Rond het ontstaan van Damme
René De Keyser
De grote trekken van de indijkingsgeschiedenis van de streek ten noorden van Brugge, de Zwinstreek dus, zijn nu vrij goed bekend. Toch blijven hier en daar nog interessante bijzonderheden achterwege, zoals bijvoorbeeld rond Damme. Ik stipte in ‘Rond de Poldertorens’, jaar 1967 nr. 2 blz. 51, aan dat de dijk die bij Uitkerke begon en langs Heist en Westkapelle en Hoeke naar Damme liep, eindigde bij een hoger gelegen zandige plaats ten zuiden van Damme, de "Gapaard" genoemd. Deze dijk begon en eindigde op een veilige plaats. Ook Nicole Pannier aanvaarde deze stelling.
Logischer wijze zou de Branddijk-Dammeweg, die in de 12e eeuw werd aangelegd op de zuidoostelijke zijde van het Zwin, ook moeten aangesloten geweest zijn aan de hoger gelegen Gapaard, om te eindigen op Den Hoorn te Moerkerke, die ook een hoger gelegen zandige plaats is. Hoe de Branddijk zou kunnen aangesloten geweest zijn met de Gapaard is niet erg duidelijk.
De dijk die van Uitkerke naar Damme liep noemde bij Damme ‘ Dijk van Romboutswerve’; en later, zuidoost van Damme, na de aanleg van de Zeuge, werd hij ‘Dijk van de Zeuge’ genoemd. De Zeuge strekte zich uit tot vlak bij de Gapaard, zodat de aansluiting hier vrij duidelijk is.
Doordat de aansluiting van de Branddijk met de Gapaard niet juist bekend is, wordt nog dikwijls verondersteld dat de Dijk van Romboutswerve met een dwarsdijk door het huidige Damme verbonden is geweest met de Branddijk.
De beste kenner van Damme, de heer Raymond Vandenberghe (1), schreef in 1956 ( zich steunende op het bodemonderzoek van Dr.
J. Americkx): "De verbindingsdijk doorheen Damme, tussen de Rombouts dijk en de Branddijk, werd tot nog toe niet teruggevonden".
Sindsdien zijn bij mijn weten geen nieuwe elementen naar voor gebracht in verband met die verbindingsdijk.(2)
Vandenberghe zegt verder dat: "het grondgebied van Damme oorspronkelijk zal toebehoord hebben aan de Graven van Vlaanderen, want we zien dat in 1267 en in 1272 Gravin Margareta aan Damme grond schenkt, welke haar toebehoort, tot uitbreiding van het stadsgebied".(3)
De grond, met daarbij een watermolen, die de gravin in 1267 aan de stad Damme schonk, lag in een polder begrensd door twee dijken, de sluis van de watermolen, de Vleeshouwerstraat en de Speistraat. In die polder stonden reeds elf huizen die rente betaalden aan de gravin, omdat de grond waarop zij gebouwd waren aan de gravin toebehoorde(4). De watermolen moet gestaan hebben ongeveer waar nu nog de stenen windmolen staat. De gravin behield voor haar en haar opvolgers de helft van de renten betaald door de huizen gebouwd op het afgestane gebied, alsook op de nieuwe huizen die aldaar zouden opgetrokken worden; evenals de helft van de inkomsten van de watermolen.(5)
De graven van Vlaanderen bezaten nog veel meer dergelijke renten te Damme. Hiervan bestaan nog rekeningen waarin de namen voorkomen van veel straten en huizen te Damme in de 15e eeuw (6). Daaruit kunnen we al besluiten dat R. Vandenberghe waarschijnlijk gelijk heeft, waar hij beweert dat het grondgebied van Damme oorspronkelijk zal toebehoord hebben aan de Graven van Vlaanderen.
Wat kon nu de oorzaak zijn dat dit grondgebied grafelijk bezit is geweest? Het volgende kan een gegronde aanwijzing zijn.
De Graven van Vlaanderen waren ook in het bezit van de grafelijke tol op het Zwin. Over het gebied waarop deze tol zich uitstrekte, schrijft R. Vandenberghe het volgende: "Het tolgebied van het Zwin strekte zich uit vanaf de Molenaarsbank en den Vloere, aan de uitmonding van het Zwin, tot aan 'den cruuse bider moolne' of de kruispaal op de Reie tussen Damme en Brugge. De molen die hier bedoeld wordt, is waarschijnlijk de oliemolen die stond nabij de sluis waar de vaart, welke omheen de Zeuge liep, in verbinding was met de Reie. Het kruis waarvan sprake staat aangeduid op de kaart van de Watering van den Broeck opgemaakt door Pieter Pourbus, en moet gestaan hebben omtrent de 3e Km-paal langs de huidige Damse Vaart. Dat is niet alleen voor de oliemolen een vrij preciese plaatsaanduiding, maar ook voor bet tolgebied. R. Vandenberghe voegt hieraan toe: "De hoofdzetel van de grafelijke tol op bet Zwin was te Damme gevestigd, mogelijks sedert de stichting van de stad. De grafelijke tol wordt voor bet eerst vermeld in 1228. Het tolgebied was dus het water van het Zwin en een deel van de Reie".(7)
Dat het tolgebied zich in het begin heeft uitgestrekt tot op de Reie, schijnt eigenaardig. Er wordt altijd gesproken van de grafelijke tol op het Zwin, zonder de Reie te vernoemen. Het Zwin heeft zich, mijn inziens, uitgestrekt zover als het tolgebied zich uitstrekte, dus tot ongeveer aan de paal Km 3.
Indien het Zwin zich zover uitstrekte, moeten in de omgeving ook dijken aanwezig geweest zijn. De Dijk van Romboutswerve, ten zuidwesten van Damme, liep rond de latere Zeuge tot bij de oliemolen om daar in zuidelijke richting af te draaien naar de Gapaard. De Gapaard was een hoger gelegen zandige plaats die, voor zover mij bekend, voor het eerst in 1304 vernoemd wordt.(8)
Er zijn feiten bekend die er op wijzen dat het oorspronkelijke Zwin zover kwam. In de oorkonde van 1267, waarbij de gravin de watermolen verkoopt aan de stad Damme, wordt gezegd dat er in het water stroomopwaarts een merkpaal stond en dat de stad Damme het water niet lager mocht laten afvloeien dan aangeduid op deze merkpaal. Deze merkpaal stond bij "le vieus dam", dus bij de oude dam. Deze Oude Dam kan bijna nergens anders gelegen hebben, dan daar waar de Reie oorspronkelijk in het Zwin liep. Dus bij de kruispaal en de oliemolen, in de omgeving van de Km 3-paal. De Oude Dam was dus het laatste stuk dijk van de Romboutswervedijk.
Er liep van Koolkerke een weg naar de oliemolen die bij de kruispaal stond. Aan de overkant van de Reie liep verder een weg in zuidelijke richting, die de Oostdijk werd genoemd. De Oostdijk kan, gezien van uit Brugge, de eerste oostelijk gelegen beschermingsdijk geweest zijn. Hij lag in het 7e begin van de Watering van den Broek, tegen de oliemolen( 9).
In dit zelfde 7e begin lag een plaats die "Scaredam" heette.
In 1426 werd die plaats “Scueredamme” genoemd en ze lag in een partij land van 4 gemeten 64 roeden, die hun uitweg hadden naar de Ziekenliedendreef die nog bestaat.(10)
Uit dit alles valt af te lezen dat de aaneenschakeling van dijkstukken met een afzonderlijke naam in die omgeving er als volgt zou uitzien: Dijk van Romboutswerve, Oude Dam, Oostdijk, Scharedam, Branddijk en verder de Dam weg tot aan Den Hoorn op Moerkerke.
Het is echter, ondanks deze dijk- en dambenamingen, nog niet duidelijk, en dus ook niet in kaart te brengen, hoe of langs waar de Branddijk zou verbonden geweest zijn met de hoger gelegen plaats die De Gapaard noemde. Op het terrein blijven hiervan ogenschijnlijk geen sporen over.
De vroegere Bruggeweg, die van Damme naar de stad Brugge liep, en nu de Polderstraat genoemd wordt, vertoont tussen Damme en De Gapaard duidelijk alle kentekens van een vroegere dijk. Op de kaart van Pourbus loopt deze Polderstraat ten zuiden van de stad Damme verder in de richting van de weg naar Vijve-Kapelle. Amper een paar honderd meter in zuidelijke richting, komt de Branddijk op dezelfde weg naar Vijve-Kapelle. Mogelijks is dus de Polderstraat en een deel van de weg naar Vijve-Kapelle, de verbindingsdijk geweest tussen de Branddijk en De Gapaard.
De onweerlegbare benamingen: Oude Dam, Oostdijk, Scheuredam of Scaredam en tenslotte de oude dijk die nu Polderstraat wordt genoemd, bewijzen mijn inziens dat er weinig twijfel is dat het Zwin zich oorspronkelijk zover uitstrekte als het tolgebied, dus tot bijna aan de Km 3-paal.
Indien het Zwin dan oorspronkelijk tot aan deze aaneenschakeling van dijken kwam, is het normaal dat alle grond die daarna in de overstromingsvlakte werd ingedijkt aan de graaf behoorde; dus ook de grond waarop later de stad Damme verrees; vermits alle nieuwe op zee gewonnen gronden aan de Graaf van Vlaanderen behoorden.
Door het beperken van de overstromingsvlakte verminderde de kracht van bet overstromingswater, en kon overgegaan worden tot nieuwe indijkingen. De stad Damme ontstond waarschijnlijk binnen het gebied van verschillende poldertjes.
In het begin van deze bijdrage zagen we dat de grond die de Gravin in 1267 aan de stad Damme schonk, in een polder lag. Die polder lag tussen twee dijken, die in de oorkonde geen verdere onderscheidingsnaam dragen, en tussen de Vleeshouwerstraat en de Speistraat. Er bestaat kans dat de Vleeshouwerstraat dus ook een vroegere dijkje is. En die mogelijkheid is er ook, maar misschien in mindere mate, voor de Speistraat. De nu nog bestaande Polderstraat draagt duidelijk het karakter van een dijk, zoals hoger gezegd. Er werd binnen Damme ook nog vermeld: de zeedijk "bachten der steden huuse" (d.i. achter het Speihuis van Brugge) en "den dam tenden Vleeschuuse"(11). Er zijn binnen de stad Damme en daarrond dus meerdere dammen en dijken, wat ook wijst op het vroegere bestaan van meerdere polders of poldertjes, zoals wij boven vooropstelden.
De abdij van Sint-Kwintens-ten-Eilande in Vermandois was in het bezit van de tienden te Oostkerke en de later daaruit ontstane parochies, dus ook van de hier besproken omgeving. Een van de tiendehoeken van Sint-Kwintensabdij, nl de Coebruggehoek, lag volgens de tienderegisters van de abdij, ten zuidwesten van Damme op de beide zijden van de Reie(12). Deze tiende hoek moet gelegen hebben daar waar de gemeente Oostkerke aan de Damse Vaart paalt tussen Damme en het Apertje, bij de weg die van Koolkerke naar de oliemolen liep. Die weg ligt er heden nog. Deze tiende hoek is dus wellicht ouder dan het deel van de Reie dat lag vanaf de reeds vermelde Km 3-paal tot aan Damme. De tiende hoek ontleent zijn naam aan de Koebrug die daar over de Reie moet gelegen hebben en die, voor zover mij bekend is, eerst in 1291 vermeld wordt(13).
Nadat de Reie, die een kunstmatige waterloop is, doorgetrokken werd om vanaf Damme in het Zwin uit te monden door de Speie, zal de Oude Dam weggenomen zijn en vervangen door de Koebrug. Later is de brug ook verdwenen en bleef de naam bewaard in de naam van de tiende hoek. De pas vermelde weg die van Koolkerke naar de oliemolen liep, bevond zich op de oostkant van de Reie, zoals boven gezegd. Wanneer in de 19e eeuw het Zuidervaartje nevens de Damse Vaart werd gedolven, werd recht voor die weg een voetbrug gelegd over het Zuidervaartje. Dit bruggetje ligt er nu nog, Dit alles wijst mijn inziens op het oorspronkelijk doorlopend karakter van de weg die van Koolkerke kwam en eerst over de Oude Dam liep, en later over de Koebrug.
Er is nog een laatste belangrijk feit dat door R. Vandenberghe werd opgemerkt. Zich steunend op de gegevens van het bodemonderzoek, zegt hij :"De plaats waar Damme is ontstaan, lag als een tang gevat tussen twee mogelijke uitlopers van het Zwin”.(14)
Damme was niet alleen in dit geval. Zuid van de stad lag Bonem op een hoogte in identiek dezelfde omstandigheden. Bonem wordt vermeld vanaf het midden van de 13e eeuw. De uitlopers van het Zwin rond Bonem werden afgesneden door de Branddijk. Dit is nog duidelijk te zien op de kadasterkaart van Damme door Popp.
Te Lapscheure, midden in de vroegere overstromingsvlakte van het Zwin, wordt in de 15e eeuw de Hoge Hem vermeld(15). Ook binnen de stad Damme vermeldt R. Vandenberghe in het midden van de 15e eeuw een plaats genoemd "De Hem"(15). Volgens Prof. Gysseling kan "Hem" als plaatsnaam eventueel productief gebleven zijn tot circa 1100(16). Vermits het hoogtepunt van de Duinkerke III-B overstroming, waardoor het Zwin is ontstaan, geplaatst wordt circa 1134, is het dus mogelijk dat de Hem in Damme, evenals Bonem en de Hoge Hem te Lapscheure, drie bewoonde plaatsen waren vooraleer het Zwin ontstond. Het zekere bewijs daarvoor is echter niet voorhanden, omdat er geen vroegere vermeldingen gekend zijn van deze drie "Hem’s.
Toch zou het zeer aanvaardbaar zijn dat Damme ontstaan is in de poldertjes die rond de oude bewoonde "Hem" werden ingedijkt.
Voor deze vroege bewoning pleiten ook de vondsten van aardewerk uit de 9e en de 10e eeuw, die gedaan werden rond het Damse Sint-Janshospitaal.(17)
Verwijzingen
- R. Vandenberghe, Bijdrage tot de geschiedenis van Damme, in "Damme" uitgave V.T.B. 1956.
- J. Americkx, Ontstaan en evolutie van het Zwin in België; in Natuurw. Tijdschrift 1953 * blz. 99—110.
Een meer recente en zeer belangrijke studie verscheen in Hand, der Maatsch. Geschied. en Oudheidk. Gent, Nieuwe Reeks deed XXIV 1970; Nicole Pannier, Datering van de Duink. III-B transgressie en het dijkensysteem te noorden van Brugge. Met zeer rijke bibliografie en bronnenvermelding. - R. Vandenberghe, Damme, blz. 76.
- L. Gilliodts van Severen, Coutumes des Petites Villes, deel II blz. 175-177 nr. 179-181.
- Alg. Rijksarch. Brussel, Rekenkamer 45319> Rekeningen en rejecten Damme, anno 1484.
- R. Vandenberghe, Damme, p 77.
- Stadsarch. Brugge, Rekeningen Brugge 1303-1304 f° 37. De stad betaalt 40 schell. om een dam uit de watergang te doen "ten gapere".
- K. de Flou, Top. Woordenb. deel XI klom 872-73. Oostdijk te Damme en te St.-Kruis.
- Arch. O.-L.-Vr. Potterie (Openbare Onderstand) Reg. 1, Cartularium Proostlanden f° 251. Rijksarch. Brugge, Propstdij St.-Donaas nr 212, Ommeloper Proostlanden f° 251.
- R. Vandenberghe, Damme, blz. 49.
- Rijksarch. Brugge, Kerkelijk arch, nr. 416, Ommeloper tienden St.-Kwintens circa 1375, onder Coebrughoek.
- Stadsarch. Brugge, Rekening Brugge 1291 f° 25, Stadsarch. Brugge, Rekening Brugge 1293 f° 32. De gegevens uit Stadsarchief Brugge werden mij bezorgd door dhr. Maurits Coornaert, waarvoor hartelijk dank.
- R. Vandenberghe, Damme, blz. 48.
- K. de Flou, deel VI, kolom 392 en 393; Hoge Hem, een tiende hoek en een hofstede met land, grens Lapscheure-Damme.
- R. Vandenberghe, Damme blz. 118. De Hem achter de Halle was in 1432 het schuttershof van de Sint-Jorisgilde. Gilliodts van Severen, Inventaire des Arch, de Bruges, deel IV blz. 522. "Den Hem" te Damme lag achter de Halle, met een weg van 1 roede breed, tot aan de vaart; en werd door Damme aan Brugge afgestaan in 1431.
K. de Flou, deel V, kolom 837. Bulletin de la Soc. d'Etudes geographiqhes, tomme XXIIII 1959 nr.1, blz. 21-54.
A. Verhulst, Middeleeuwse inpolderingen en bedijkingen van het Zwin. Blz. 42: ligging van de Hoge Hem; blz. 42 nota 78: Hem betekent "hoek buitendijks land uitspringend in het water of in land dat onderhevig is aan ebbe en vloed", volgens een vriendelijke mededeling van Dr. Gijsseling aan Dr. Verhulst. - Pr. Gijsseling, in Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis Gent, 1958, p 13.
- J. Opdedrinck, Sint-Janshospitaal te Damme, blz. 117.
Bij de schets
Deze reconstructie is een hypothese gesteund op de argumenten aangehaald in ons artikel.
Het gearceerde deel ware dan het overstroomde gebied, zoals het kort na het ontstaan van het Zwin in 1134 er moet hebben uitgezien, ingedamd door een dijkensysteem.
De verticale arcering is wellicht een vroege inpoldering:
geeft daarbij de ligging aan van de huidige Polderstraat (dijk) en zijn verlengde naar de Branddijk.
zijn algemeen gekende dijken.
zijn vermoedelijk dijken.
1 is "den Dam" in de Reie, de Koebrug, bij "De Gapaard" en het "Cruyse".
2 is de latere Speie binnen Damme.
3 is de Km 3-paal langs de huidige Damse Vaart.
4 is de Hem achter de Halle te Damme.
De puntenlijn bepaalt het grondgebied van Damme binnen de vesten van circa 1270 tot 1615.
Een Scheure is bij ons een waterloop; ook in het woord Lapscheure.
De dwarsdijk, nabij dewelke Damme zou ontstaan zijn, wordt in 1959 ook vermeld in twee artikels van de hand van Dr. A. Verhulst:
a/ op blz. 23 van de studie waar wij naar verwijzen in onze voetnota nr. 15;
b/ in "Bijdragen voor Geschiedenis der Nederlanden" deel XIV 1959 nr. 1. A. Verhulst: "Historische geografie van de Vlaamse kustvlakte tot omstreeks 1200".
Kaart ingevoegd tussen Blz. 16 en 17: een situatieplan van de polders in de Zwinstreek, waarop de Branddijk duidelijk door een dwarsdijk verbonden is met de Dijk van Romboutswerve.
Proeve van reconstructie van het Dijkenstelsel rond de overstroming van het Zwin voor het ontstaan van Damme