshoofden (golfbrekers), die de duinen beschermen tegen de zee. Verluchting van de figuratievekaart door lgnaes Maelstaf beëdigd landmeter van het Brugse Vrije, Anno 1777. Ref klo 19 TIF. Opn. Foto Luc Blanckaert, archief Zwinpolder,
Koolkerke bij Brugge, 1999.

Door zijn huwelijk “causa uxoris”, genoot hij ook de inkomsten van de verpachting van de Evendijk als grasland. De eigendom was een leen van de Burg van Brugge, door de gelanden van de Watering verkocht De eigendom strekte zich uit vanaf de molen van Uitkerke inbegrepen de Pannendijk tot aan de Graaf Jansdijk in Heist. Daarbij behoorden in Heist vier percelen cijnsgrond met huisjes en hoveniershoven nabij de molen. In 1777 tekende Ignaas Maelstaf, gezworen landmeter van het Brugse Vrije, op verzoek van J.B. Liebaert een figuratieve kaart van bovenvermelde eigendom. De originele kaart bevindt zich in het administratief gebouw van de Zwinpolder.   77

In dezelfde periode is ook een naamgenoot actief in onze regio. Joannes Baptist Liebaert, geboren in Wijtschate   78 en getrouwd op 7 april 1769 met Rosa Tombay in de Sint-Donaas kerk in Brugge.

Joannes Baptist Liebaert was koopman in Oostende en directeur van de interne commercie der Zaagmolens van Vlaanderen. Hij was een gewiekste zakenman. In 1760 voerde hij als verweerder proces tegen Gheerit Bartels, reder en “opvaarder” van het schip de “Twee Gebroeders” in Leeuwarden. Pieter Germonprez, koopman in Brugge, had zich voor de eiser borg gesteld in dit proces voor de Grote raad in Mechelen, omdat de eiser een buitenlander was. Bij de uitspraak op 30 april 1763 werd aan de verweerder een bedrag van 2340 gulden wisselgeld toegekend, dat op de borg zou verhaald worden.

Ondertussen bleken Pieter Germonprez en zijn echtgenote overleden J.B. Liebaert laat de nagelaten goederen in het sterfhuis in beslag nemen, om aan zijn geld te geraken.   79 

Jan Liebaert bezat ook eigendommen in Dudzele en Westkapelle. De ommeloper van Reigaersvliet actualiseert in 1777 aankoop van landbouwgronden en hoeven in Dudzele en Westkapelle op zijn naam. 80

In 1779 verkoopt Liebaert het leengoed “Hof van Knokke” in Knokke aan Charles de Croeser, heer van Ten Berge in Koolkerke. Deze eigendom had hij verworven “causa uxoris” van zijn vrouw Rosa Tombay.   81

16. Armen en zieken 

De zorg voor de armen en zieken was caritatief in het “ancien regime”, en berustte in de parochie hoofdzakelijk bij de “Armendisch”. De dis was een kerkelijke instelling en werd in Heist door twee dismeesters beheerd. Zij werden bijgestaan door één ontvanger, die de “disch-rekeningen” bijhield. De rekeningen moesten jaarlijks afgesloten worden en voorgelegd aan de pastoor, de hoofdman, pointers en “notabele parochianen”, opgeroepen bij kerkgebod. Ten slotte moest de rekening voorgelegd worden aan de deken van het district Damme, als vertegenwoordiger van de bisschop en aan de commissarissen van het Brugse Vrije.

De dis bezat in Heist 41 gemeten 168 roeden (18 ha 38 aren 46 ca) landbouwland en trok aanzienlijke inkomsten uit landspachten en renten. In het dorp had deze instelling 480 roeden (70 aren 77 ca) hoveniersland dat werd verhuurd, en een paar huisjes, gratis bewoond door “arme disch-genoten en hun 'familie”. Een andere inkomst was “den stuyver te ponde”, die de stokhouder van het Vrije uit alle openbare verkopingen aan de dis van Heist schonk. De dismeesters verkochten ook het kreupelhout uit een bebost perceel.

De dismeesters verleenden steun aan de armen door bedeling van graan en andere levensmiddelen, kleren, schoenen, turf als brandstof, het onderhoud van wezen kinderen, de betaling van huishuur, dokterskosten en doodskisten. Bij de begrafenis van een behoeftige werden de volgende onkosten vergoed 20 stuivers voor “een gelezen mis”, 1 schelling groot voor het maken van het graf, 2 stuivers voor het luiden met de kleine klok.

Gedurende de Spaanse Successieoorlog nam de armoede gevoelig toe en waren de uitgaven van de dis aanzienlijk. De bovengenoemde steun aan de onbemiddelde inwoners veroorzaakte een steeds groeiend tekort in de disrekeningen. De schuld bedroeg in 1707 65 ponden groot en was in 1727 tot 209 ponden groot opgelopen. Toen gingen de dismeesters een lening van 200 pond groot aan.

De dismeesters hadden ook het recht met de schaal in de kerk rond te gaan ten bate van de armen. De dismeesters in het 18de eeuwse Heist waren landbouwers met een zeker aanzien bij de inwoners, die na enkele jaren dismeesterschap opklommen tot pointer en hoofdman. Pieter Blommaert, dismeester vanaf 1711 tot 1713, werd pointer in 1714 tot 1717, Jan Quintens Weyts dismeester in dezelfde periode was hoofdman in 1715. Pieter Boey was eerst pointer in 1774, werd dismeester in 1775 en na twee jaar hoofdman in Heist van 1778 tot 1787.

Jozef Galle, landbouwer op de Jacobinesse hoeve (93 gemeten), één van de grote boerderijen in Heist, was dismeester samen met P. Boey en werd pointer in 1781 tot 1792. Later werd hij kerkmeester.

Voor geneeskundige zorgen was er geen “chirurgijn” (heelkundige) gevestigd in Heist. In 1715 waagde “meester Jan Denijs, churisyn” zijn kans. Hij hield het één jaar vol, de lokale overheid taxeerde hem met de laagste aanslagvoet, nl. een gelijkstelling met de bewerking van 50 roeden land (7 aren 37 ca.). De inwoners en de dismeesters moeten voor het verkrijgen van geneesmiddelen en heelkundige zorgen de chirurgijn van Westkapelle of Lissewege laten komen. Zware zieken werden in het hospitaal in Brugge opgenomen. De dis betaalde in 1776-77 aan “zuster Marie Snijders moeder van het St. Janshospitaal te Brugge, 6 ponden 8 schellingen 4 groten over 27 dagen alimentatiegeld van Guillaume Haesebroeck, disch-genoot dezer parochie” In de periode 1785-1788 betaalden de dismeesters de huispacht van vijf  behoeftige gezinnen, de “medicamenten en chirurgiaele diensten” die “meester M. May chirurgien tot Westkapelle” geleverd had. Ze kochten kleren en schoenen voor arme kinderen en gaven roggemeel aan 10 personen. Al deze uitgaven kostten de Dis 151 ponden groot.   83 

16.1 Een krankzinnige jonge dochter 

Met een krankzinnige jonge dochter weten de dismeesters geen raad, dat is een zaak voor de hoofdman! Hoofdman Jacob Deroo en de twee pointers beslissen de geesteszieke te laten opnemen in een privé-instelling voor krankzinnigen in Brugge. Deze instelling die geen speciale naam had was gevestigd in de “Zottenstraat”, de huidige Balsemboomstraat. De directeur was toen “Sieur Jan Bauwens”, achteraf bleek dat zijn beheer van het “Oud Zothuys” allesbehalve tot voorbeeld strekte. 84  De ontvanger van Heist, Pieter Van Heule, noteerde in de jaarrekening van 1773 “Andere betaelynghen ghedaen buyten quohier ter cause vande crancksinnighe Catherina Bouckaert”.

Betaalt bij “ordonnantie van hooftman en pointers deser prochie Sieur Johannes Bauwens de somme van 24 ponden grooten courant over een jaer taefelcosten van de voornoemde crancksinnige dit over den jaere verschenen achtsten meye 1774 als per quitt.”  84 Het jaar daarop bedroeg de faktuur 25 ponden 14 schellingen 4 grooten. Catherina Bouckaert verblijft in deze instelling tot aan haar dood in 1783. In hetzelfde jaar overlijdt ook de directeur.

De “huysvrauwe van Sieur Joannes Bauwens” ontvangt 14 ponden 19 schellingen 8 grooten courant “over de taefelcosten van de voornoemde crancksinnighe dochter Catherina Bouckaert tot aen haer doodt”.   85

Hoofdman Jacob Deroo en zijn twee pointers Pieter Boey en Joannes Quintens zijn voor hun tijd wel vooruitziend. Zij gaan in 1771 een “conventie” aan met Marie Servati, de huisvrouw van Karel Quintens, woonachtig in Heist en “ghesworen vroedvrouwe van desen lande vanden Vrije” om de arme moeders bij te staan bij hun bevalling. Zij krijgt daarvoor een jaarlijks pensioen van 4 ponden 10 schellingen groot. 86  Zij oefende haar taak uit tot in 179387 en waarschijnlijk langer. Tot in de Franse tijd, bleef deze voorzorg behouden in Heist.

Voetnoten

53. Jos De Smet (dr.) Het herbeginnen van de zeevisserij te Heist 1782 -1790, Rond de Poldertorens ,jg. VI (1964), nr. 4, p. 109-113. Rab., Register Brugse Vrije, nr. 3234, prochie-rekening Heyst A° 1792, folio 9 recto. 
54. Met dank aan Jozef & Cecile Couwijzer-Dewilde en Jozef De Paep voor de genealogische informatie. Wij schrijven de familienaam Vantorre aaneen voor de gelijkvormigheid. 
55. RaB., Register Brugse Vrije, nr. 3175, prochie-rekening Heyst, A° 1705, folio 60 recto-verso, folio 61 recto -verso, folio 62 recto 
56. RaB., Register Brugse Vrije, nr. 3176, parochierekening Heyst A° 1706, folio 52 recto.
57. RaB., Staat van goed Gillis Vantorre, 2de reeks, nr. 9333.
58. Paul Vandewalle (dr.) Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg. Oostende 1984, p. 50, tabel III.
59. Jacques Larbouillat, Rond de Poldertorens, jg. XXXVIII, (1996), nr. 3, De nalatenschap van Joannes Vantorre een Heistse visser A° 1768, p. 87. In deze bijdrage beschrijven we zeer gedetailleerd de nalatenschap. 
60. RaB., Staat van goed Jan Ackx, 2 de reeks, nr. 109, folio 12 recto.
61. RaB., Archief Oud Blankenberge, Staat van goed Joseph Schoolmeester, nr. 1067, folio’s: 3 recto, 10 recto, 10 verso, 11 verso, 16 recto en verso. 
62. RaB., Register Brugse Vrije, prochie-rekening Heyst A° 1768, nr. 3215, folio 23 verso.
63. Ghislaine Van Rie, a.w., p. 104-116. 
64. RaB., Register Brugse Vrije, prochie-rekening Heyst A° 1792, nr. 3234, folio 5 verso -10 recto. 
65. RaB., Register Brugse Vrije, prochie-rekening Heyst A° 1740, nr. 3205, folio 10 recto.
66. Haal, brandijzer, blaaspijp, tang, rooster, twee schoppen.
67. Greep = meer-tanden vork.
68. RaB., Staat van goed Philippus Devooght, 2de reeks, nr. 8451, folio’s 5 recto -21 verso.
69. Frans Bly, Onze Zeilvischsloepen, Uitgave De Nederlandse Boekhandel, 1920, p. 114 -132.
70. RaB., Archief Oud Blankenberge, Staat van Goed Machiel Schoolmeester, nr. 716, folio’s 12 recto tot 14 verso. R.De Bock, De Laatste visschersschloepen van de Vlaamsche Kust, De Sikkel (1943) Antwerpen, p. 26 -35, p. 37. L. L. De Bo, West-Vlaamsch Idioticon, Brugge 1873.
71. Sleur = de heer. 
72. RaB., Register Brugse Vrije, prochie-rekening Heyst A° 1774, nr. 3221, folio 10 recto -verso. 
73. RaB., Register Brugse Vrije, nr. 16.161, folio’s 91, 92 , 93. (Met dank aan de heer Roland Verté voor de bronaanwijzingen in deze registers). 
74. RaB., Catalogue des cartes et plans de la collection Karel Mestdagh, p. 183, nr. 1762, en p. 179 nr. 1721. 
75. RaB., Register Brugse Vrije, nr. 16.165, folio’s 34 verso , 35 recto. (met dank aan de heer Roland Verté) 
76. RaB., Register Brugse Vrije, nr. 16.168, folio’s 45 verso, 46 recto.(met dank aan de heer Roland Verté)
77. Zwin-Polder (Openbaar bestuur), Arendstraat 34, 8000 Brugge (Koolkerke). Met dank aan dhr. Dirk Vancraeynest, griffier ontvanger. Kritische noot bij de familienaam: J.B. Liebaert en/of J.B. Lybaert. Is het een homoniem? Vermoedelijk is het een fonetische verschrijving.
78. Met dank aan de heer J.P. Falise uit Oostende voor de informatie.
79. Met dank aan lic. Jan D’hondt, wetenschappelijk medewerker bij het stadsarchief in Brugge voor deze informatie. 
80. Met dank aan E.H. Jan Lavaert voor de informatie over Dudzele en Westkapelle.
81. Maurits Coornaert, Knokke en het Zwin, Drukkerij -Uitgeverij Lannoo pvba, Tielt, 1974, p. 328.
82 Jacques Larbouillat, De Verdwenen St.Antoniuskerk van Heist, Rond de Poldertorens, jg. 6 (1964) nr. 3, 3 de deel, 11. Kerkelijke Instellingen, De “Armendisch”, p. 76-77. RaB., Registers Brugse Vrije, nr. 12126, Armendisch A° 1776 -1777, folios 42, 50, 52, 53, 56, 57, 59. RaB., Registers Brugse Vrije, nr. 3180, prochier-ekening HeystA° 1715, folio 7 recto. Maurits Coornaert, Heist en de Eiesluis, p. 180, 194, 198.
83. Jaak A. Rau, Van “Oud Zothuys” tot Sint-Dominicusgesticht in Brugge, Brugs Ommeland, 
35stejg (1995)nr. 3-4, p. 211-212. 
84. RaB., Registers Brugse Vrije, nr. 3220, prochie-rekening Heyst A° 1773, folio 16 verso. 
85. RaB., Registers Brugse Vrije, nr. 3230, prochie-rekening Heyst A° 1783, folio 26 recto. 
86. RaB., Registers Brugse Vrije, nr. 3219, prochie-rekening Heyst A° 1772, folio 21 recto. 
87. RaB., Registers Brugse Vrije, nr. 3235, prochie-rekening Heyst A°1793, folio 25 verso.

Inhoudsopgave: Heist in de 18 de eeuw. Aspecten uit het dagelijkse leven

1.      Het dorp 
2.     De gewestelijke overheid: het College van het Brugse Vrije 
3.     De lokale overheid: de hoofdman en de pointers

4.      De ontvangers 
4.1.  Martinus De Bruyne 
4.2.  Jan Philips 
4.3.  Pieter-Joseph Van Heule 
4.4.  Pieter-Augustin Van Heule 
4.5.  Louis Van Heule 
5.     De Spaanse Successieoorlog in Heist en omgeving 1702-1714 
5.1.  Nederlandse invasie in de Zwinstreek 
5.2.  Militaire strooptochten 
5.3.  Opeisingen van wagens en paarden 
5.4. Pioniers uit Heist 
5.5.  De slag te Wijnendale op 28 september 1708 
5.6.  De oorlogsellende duurt voort 
5.7.  De grenswijzigingen in 1715 en in 1718 
6.      De herbergen 
6.1.  De herberg “De Swaen” 
6.2.  Kaartersruzie 
6.3.  De herberg”De Croone” 
6.4.  De herberg “Sint-Anna” 
7.      De dorpsschool. 
7.1. Koster en schoolmeester 
7.2.  Pieter François Coolen, koster en schoolmeester 
8.      Smid Niclaeys Lecouf 
8.1.  De smidse 
9.      De dorpsmolen 
9.1. Molenaar Johannes Latomme 
10.    Hoeve de Respagne 
10.1. Boer Joos Nieuwmunster 
10.2. De woning en het meubilair
10.3. De stallen en aanhorigheden
10.4. De schuren en de voorraad
10.5. De schulden van Joos Nieuwmunster
10.6. Boerin Maria Homa
10.7. Jan Focquedey, boeren hoofdman
11.    De pastoor
12.    De zeevisserij te Heist in de 18de eeuw
12.1. De “Neeringhe van de Visscherie tot Blankenberghe”
12.2. De”mande van pater Pieter”
12.3. De dienstverlening van de de Blankenbergse Vissersnering
12.4. Rivaliteit tussen Blankenbergse en Heistse vissers 
13.    Enkele Heistse vissers en hun familie in de 18de eeuw
13.1. Egidius Vantorre
13.2. Emmanuel Vantorre
13.3. Joannes Vantorre, visser
13.4 Het huwelijkscontract
13.5. Het overlijden van Joannes Vantorre
13.6. Joannes-Jacobus Vantorre, visser
13.7. Joseph Schoolmeester, de broer van Pieternelle
14.   Filip Devooght, van “maet” tot “stierman”
15.   De Heistse schuit
15.1. De waarde schatting van twee “schuiten” anno 1731
15.2. Een weerspannige reder
15.3. Wie was de reder van de Heistse schuit?
16.    Armen en zieken
16.1. Een krankzinnige jonge dochter

Heist in de 18de eeuw. Aspecten uit het dagelijkse leven - Deel II (3 van 3)

Jacques Larbouillat

Rond de Poldertorens
2007
03
130-149
Mado Pauwels
2023-06-19 14:43:22