Deel III: Vóór, tijdens en na de 2de arrestatiegolf van 19 november 1798

Jan Lavaert

1. De apotheose van Verburgh en het groeiend verzet

Na de arrestatie van pastoor De Neve op 10 maart 1798 volgde nog een grootse republikeinse apotheose, georganiseerd door commissaris Verburgh. Hij beleefde er het hoogtepunt van zijn glorie. Op 28 mei werd een schitterend feest gevierd met een stoet vanuit Brugge, met prachtige praalwagens en met in de koetsen alle personaliteiten van het kanton Westkapelle, met plechtigheden rond de vrijheidsboom, met een openbare samenkomst in de kerk, die nu dienst deed als tempel, met de muziekmaatschappij die uit volle mond en borst de “hymne des Marcellais” de gewelven van de kerk inblies en bekroond met een twee dagenlang durende boogschieting met veel prijzen.   120

Maar sedertdien ging het bergaf. Herhaaldelijk krijgt Verburgh het aan de stok met leden van de municipale administratie. Vier personen worden veroordeeld omdat zij de messagier van het kanton, Philippe Schapelinck, hebben uitgescholden en afgetroefd.   121   Meer en meer personaliteiten weigeren nog deel te nemen aan de republikeinse feesten. Op het feest van 10 augustus waren slechts zes van de minstens 17 uitgenodigde personaliteiten aanwezig. De afwezigen hadden niet eens de moeite gedaan om op de uitnodiging te antwoorden.   122   De commissaris liet ook de veldwachter de vaststelling doen dat de vrederechter, met zijn collega van Damme, met de president van de municipale administratie van Heist, samen op nachtelijke kroegentocht geweest waren, en bovendien had de vrederechter tegenover de vriendschappelijke vermaning van de commissaris verklaard dat hij zich met die zaak niet te bemoeien had en de boete ook niet zou betalen.   123 Een magere troost was het toen Verburgh kon meedelen dat Pierre Van Sele na veel aarzelen toch de eed had afgelegd.   124 Maar dat was gebeurd onder sterke druk van de overheid die alle resterende priesters had opgeroepen om de wetten te gehoorzamen. Allen, behalve Van Sele, hielden zich doof voor deze aansporing van de overheid. Zo was hun blijvende aanwezigheid telkens opnieuw een stevige prik in het tere vlees van de republikeinse geest. Aldus commissaris Verburgh aan zijn chef.

2. Jan, Frans Lebeke, pastoor te Heist, 1796 1802

Hij werd geboren op 9 oktober 1760, als zoon van een Roeselaarse “tavernier”.

In juni 1786 werd er door het bisdom een lijst van zes namen opgemaakt. Het waren de kandidaten vice-pastores, waaronder de heer Lebeke, pas afgestudeerd aan het seminarie.   125   Hij werd aangewezen om coadjutor te worden bij de bejaarde pastoor Jacob Byntyen van Westkapelle. Daar zijn voorganger slechts coadjutor ad interim was, kwam Lebeke ook maar als coadjutor ad interim.   126 Op 10 augustus 1786 staat hij echter aangetekend als coadjutor van de pastoor.   127 Zijn voorganger De Zaedeleer vertrok naar Sint-Gillis (Brugge). Op 27 mei 1788 stierf pastoor Byntyen en Joannes Lucq werd deservitor van het vacante pastoorsambt in Westkapelle. Lebeke ging echter niet weg. Hij werd benoemd tot deservitor (bedienaar) van de missie van Sint Anna-ter-Muiden. Het was gewoon een stoelendans in afwachting van een meer vaste benoeming. Intussen startte Jan Lebeke het nieuwe doop-, huwelijks- en overlijdensregister van Westkapelle. Dat gebeurde in mei 1788.   128 Op 11 juli 1788 werd Jacob Vincent De Neve pastoor benoemd in Westkapelle. Jan Lebeke vertrok kort daarop, in 1789, naar Vladslo als onderpastoor. Het werd meteen een doorstart naar een nieuwe benoeming in Sint-Laureins.   129 Hij bleef er tot in 1796.

Tijdens zijn bediening in Sint-Laureins wellicht, maar zeker bij zijn aankomst in Heist, moet hij kennis en wellicht contact gekregen hebben met de in 1793-1794 gevluchte Franse priesters, die in hun land de eed weigerden af te leggen. Hij volgde hierin het spoor van zijn voorganger pastoor Frans Bouckaert. Deze had vanaf 12 oktober 1792 Jean-Marie Hochart, pastoor van Dohem, bisdom Boulogne bij zich aan huis,   130 en vanaf 14 december 1793 Jacob Masselis, onderpastoor van Godskercke, bisdom leper.   131 Op 19 oktober 1796 werd hij pastoor van Heist. Hij vond er de doop-, huwelijks- en overlijdensregisters niet terug. Deze waren in augustus opgeëist door de commissaris Verburgh en de municipaliteit van het kanton Westkapelle.   132   Lebeke startte onmiddellijk nieuwe registers.

Een beloftevolle start vanuit kerkelijk standpunt, maar ook de commissaris Verburgh van het uitvoerend directorium van het kanton Westkapelle had een heel lovend oordeel over de nieuwe pastoor: “Hij is een van de best gevormde priesters van de streek. Ik had meerdere gelegenheden om hem te ontmoeten, en voor de uitvaardiging van de wetten op de cultus zou ik gezworen hebben dat hij een echte republikeinse pastoor was. Hij is helemaal niet fanatiek, hij houdt van goed gezelschap en interesseert zich niet in politiek. Toen ik hem vroeg waarom het voor hem moeilijk was de eed af te leggen, antwoordde hij, dat hij niet de eed zou afzweren, maar dat hij vanwege het gouvernement een uitgebreide en gedetailleerde instructie verwachtte over de inhoud ervan”   133   Waarschijnlijk is het aan deze “positieve opvatting” van de commissaris te danken dat hij niet bij de eerste arrestatiegolf van 10 maart 1798 aangehouden en gedeporteerd werd naar Guyana zoals bij pastoor De Neve wel het geval was.

Jan Lebeke bleek echter helemaal geen republikeins pastoor te zijn. Hij weigerde de eed af te leggen. En op het eigenste ogenblik dat commissaris Verburgh op bijna vriendschappelijke wijze met hem omging, verborg hij pater Celestijn, ongeschoeid karmeliet van het St. Laurein klooster te Steenvoorde bij zich. Op 1 augustus 1797 probeerde hij ook deken Blanckaert van Wormhout en zijn gezellen, die verborgen zaten op de hofstede “De Driehoek” en de Jacobinessenhofstede, beide in Oostkerke gelegen, met behulp van Heistse vissers over te smokkelen naar Vlissingen, om vandaar naar Engeland te kunnen varen. De poging mislukte wel, maar iets later konden zij met een paspoort van de commissaris Verburgh toch Sluis bereiken.   134

Hoe Lebeke dat geflikt heeft, is mij een geheim. Tijdens de Boerenkrijgtroebelen werden alle resterende priesters veroordeeld tot verbanning, buiten het territorium van de republiek, dus naar Guyana. Jan Lebeke bevond zich op deze lijst in gezelschap van zijn collega’s uit de omliggende parochies, onder andere: Pierre Van Waesberghe, pastoor van Hoeke, Pierre Van Sele van Lapscheure (later van de lijst geschrapt wegens afleggen van de eed), Adriaen Gheleyns van Ramskapelle en Frans Spittael van Knokke.   135 Er wordt een grootse razzia op het getouw gezet om allen gevangen te nemen. De datum van arrestatie wordt bepaald op 29 brumaire VII (19 november 1798). Op 26 brumaire werd commissaris Verburgh in het geheim op de hoogte gebracht van de nakende actie. Op 28 brumaire bracht luitenant Kaufman van de 7de compagnie van het 94ste bataljon, gekantonneerd in Heist het paspoort van Lebeke bij commissaris Verburgh om het te viseren. Hij beval de luitenant bij hem te blijven en hield het paspoort bij zich met het foefje dat hij de pastoor ‘s anderendaags op een diner zou ontmoeten. Zo wilde hij verhinderen dat zijn eigen onbetrouwbaar personeel zou lucht krijgen van wat er op handen was, en het eventueel zou doorseinen aan de pastoor.   136 Van alle veroordeelden wist Verburgh dat alleen Jan Lebeke nog op post was. Die zou zeker niet ontsnappen.

Op 28 brumaire om 6 uur ‘s avonds werd er krijgsraad gehouden. Zijn aanwezig op het beraad: luitenant Winter, sergeant Matthieu Bader en brigadier J. B. Van Horles van de nationale gendarmerie. Zij zijn gevorderd door commissaris Verburgh. Deze leest drie brieven voor, waarvan een verzegeld was, uitgaande van de commissaris Herwijn, bij het centrale administratie van het departement. Verburgh verklaart vervolgens dat Pierre Van Waesberghe van Hoeke vertrokken is naar Eeklo en pastoor Petrus Spittael naar Kachtem. Pastoor Petrus Van Sele heeft de eed afgelegd en Adriaen Gheleyns zou ziek zijn en bij zijn familie te Brugge verblijven.   137  ( R.A.B. A.F.H. nr. 1190).

Daarna volgt een beraadslaging. Luitenant Winter wordt aan het hoofd van de operatie gesteld. Er worden drie detachementen gevormd. Het eerste zal naar Heist, Knokke en Ramskapelle trekken. Het tweede zal naar Hoeke en Lapscheure marcheren. Het derde zal naar Westkapelle gaan om te zorgen voor de ontwapening aldaar.

Op 29 brumaire (19 november 1798) te zes uur in de morgen wordt het arrestatieteam samengesteld. Het bevat luitenant Winter (7de Cie. eerste brigade, 94 1/2ste bataljon), commandant van het kantonnement, gesitueerd in het kanton Westkapelle, Ballouard gendarme van Blankenberge, gedetacheerd te Westkapelle, Charles Descourouez en Pierre de Bock junior, beide van de municipale administratie van het kanton Westkapelle.

Ook Jean Quintens, agent van Heist voegt zich bij hen. Zij begeven zich naar het huis van de genaamde Jan Frans Lebeke, onbeëdigd priester. Het is zijn huishoudster Thérèse Françoise Delcour die opendoet. Zij verklaart: “De pastoor is gisterennamiddag vertrokken en ik weet niet waar hij nu is of waar hij naartoe gegaan is”. Het huis wordt doorzocht op effecten, eigendom van de kerk (H. Vaten voor toediening van de H.H. Sacramenten). Maar er wordt niets gevonden.   138 Onverrichterzake moeten zij weggaan.

Verburgh is zwaar ontgoocheld. Hij vermoedt verraad van zijn eigen manschappen of van zijn naaste medewerkers. Daarom vindt hij het nodig om zich voor Herwijn, commissaris bij de centrale administratie, te verantwoorden met een gedetailleerd verslag bovenop het proces-verbaal van de arrestatiepoging.   139

Van dat ogenblik af leefde pastoor Jan Frans Lebeke ondergedoken bij zijn parochianen. Hij diende ook het doopsel toe aan de kinderen van Westkapelle en Knokke.   140 Toch is er enige onduidelijkheid over zijn reële verblijfplaats tijdens de beloken tijd. Commissaris Verburgh stelde op 18 nivose VII (7 januari 1799) een tabel op van de gearresteerde en niet gearresteerde priesters. Daarin vermeldt hij de pastoor van Heist met de woorden: ”J. Francois Le Beke ex curé, devait être arrêté le 29 brumaire dernier. II est presumé être au depot des prêtres a Lille ou à Vallenciennes”.   141   Was de commissaris er toch in geslaagd hem bij de kraag te vatten? Indien dit juist is, dan moet hij kort daarop vrijgelaten zijn en teruggekeerd naar Heist. Na het concordaat van Pius VII met Napoleon op 15 juli 1801 wordt hij pastoor in Oost-Nieuwkerke waar hij reeds op 24 januari 1807 overlijdt.

3. Adriaen Ghe!eyns, pastoor te Ramskapelle, 1786-1808

Hij werd geboren te Dudzele in 1741. Hij was onderpastoor van Molendorp te Bredene toen hij in 1786 benoemd werd tot pastoor in Ramskapelle. Onmiddellijk na de verovering door de Fransen werd hij, zoals alle priesters in de verplichte brandschatting der twee miljoen pond, belast met een bijdrage van tweemaal zijn jaarwedde. Voor hem betekende dit een bedrag van 3700 pond.   142

Op het ogenblik dat, door de wet van 19 fructidor V (5 september 1797), de eed verplichting wordt opgelegd, was Gheleyns (Ghelins is de verfranste schrijfwijze in de documenten) al 11 jaar pastoor in Ramskapelle. Volgens commissaris Verburgh,   143   “heeft zijn gedrag tijdens de voorbije oorlog geen aanleiding gegeven om als verdachte te kunnen vermeld worden. Hij is gehecht aan het uitoefenen van zijn ministerie, ontvangt zonder onderscheid alle mensen bij hem en schenkt weg wat zijn matig fortuin hem toelaat. Hij vermijdt alle politieke gesprekken en zou misschien wel de eed afleggen als hij niet bang was van de deken der christenheid van Damme, pastoor Ampe van Lissewege ,   144 want deze heeft de inspectie van de pastorie.” Dank zij deze gunstige beoordeling liep hij ook geen gevaar om op 10 maart 1798 te worden gearresteerd. Na het neerslaan van de Boerenkrijg worden alle priesters veroordeeld tot de verbanning buiten het territorium van de republiek. Dat betekent Guyana. Gheleyns Adrien staat op de lijst van 14 brumaire 7 (4 november 1798).

Samen met hem staan ook vermeld: Van Waesberghe, Lebeke, Spittael.. Ook Pierre Van Sele staat nog op de lijst, maar wordt later geschrapt omdat hij de eed aflegde.   145   Hij wordt bedreigd met aanhouding en beslist, zoals ook Frans Spittael van Knokke, om onder te duiken. Hij geeft als zijn verblijfplaats op: “wegens ziekte naar Brugge bij de familie”. Commissaris Verburgh is daarvan op de hoogte op het ogenblik van de actie, opgezet om Jan Lebeke en de resterende priesters van zijn kanton aan te houden.   146 Toch stuurt hij een arrestatie-peloton uit naar Ramskapelle. Het is samengesteld uit luitenant Winter van de gendarmerie, gendarme Ballard, Charles Descourouez en Pierre de Bock jr., beide bediende bij de municipaliteit van het kanton Westkapelle. De agent van Ramskapelle voegt zich bij hen en om vier uur in de morgen bellen ze aan bij de onbeëdigde pastoor André Gheleyns. Het is zijn huishoudster, Thérèse Devisch, die opendoet. Zij verklaart dat de pastoor ziek is en enkele dagen geleden voor een herstelperiode vertrokken is naar zijn familie, maar hij heeft niet gezegd waar hij naartoe is. Het klassieke antwoord ! Daarop onderzochten de gendarmes het huis op voorwerpen, toebehorend aan de kerk, maar ze vonden niets.   147

De bedoeling was wel geweest alle resterende priesters te arresteren, maar dat lukte alleen voor pastoor Benedictus Lietaert en Placius Schaeyck. Op 26 frimaire VII (16 december 1798) brandde de hofstede van Joseph Grauwet van Ramskapelle tot de grond af. Het vuur greep zo snel om zich heen dat de arme huisvader niets uit de vuurzee kon redden. De agent van Ramskapelle vroeg aan commissaris Verburgh de toestemming om de getroffen familie voorlopig te huisvesten in de vrijstaande pastorie, waar zij kon verblijven als huisbewaarder tot een nadere beslissing.   148 Uit dit rapport blijkt dus dat de pastoor weg is en dat ook zijn huishoudster het huis verlaten heeft. In de tabel van januari 1799 wordt pastoor Gheleyns vermeld met de volgende commentaar: “Hij had moeten gearresteerd worden op 29 brumaire uit veiligheidsoverwegingen. Men veronderstelt dat hij ziek is en bij zijn familie in Brugge. Hij heeft geen invloed op de bewoners van zijn parochie omdat hij zich altijd goed gedragen heeft”.   149. Na het concordaat blijft hij op zijn parochie. Hij overlijdt er op 16 januari 1808, in de ouderdom van 68 jaar.   150

4. Petrus Franciscus Spittael, pastoor te Knokke, 1796 1801

Volgens het bevolkingsregister van 1797 kwam P. F. Spittael naar Knokke wonen op 23 december 1796. Hij was toen 45 jaar.   151 In de reeds herhaalde malen geciteerde staat der priesters van 4 december 1797 geeft commissaris Verburgh een korte, maar weinig vleiende persoonsbeschrijving. Hij wordt algemeen genoemd: “de boer in zwart kostuum”. Hij heeft een bekrompen geest en bezit geen oordeelsvermogen. Zo hoeft men zich geen zorgen te maken over de invloed van zijn gedrag tijdens de oorlog.   152

Gelukkig zeggen zulke oordelen minder over de geviseerde persoon dan over de schrijver ervan. Daar Verburgh heel stipt is in het opstellen van tabellen werd pastoor Spittael, ongevaarlijk of niet, opgenomen op de lijst van de onbeëdigde priesters van het kanton Westkapelle van 17 frimaire VI (7 december 1797). Hij werd met rust gelaten tijdens de eerste arrestatiegolf, maar zijn naam verschijnt in januari 1798 op een lijst van alle onbeëdigde priesters, die doorgestuurd wordt naar de minister van algemene politie. Is pastoor Spittael opeens gevaarlijk geworden in de spiedende ogen van commissaris Verburgh? Het lijkt er sterk op. Want in september 1798 schrijft hij aan zijn overste in Brugge, commissaris Herwijn: “Le prêtre le plus dangereux dans mon arrondissement (hij bedoelt, in mijn kanton, maar een beetje overdrijving staat Verburgh goed), était le nommé Frans Spittael curé de Cnocke, homme fanatique de religion et de la royauté. Les habitants de sa commune était si fort attaché â lui qu’ils font souffrir les militaires cantonnés chez eux. Depuis le départ de cet homme dangereux... qui a quitté son domicile par crainte d’être arrêté comme étant considérablement suspect. II a écrit le billet dont copy ci-joint à l’administration municipale pour justifier son absence.”

“De meest gevaarlijke priester in mijn kanton was de genaamde Frans Spittael, pastoor van Knokke, een religieus en royalistisch fanatiek mens. De inwoners van zijn parochie waren zo sterk aan hem gehecht dat zij de bij hen gekantonneerde militairen lastig vallen. Sedert het vertrek van deze gevaarlijke man... die zijn domicilie verlaten heeft uit angst gearresteerd te worden. Hij is ernstig verdacht. Hij heeft het hierbij gevoegde biljet geschreven, gericht aan de municipale administratie ter rechtvaardiging van zijn afwezigheid”   153 In de opmerking over “last berokkenen aan de militairen” horen wij al een gerucht over de nakende opstootjes in de streek wanneer de Boerenkrijg zal losbarsten. En inderdaad, in november staat hij op de reeds beschreven lijst van alle resterende priesters die veroordeeld worden, zogezegd om hun aandeel in de opstand.   154 Pastoor Spittael mag wel als domme boer uitgescholden zijn door Verburgh, hij is slim genoeg om het gevaar te zien aankomen. Hij duikt onder en stuurt naar de municipale administratie een brief met de vermelding dat hij naar Kachtem vertrokken is om bij zijn familie zijn intrek te nemen. Zo komt het dat hij in de tabel van begin januari 1799 vermeld staat met de volgende woorden: “Francois Spittael devait être arrêté le 29 brumaire (19 november 98). II est présumé habiter la commune de Cachtem, canton d’lngelmunster”. “François Spittael moest gearresteerd worden op 29 brumaire. Vermoedelijk woont hij in de gemeente Cachtem, kanton Ingelmunster.”   155

Het is in deze periode dat Jan Lebeke, pastoor van Heist eveneens de kinderen doopt van Knokke. Terloops duikt Petrus Frans Spittael weer op in 1800. Een van de ondergedoken vicarissen schrijft in schrift nr. 1.: “daar, naar ik verneem, Knokke terug is....”    156   Lang zal hij echter niet van zijn heropgenomen pastoorstaak kunnen genieten, want hij sterft kort daarop op 16 mei 1801. Nog een pastoor die veel te jong is gestorven. De angst en de spanning waarin zij geleefd hebben, zal daar zeker niet vreemd aan zijn.

5. Joannes Martinus Deprest, pastoor te Oostkerke, 1780 1814

Zoals P. Van Waesberghe en J. V. De Neve was ook Jan, Martin Deprest afkomstig van Eeklo.   157 Hij was daar geboren op 27 december 1739 als zoon van Jan en Isabelle Saeys. Hij werd eerst hulppriester in Rumbeke, was vanaf 1780 en gedurende ongeveer 35 jaar pastoor in Oostkerke en overleed er op 6 november 1814 in de ouderdom van 75 jaar.   158 Tijdens de Franse Revolutie weigerde hij de eed af te leggen. Hij ontving deken Blanckaert en gezellen na hun vlucht uit Wormhout in 1792 en gedurende hun zwerftocht door Vlaanderen en de Nederlanden. Zij leefden ondergedoken op de hoeve “De Driehoek’ en op de Jacobinessenhoeve (Pieter Dirckx). Hij hielp hen verder te vluchten naar Heist bij Jan Lebeke. Verder bleef hij gespaard in de eerste arrestatiegolf van 10 maart 1798. Hij stond wel op de lijst van veroordeelde priesters die moesten aangehouden worden op 29 brumaire VII (19 nov. 1798)    159   (Zie bijlage 6).

Maar uit de tabel van 19 nivose VII (8 januari 1799) opgesteld door commissaris De Baene van het kanton Damme, vernemen wij dat hij waarschijnlijk te Brugge woonde in de Philipstockstraat bij burger Moentack of in Hemelrijke bij burger Bousson. Hij had zich dus tijdig uit de voeten gemaakt. Het duurde lang eer hij opnieuw van zich liet horen, zodanig dat een van de ondergedoken vicarissen, in de geheime correspondentie, ietwat ongeduldig uitroept: “Je ne sais pas oû trouver Oostkerke pour lui envoyer les trois copies. Le tailleur dit que ni lui ni Heyst ne savent pas où il se tient. II a été 8 à 9 jours â sa paroisse sans qu’on sait s’il y a travaillé. Je m’informerai davantage, mais on ne sait â qui le demande?’. “Ik weet niet waar ik Oostkerke kan vinden om de drie kopie’ s toe te sturen. De “kleermaker” zegt dat noch hij noch Heist weet waar hij zich schuil houdt. Hij is 8 of 9 dagen op zijn parochie geweest zonder dat men weet of hij er gewerkt heeft, Ik zal mij beter informeren, maar je weet niet tot wie je te wenden”.   160

De aan het woord zijnde vicaris wist het dus niet, maar wij kunnen met enige zekerheid zeggen dat hij zich op tweehonderd meter van de Langestraat bevond, waar kan Caytan, een van de best geïnformeerde ondergedoken kanunniken, zijn onderduikadres had bij de eveneens aldaar wonende zwarte zusters.

Na het concordaat kwam pastoor Deprest weer in de openbaarheid en bleef pastoor op Oostkerke tot aan zijn dood op 6 november 1814. Hij was 75 jaar oud.   161

Deel III: Voor, tijdens en na de tweede arrestatiegolf van 19 november 1798

Jan Lavaert

Rond de poldertorens
1999
02
063-068
Mado Pauwels
2023-06-19 14:41:38