Rechtspraak in het Brugse Vrije
a. De Grote Bende Brugse Blauwers

Germain Vandepitte

Wat men tussen 1727 en 1729 noemde de grote Bende Brugse blau­wers of de BéBéBé's, waren een dertigtal smokkelaars die zich onder de leiding hadden gesteld van een aanvoerder, "opleyder of capiteyn" genoemd. Een paar maal hebben ze samen geopereerd. Toen vormden ze ook een geduchte overmacht tegen de garden van de provincie Vlaanderen. Deze "garden van de provinciale rechten” zoals waarschijnlijk hun officiële benaming was, kan men vergelijken aan de huidige douaniers. Ze waren afhankelijk van hun "comptoir", hun kantoor. In de geschriften vinden we "het comptoir van Damme, en dat van Blankenberge". Hun taak bestond erin smokkelaars op te sporen en de smokkelwaar of contrabande, in beslag te nemen. Ze waren gewapend en droegen een fusiek. Hadden ze allen ook een zakpistool? Waren ze ook gemachtigd huiszoeking te verrichten? Het schijnt van wel, hoewel hier waarschijnlijk de officier van de parochie moest opgevorderd worden, die moest tegenwoordig zijn; het moest bij klare dag gebeuren.

De smokkelarij kende een grote vlucht in het begin van de 18e eeuw. In het vonnis werd duidelijk gezegd dat nog op 23 mei 1726 een verordening werd uitgevaardigd, waarmee zeer scherp en ernstig werd gewaarschuwd tegen smokkelen van brandewijn en jenever en de bendevorming (gewapend) om deze in het land te brengen, en alzo de rechten van Zijne Majesteit en deze van de Provincie te ontduiken.

Van de BeBeBe’s of Brugse blauwers was de kapitein een engelsman met name Geeraert Preston. Hij woonde te Brugge en kwam aan de kost als wever. Nu eens voor de één, dan weer voor een ander, verklaarde hij. Het is dan ook waarschijnlijk dat hij maar weinig tijd achter een weefgetouw doorbracht.

Op 18 april 1727, tussen 18 en 19 uur, kwam Preston met zijn voltallige bende aan te Moerkerke. De meesten waren beladen met een schapulier brandewijn of jenever; dit waren de dragers. Verder had men nog de verkenners enz. de dragers van hulpmiddelen zoals koorden, ladders en ander bruikbaar materiaal om de hindernissen te nemen.

Toen Geeraert zich in de nabijheid van de Westleiebrug (1) in het water van de Lieve liet zakken om deze te doorwaden, huiverde hij toch even. 't Water was ook zo bitterkoud. Maar kom ...

Gevolgd door zijn discipelen klom hij de andere oever op, en toen hij boven kwam kon hij het niet laten luidop een dankgebed te zenden hemelwaarts. "God zij geloofd en gedankt, sprak hij, dat Hij ons tot hiertoe heeft bewaard". Het was alleen maar jammer dat God in zijn hogen hemel dat gebed niet had gehoord. Wie het wel gehoord hadden, waren de garden die achter een haag verscholen zaten en nu te voorschijn kwamen. Ze maanden de blauwers aan stil te staan in naam van Zijne Majesteit. Maar Zijner Majesteits prestige was niet groot genoeg om te verhinderen dat de hele bende liet vallen wat viel en dat ze als een bende mussen uit elkaar stoven.

Toen de zeven garden de buit verzamelden, bleken er 15 lasten te liggen. Mooie buit wat? Ze begonnen die alvast in veiligheid te brengen. Fresteon echter, eens buiten schot, was blijven staan om de zaak eens te bekijken. Toen hij zag dat er maar zevengarden waren, wijzigde hij op slag zijn tactiek. Hij stak zijn hoed op een stok en draaide ze in het rond. Dat was een afgesproken teken voor het verzamelen en het betekende ook dat ze in de meerderheid waren. Een brug ten zuidwesten van Moerkerke dorp, waar de Leegweg over de Lieve ging. Lieve: middeleeuwse waterweg van Gent naar Damme. Dit bleek tijdens het proces.

Van alle kanten kwamen de bendeleden dan ook weer opduiken.

Ze hadden intussen gezorgd dat ze een stok of perse in de handen kregen. Toen gaf Preston bevel op de garden af te gaan en ze te omsingelen. Later verdeelden ze zich in twee benden en stelden ze zich op elk aan een zijde van de Lege Weg. De garden zaten zo in de knel en moesten noodgedwongen de 5 lasten die nog niet weggesleept waren, in handen laten van de smokkelaars.                

De maand tevoren, namelijk op 27 maart, was het tot een treffen gekomen nabij de Hoornmeulen (2), tussen een bende van 25 smok­kelaars en 4 garden. Door zijn hoed te draaien, had de Engelsman te kennen gegeven dat ze de sterkste partij waren, en samen hadden ze daar de garden omsingeld en in 't nauw gedreven.  Ziende dat ze in de val zaten, had garde Leenaerts gecapituleerd voor 4 vrachten.

Deze 4 vrachten had Preston later gerecupereerd door ze af te nemen van vier boeren die daar ook toekwamen.

De luitenanten van Fresten, met name Gillis Trezigny en Pieter Van Doorne, waren ervan beschuldigd geworden met enkele blauwers te Dudzele te zijn geweest op 14 oogst 1728. Elk hadden     ze een vracht bij en hadden deze naast zich neergelegd in het gras om wat uit te blazen. ’t Was pas tussen 8 en 9 uur. Opeens werden ze daar ter plaatse gesnapt door de garden. Dezen riepen dat ze de brandewijn moesten laten liggen. De blauwers stapten het af zonder hun basassen drank. De zeven basassen werden in veiligheid gebracht in het huis van François Goossens, en deze had zich akkoord verklaard voor het verdere vervoer naar Brugge. Van op afstand echter waren die maneuvers gade geslagen door de Blauwers. Ze kwamen Goossens bedreigen indien hij het transport zou verrichten. Tevens scholden ze de garden, hen betitelend als schelmen en dieven en dat ze hen de nek zouden breken. Een poosje later vroegen ze een blaas bran­dewijn om te drinken. Ze kregen die en verwijderden zich. Maar dra waren ze terug en vroegen nog zes blazen, zo zouden ze er elk een hebben. Maar deze vraag werd afgewezen. Wel kregen ze nog een blaas. Ze brachten deze twee blazen in veiligheid en waren daar al gauw terug. Ze eisten nu ook de andere blazen op, zeggende niet eerder te zullen vertrekken.

De garden hadden zich met de buit verschanst in het huis van Goossens en ze wilden van geen liefde weten. Daarop begonnen de blauwers "met stucken matsement" te gooien tegen de deur; maar deze begaf niet. Dan staken ze stokken door de kolommen van het vensterraam en sloegen naar de garden die daar in de kamer waren. Dit leverde hen nog een blaas op. Daarop hadden ze het beleg opgegeven. In het proces lezen we dat ze "met uiterst groot geweld" de smokkelwaar hadden ontweldigd aan de garden".

Op 20 oktober 1728 was Trezigny met een zestiental manschappen op de heerlijkheid van Sijsele betrapt geworden door de garden met hun contrabande. In de verrassing waren ze een viertal lasten kwijtgespeeld. Toen er wat orde kwam, zag Trezigny dat er maar drie garden waren. Hij deponeerde zijn vracht op de grond, haalde de stenen die hij in zijn kazakke droeg eruit en smeet ze ter aarde. Vervolgens trok hij zijn kazakke uit en legde die eveneens neer.

Toen uitroepende dat hij de verloren lasten zou terughalen, liep hij op de garden toe. Intussen werden dezen door de overige blauwers gebombardeerd met stenen en stokken, zodat ze noodgedwongen moesten wijken met achterlaten van vier lasten plus nog drie die ze even tevoren hadden aangeslagen van andere personen.

Tijdens het proces kwamen de garden Pieter Praet, Jacobus Van de Cotte en Pieter Stasins getuigen.

Garde Pieter Balein getuigde voor de feiten die gebeurd wa­ren aan de Lieve. Evenzo de garden François Gotiere (Gautiere), Joannes Martinus De Brabant en Adriaan De Cock.

Even was er nog verwarring doordat Pieter Van Doorne en zijn broer Joos zo goed op elkaar leken. Toen uiteindelijk bleek dat beiden in de bende waren, leverde het onderzoek geen verdere moeilijkheden op.

In de Kamer werd op 8 juli 1729 het vonnis gewijst over Geeraert Freston en zijn secondanten: Geeraert Freston, zoon van Robert, 40 jaar en geboren te Roodt in Engeland; Gillis Trezigny, zoon van Alexander, 31 jaar, uitoefende de functie van chirurgijn en geboren te Hougaarde; Pieter Van Doorne, zoon van Laureins, 33 jaar en geboren te Duinkerke, wegens het smokkelen van drank en het vormen van gewapende benden (met stokken) en het ontduiken van de rechten van Zijne Majesteit en van de Provincie Vlaanderen;

  • dat hij, Feston de kapitein was van de grote Brugse bende blauwers
  • dat Gillis Trezigny en Pieter Van Doorne beroep maakten van het smokkelen en zij adherenten ofte aanhangers waren bij "lolledrayerie ende ghewaepent met stocken den brandewijn in blaesen inne bringhen".

Daarom werden ze alle drie veroordeeld: "om gebracht te wor­den voor het Landhuis op een schavot om aldaar gegeseld te worden bij beslissing van de Schepenen; verder gebrandmerkt te worden met het wapen van den lande (het Vrije) en levenslang verbannen te wor­den uit de landen binnen de gehoorzaamheid van Zijne Majesteit, met verbod daar nog ooit binnen te komen op straffe van de galge. Veroordelen hen verder tot de kosten en lasten van justitie…. Uitgesproken en uitgevoerd op 9 juli 1729. P. De Blaeuwe". (3)

Voetnoten

  1. Een brug ten zuidwesten van Moerkerke dorp, waar de Leegweg over de Lieve ging. Lieve: Middeleeuwse waterweg van Gent naar Damme. 
  2. De molen op de wijk De Hoorn te Moerkerke.
  3. Rijksarch. Brugge, Registers Vrije nr 17013, f° 83-99.

Rechtspraak in het Brugse Vrije - a. De Grote Bende Brugse Blauwers

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1976
02
075-079
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:40:26