Rechtspraak in het Brugse Vrije vanaf 1680
Germain Vandepitte
Het is verre van de bedoeling hier het recht en de rechtspraak onder de loupe te nemen uit oogpunt van wet en recht.
Veeleer is het onze wens, aan de hand van behandelde zaken, gewijsde en uitgevoerde vonnissen, de zaken voor zichzelf te laten spreken.
Meestal zijn deze duidelijk genoeg en vergen ze geen kommentaar.
De behandelde misdaden komen voor in de “crimboucken” van het Brugse Vrije. Het jaartal 1680 is niet willekeurig gekozen maar het zijn deze boeken en de volgende die bewaard gebleven zijn.
Zoveel mogelijk nemen we voorbeelden uit ons werkgebied, maar willen we de meest typische gevallen onder de schijnwerpers plaatsen, dan moeten we wel eens buiten ons gebied. Daar echter dezelfde wetten en rechtspraak golden voor het ganse Brugse Vrije, kon elke zaak ook hier gebeurd zijn, zodat de plaats zeker van onder geschikt belang is.
Naar gelang de beschikbare plaats in ons Tijdschrift, hopen we zo nu en dan een “crim” te behandelen. (1)
Tot nu toe hebben weer zo een dertigtal jaren op nagekeken en hier onze eerste indrukken.
Het meest verbreid en ontegenzeggelijk het kleinste vergrijp was bedelarij en landloperij. Als we even het jaartal nazien en een geschiedenisboek ter hand nemen, zal het ons al heel wat minder verbazen. Rumoerige tijden, afwisselende of gelijktijdige bezetting door allerlei vreemde legers. Uitgezogen bevolking en ontslagen of gedeserteerde soldaten bij de vleet, In het kielzog van deze legers, vrouwen en kinderen en andere klaplopers. Kinderen die hun geboorteplaats niet kennen, geven zich op als in het leger geboren. Men mag evenmin de talrijke bannelingen- vergeten die niet naar eigen streek mochten terugkeren en noodgedwongen rondzwierven in streken met een andere rechtsmacht. Wel hield men misdadigers in voorarrest in de gevangenis, maar de straffen waren meestal lijfstraffen of verbanning. Geen straf werd in het gevang uitgezeten.
Wel werden kleine misdrijven soms bestraft met opsluiting in een rasphuis.
Vele landlopers sloten zich bij elkaar aan en vormden benden - Egyptenaars werden ze genoemd - en meestal komen vijf of zes vonnissen samen voor, daar hun misdrijven in groep werden bedreven. Egyptenaars, was oorspronkelijk de naam aan de zigeuners gegeven. Nu werden ze over dezelfde kam geschoren.
Slechts aangehouden voor het bedelen, iets wat verboden bleef en zeker voor hen die gezond van lijf en leden waren, had een vermaan tot gevolg en bij herhaling verbanning uit de streek. Meestal echter was de aangehoudene voor bedelarij, ook schuldig aan diefstal. Was het uit nood dat wat wortelen of sprokkelhout werd weggenomen, dan kreeg men wel een scherp vermaan. Was het diefstal in een besloten eigendom, dan werd het reeds zwaar aangeschreven. Daarop volgde zeker geseling, brandmerk en verbanning uit de streek. Deze verbanning kon, naargelang de feiten, van één jaar tot levenslang gaan.
Een paardendief was zeker een kandidaat voor de galg. Een zelfmoordenaar, op wat manier dan ook, werd onder de huisdrempel heen naar buiten en naast de “platse patibulaire” gesleept. Dit was het galgeveld; daar werd het lijk dan tentoongesteld als exempel voor anderen en het bleef daar ook liggen als spijs voor wormen en raven. In Vladslo beviel in 1711 een jonge dochter van een kind. Niemand had ze in vertrouwen genomen. Het kind vond men gewurgd en zelf was de jonge moeder gestorven bij gebrek aan zorgen. Dit werd gevonnist als zelfmoord en ook zij werd onder de dorpel door naar het galgeveld gesleept. Aan moordenaars werd de spiegelstraf voltrokken. Voor wurging werd men meestal gehangen.
Voor doodslag met een stok, werd men op een rad gebonden en met een ijzeren staaf geslagen op het lichaamsdeel waar het slachtoffer zijn dodelijke slagen gekregen had. Vooraf. echter had men eerst de armen en benen van de dader bewerkt met die staaf.
En och, niet alles was zo ernstig en tragisch, en meermaals kunnen we nog eens glimlachen. Wat dan, als men leest dat’ de koster van Bredene gestraft werd voor het niet afroepen van een kerkgebod, samen met het afleggen van een valse verklaring. Al met al een kostelijke grap voor hem. Driemaal heeft hij de armendis van Bredene moeten dekken met tarwebrood. Als bewijs moest hij een attest van de pastoor inleveren bij het gerecht. Ontsnappen aan de uitvoering was er dus niet bij.
Men kon evengoed vergiffenis moeten vragen “in zijn linwaet” d.i. in zijn hemd en op zijn knieën. Men kon aan de schandpaal komen. Men kon...
Huisvredebreuk plegen te Knokke op 17, april 1716
Ziedend van woede en rood aanlopend in zijn gezicht, een rood zoals de kam en lel van een kalkoense haan, stoof Joos De Poortere de straat over tot aan het huis van Pieter Barkier. De deur was toe met de klink, maar hem ontbrak de tijd die op te lichten: een forse duw, en zo stond hij voor de tafel waaraan vrouw Parkier gezeten was, met één van haar mormels op de schoot. Bleek was ze van alteratie. Hijgend van zijn ren en naar adem snakken van woede, tierde Joos: ”de neusdoek, de neusdoek waar is het lijnwaad?
— Watt neusdoek? watte lijnwaad? stotterde Katerine.
— Neusdoek? Twee of drie neusdoeken, brulde Joos, deze die je snotter van mijn hage heeft weggehaald!
Na de eerste schrik kleurde Katerine van woede.
— Watte, meegepakt! Kunt ge daarvan preuve doen? We leven goddank nog in een land van rechte! Watte gepakt, God vergeve ‘t je!
In kolere greep Joos een blokstoel bij één poot en sloeg een paar keer naar de vrouw die opgesprongen was terwijl haar pagadder over de vloer rolde al morelend en schreeuwend. Katerine kwetste zich aan de hand en had een buil op haar hoofd. Uitzinnig van woede smeet Joos nog enkele aarden teljoren aan dingelen, aldoor brullend “"Ghy dondersche exse!”.
Terwijl het kind loeide als een scheepshoorn en over de vloer scharrelde, gilde Katerine “dat hij dit zou betalen”. Juist dàt was olie op het vuur. Vol razernij vloog Joos terug op de vrouw af, schreeuwende “ghy tooveresse” en hij had haar zowaar bijna een stamp gegeven; maar achteruit springende, was ze die ontweken, waarbij de lamp sneuvelde. En Joos maar brullen, dat de hele boel eraan moest.
Pieter Biestman, daar inwonende, kwam op de proppen en zei tegen Joos: Ziet wat ge doet, het is geen kleinigheid iemand te slaan zijn eigen huis! — G’hebt er geen zaken mee, tierde Joos.
Inmiddels was Pieter Barkier op al dat gerucht komen toelopen en hij riep Joos toe: Watte, zult ge mijn vrouw slaan in mijn presentie! — Ja ik, gij dief, brulde Joos terug. Maar daar hij zag dat Pieter zijn spa in handen had, vond hij het toch geraadzaam buiten te wippen. Hij raapte daarbij twee stenen op, smeet er een naar Pieter die deze tegen zijn schouder kreeg en de andere gooide hij binnen tegen de trap aan. Intussen gilde Katelijne als een serene moord en brand, zodat in één, twee, drie de geburen kwamen toegelopen. Wijselijk blies Joos de aftocht al scheidende en dreigend.
— Dat was zowat de versie uit de mond van Katerina.
Op 3 augustus werd Joos in de gevangenis ondervraagd.
Joos De Poortere, zoon van Joos, geboren te Wenduine maar wonende te Knokke, 26 jaar, landarbeider van stiel.
Joos zei dat hij de deur niet had opengestampt en zeker niet gevraagd heeft waar het lijnwaad was. Even later bekende hij toch, het te hebben gevraagd. Dat de vrouw eerst is opgestaan, het kind op de vloer heeft gezet en scheldend op hem is afgekomen, hem dreigend met een mes. Met de vuist had hij haar van zich afgehouden, zonder haar met een blokstoel te hebben geslagen; alhoewel hij moest bekennen deze in de hand te hebben gehad. Hij ontkende tevens aarden teljoren te hebben stukgesmeten en naar de vrouw te hebben gestampt. Evenzeer ontkende hij het getuigenis van Pieter Biestman.
Joos bekende ook dat Pieter Barkier in huis was gekomen met een spa in zijn handen. Mogelijks had hij, Joos, wel die woorden gesproken, maar hij ontkende ten stelligste bedreigingen te hebben geuit. Na de komst van Pieter is hij weggegaan; hij heeft met een steen gegooid die Pieter misschien wel geraakt heeft. Hij was al vertrokken voor er moord geschreeuwd werd en de buren kwamen.
Op 17.8.1716 werd hem zijn verklaring voorgelezen en hij hield ze staande.
De volgende dag kwam de zaak voor de Kamer en werd Joos gekonfronteerd met Katerina Coussemaeckers die eveneens bij haar verklaringen bleef. Evenzo deed Pieter Biestman, met reserve nochtans dat hij niet wist of Joos de vrouw geraakt had met de blokstoel.
Hij wist evenmin of onze Joos Pieter Barkier zou gedreigd hebben dood te smijten. De lamp die dubbeltoe gevouwen was gevonden, zou gebroken zijn toen de vrouw achteruit was gedeinsd. Dit alles werd onder eed verklaard.
De gevangene werd verder gevraagd of hij iets te nadele van deze getuige wist; neen, dat wist hij niet. Hij hield zich aan zijn vorige verklaringen, maar voegde eraan toe dat, toen hij door de vrouw werd aangevallen met een mes, hij haar een stoot had gegeven, zodat ze tegen de lamp was geworpen.
Na lezing en rapport werd besloten:
- de gevangene op zaterdag eerstkomende te laten brengen in “Collegie Camer” (2) en aldaar met open deuren hem te doen vragen vergiffenis aan God en Justitie over zijn begaan exes, en op zondag daarna hem te doen dekken de dis van Knokke met twee maten rogge gebakken in brood om uit te delen aan de armen van Knokke. Tevens moet, hij. daarvan attest binnen brengen van de pastoor. Hem verder veroordelende tot alle kosten van het proces.
Bron
- Rijksarch. Brugge, Reg Brugse Vrije, nr 17002, f°107-109.
Nota’s:
- Om praktische redenen hebben we, zonder deze inleidende regels te laten voorafgaan, in “Rond de Poldertorens” XVIe jaarg nrs 2 & 3 een paar “grote zaken” uit het dikke bundel van G. Vandepitte gepubliceerd.
- Raadskamer van het College van Schepenen, dus gerechtszaal.