Deel II: De dictatuur van Commissaris J. D. Verburgh

Jan Lavaert

1. De staatsgreep van 18 fructidor en de macht van commissaris Verburgh

De rivaliteit van J. Verburgh en de municipale administratie, van kapitein Fabre en de gendarmerie, met pastoor De Neve en zijn achterban van gelovigen, met als inzet het pastoraal huis, kreeg gaandeweg de allures van een persoonlijke vete tussen Verburgh en De Neve. Tot nu toe verhinderde de republikeinse wetgeving en de nog min of meer loyale toepassing ervan dat de twee antagonisten elkaar in de haren vlogen. Maar daar zou weldra verandering in komen. Het Directoire voelde haar machtspositie ondermijnd door het groeiend succes van de koningsgezinden en zoals zij het vroeger al deed en nog zou herhalen pleegde zij de staatsgreep van 18 fructidor V (4 september 1797) en vaardigde daags daarna de wet uit waardoor alle antigodsdienstige en kerkelijke maatregelen onmiddellijk en met volle strengheid moesten uitgevoerd worden.

Commissaris Verburgh was voldoende geobsedeerd door de pastoor De Neve, die hij beschouwde als een hinderpaal voor zijn eigen machtsontplooiing in de hoofdplaats van het kanton Westkapelle, om hem als vijand van de republiek af te schilderen en hem te liquideren. De documenten die wij in het vervolg bespreken hebben een veel persoonlijker karakter en uiteindelijk gaat het niet meer om de toepassing van de wet, maar over de middelen die moeten aangewend worden om alle vijanden van het Directoire uit te schakelen.

2. De naamlijsten

Na de verovering van België door de republikeinse legers (Fleurus 26 juni 1794) en de wet op de aanhechting van 1 oktober 1795 werd de nieuwe administratie op poten gezet. Het eerste bevolkingsregister van het kanton Westkapelle kwam klaar en werd geviseerd op 15 nivose V (4 aprill797). Dat was een heel positief gegeven. Maar na de staatsgreep van fructidor V (4 september 1797) werd ook ijverig gewerkt om allerhande lijsten van personen op te maken. Naar gelang de wetten tegen de kerk en de clerus ook toegepast werden op België, werden lijsten opgemaakt van religieuzen en seculiere clerus, van beëdigde en onbeëdigde priesters, van gevluchte of ondergedokene, enz.

Van onooglijk kleine papiertjes van de kleinste gemeenten, groeiden deze lijsten uit tot indrukwekkende personenregisters op het niveau van het departement van de Leie. In de geraadpleegde nummers vonden wij meer dan twintig lijsten die bijna allemaal dateren van voor 10 maart 1798, datum van de arrestatiegolf die leidde van veroordeling naar arrestatie en verbanning van vele priesters naar Frans Guyana.

Hiermee wordt ijskoud duidelijk dat de opbouw van deze personenregisters de uitvoerende macht een machtig wapen in de hand speelde om de vervolging van kerk en bedienaars efficiënt aan te pakken. Al heeft dit op verre na niet de perfectie van het nazi-apparaat in de tweede wereldoorlog, het mag als zijn voorganger bestempeld worden. Wij hebben in ons onderzoek alleen, de lijsten betrokken waarin het kanton Westkapelle en Damme ter sprake komen of waarin de namen van priesters van Westkapelle en omgeving voorkomen.

Het heeft lang geduurd eer wij ontdekten wie de opsteller was van de lijst der onbeëdigde priesters van het kanton Westkapelle tot wij op het spoor kwamen van een nog ontbrekend décadaire rapport van 11 pluviose VI (30 januari 1798). Daar lezen wij het volgende: “le brigadier de la gendarmerie de résidence â Blankenberge a de concert avec moi formé le tableau de tous les prêtres résidants dans mon arrondissement.” In vertaling luidt dit: de brigadier van de gendarmerie residerend te Blankenberge heeft samen met mij de lijst opgesteld van alle priesters die in mijn arrondissement (kanton) verblijven”. Dit betekent dat Verburgh ook de hoofdverantwoordelijke is voor de negatieve beoordeling over De Neve en zijn onderpastoor Vervisch en dus ook medeverantwoordelijk voor de opname van De Neve en Vervisch in de lijst van de 38 priesters die veroordeeld werden en verbannen naar Guyana. En dus ook medeverantwoordelijk voor zijn dood. Het arrest van de veroordeling en verbanning was natuurlijk opgesteld en ondertekend in Parijs door Barras, maar voor de concrete invulling van de lijst der priesters draagt Verburgh een zware verantwoordelijkheid. De brigadier komt niet in aanmerking. Vooreerst was hij een Fransman en zeker niet vertrouwd met het kerkelijk personeel in het kanton Westkapelle.

Dit wordt nog duidelijker wanneer wij de rapporten en brieven van Verburgh gericht aan de centrale administratie doornemen. Hij prijst zijn eigen ijver in de toepassing van alle uitgevaardigde wetten. Hij ziet met genoegen dat, na de weigering van de eed door de priesters, zij hun invloed aan het verliezen zijn. Maar hij zou het nog beter vinden wanneer het gouvernement de beslissing zou nemen om hen van hun parochies te verwijderen. Hij ziet met voldoening dat in de hoofdplaats van het kanton Westkapelle, een beëdigd priester dienst doet en dat de bewoners, behalve een klein getal, met eerbied de diensten volgt.   54 Hij zal daarover drie weken voor de arrestatiegolf op 10 maart 1798 nog een ultieme oproep sturen naar Baret, commissaris van de centrale administratie van het Leiedepartement. “Les prêtres réfractaires ou non soumis sont les seuls ennemis de ces rassemblements constitutionnels. II serait â souhaiter que le gouvernement, enfin ouvre les yeux avant germinal prochain, sur l’impunité de ces hommes dangereux car le serment exigé des prêtres est trop lié â celui prescrit par la loi du 19 fructidor aux citoyens ayant droit de voter dans les assemblées primaires et communales”. “De onbeëdigde of ongehoorzame priesters zijn de enige vijanden van deze constitutionele vergaderingen (kiesvergaderingen). Het zou wenselijk zijn dat het gouvernement ten laatste voor de maand germinal eindelijk de ogen opent, voor de straffeloosheid van deze gevaarlijke mensen..., want de eed die geëist wordt van de priesters is te zeer gebonden aan deze voorgeschreven door de wet van 19 fructidor, aan de burgers die stemrecht hebben in de primaire en communale kiesvergaderingen” 55

Dit lijkt mij een heel pertinente opmerking. Als de priesters straffeloos de eed kunnen weigeren, dan kunnen de mannen van de kiesvergaderingen en van de lokale administraties binnenkort hetzelfde doen. Als ze wel gestraft worden dan zullen de vertegenwoordigers in de kiesvergaderingen en in de lokale administraties schrik hebben en volgzaam blijven in het uitoefenen van hun functie. Dat wij hier mijlen veraf staan van de hoog-geroemde vrijheid en gelijkheid die op alle briefwisseling van de republiek voorgedrukt stond heeft Verburgh waarschijnlijk niet eens bemerkt. Het ging hier alleen nog om de pure macht om het volk de republikeinse wetten te doen slikken met of tegen hun goesting.   56   “Als men de beïnvloeding door de pastoors laat doorgaan, dan is er maar één mogelijkheid meer om het gezag van het Directoire te handhaven en dat is: een nieuwe machtsgreep zoals deze van 18 fructidor”. Zo luidt de ultieme boodschap van Verburgh aan Baret.

3. De eed van haat

1797 was een cruciaal moment in de Franse Revolutie. Het aanvankelijke élan was weggeëbd. In sommige streken van Frankrijk was de invloed van de republiek aan het tanen. De royalisten wonnen steeds meer veld. En in het buitenland maakte men zich al klaar om deze te steunen. Tot overmaat van ramp voor de revolutionairen althans werden de verkiezingen een succes voor de royalisten. Zij kregen een belangrijke vertegenwoordiging in het parlement. Dat was de aanleiding voor een staatsgreep van extreme revolutionairen op 18 fructidor V (4 september 1797). Daags daarna werden alle wetten tegen de kerk en godsdienst in al hun strengheid opnieuw toegepast. En omdat de overheid helemaal niet kon rekenen op de getrouwheid van haar eigen ambtenaren en van de clerus en haar oversten, die trouwens ook als staatsambtenaren werden beschouwd, werd hen een eed opgelegd die heel wat strenger was dan degene die vroeger aan hen was opgelegd (25° art. van de wet van 19 fructidor V). Kardinaal de Franckenberg weigerde de eed af te leggen en ook de paus veroordeelde de eed, zij het wat laattijdig. De priesters kregen tien dagen de tijd om hun verplichting na te komen. Alhoewel zij wisten wat hun te wachten stond weigerden bijna alle priesters van het kanton Damme en Westkapelle de eed. Automatisch stelden zij zich daarmee bloot aan verbanning en wegvoering, naar de, -in kruiswoordraadsels alom bekende eilanden, Ré en Oléron, of naar Frans Guyana.

4. Hoe verging het pastoor De Neve?

Binnen de 10 dagen na de 19° fructidor V (5 september 1797) moest pastoor De Neve de eed afgelegd hebben. Opdedrinck vertelt dat de pastoor de zondag daarop zijn weigering van op de kansel meedeelde en daarna onderdook. Daarin volgt hij trouw zijn bron.   57 Alle priesters van het kanton Damme en Westkapelle weigerden eveneens de gehate eed af te leggen, voorlopig althans. Pastoor De Neve legt zijn functies neer en duikt niet onder. Dit blijkt uit het verslag van commissaris J. Verburgh, over de toestand van de parochiepriesters in zijn kanton: “Hij heeft veel invloed op het openbaar leven, te weten bij de personen waar hij gewoonlijk over de vloer komt. Het bewijs daarvoor is duidelijk.

Toen de pastorie verlaten werd na zijn weigering om de eed af te leggen, bleef hij aanwezig in de gebedssamenkomsten van het volk; maar nu er een beëdigd priester zijn bediening uitoefent, verschijnt hij niet meer in de kerk, en ook niet degenen met wie hij regelmatig omgaat.   58 De pastoor had dus zijn pastorie verlaten, (eigenlijk bleef hij er een tijdlang wonen samen met de secretaris J. B. Neirinckx), maar hij volgde nog altijd de gebedsdiensten in de kerk. Wie daarvan aanvankelijk de leiding had weten wij niet, misschien de koster, zoals dit in veel kerken gebeurde. Men bad de paternoster of de misgebeden terwijl men op gestelde tijden de bel luidde juist alsof de mis bezig was. Geen enkel priester die de eed aflegde!

Het was voor het kanton Westkapelle en zijn commissaris J. D. Verburgh bijna een blaam. Hij zal er dan ook alles voor doen om die onaanvaardbare situatie in zijn voordeel om te buigen. De gelegenheid deed zich voor toen een dominicaan ui Brugge de eed aflegde.   59

Pater Amandus Debruyckere    60 was 59 jaar oud op de 27 germinal IV (16 april 1796), dag waarop een lijst van 22 namen klaar kwam, die kort daarop door alle Brugse ordebroeders eigenhandig ondertekend, diende terug gezonden te worden aan Honoré Vallé, commissaris van het 5de bureau van de administratie van het centrale departement te Brugge. De kloosterlingen werden uit hun klooster aan de Coupure gezet op 8 november 1796.   61 Vijf dominicanen legden de eed af. Zij werden geplaatst op posten die de niet beëdigde priesters hadden moeten verlaten.

Debruyckere deed een tijdlang als beëdigd priester dienst in Sint-Donaas, maar werd er duchtig tegen gewerkt, en deed mondeling zijn beklag bij de burgerlijke overheid.   62   Hij werd overgeplaatst naar Westkapelle en woonde en werkte er vanaf 10 frimaire VI (30 november 1797).    63   Commissaris J. D. Verburgh kon tevreden zijn.

Hij schrijft op 12 frimaire VI (2 december 1797) een staat van zijn administratief personeel. Hij looft president De Bock als een eerbiedwaardige grijsaard, 65 jaar oud, die dank zij zijn zacht karakter en door zijn rijp en bedachtzaam oordeel de algemene achting van de bewoners van het kanton verdient.   64 Het is dezelfde De Bock die naar Brugge ging om op verzoek van de katholieken van zijn kanton (het is Verburgh die spreekt) een beëdigd priester te halen om het ambt van pastoor op te nemen.

Uit de beschikbare gegevens blijkt niet dat er enige tussenkomst geweest is vanuit het bisdom of van een beëdigd vicaris. Het Directoire eiste het benoemingsrecht voor zich op. Vanaf dat moment heeft pastoor De Neve de gebedsdiensten niet meer bijgewoond.

Maar Debruyckere hield het niet lang vol. In het décadaire rapport van 3 ventose VI (21 december 1798) moet commissaris J. Verburgh al toegeven: “Le nommé Pierre Debruyckere, ex dominicain et prêtre assermenté, qui depuis plusieurs mois, exerce les fonctions ministérielles du culte catholique en la commune de Westcappelle vient de la quitter â cause d’une maladie grave. II est retourné â Bruges. Il conserve son domicile jusqu’ au retour”. “De genaamde Pierre Debruyckere, ex-dominicaan en beëdigd priester, die sedert meerdere maanden de functies van bedienaar van de katholieke eredienst uitoefent, heeft zojuist de gemeente Westkapelle verlaten omwille van een ernstige ziekte. Hij is naar Brugge teruggekeerd. Hij behoudt zijn domicilie tot zijn terugkeer”. De aard van zijn ziekte wordt niet meegedeeld.   65 Maar hij had juist ervoor, 21 pluviose VI (9 februari 1798) van de commissaris Verburgh een paspoort gekregen voor Gent om daar familiezaken te bespreken. Wellicht heeft hij daar zijn penibele situatie te Westkapelle besproken en dan besloten er mee te stoppen.

Verburgh merkt bij de aflevering van zijn paspoort op: “Hij is beëdigd priester, oefent niets anders uit dan zijn ministerie, hij heeft een onberispelijk gedrag en houdt zich strikt aan de wetten van de cultus”.   66 Alles schijnt erop te wijzen dat we hier te maken hebben met een gedemoraliseerde beëdigde priester die er de brui aan geeft.

Voor de mensen van Westkapelle was daarmee de kous niet af. Weer een citaat uit een décadaire rapport van 12 ventose VI (2 maart 1798), dat is acht dagen voor de arrestatie van De Neve: “Le ministre des cultes assermenté vient de nous quitter â peine, que la malveillance instigeant la classe moyenne du peuple, vomit toutes sortes d’injures â sa personne; publiant dans les lieux publics, que ce citoyen ne pouvait plus être compris parmi les catholiques; lui allégeant de manger les vendredis, même avant de dire la messe, toutes sortes de nourritures proscrites par la réligion catholique. Pour rendre ces faits vraisemblables, ils ont empruntés le nom d’un cultivateur paisible et fortuné”.

“De beëdigde bedienaar van de eredienst heeft ons pas verlaten of onmiddellijk heeft het wantrouwen de middenklasse aangestoken. Zij braakt allerhande beledigingen uit aan zijn adres. Men maakt in openbare plaatsen bekend dat deze burger niet meer tot de katholieke gemeenschap kon gerekend worden. Zij wrijven hem aan dat hij zelfs voor het opdragen van de mis allerhande, door de katholieke godsdienst, verboden spijzen at. Om deze feiten een graad van waarschijnlijkheid te bezorgen, heeft men ze aan een vreedzame en welgestelde landbouwer toegeschreven”.   67

Dit lijkt een prachtig staaltje Westkapelle roddelpraat, maar het getuigt ook van de onmacht van de commissaris om iets efficiënts tegen de negatieve ontwikkelingen te ondernemen. De middenklasse is aan zijn controle ontsnapt. Citoyen Debruyckere is mogelijks bezweken aan een aanval van “polderstier”, de gevreesde koorts die zo vaak de mensen van de streek teisterde, maar waarschijnlijk was hij nog meer het slachtoffer van de aanhoudende veroordeling en tegenwerking van de gelovige massa. Hij gaf er de brui aan om niet meer terug te keren. Tot slot waarschuwt en smeekt J. Verburgh in zijn rapport:: “Si vous connaissiez, Citoyen Commissaire (Baret), l’esprit et le fanatisme des habitants de ce Canton, II ne vous serait pas difficile de concevoir quelques inquiétudes”. “Burger kommissaris, indien je de fanatieke geest van de inwoners van dit kanton zou kennen, zou het je niet moeilijk vallen enige ongerustheid op te vatten”. En daarop volgt een betekenisvol verslag van de situatie in Westkapelle dat wij onder Jan Vervisch, onderpastoor verder zullen bespreken. Pierre Debruyckere was echter niet de eerste beëdigde priester in de streek. Die moeten wij in Damme zoeken.

Jan Vandenbulcke was daar als jonge pastoor van dertig jaar actief. Hij zocht op zijn manier een oplossing voor het dilemma, waarin hij werd gestrikt door de vervolgingswetten en de wet op de verplichte eed. De eed weigeren betekende het verlies van zijn functie bij zijn volk en het verlies van de kerk en de pastorie. De eed afleggen betekende zich de woede van zijn gelovigen op de hals halen. Hij zou tegen het geweld van de revolutie en de sluwheid van de commissaris van Damme het spel spelen van slimmer dan sluw. Hij nodigde de ‘agent municipal’, bij zich uit en stelde hem voor: “Ik lees de eedformule gewoon af, maar je mag deze niet laten registreren en ook niets naar buiten vertellen.” “Die eed blijft onder ons,” zo dacht pastoor Jan Vandenbulcke, zo kan ik in mijn pastorie blijven en mijn dienst in de kerk verder vervullen”. Maar wat op horen, zien en zwijgen gebeurd was deed algauw de ronde in het stadje :“De pastoor heeft de eed afgelegd’. Maar commissaris De Baene, zag geen geschreven en ondertekende eedformule op zijn bureau verschijnen. Hij vermoedde gekonkelfoes en ontbood diezelfde avond van 19 vendemiaire (10 oktober 1797) de “agent’ én de pastoor bij zich. Hij zei rechtuit tegen de pastoor dat hij heel die zaak als een intrige beschouwde. De pastoor sloeg de angst om het hart. Hij antwoordde toen met een weinig fraai manoeuvre. “Ik heb wel degelijk de eed afgelegd in tegenwoordigheid van de “agent municipal”, maar wat deze met zijn document heeft gedaan, dat weet ik niet, dat moet hijzelf maar verantwoorden”. De brave “agent’ die de pastoor had willen helpen om te ontsnappen aan de zware gevolgen van een gewetens en comfortbezwarende eed, was nu door hem tegen de muur gezet. De commissaris gaf hen het bevel hun huiswerk over te doen en ‘s anderendaags op 20 vendemiaire opnieuw voor hem te verschijnen. De volgende dag werd de eed ingeschreven en ondertekend door de pastoor en de “agent’. Het document bleef gedateerd op 17 vendemiaire. Commissaris De Baene meldt deze zaak aan zijn overste met onverholen fierheid en raadt hem aan toch maar de goederen van de kerk en de pastorie aan te slaan. Zo verloor de pastoor zijn kerk en zijn huis en eer en alles wat hij met zijn mislukte actie had willen bereiken. De zwaarste vernedering was echter, dat twee grote affiches van zijn eed binnen in de kerk van Damme werden uitgehangen. Op 21 vendemiaire stond pastoor Jan Vandenbulcke aan het altaar en oefende zijn ministerie uit als eerste beëdigde priester van het kanton Damme.   68 Zijn leven eindigde tragisch. Op bezoek op een hofstede werd hij kort daarop gebeten door een razende hond en stierf op 13 december 1797.   69 De mensen waren nog minder evangelisch dan hun ongelukkige herder. Zij beweerden dat die fatale hondenbeet een straf van God was.

5. De veroordeling tot deportatie en de arrestatie

Pastoor De Neve werd een gedeelte van zijn pastorie ontnomen door de municipaliteit, hij werd uit de liturgische vieringen verwijderd door het aantreden van Debruyckere en hij werd steeds verder in het nauw gedreven. Vanaf begin december verschijnt zijn naam in de lijsten der onbeëdigde priesters. In zitting van 17 frimaire VI (7 december 1797) ondertekenen de leden van de municipale administratie van het kanton Westkapelle een lijst waarop alle pastoors van het kanton voorkomen en ook de onderpastoor van Westkapelle.

Het zijn: De Neve Jacob, 50 j, Westkapelle; Vervisch Jan, 30 j, onderpastoor van Westkapelle; Van Waesberghe Petrus, 52 j, Hoeke; Van Sele Petrus, Lapscheure; Gheleyns Adriaan 37 j, Ramskapelle; Le Beke Jan, 30 j, Heist; Spitael Pierre François, Knokke.

In de kolom “opmerkingen” staat alleen bij de naam De Neve het volgende: “De publieke bekendheid die Jacques de Neve als pastoor van een kantonhoofdplaats heeft, moet invloed uitoefenen op de geest van de andere pastoors alsook op zijn eigen onderpastoor Jan Vervisch”. Deze lijst is ondertekend door Louis Meysman, vader, als interim-commissaris, (Waar is Verburgh naartoe? Eventueel naar de École Normale te Parijs voor bijscholing? Of was hij ziek?) P. De Bock, president, L.F. Mabesoone en J.B. D’Hondt “agents” en Pieter Rotsaert en Pieter De Boodt, “adjoints”.

De lijst wordt opgenomen in een “tableau général”, waarin dezelfde opmerking verschijnt aan het adres van De Neve en Vervisch. De namen van de priesters van het kanton Damme staan er ook in vermeld: Lietaert Benedictus 51 j,pastoor. Moerkerke; Provoost Louis, 36 j, onderpastoor en Schaeck Frans 80 j, ongeschoeide karmeliet, beiden van Moerkerke; Ghyselen Henri, 50 j, pastoor Koolkerke; Vandewalle Petrus, 62 j, pastoor Sint-Kruis; Ampe Petrus, 60 j, pastoor en deken, Lissewege; De Mey Jan, 46 j, onderpastoor Damme; Van Hecke Karel Martin, 47 j, ongeschoeide karmeliet, Dudzele; De Prest Jan 55 j, pastoor Oostkerke; Bedts Jacob, 53 j, onderpastoor Oostkerke. Deze lijst werd naar de minister van algemene politie doorgestuurd op 15 nivose (4januari 1798).   70

Na de beraadslaging van 28 pluviose VI (16 februaril798) spreekt het Directoire de fatale veroordeling uit. De in de algemene lijst vermelde personen moeten gearresteerd en gedeporteerd worden buiten het territorium van de republiek. Onder nr. 22 lezen wij de naam Jacques De Neve, pastoor, gedomicilieerd te Westkapelle. Ook Jan de Bay, gewezen onderpastoor in Westkapelle en regent van de Bogaerde school te Brugge, was er bij.

De randbemerking in deze algemene lijst, aan het adres van De Neve is hier uitgegroeid tot een van de meest hatelijke beschuldigingen waaronder geen van de plaatselijke bestuurders hun handtekening durfden zetten. Zij luidt: “(de genoemden...) hebben zich voortdurend gedragen als vijanden van het Franse bestuur. Door hun verderfelijke invloed hebben zij verschillende van hun medebroeders verhinderd de eed van haat aan het koningsdom en gehechtheid aan de Republiek af te leggen. Zij zelf hebben deze eed geweigerd. Zij hebben er alles voor gedaan om de uitvoering van de wetten op de eredienst te verhinderen. Tenslotte hebben zij door hun verraderlijke leer en hun contra revolutionaire principes, zonder ophouden het fanatisme verkondigd in het Leie-departement en aldus de openbare rust verstoord.” Daarop volgt de vermelde uitspraak op basis van artikel 24 van de wet van de 18 fructidor (4 september 1797, dag van de staatsgreep). De minister van generale politie, Dondeau, wordt belast met de uitvoering van het vonnis, dat echter niet zal gepubliceerd worden.   71 Het blijft dus een min of meer geheim stuk. Het is dus niet zonder reden dat pastoor De Neve in de gevangenis zal vragen naar het motief van de veroordeling en deportatie en verbanning.

De 16 ventose VI (6 maartl7g8) schrijft Dondeau naar Baret: “Ik geef opdracht om, na ontvangst van deze, onmiddellijk de meest geschikte middelen aan te wenden om deze individuen (38 refractaire priesters) aan te houden en hen onder goede en veilige escorte te geleiden naar Rochefort, departement van de beneden-Charente. Gij zult mij over uw ijverig optreden rekenschap afleggen.”

Intussen heeft commissaris J. D. Verburgh een nieuw, nogal onrustwekkend, décadair rapport klaar: “l’esprit public est plus inquiétant, notamment parmi la classe moyenne du peuple. Ils ne craignent plus de laisser entrevoir leur haine contre ceux qui travaillent â anéantir le fanatisme, pour faire prospérer l’esprit républicain”. “De openbare geest is onrustwekkender geworden, te weten bij de middenklasse van de bevolking. Zij zijn niet meer bang om hun haat te laten zien tegen hen die zich inzetten om het fanatisme te vernietigen en de republikeinse geest te doen zegevieren”.   72   Nogmaals een duidelijke vingerwijzing dat de aanvankelijke steun van de middenklasse voor de revolutie omgeslagen was in haat tegen de republikeinse bestuurders. Dat had natuurlijk zijn oorzaken die niet uitsluitend te zoeken zijn in de vervolging der priesters; ook financiële en economische redenen speelden mee. We vermeldden reeds de verplichte lening, die zeer moeilijk op gang kwam wegens obstructie ter plaatse en die uiteindelijk slechts de helft van het bedrag opbracht van hetgeen werd opgeëist.

Sommigen weigerden zelfs de belasting te betalen; onder andere een zekere Dereygher van Lapscheure. Hij had zijn achterstallig deel te vereffenen. Maar hij verroerde niet. Als straf kreeg hij een detachement soldaten te logeren. Maar hij weigerde opnieuw en dreigde hen met stokslagen van zijn hofstede te verdrijven.   73 Nu kwam daar nog bij dat de graanprijs zeer middelmatig was. Verburgh schrijft: ”Als men de inwoners van Cadzand niet verbiedt hun graan aan te voeren op de markt van Brugge, zal dit als gevolg hebben dat het inkomen van de boeren bedreigd wordt en bijgevolg kan het heel moeilijk worden om de opgelegde belastingen te innen die een vijfde hoger liggen dan de vorige jaren “.   74

De mislukte arrestatiepoging en vlucht van onderpastoor Jan Vervisch

Maar hetgeen hem het meest dwars zat was de affaire rond onderpastoor Jan Vervisch.   75 In zijn speurtocht naar de bron van de geruchten en de achterklap over Debruyckere kwam hij terecht in de school van Westkapelle. Men durfde het aan daar de jeugd te onderwijzen in de katholieke godsdienst. Hij liet een onderzoek instellen. Daar hij, naar eigen zeggen, op geen enkele Westkapellenaar kon vertrouwen liet hij zich assisteren door de “messagier” van het kanton; Philippe Schaepelinck (zie bevolkingsregister 1799).

Ook de veldwachter Cornelis Borrem was niet beschikbaar. Hij was ziek (of deed alsof). Daarom werd een douaneambtenaar, een zekere Moulin, ingeschakeld. Deze twee kregen als opdracht om te controleren of er in de school personen aanwezig waren die het aandurfden het fanatisme te prediken bij de onschuldige jeugd, in overtreding van de wet van 7 vendemiaire (28 september). De twee deden wat hen was opgedragen, vielen de school binnen en wat zagen zij?

Onderpastoor Jan Vervisch zat als een goede herder te midden van 50 kinderen, godsdienstles te geven. Hij was zo geschrokken van deze onverwachte inval dat hij ongevraagd zich stamelend verantwoordde: “.. eh, uh.. ik doe hier niets op deze plaats”. De messagier antwoordde droog weg dat het al voldoende was te constateren dat hij daar te midden van de jeugd aanwezig was.

Daarop zei de schoolmeester, door de overheid klerk genoemd: “Die man is mijn knecht en nu hij geen catechismusles meer kan geven zal hij zijn eigen schooltje beginnen”. De onderpastoor was op leerstage bij de onderwijzer! Daarop beval hij de messagier het schoollokaal te verlaten en sloot de deur achter hem. Intussen had het nieuws van de inval zich al verspreid en was voor de schoolpoort een grote groep volk samengetroept. De messagier, oog in oog met de dreigende menigte, vluchtte prompt weg. Hij bracht aan commissaris Verburgh verslag uit en deze briefde het onverwijld over aan zijn overste Baret.

Het einde van zijn rapport is nog minder hoopgevend voor Baret: “Drie leden van de administratie hebben hun twee jaar uitgediend en de rest heeft de intentie ontslag in te dienen. Dat doet ons het middel aan de hand om Westkapelle met het kanton Damme te verenigen”. Hoe de zaak zich verder heeft ontwikkeld hebben wij niet nagegaan, maar het is duidelijk: als de administratie het zou begeven is de republikeinse orde uitgehold tot in het hart. Baret zal de weg van de verharde repressie kiezen.

De 19 ventose VI (9 maart 1798) schrijft en verzendt Baret het marsbevel voor de arrestatie van 38 onbeëdigde priesters. Op 20 ventose VI (10 maart 1798), om drie uur in de morgen klopt de gendarmerie nationale (verplicht samengesteld uit twee derden Fransen), aan bij commissaris Verburgh. Deze schiet onmiddellijk in zijn kleren, eist de veldwachter op en samen gaan zij naar het huis van pastoor De Neve. Deze weigert een ogenblik open te doen, maar na wat over en weer praten besluit hij de deur te openen. Verburgh deelt zijn orders mee. De pastoor biedt geen enkele weerstand en volgt de gewapende macht die hem onverwijld naar Brugge brengt. Onmiddellijk na zijn thuiskomst schrijft Verburgh naar zijn overste Baret om hem de zaak te melden.   76

Het is echter geen volledig succes geworden. Want onderpastoor Jan Vervisch had onraad geroken. Hij woonde waarschijnlijk in de pastorie; hij vluchtte naar de zolder, klom door een raampje in de westgevel van het huis op het dak van een aanpalend huis (de kosterie), sprong van het dak naar beneden en vluchtte hals over kop weg. Zo ontsnapte hij, voorlopig althans, aan de greep van de gendarmerie. Verburgh belooft er alles aan te doen om de schuilplaats van de priester te ontdekken en hem te arresteren.   77

Heeft hij later meer succes? Volgens het martelaarsboek wordt Vervisch in 1799 opgepakt en naar Frankrijk overgebracht.  78 Maar Van Baveghem is niet altijd betrouwbaar. Vervisch staat immers op de derde lijst van emigranten die door de centrale administratie werd opgemaakt. Hij is verdwenen in de maand ventose VI (waarschijnlijk 10 maart 1798).   79

Er bestaat ook een lijst die commissaris Verburgh moest opstellen ten behoeve van de centrale administratie. De lijst dateert van 18 nivose VII (7.01.1799). Onder de kolom “welke priesters werden veroordeeld tot deportatie maar werden niet gearresteerd’, lezen wij de naam van Jan Vervisch.

Hij werd wel veroordeeld maar niet gearresteerd. Naast zijn naam staat de bemerking: “zijn vermoedelijke woonplaats is Arnhem in de Bataafse republiek. Hij heeft geen enkele invloed, omdat hij, naar mijn weten geen correspondentie voert met de bewoners van de gemeente. Hij werd geplaatst op de lijst van de ge- emigreerden”.   80 In de reeds aangehaalde geheime correspondentie van de vicarissen duikt de naam Vervisch even op. Hij heeft een brief geschreven naar een van de ondergedoken vicarissen en het antwoord luidt: “de vicaris is tevreden met de goede wil die hij in Westkapelle moet waar maken. Hij moet pogen daar een asiel te vinden en zo vlug mogelijk daarover een rapport opstellen”.   81

Gevangenis en dood van pastoor De Neve

In Brugge belandt pastoor De Neve in het Magdalenahuis of Rasphuis, dat omgevormd is tot gevangenis. Daar ontmoet hij Joannes Balduinus de Bay, gewezen onderpastoor van Westkapelle en afgezette regent van de Bogaerden-school. De verdere geschiedenis en het tragisch einde van de pastoor zijn bekend en hoeven wij niet opnieuw te verhalen. Alleen nog dit: om te verhinderen dat zij bij ontsnapping en onderduiken niet zouden teruggevonden worden, wordt er in de gevangenis te Brugge een persoonsbeschrijving opgemaakt en verspreid. Ze luidt als volgt:

“Jacques De Neve, ex-pastoor van Westkapelle, geboren te Eeklo, gedomicilieerd te Westkapelle. Leeftijd 50 jaar. Lengte 5 voet 6 duimen.  82  Grote gestalte. Draagt een pruik.   83 Bruine wenkbrauwen, blauwe ogen, lange neus, middelmatige mond, ronde kin, gewoon voorhoofd, ovaal gezicht”.

Wat er nog overbleef van deze persoonsbeschrijving na de ontsnapping van pastoor De Neve en zijn lotgenoten uit de hel van frans Guyana, laat zich raden. Misschien is dit, bij gebrek aan fotografisch of geschilderd portret, de enige fysieke beeltenis die ons van hem is gebleven.

De arrestatie van pastoor De Neve ging gepaard met weerstand van de plaatselijke bevolking. Pattijn schrijft dat landbouwer Gauweloose en twee gezellen het arrestatieteam bij het verlaten van het dorp, op weg naar de gevangenis in Brugge, bedreigd hadden met hun rieken en spaden. Dit gegeven vonden wij vanzelfsprekend niet terug in de officiële documenten, maar Verburgh signaleert wel dat er weerstand was: “L’arrestation du curé et la fuite du vicaire ont causés dans le premier moment des vives alarmes parmi le peuple. Je craignons même que des rôles de faits de sa part. J’ai â l’instant requis le sergent commandant le détachement militaire cantonné en celui-ci de rassembler sa troupe pour maintenir la tranquillité, et de veiller â la sureté des personnes et des propriétés. Ces mesures militaires ont produits tout l’effet qu’on pouvait en attendre. Des patrouilles ont parcouru la commune et tout s’est passés dans le meilleur ordre possible.”

“De aanhouding van de pastoor en de vlucht van de onderpastoor hebben in eerste instantie bij de bevolking een hevige emotie verwekt. Ik vreesde zelfs geweld van hun kant. Onmiddellijk heb ik de commandant van het detachement ter plaatse bevolen zijn soldaten samen te roepen om de rust te bewaren en te waken over de veiligheid van personen en goederen. Deze militaire maatregelen hebben alle effect gehad die men kon verwachten. Patrouilles hebben de gemeente doorkruist en alles is in de best mogelijke orde verlopen”. 84

Pastoor De Neve en zijn vrienden gaven zich nog niet gewonnen voor dit staatsgeweld.

In de gevangenis vroegen zij naar de reden van hun veroordeling. Als enig antwoord kregen zij te horen dat zij veroordeeld waren om gedeporteerd, en naar Guyana gezonden te worden.

Zij lieten een petitie circuleren in Westkapelle, waarvan Verburgh melding maakt: “Le nommé Jacques De Neve détenu â la maison d’arrêt â Bruges fait circuler dans cette commune une pétition, portante en tête ‘les habitants de la commune de Westcappele, aux autorités supérieures’ dans laquelle les habitants, à l’instigation de quelques apôtres de leur ci-devant curé, donnent un démenti formel aux dispositions en vertu des quels le directoire exécutif a prononcé la déportation de ces individus. Si on tarde encore longtemps a l’entière exécution de cet arrêté, ou si on fait le moindre pas rétrograde, l’autorité des premiers magistrats serait avilie, ces agents dans l’impossibilités d’agir, et ce ne serait que par un nouveau 18 fructidor, qu’on pourrait réparer les maux qu’un indulgence pusillanime aurait causé.”

“De genaamde Jacques de Neve, vastgehouden in de gevangenis te Brugge laat in deze gemeente een petitie circuleren met als titel, ‘de inwoners van de gemeente Westkapelle, aan de hogere overheden.... Daarin ontkennen zij formeel, op aanstichting van enkele aanhangers van de voormalige pastoor, de beschikkingen uit kracht van dewelke het uitvoerend directorium de deportatie van deze individuen heeft uitgesproken. Als men nog lang aarzelt met de volledige uitvoering van deze arresten, of als men ook maar een enkele pas terug zet, dan zal het gezag van de primaire magistraten beklad zijn; zij bevinden zich dan in de onmogelijkheid van handelen en het is maar met een nieuwe 18° fructidor dat men erin zou slagen het kwaad te herstellen, veroorzaakt door een kleinzielige toegeeflijkheid”.   85

We staan hier oog in oog met de volbloed-directoire-commissaris Verburgh, die vanuit het kleine kanton Westkapelle dreigt met een tweede staatsgreep om het gezag van het Directoire en zichzelf te handhaven in een stilaan voor hem uitzichtloze strijd tegen de steeds grimmiger tegenstand van de bevolking. Zijn actieve betrokkenheid en medeverantwoordelijkheid voor de veroordeling en deportatie van pastoor De Neve is niet meer te ontkennen. Ditmaal is hij geslaagd in zijn opzet. De zondebok van het kanton Westkapelle is uitgedreven en de rust zal weerkeren in de republikeinse hoofdplaats van het Noorden.

Eén maand later stelt hij heel rustig: “L’esprit public est toujours au même degré dans mon ressort. L’union et la concorde est rétabli parmi les habitants depuis le départ de leur curé et sa suite et II ne parait plus que son absence a fait de la peine, même à ses plus grands amis.”

“De eenheid en eendracht onder de bevolking is hersteld, sedert het vertrek van hun pastoor en zijn aanhang en het lijkt er niet op dat zijn afwezigheid pijn heeft gedaan, zelfs niet bij zijn grootste vrienden”.   86   Dit laatste is weer een duidelijk voorbeeld van zijn zelfoverschatting en verkeerde inschatting van de situatie ter plaatse. Dit zal verder nog blijken in het oplaaien van de Boerenkrijg.

Pastoor De Neve en zijn gezellen werden vanuit Brugge overgebracht naar Rijsel en van daar op transport gesteld naar Rochefort. Vandaar scheepten ze op 1 augustus in op het fregat de “Bayonnaise” en vertrokken een week later naar Guyana. Maar voor dit afgrijselijk verhaal verwijzen wij naar het postuum verschenen autobiografisch verhaal van J. B. De Bay.   87 Hij stierf na zijn geslaagde ontvluchtingspoging op het fort Sint Andries nabij Berbice, in Hollands Guyana. Die post was op dat moment echter bezet door de Engelsen. Wij schrijven de overlijdensakte over zoals Pattijn die meedeelt: “De 5den junius 1799, ‘s avonds ten zeven ueren, op het fort Sint-Andries, in de kolonie van Berbice, in de West-Indiën, onder den zevensten noordgraad 6° 3’ tusschen Paramaribo en Essequebo, in de Hollandsche Guyane, is overleden den eerweerden heer Jacobus de Neve, geboortig van Eecloo, pastor der prochie van Westcapelle, in Vlaanderen, bisdom van Brugge.”    88 (Pattijn, Jacobus Vincentius De Neve, blz. 51)

Zijn dood werd bekend aan de ondergedoken vicarissen te Brugge, langs de familie van pastoor De Neve. Een van de vicarissen noteert op 25 maart 1800, “Un homme d’Eecloo m’a dit hier que la famille De Neve a reçu une lettre par la Hollande et l’Angleterre, que Mr le Curé de Wescapelle, ayant pris la fuite avec un grand nombre d’autres, vers Surinam, en route, s’était enfoncé dans les terres marécageuses avec 12 autres, les valides ont demandé l’assistance des Hollandais qui s’y sont prêtés avec plaisir, les ont débarrassés, mais le curé en est mort quelque temps après. RIP ».     89

Op 31 maart noteert een vicaris: “Creuplant (kan. Caytan) a copie de la lettre du curé de Mannekensvere Du Mont, échappé avec M. De Baey, régent de l’école des pauvres garçons, et avec trois autres flamands, de la Gulane, réfugiés tous. Ils se rendent actuellement â Londres. II vaudra bien le communiquer â ‘Vanimont”. “De ‘kreupele’ (kan. Caytan) bezit een kopie van de brief van de pastoor van Mannekensvere Dumon. Hij ontsnapte uit Guyana met M. De Bay, regent van de armenschool, en met nog drie andere Vlamingen. Het zijn allen vluchtelingen. Zij begeven zich op dit ogenblik naar Londen. Wij moeten dit zeker meedelen aan Vanimont”.  

Enkele folio’s verder staat een laconieke nota: “Ci joint la copy de la lettre de De Bay et Dumon”. “Hierbij gevoegd, de kopie van de brief van De Bay en Dumon”.   90 Die brief steekt echter niet in het volume der geheime correspondentie. Hij werd echter wel gepubliceerd. Hij kwam van Hubert De Schepper, ver familielid van kan. De Schepper. Kan. De Schrevel was daarvoor aangesteld in 1913.   91

6. Het lot van andere pastoors op het thuisfront

Het probleem van de eedaflegging was aanvankelijk eerder theologisch (haten kan niet in het christelijk geloof) of een probleem in de verhouding kerk en staat (zijn de kerk en de kerkelijke goederen ondergeschikt aan het staatsgezag?). Aan de basis ontwikkelde dit probleem zich van de vraag: “Hoever kan ik toegeven zonder verlies van het gebruik van mijn kerk, mijn woonst, en mijn inkomen”, tot een gewetensprobleem en persoonlijk dilemma: “Moet ik uiteindelijk mijn leven geven voor mijn overtuiging ten bate van de gelovigen voor wie ik verantwoordelijk ben”.

Pastoor De Neve, samen met allen die gestorven zijn, kozen voor het martelaarschap.

Anderen trachtten, zoals Jan Vandenbulcke, al of niet met beschadiging van lichaam en geest, te ontsnappen aan het dilemma. Hoe gingen de andere pastoors van beide kantons, Westkapelle en Damme, om met hun dilemma?

Dat bespreken wij nu aan de hand van enkele voorbeelden.

Petrus Van Sele, pastoor te Lapscheure, 1796-1814

Hij werd geboren te Lembeke in 1748. Voor hij naar Lapscheure kwam, was hij onderpastoor geweest in Adegem. In 1796 werd hij benoemd tot voorlopig pastoor. In het bevolkingsregister van januari 1797 is hij 40 jaar oud en sedert 4 vendemiaire V (25 september 1796) woonachtig in Lapscheure. Een andere bron dateert zijn aankomst al in april 1796.   92 Hij was gedurende 18 jaar herder van de parochie. Hij stierf te Lapscheure op 20 februari 1814, 66 jaar oud.   93 Commissaris Verburgh schetst hem als volgt: .hij is zoon van een landbouwer en daardoor een slechte kenner van de politiek. Hij is geliefd bij de inwoners van zijn gemeente en hij heeft mij te verstaan gegeven dat hij gaarne de door de wet gewilde eed zou afleggen als de pastoor van Westkapelle de eerste stap zou zetten of indien hij op zijn gemeente definitief zou benoemd worden”.   94  

Op het ogenblik van het schrijven van dit rapport had pastoor De Neve al van op de preekstoel in het openbaar verklaard dat hij de eed niet zou afleggen en toch trouw bij de mensen zijn pastorale taak blijven vervullen. Van Sele weigerde dus ook de eed af te leggen. Maar zijn imitatieve houding verraadt een onzekerheid die hem later, bij gebrek aan innerlijke overtuiging, zal doen begeven onder de druk van de dreigende verbanning. Begin januari 1798 verschijnt hij met alle priesters van zijn kanton op de lijst van de onbeëdigde priesters, die kort daarop aan de commissaris van algemene politie overgemaakt werd. Toch wordt hij niet aangehouden tijdens de eerste arrestatiegolf. De Neve wel. En nu zijn model weg is, op transport gezet en naar Guyana gestuurd, verdwijnt ook de beslistheid van Van Sele. Op de eerste aanvullende dag VII (17 september l798) legt hij de eed af.

Heel waarschijnlijk is hij doodsbang eveneens naar Guyana te worden verbannen. Inderdaad, op de lijst van 14 brumaire VII (4 november 1798) staat hij samen met Petrus Van Waesberghe (Hoeke), Adriaan Gheleyns (Ramskapelle), Jan Lebeke (Heist) en Frans Spittael (Knokke). Al deze personen moeten gedeporteerd worden buiten het territorium van de Republiek. Na zijn eedaflegging wordt hij echter van de lijst geschrapt op aanvraag van Verburgh. Deze tweede trofee van Verburgh is de moeite waard om te vermelden bij de commissaris van het departement der Leie, Herwijn. Verburgh schrijft: “De pastoor van Lapscheure heeft, alhoewel laattijdig, de eed afgelegd. Dat is maar best ook. Hij geniet het vertrouwen van al zijn bewoners. Hij heeft zijn ministerium hernomen op de vierde aanvullende dag van het jaar (20 september 1798).   95 Een formeel bewijs dat Van Sele de eed heeft afgelegd vinden wij ook in het bevolkingsregister van het kanton Westkapelle van 5 brumaire VIII (27 oktober l798).

In die lijst van inwoners is hij de enige pastoor van het kanton die nog vermeld wordt. Al de anderen zijn sedert het vorige register geschrapt en dus officieel niet meer bestaande, dus ondergedoken. Hij staat er aangeduid als inwoner van Lapscheure onder nr. 30:

Pierre Van Sele, “curé constitutionnel”, aangekomen op 1 floreal IV (20 april 1796). Zijn huishoudster, Jeanne Simoens, 40 jaar oud, woont bij hem in.   96 Als hij 18 jaar lang pastoor van Lapscheure is geweest dan moet hij, na het concordaat met Napoleon, op zijn parochie gebleven zijn en gereconcilieerd. Hopelijk voor hem bleef hij even geliefd bij zijn schapen als voor de beloken tijd.

Benedictus Lietaert, pastoor te Moerkerke, 1779-1825

Hij werd in 1745 te Roeselare geboren, studeerde te Leuven en werd er baccalaureus in de godgeleerdheid. Hij was een jaar onderpastoor te Damme, daarna vier jaar op Moerkerke. Hij werd pastoor te Moerkerke in 1779 en bleef er tot aan zijn dood op 19 juli 1825.   97 Maar tussen de aanvang van zijn herder-schap en dood gebeurde er heel wat. Op 15 februari 1793 verscheen “den borger pastor”, d.i. Benedictus-Antonius Lietaert, in de vergadering van de Jacobijne club waar hij verklaarde “‘dat den club hem zeer aengenaem was, mits dat den zelven de kerk niet beledigde”. Waarop burger De Graeve van de club antwoordde dat zij integendeel de Kerk ondersteunden, maar dat veel herders verraderlijk te werk gaan door de eenvoudige landslieden tegen de genootschappen op te zetten.   98 (Viaene A., Jacobijnse club, blz. 100)

Is het een innerlijke overtuiging of een tactische verklaring van de pastoor? We weten het niet, maar als de Franse Revolutie de eed van haat aan het koningschap en trouw aan de constitutie van het jaar drie oplegt, weigert Lietaert die eed af te leggen. Hij staat dan ook op de lijst van de onbeëdigde priesters van 14 frimaire VI (4 december 1797).

Hij wordt echter niet, zoals De Neve, opgepakt tijdens de eerste arrestatiegolf op 10 maart 1798, maar komt wel voor op de lijst van de te arresteren en te verbannen priesters die gedateerd was op 14 brumaire VII (4 november 1798). De Boerenkrijg was toen volop bezig en de overheid meende, waarschijnlijk terecht dat de priesters de opstand steunden of tenminste gunstig gezind waren. Deze opstand brak uit op 12 oktober 1798 in Overmeire waar een boer geweigerd had de onmenselijk hoge belastingen te betalen. De deurwaarder, vergezeld van Franse soldaten, kwam beslag leggen op de inboedel van de landbouwer, maar zij werden door gewapende jongeren verjaagd.   99 Een analoog belastingincident had zich ook al voorgedaan in de gemeente Lapscheure, grenzend aan Moerkerke. Commissaris Verburgh maakt er melding van in zijn decadaire rapport. “De genoemde Dereyger van Lapscheure, achterstallig van de vier vijfden belasting, weigert de garnizoenen te ontvangen en dreigt zelfs van deze met stokslagen te verjagen”.   100

Op 5 september komen daar nog de conscriptiewetten bij, waardoor alle mannen tussen 20 en 25 jaar voor de legerdienst kunnen opgeroepen worden. In die gespannen sfeer in de streek, grijpt commissaris De Baene van Damme, in navolging van commissaris Verburgh, naar het laatste middel: een zondebok arresteren en naar Cayenne sturen.

Wij vernemen de arrestatie van Lietaert op 29 brumaire VII (19 november 1798). Bij hem woonde ook een ongeschoeide karmeliet Schaeck Placidus. Zij worden gevankelijk weggevoerd naar Brugge. Schaeck wordt om zijn hoge ouderdom weer vrijgelaten,   101 maar Lietaert wordt op 21 november doorgestuurd naar Rijsel. Op 22 november wordt hij daar opgemerkt door de kartuizermonnik van Brugge Jacobus, Augustinus Desmet (pater Bruno), die een dagregister geschreven heeft over zijn ballingschap naar het eiland Ré.   102 Pastoor Benedictus Lietaert belandde echter niet op Ré, maar op Oléron, waar hij op 14 februari 1799 aankwam. Hij ontsnapte aan de hel van Cayenne omdat het Directoire in december 1798 de overvaart naar daar gestaakt had, wegens te gevaarlijk, vanwege de Engelse blokkade. Het fregat “La Charente” was al in maart 1798 aangevallen en moest met zware averij bij Royan voor anker gaan. Het werd later, als zogenaamde ponton, gebruikt in Rochefort om te dienen als gevangenis voor de ballingen naar Guyana. De lading ballingen werd op 29 april 1798 overgebracht op de “Décade” en vertrok naar Cayenne. Het werd een gunstige overtocht, niemand stierf onderweg. Maar na drie maanden Cayenne, bleven er van de 193 opvarenden maar 40 meer in leven Ook de “Vaillante” werd gekaapt en met een twintigtal gevangenen naar Plymouth geleid   103 Op 18 brumaire VIII (9 november 1799) wordt het Directoire afgezet en grijpt Napoleon de macht. Vanaf 4 februari 1800 worden de gevangenen van Oléron in vrijheid gesteld.   104 Lietaert kwam terug naar Moerkerke en nam zijn herder schap weer op tot aan zijn dood.

Intussen was er op Moerkerke heel wat gebeurd. De kerkgoederen waren verkocht en sommige kerkschatten waren spoorloos. Een partij kerkgrond was aangekocht door de landeigenaar Guy François Aerents van Brugge. Dit stuk land lag te midden zijn eigendommen en hij had het aangekocht om te verhinderen dat iemand het zou aankopen om er op een onverantwoorde manier te gaan op bouwen (toen ook al!). Dat zou heel zijn eigendom ontsierd hebben. Anderzijds wilde hij de aangekochte grond voor zich behouden zonder het etiket op zich geplakt te krijgen dat hij zwart goed in zijn bezit had. Er werd daarom met de kerk en de pastoor een overeenkomst gesloten.

Guy Aerents mocht zijn stuk grond behouden, en in ruil daarvoor schonk hij aan de kerk “un soleil d’argent... pour exposer le Saint Sacrément, formant aussi un calice avec les boîtes pour les saintes bulles.. “. “een zonnemonstrans, die ook de vorm van een kelk heeft, met de vaten voor de HH. Oliën”. De pastoor was ermee akkoord. De bisschop van Gent, Mgr Etienne, André Fallot de Beaumont, stemde toe en de vicaris-generaal van Brugge P.S. De Pauw ondertekende de akte op 20juni 1805.   105 Pastoor Lietaert leefde nog twintig jaar als herder van Moerkerke. Hij stierf op 19 juli 1825.

Petrus Van Waesberghe pastoor te Hoeke, 1787-1802    106

De levenslijn van pastoor Van Waesberghe loopt parallel met deze van De Neve. Hij is ook afkomstig van Eeklo (19 september 1744),   107   en is als de Neve zeer welgesteld en begoed. Hij is zelfs van adellijke afkomst en is terug te vinden in de genealogie van de familie Van Waesberghe.   108   Hij krijgt een uitgebreide beschrijving in de staat der priesters van het kanton. Zoals alle andere priesters had hij, na de uitvaardiging van de wet van 19 fructidor zijn functies neergelegd. Maar hij was wel wat langer dan de anderen doorgegaan met mislezen. Hij zei dat de wet niet tijdig werd bekend gemaakt in zijn parochie en dat hij dan ook niet gehouden was deze uit te voeren. Commissaris Verburgh liet de zaak onderzoeken en bevond dat de pastoor zelf bij de agent van de gemeente, Jean Cavey had aangedrongen om de uitvaardiging van die wet te verdagen tot na de kermis ter plaatse. Hij beschouwde hem dus zelf verantwoordelijk voor de vertraging en liet een proces-verbaal opmaken.   109

Hij werd zelfs gearresteerd en voor de directeur van de jury gebracht. Maar hij werd zoals pastoor De Neve destijds ook weer, onder borgtocht, vrijgelaten. Hij legde de eed niet af. Daarop maakte Van Waesberghe plannen om te verhuizen naar Eeklo en liet zoals ook pastoor De Neve deed, het grootste deel van zijn meubilair overbrengen.

Verder hield hij zich koest, zodat Verburgh kon besluiten met de zin: “Hij is zeer sociaal, maar fanatiek, maar nu oefent hij nog weinig invloed uit op zijn parochianen omdat hij met niemand meer contact heeft”. 110   Kort tevoren was nog een dossier afgesloten waarin werd toegestemd om een bedrag van tweemaal 493 pond uit te betalen als achterstallige vergoeding uit de nog niet betaalde “portio congrua” van de jaren 1794 en 1795. Het dossier werd heel waarschijnlijk opgemaakt door agent Jean Cavey, die heel wat positiever stond tegenover zijn pastoor dan commissaris Verburgh tegenover pastoor De Neve.   111 In de raadsverslagen van het kanton is slechts sprake van een uitbetaling van tweemaal 50 pond.   112 In december 1797 verschijnt de naam van pastoor Van Waesberghe op de lijsten van de onbeëdigde priesters van het kanton Westkapelle 113 en van 15 nivose VI (4 januari 1798).   114   In de eerste arrestatiegolf wordt hij ongemoeid gelaten. Hij blijft waarschijnlijk wonen te Hoeke tot de dreiging van arrestatie weer sterker wordt. Op 25 fructidor VI (11 november 98) komt hij op de lijst van personen, samen met Vervisch, die hun standplaats verlaten hebben en niet meer teruggekeerd zijn.

Op 16 fructidor VI (2 september 1798) had de centrale administratie al gevraagd of Van Waesberghe zijn afwezigheid had meegedeeld met een certificaat. De kantonnale administratie had geantwoord, dat dit niet het geval was, maar : “que le dit Van Waesberghe a fait connaître â l’agent municipal de sa commune qu’il allait prendre sa résidence â Ecloo, chez ses parents, y pouvant jouir de sa pension gratis”, “dat de genoemde Van Waesberghe aan de agent van zijn gemeente (Jan Cavey), heeft laten weten dat hij zijn verblijf zou nemen in Eeklo bij zijn familie. Daar kon hij immers genieten van zijn gratis verblijf”. De pastoor had aan Cavey gevraagd zijn vertrek mee te delen op de volgende zitting van de municipaliteit. De administratie in Brugge was daarmee gerustgesteld, maar of de pastoor in werkelijkheid naar Eeklo vertrokken was, kunnen wij niet zo zeker beweren. Volgens Opdedrinck zou hij af en toe in het geheim de mis gecelebreerd hebben op “de hofstede van Tilleman, waarvan heden (rond 1900) enkel de schuur overblijft”. 115

Na het ontbranden van de Boerenkrijg worden de priesters beladen met de schuld voor de opstand. Zij worden veroordeeld om gedeporteerd te worden naar Guyana. In deze tweede arrestatiegolf van 19 november 1798 worden Lietaert, pastoor van Moerkerke, en Schaeyck, ex-karmeliet, bij hem verblijvend aangehouden. Alle anderen ontsnappen.

Uit een tabel, opgemaakt door commissaris Verburgh na deze gebeurtenissen blijkt dat Van Waesberghe op de lijst van de emigranten geplaatst was, waardoor de overheid beslag kon leggen op al zijn eigendommen. 116

Na het concordaat wordt hij pastoor benoemd in plaats van De Neve en treedt in dienst op 3 januari 1803. 117   Als pastoor van Westkapelle, eigenlijk deservitor, komt hij in conflict met burgemeester A. Meysman. Deze was een zoon of naaste familielid van Louis Meysman, die het bracht tot plaatsvervangend commissaris van het kanton Westkapelle. Het conflict leidde tot de afzetting van de burgemeester.   118 Pastoor Petrus Van Waesberghe sterft kort daarop op 30 september 1815. Zijn grafschrift is bewaard.   119

2016 03 18 154331

2016 03 18 154356

Deel II: De dictatuur van commissaris J.D. Verburgh

Jan Lavaert

Rond de poldertorens
1999
02
047-062
Mado Pauwels
2023-06-19 14:41:38