Het “Stenen Wegelken” van het Fort Sint-Donaas naar Sluis
Roger Crois
Het Verdrag van Munster stelde in 1648 een einde aan de Tachtigjarige Oorlog. Onze gewesten kwamen echter in een ongelukkige positie te liggen. Alle rechtstreekse verbindingen met de zee werden afgesloten. Ook het Zwin zou voor ons gesloten blijven.
Door het bouwen van het Fort St.-Donaas in 1605, dwars over de Sluise Vaart, was de verbinding met Sluis langs de waterweg verbroken. De Sluise Vaart was het kanaal Brugge-Pereboom-Bekaf-Sluis, ook genoemd Varsche Vaert, t.t.z. vaart met zoet water in tegenstelling met de Zoute Vaart van Damme naar Sluis, waarvan het bruikbaar deel (van ‘t Fort tot Sluis) in de 17e en 18e eeuw ook genoemd werd: het Gat van Sint-Donaas (vergelijk met daarin uitmondende Lapscheure Gat).
Langs het Gat van St.-Donaas konden de schepen uit Sluis tot bij het Fort varen. Schepen uit Brugge konden over Koolkerke op de Sluise Vaart ook tot bij het Fort komen. Nabij het Fort Sint-Donaas moesten dus alle goederen van Brugge naar Sluis of van Sluis naar Brugge, overgeslagen worden.
Om deze verrichtingen in de drassige grond te vergemakkelijken, werd tussen de Zoete Vaart en de Zoute Vaart een plankier aangelegd (1) en een kraan gebouwd. Bij dit plankier kwam ook een pakhuis, de majoorswoning, een comptoir of tolhuis, een wachthuis voor soldaten en natuurlijk een herberg.
Tegenaan dit plankier lag ook in de Sluise Vaart de aanlegplaats van de barge van Brugge. Daar stapten de passagiers uit en liepen verder te voet tot in Sluis. (2)
Er liep een quaden (=slechte) weg van de plaats waar “de daghelicxsche schutte anlecht", tot aan de brug buiten de schans voor Sluis. Deze weg was omtrent 350 roeden lang (een roede is 14 voet of 3,825 m) d.i. omtrent 1,350km. Bij grote regenval en voornamelijk ‘s winters was die weg een modderbeek, zodat de ‘vraupersoonen afdoende huerlieder cousens ende scoen” en ook de kinders barvoets door slijk er. water moesten waden.
Om aan deze discomoditeyt” te verhelpen, werd het plan opgevat een kalsijde te leggen van aan ‘t Fort tot aan Sluis. Er werd een bestek opgemaakt dat we in bijlage afdrukken. Jammer genoeg is het oorspronkelijke niet gedateerd, maar het geschrift is van de 17e eeuw.
Deze kalsijde zou “scaes” d.i. schaers of bijna 5 voeten breed zijn. Dat maakt omtrent 1,40 m, dus geen karreweg. Om te beletten dat de wagens de weg kapotrijden, zou men die”moghen” (=kunnen) in ‘t beloop van de dijk leggen. Hier wordt waarschijnlijk bedoeld de dijk van het verloren einde van de Sluise Vaart, voorbij het Fort Sint-Donaas.
De kalsijde zou beginnen aan de aanlegplaats van de barge, van daar langs het contrscarp (of buitenste verdedigingswal) van het Fort tot “ande schutte daermen over stelt”; dit wil zeggen tot aan de veerboot waarmede men moest overzetten over de Hoekevaart die daar in het Gat van Sint-Donaas uitmondde; van daar langs (of op) de dijk, de weg volgende die de passagiers dagelijks gaan tot aan de brug voor Sluis.
Het kalsijdeke zou belegd worden met “dobbele dobbeletten” waarvan er 800 gaan in één vierkante roede. Ze kosten, geleverd te Brugge 25 gulden de duizend, dat komt op 3 p. 6 sch. 8 gr. de vierkante roede. De stenen per schip naar ‘t Fort brengen zou 6 sch. kosten, de stenen naar ‘t werk voeren 2 sch. 8 gr., zand leveren en op ‘t werk brengen 5 sch., de kalsijstenen verwerken 5 sch. (wat een pover arbeidsloon!) - dat alles de vierkante roede, zodat deze berekend wordt op 4 pond 5 schel. 4 groten.
Aangezien de breedte van de stenen weg (scaes vijf voeten) gelijk is aan 1/3 van een roede, zijn drie strekkende roeden gelijk aan 1 vierkante roede, Eén strekkende roede komt dus op 28 schel. en bijna 4 groten, dat maakt voor een lengte van 350 roeden de som van 2975 gulden, de pond gerekend aan 6 gulden.
Om de kosten te helpen dekken zou men kunnen elke “mens” die met de barge komt, als “schipvrecht” 9 grote, doen betalen in plaats van 8 zoals nu gebeurt. De passagiers zullen dat graag doen en dat zou minstens 5 schellingen per dag opbrengen. Vijf schel.=60 groten, dus wordt geschat dat er dagelijks een zestigtal personen de barge namen.
Ofwel -aangezien er veel mensen te voet naar Sluis komen- zou men voor ‘t overstellen met de veer 2 groten kunnen vragen in plaats van één. Dat zou 2 gulden per dag belopen of 1/3 pond d.i. 80 groten, Bijgevolg schat men dat er dagelijks nog 20 personen naar of van Sluis komen,
Daarbij, als de kalsijde er zal zijn, zullen er dagelijks wel een derde meer mensen over komen, want in de winter komt er niemand tenzij hij die de reis in geen manieren kan uitstellen.
Dat de kalsijde werkelijk gelegd werd, weten wij uit latere dokumenten, Zo is er in 1783, wanneer Jozef II de grens van 1664 weer bezet na het opzeggen van het Barrièretraktaat, spraak van de grenspalen terug te plaatsen daar waar ze vroeger stonden; en de berijder van Oostkerke samen met de hoofdman van Lapscheure stellen een paal op het “stenen wegsken dat loopt van St.-Donaas naar Sluis”.
Voetnoten
- Dr. J. De Smet, Het Internationaal Plankier bij het Fort St.-Donaas in de XVIIe eeuw. Rond de Poldertorens, 8e jaar, Nr 3, blz 96-100; En een plan van het Fort St.-Donaas, id, id, blz 94.
- Stadsarch. Brugge, Farde Zwin, niet genummerd “Concept van twaelf articlen” 1651: ...dat de voorseide vaert sal beginnen daer nu de barge op Brugghe aenleght...”.
Bijlage : Stadsarch. Brugge, Farde Zwin nr 25
Alzoo men daghelicx can bemercken de groote discomoditeyt dieder es omme de pasagiers reysende vander stede van Brugge naer Sluus ende van Sluus naer Brugge ende namelick swintersche daechen zoo men nu daghelicx ziet datter diversche vraupersoonen zyn afdoende heurlieder cousens ende scoen, ende zijn alzoo met groote discomoditeyt ende coude paseerende duer daa quaden wech die es ligghende tusschen het Fort van Sinte Donaes ende de stede van Sluus, gaende tot ten halven beene inden noddere omme een ziekte te behaelen, overmits den zelven wech niet passeerlick en es inden wintere ende oock in eeneghen tijt inden zomer alst zeere es reghenende, namelick voor vrauwe persoonen ende kinderen; wesende de langde van ontrent drie honderd vichtich roeden; beghinnende van voor het Fort van Sinte Donaes daer men uutte schutte gaet, lancx het conterscherp van tselve fort tot ande brugge ligghende buuten de schans voor Sluus.
Omme tzelve te remedieeren goude connen gheschieden met het maecken van een calsyde van het derde van een roede breet zijnde scaes vijf voeten breet, beghinnende daer de daghelicxsche schutte anlecht west by tzelve Fort van Sint Donaes streckende van darent lancx het conterscherp van tzeive fort tot ande schutte daermen over stelt, streckende van darent lancx den dijck vervolghende den wech zoo de passagiers daghelicx nu gaen tot ande voornoemde brugge ligghende voor de voornomde schans; ende omme te beletten dat de waghens up dezelve calsijde niet en zouden rijden zoo zoude men dezelve calsijde moghen legghen uit beloop vanden zelven dijck up de noortzijde van diere.
Tot begrooten van tmaecken van de zelve calsyde, wat dezelve zal commen te costen. In een viercante roede calsyde van dobbel dobeletten gaen tot acht hondert steenen de welcke costen tot Brugghe ghelevert XXV guldens het duust zoo dat het steen tot maeken van een roede calsijde zoude costen twintich guldens es 3. 6. 8
Omme de vrecht van die te brynghen ant Fort Sinte Donaes zoude commen te costen van de roede tot VI schellinghen gr., ten ware dat het schip dat dezelve calsyde brynckt met dezlve mochte duere vaeren es 0. 6. 0
Vande zelve calsyde up het werck te voeren met peerden tot IIII gr. vande hondert, dies over VIIX steenen 0. 2. 8
Voor tleveren vant zandt met tzelve upt werck te brynghen tot vijf schell. vande roede es 0. 5. 0
Van dezelve calsyde steenen te verwercken tot vijf schell. grooten vande roede es 0. 5. 0
comt up een viercante roede 4£ 5 sch 4 gr
Tzelve bedeelt in drie, dat es drie roeden van scaes vijf voeten breet in elcke viercante roede, zoude costen tot XXVIII schell. ende scaers IIII gr. van de streckende roede; bedracht vuer drie hondert vichtich roeden langde IIm IXe LXXV guldens
Omme dezele oncosten ghenoughelick te vijnden zoude men moghen doen betaelen van schipvrecht in platse van acht grooten die men nu betaelt, dat men elck mensche dede gheven tot neghen grooten twelcke daghelicx zal bedraghen deen dach duer dander gherekent ten minsten vijf schell. grooten sdaechs; welcke neghen grooten in platse van acht grooten zy geerne zouden betaelen soo de pasagiers daghelicx zelve zegghen. Zoude beloopen voor een jaer XCI p. V sch.
Ofte wel dat men dede betaelen aen elck persoone die mette schutte overstellen in platse van maer een groote tot twee groote, welcke wel zoude beloopen tot twee guldens daechs omme dies datter veel persoonen te voet commen van Sluus tot Brugge en van Brugge tot Sluus gaen.
Dezelve calsyde alzoo ghemaeckt zynde, daer zullen daghelicx reysen een derde vande passanten meer als jeghenwoordich doen, omme dies datter niemandt swinterdaechs en es reysende dan die tzelve voyage in gheen delen manieren en can excuseeren.