Verslagen
De Beisbroek te Sint-Andries - Heemkundige Wandeling op 22 mei 1977
Maurits Coornaert
In de zuidwesthoek van parochie Sint-Andries, ligt bet domein Beisbroek. De stad Brugge heeft dit natuurpark van ca 100 ha. aangekocht, en daarna voor het publiek opengesteld. De oudste spelling van de plaatsnaam luidt echter anders. De Flou, I, 763, citeert een tiental teksten uit de 12e-14e eeuw, die bewijzen dat het bedoelde gewest oorspronkelijk Bensebroek heette.(1)
De oudste attestatie, nl die uit de 12e eeuw, verklaren niets aangaande de aard van de grond. Ze zeggen eenvoudig: "terram quae vocatur Bensebruck", "terram de Bencebroch". Het tweede lid van dit toponiem duidt op de natte gesteldheid van de bodem. Op zulke grond groeien moerasplanten, struiken en gras. Dergelijke streken werden, omdat ze weinig ontgonnen waren en schaars bewoond, ook woestijn (wastina) genoemd.
De Beisbroek bevindt zich in de parochie Betferkerke (St.-Andries), die uit de moederparochie Snellegem afgescheiden is. Naast de Beisbroek strekt zich het Veld van St.-Andries uit. De term "velt" beduidt onontgonnen grond begroeid met heidekruid, struiken en gras. Gravin Clementia, echtgenote van Robrecht de Fries, heeft in 1098 op het Veld een Kartuizerinnenklooster gesticht. De zoon van Robrecht, nl. Boudewijn Hapken, schonk tussen 1111 en 1115 de Beisbroek aan het St. Andreasklooster.(2)
Een oorkonde uit 1208 herinnert eraan dat het klooster sedert ongeveer een eeuw "terram de Bencebroch" bezat. Maar het document leert ons ook dat het gewest reeds meer dan 40 jaar bewoond werd.
Men kan aannemen dat toen nog maar een gering deel van dit domein ontgonnen was, en maar weinig bewoners telde.(3)
Verder verkocht Margareta van Vlaanderen in 1253, 300 bunders (=396 ha) heidegrond tegen 300 pond Vlaams aan de St.-Andriesabdij. Hier gaat het om een deel van het Veld van St.-Andries. De oorkonde bepaalt de grenzen van het verkochte terrein. We vermelden alleen dat de westzijde paalde aan "curtim eorumdem que vocatur Bencebrouc" d.w.z. aan de hoeve van de monniken, die Bensebroek heet.(4)
Blijk baar bestond de uitbating van het bedoelde domein uit een hoeve.
Een paar attestaties uit 1297 vermelden de term "de wooninghe van Bensebroec" en de dubbelterm "den broecke van Bensebroec". Ook blijkt dat de naam rond ca. 1500 evolueert tot Beisebroek. De ligger van Maerten Swyn uit 1553 noemt het domein "eene groote plaatse landts ende velt gaende met Beysebrouck".(5)
In het begin van de 17e eeuw bestond de Beisbeek grotendeels uit struikgewas. In de onrustige periode na het Twaalfjarig Bestand, diende zulk terrein als een uitgelezen schuilplaats voor allerlei gespuis. In het beboste gewest rond St.-Andries en Varsenare werden af en toe reizigers overvallen en beroofd. Het Brugse Vrije zond op 1 december 1625 een paar schepenen naar "het veldt byde Beysbroucken" te St.-Andries, om de toestand te onderzoeken.
Op 27 december reden twee burgemeesters van het Vrije langs "den heerwech van Brugghe naer Ouden burch, ende van Brugghe naer Zedelghem", om te doen afhakken "de ruwaigie vanden houtte tot ontdecken vanden vyandt ende andere quaetdoenders daer onder schuylende tot afsetten vande passanten".(6)
Daarna kwam bij het schepencollege van het Vrije de gedachte op om de bossen van de Beisbroek te cultiveren. Burgemeester Jan de Kethulle en pensionaris Frans Baltyn, begaven zich in September 1628 naar "de bestedinghe vande Beysbroucken, gheresolveert byden college te planneren ende afhauwen". Dit werk was klaar vóór de winter. De bovengenoemde twee personen reden op 10 november "naer de Beysbroucken, omme de voornoemde bosschen, zoo in het planneren, afhauwen , rueden als bedelven der zelve, volghende de resolutie vant college".(7)
Bij het planeren werd waarschijnlijk een deel van het struikgewas gerooid. De term "bedelven" betekent: grachten aanleggen.
Deze vermelding vestigt de aandacht op het probleem van de afwatering. De Beisbroek ligt op de lage heuvelrug; die de waterscheiding vormt tussen het gewest dat naar de kustvlakte afvloeit, en het stroomgebied van de Abdijbeek en van de Boterbeek, die naar de Brugse of Zuidleie stromen.
De Beisbroek ontleent zeker zijn naam aan de oorspronkelijke, moerassige toestand van het terrein. Maar nu bestaat dit gewest hoofdzakelijk uit droge gronden, en staan de grachten meestal droog.
Het kan moeilijk anders of de Beisbroek waterde aanvankelijk moeilijk af, omdat het terrein zeer ongelijk lag, en het domein vloeit nu wel goed af, dank zij de planerings werken en de irrigatiewerken, die het Brugse Vrije in 1628 liet uitvoeren.
Een topografisch document uit 1678 beschrijft de hoeve op de Beisbroek. Deze omvatte ruime gebouwen, en was omgeven door walgrachten met een brug en een ingangspoort. De hoeve was met de Dikmuidse Heerweg verbonden. De ommeloper van de parochie Sint- Andries uit 1693 geeft de volgende beschrijving: "eene plaetse van lande, onder veldt, busch en zayland, over een vijver ghenaemt den verbranden vijver... groot int geheele 264 gemeten 150 roeden (= ca. 116 ha), mette bewalde hofstede naest de suuthende, omtrent den midden van de selve partie staende, en waer Jan van Hille als forestier up woont"(8). De boer van de Beisbroek was bijgevolg tezelfdertijd de jachtwachter van dit gebied.
Deze hoeve is op het einde van de I8e eeuw verdwenen. J. Noterdaeme heeft in 1948 een deel van de grondvesten laten ontgraven. De plaats waar de hofstede gestaan heeft, vormt nu een perceel zaailand, geheten het Oud Hof. De ommeloper van 1693 vermeldt echter een tweede hoeve in de Beisbroek: "de vervallen hofstede ghenaemt Leghuyt". Ook deze is in de loop van de I8e eeuw verdwenen. Ze stond in de buurt van het huidig kasteel.(9)
De eigendommen van de St.-Andriesabdij werden door de Franse Republiek in beslag genomen, en in 1798 verkocht. Daar bouwde in de 19e eeuw de familie Otto de Mentock het huidig kasteel.
De stad Brugge heeft in 1973 de Beisbroek en het kasteel gekocht van notaris Debusschere. Het domein vormt een natuurpark, dat begrensd wordt door de Diksmuidse Heerweg, de Oude Zeeweg, de Doornstraat en de autoweg Oostende-Brussel.
De Beisbroek wordt beheerd door de Dienst der Stadsplantsoenen, Buiten de Smedepoort 2, Brugge, tel. 050/31.98.03 of 31.3397. Het park is toegankelijk: op de weekdagen van 14 tot 17 uur; op zaterdagen van 10 tot 16 u; op zondagen van 13 tot 18 uur; in de voormiddag op aanvraag.
Op zondagnamiddag, 22 mei 1977 was de Heemkundige Kring Sint- Guthago verwacht in de Beisbroek. Onder een stralende hemel werden ongeveer 40 leden verwelkomt door Juffrouw Hilde De Nolf uit Brugge, die ons door haar paradijs zou rondleiden. Onze gids bracht ons eerst naar het kasteel, waar de administratie van het natuurpark gevestigd is.
In de kamers vonden we allerlei wandkaarten en kijkkasten.
Deze tonen ons de flora en de fauna van de vier natuurgebieden, die binnen het grondgebied van de stad Brugge liggen. Deze vier bezitten elk hun eigene aspecten:
- de Zwinvlakte met de schorren;
- de duinen met de pannen en de plassen;
- de polders met de weiden en moeren;
- de zandstreek met de bossen en de meersen. Het tentoongestelde materiaal vormt een uitstekende les in de biologie en de plantenkunde.
Daarna riep het heerlijke weder ons naar buiten, en over het grasplein vóór het kasteel, wandelden we naar het bos. Onze gids koos de wegen en de paden zo uit, dat ze ons de interessantste dingen in zake flora en fauna kon laten zien en horen. Het bos bestaat nu grotendeels uit hoogstammige bomen. Maar de gids wees ons op enkele resten van de vroegere heideflora, o.a. brem, valse salie, lijsterbes en sprokkelhout. Die begroeiing werd verdrongen door dennen, lorken, berken, eiken, kastanjebomen, groene en rode beuken. Ook op het aanpalende Veld van St.-Andries groeide veel heidekruid. Een groot deel ervan is thans bebost of gecultiveerd.
We maakten kennis met een mode uit het midden van de 19e eeuw, nl. de aanplant van bomen uit verre landen. Als exotische bomen staan daar: de Amerikaanse boomkers, de Japanse notenboom, de bruine berk, de zilverspar, de Douglasspar, de treurbeuk. Sommige bomen bezitten een hoge, machtige stam, waarnaar we allen met bewondering opkeken. Hier moet gezegd dat sommige leden van onze
Kring een aardig woordje konden meepraten, waar het om struiken en bomen ging.
Tussen de bomen zagen we een aantal rechtlijnige greppels, die toen reeds droog lagen. Het is duidelijk dat de afwatering goed werkt, en dat de Beisbroek reeds lang geen moeras meer vormt. Onze gids leidde ons naar een diepe, ronde put waarin nog een beetje water stond. Er werden vroeger meer van deze putten aangelegd, om het vee te drenken. In deze waters leven enkele soorten salamanders.
Onderweg ontmoetten we enige eigenaardigheden. Vooreerst een reuzenest van rode mieren, met een doorsnede van 3 m en een hoogte van 1/2 m. Op een boomtak zagen we een "heksenbezem", d.i. een schimmel die het uitzicht van een grove bezem vertoont. Aan de voet van een boom vonden we een massa versplinterde dennenappels. De gids wees erop dat er bovenaan een gevorkte plaats is, waar een specht de appels met zijn harde snavel bewerkt om er de zaadjes uit te halen: zoiets noemt men spechtensmidse. In het bos zijn 50 nestkastjes aangebracht. Daarin wonen roodstaarten en allerlei mezen, ook ringmussen.
Tenslotte wandelden we naar de ijskelder, die circa 100 m van het kasteel af staat. Naast de kelder ligt een waterput, waaruit men in de winter de ijsblokken haalde. Het bakstenen gebouw zit grotendeels onder de grond en heeft een cirkelvormige koepel met 5 m doorsnede. De kelder is afgesloten, maar bovenaan is een gleuf open. Langs daar vliegen de vleermuizen binnen, die in de kelder willen overwinteren.
We danken hier nogmaals juf. H. De Nolf voor haar bereidwilligheid. Zeker ontmoet ze in dit paradijselijk domein, nog meer leden van onze Kring.
Voetnoten
- De Flou, I, 684, vermeldt een weiland bij Male, dat ook Beisbroek genoemd werd.
- St. van Outryve d'Ydewalle, Geschiedenis v. h. Veld of Zuidwestelijk gedeelte van de gemeente St.-Andries, p. 17-21.
- J. Noterdaeme, de Fiscus Snellegem en de vroegste kerstening in het westen van Brugge, Heemkundige Kring "Maurits Van Coppenolle, 1977, p. 43.
- St. van Outryve d’Ydewalle, o.c. p 31
- K. de Flou, I, 764
- R A B Reg. Vrije 366, Rek. 1625-26, f° 32r° en 32 v°
- R A B Reg. Vrije 369, Rek. 1628-29, f° 34 r° en 36 v°.
- J. Noterdaeme, o.c. p. 44 en 42. De Flou, I, 764, vermeldt nog: " ’t velt ende veltbusch in ’t beloken genaemt den Beysbrouckt... het panneel velt ende huysinge van de Beysbrouck".
- J. Noterdaeme, o.c. p 44-45. Schrijver verwijst naar St. van Outryve d'Ydewalle, o.c. p. 93
2. 1830 elders en hier ...
Johan Ballegeer
De gure 20 novemberstorm had geen mens weerhouden om " 't zaaltje" te Westkapelle te laten volstromen met geïnteresseerden die wilden luisteren naar E. P. A.J.A Smits Osb van Steenbrugge en Oostburg, die kwam vertellen over die andere storm van 1830 die Zuid en Noord uit elkaar blies.
Met een academisch kwartiertje vertraging heeft dom Smits ons daarna gedurende bijna twee uur verteld over een revolutie die er niet echt een was; over een scheiding die niemand wilde en die een prachtig land met een belofte volle toekomst in drie stukken scheurde ten gevolge van de koppigheid van een verlicht despoot als Willem I en de balsturige eigenzinnigheid van enkele Frans liberale journalisten en advocaten.
Deze laatsten grepen de sociale troebels als enige gelegenheid om hun gril en wil door te zetten, tegen de rustige menigte in; tegen de wil van de provincies Vlaanderen, Brabant, Luxemburg, Limburg, Gelderland; Utrecht en nog enkele andere...
' t Had schoon kunnen blijven! Een sterk Nederland...Met Vlaanderen als economische motor en Holland als commerciële gangmaker. Misschien was er dan nooit een Vlaamse beweging geweest, geen collaboratie, geen repressie (of toch minder!), geen Egmont pakt... Maar waarover zouden de journalisten en de advocaten zich dan druk gemaakt hebben?
Het was een interessante namiddag... Wanneer krijgen we nog eens iets te horen over de ’militaire" daden van de Pontecoulant?
Als toemaatje las E. H. Van den Heuvel een reeks schotschriften en gedichten uit de jaren na '30, die aantoonden hoe zelfs dan nog kon gezegd worden dat er...’geen Belgen’ waren. We hopen dat deze gedichten ooit eens in extenso in "Rond de Poldertorens" verschijnen.
Dudzele - Jaarvergadering
J.R.
Heemkunde is niet alleen geleerde artikels en voordrachten over de geschiedenis van de streek. Of alleen wandelingen doorheen onze dorpen om gebouwen, landschappen, vogels, planten, dijken, duivelsputten of meerminnenputten te leren kennen en waarderen. Heemkunde dat is ook "boerestuten met hespe"!
Dat is gezellig bij elkaar zijn en smakelijk eten in een landelijke herberg. Daarom waren we naar Dudzele gekomen op 18 december laatstleden en waren we met een hele bende in het Hof Sint-Joris. Er werd eerst zeer veel gekout en iedereen moest iedereen 't een of 't ander vertellen.
Op het programma, twee punten (benevens die stuten met hespe natuurlijk ... en de kaffie)
Primo: Dia's van leden die er zelf een commentaar bij gaven. Guido Bullinck op uitstap, Paul Braet op verkenning, Antoon Verminck in de zon en in de sneeuw, Willem Visser in Sluis (sapperlotjes, ik ben nog bekitteld om die waarachtige Waterpoort!) Jan-Batist Devlieghe de fijnproever. Voor iedereen een ‘t wat: herinneringen, verrassende zichten, bewonderde hoekjes, schilderachtige schoonheid, bekende gezichten. Da's e ki geestig! hoorde ik achter mij goedkeuren.
Secundo: een eenakter? een monoloog? en Julien Vandepitte.
Een grote onbekende. Julien niet natuurlijk, maar die mono-je weet wel.
En dan zaten we daar : geboeid, gebonden, betoverd door dat boertje dat zijn afgestorven grootvader door 't moderne Lissewege rondleidde. Als je wilt spreken van folklore, dat was er nu een keer met een hoofdletter, van ’ t aller puurste en ' t kan maar zo authentiek. Als je wilt spreken van kleinkunst, dat was er nu een keer van ' t hoogste allooi, een klinkende goudstuk!
Proficiat Mijnheer Vandepitte. Niet alleen je grootvader heeft er deugd van gehad nog eens te mogen weerkeren naar zijn dorp. Wij allemaal hebben gesmakt (niet omwille van die beuterkoeken) en gesnoept van je sappige taal, van je schilderende beelden, van je volkse dorpsgenoten, van je spetterende spreuken, van je sobere mimiek, van je klakke en je rode zakdoek.
Een daverend bravo heeft dit pareltje van volkskunst toegejuicht.