Mededelingen
De Zeedijk of Graafjansdijk
Maurits Coornaert
In rond de Poldertorens brachten we in 1962 en in 1966 een gedetailleerde studie over de zeewering tussen Blankenberge en Knokke, betreffende de 13e en volgende eeuwen. In onze monografie “Uitkerke” hebben we de studie verder bijgewerkt en zelfs uitgebreid tot de sektor Blankenberge-Oostende (1).
Hieronder komen we nogmaals terug op de bedoelde zeewering naar aanleiding van een artikel van Lic. A. Janssens over de Graafjansdijk, en een artikel van W.B. over de geplande “Zeestad” (2).
H. Pirenne, R. Blanchard en andere historici uit de vorige generatie gewaagden reeds over de zeedijk langs de noordkust van Vlaanderen, die van Wenduine tot Knokke, en in de streek ten noorden van Maldegem en Eeklo de naam “Graafjansdijk” draagt. De ene schrijvers wijten de bouw van deze zeewering aan Jan van Namen (ca. 1300), de andere aan Jan Zonder Vrees (1404-1419).
De genoemde historici begrepen niet de ligging van de Graafjansdijk, omdat ze geen inzicht hadden in de geschiedenis van de landwinning in de Vlaamse Polders. Ook door het feit, dat geen enkele van hen de detailstudie van dit belangrijk onderwerp aangepakt had, bleef men verder in het onzekere zweven.
Voor enkele jaren ondernamen Prof. J. Ameryckx, Prof. R. Tavernier en hun medewerkers het bodemonderzoek van de Vlaamse kuststreek. Hun onderzoekingswerk legde de basis, waarop de historische geografie van de polders voortaan gebouwd wordt. Zij bepaalden de verschillende perioden, waarin de zee de lagen poldergrond afgezet heeft.
Steunend op hun bevindingen begonnen we in 1961 met een grondig onderzoek van de topografische bronnen aangaande de polders ten noorden van Brugge. We zullen de duizenden reeds gepubliceerde details hier niet herhalen. Het zal volstaan de voornaamste feiten kort samen te vatten en aan te vullen met enkele nieuwe gegevens.
De belangrijkste polderlaag werd door de zee aangevoerd gedurende de Duinkerke II-transgressie (3e-7e eeuw). Vanaf de 8e eeuw vormde de Vlaamse kustvlakte een uitgestrekt schorreland, dat men als schapenweide uitbaatte. Een groot stuk van de schorrevlakte werd op het einde van de 10e eeuw tegen de zee beveiligd door de aanleg van de dijklijn “Gentele-Eerste Evendijk-Zidelinge”. Deze polder is de eerste, die ten noorden van Brugge op de zee gewonnen werd. Hij vormt het kerngebied. van het oudste waterschap, de Blankenbergse Watering. Binnen de dijk ontstonden woonkernen: Meetkerke, Houtave, Stalhille, Vlissegem, Bredene, Klemskerke, Nieuwmunster, Wenduine, Zuienkerke.
In het begin van de 11de eeuw overspoelde de zee een groot deel van het schorreland buiten de genoemde dijklijn. Onmiddelijk na deze transgressie, de Duinkerke III - A, won men, door middel van een dijk, nog een strook grond ten noorden van de eerste Evendijk. Vlak achter de nieuwe zeedijk vormden de vissers nieuwe dorpjes, o.a. “Scharphout” gelegen ten noorden van het huidige Blankenberge, “Mosselinge” gevestigd vóór Wenduine, en “Tarninge” tussen beide genoemde dorpen.
Ten oosten van de “Gentele” (thans Blankenbergse Dijk geheten) bouwde men in de tweede helft van de 11e eeuw een lange, boogvormige dijk, de Tweede Evendijk, die een grote oppervlakte schorre tegen de zee beschermde. De oudste woonkernen zijn hier: Oostkerke, Dudzele, Lissewege, Uitkerke, Koudekerke, Ramskapelle, Westkapelle. De Duinkerke III - B (midden 12e eeuw) belette tijdelijk het landaanwinnen. Doch na de overstroming werd het inpolderen vlijtig verder doorgevoerd.
Ten noorden van de Tweede Evendijk werd op het einde van de 12e eeuw een nieuwe dijk gebouwd vanuit Scharphout tot ten noordoosten van Koudekerke. Op die manier ontstond de Oudemaarspolder. Daarna won men ten oosten van Koudekerke en ten noorden van Westkapelle de Vardenaarspolder en andere kleine polders. Ook hier groeiden tegenaan de nieuwe zeedijk kleine vissersnederzettingen. Tegenover Koudekerke ontstond “Heis”, verder naar het oosten “Knokke” en “Scharporde” tussen beide.
Ten oosten van Knokke mondde een brede kreek, het Zwin, in de zee uit.
In haar interessante studie over Zeeuws-Vlaanderen meldt Dr. M. Gottschalk dat ook op de eilanden Wulpen en Kadzand de inpoldering omstreeks 1000 begonnen is. Wulpen strekte zich in de 12e eeuw tot vóór Knokke uit. Op dit eiland stonden : Westende, Vernavenkerke, Remboudsdorp en Oostende (3).
Door het inpolderen van de strook ten noorden van de Eerste Evendijk en van de Tweede Evendijk bereikten de Vlaamse polders ten noorden van Brugge hun uiterste noordgrens. In die periode was de Vlaamse kustvlakte in de bedoelde sektor iets breder dan ze nu is. De alleroudste zeedijk lag ongeveer 250 m meer noordelijk dan de huidige kustlijn. Deze zeewering bestond uiteraard uit niet duurzaam materiaal en stond ook wel te dicht bij het water. De nooit aflatende zee trachtte gedurig de landgrens terug te dringen.
Al naargelang de aard van de stroming vóór de kust werd in de ene sektoren het strand weggespoeld, en in de andere het strand opgehoogd. In de sektor Bredene-Wenduine zette de zee zoveel zand af, dat de oudste zeedijk reeds in de 12e eeuw overstoven geraakte. Zo verdwenen zeer vroeg Mosseling en een paar vissersdorpjes, waarvan de namen vergeten zijn.
Tussen Wenduine en Heist knaagde de zee zo geweldig aan de oudste zeedijk, dat het reeds in de 13e eeuw nodig bleek stukken ervan te vervangen door een “inlaagdijk”, d.i. een nieuwe achterwaartse dijk. Het dorpje Tarninge (Tarendijke) is verloren gegaan. De oudste kern van Scharphout moest opgegeven worden. Het nieuwe Scharphout heeft, nadat het stadsrechten verkreeg, de naam Blankenberge aangenomen. De eerste kern van het vissersdorp Heis, gelegen vóór het huidige Heist, is door de zee ingenomen.
Hier moeten we even aanhaken bij het artikel van W.B. in de Standaard.
Onlangs werd in de kranten het plan van een “Zeestad” gepubliceerd. Men zou vóór Zeebrugge, Heist en Knokke in de zee een kunstmatige landtong aanleggen met nieuwe haven en rekreatieterreinen. Er zou een gebied van 7.000 Ha op de Noordzee veroverd worden. Hierbij denkt W.B. aan de grond, die de Vlaamse kust in vroegere eeuwen moest aan de zee prijsgeven. Hij schrijft: “Dorpen als Koudekerke en Reiyersvliet verdwenen aan de oostkust in de golven, maar liggen amper een paar meter onder het wateroppervlak”.
De plaats waar Koudekerke gelegen heeft, bevindt zich ca. 500 m. binnen de huidige stenen Zeedijk. Het is de lichte verhevenheid waarop het kerkje van Koudekerke tot 1880 gestaan heeft, en waar nu nog het oude kerkhof van Koudekerke ligt. Deze nederzetting op een vluchtheuvel is ontstaan na de bouw van de Tweede Evendijk, d.i. omstreeks 1100. Ze vormde de oudste dorpskern op het grondgebied van de huidige gemeente Heist. De oorspronkelijke naam van de kerk en van de parochie was Koudekerke.
Op het einde van de 12e eeuw werd de oudste zeedijk van de Oudemaars-polder gebouwd. De vissers van Koudekerke gingen zich meer noordelijk vestigen, vlak achter de genoemde dijk. Deze nieuwe nederzetting was het eerste “Heis”. Deze woonkern is in de 14de eeuw helemaal opgegeven tengevolge van de aanleg van achterwaartse dijken. De vissers van Heis zijn door de zee gedwongen geweest hun woonplaats 200 à 250 m. achteruit te brengen. De opgegevene strook werd geleidelijk door de zee weggeveegd.
De vissers van het nieuwe dorp Heis waren zulke aktieve zeevaarders en geraakten zo goed bekend in het Brugse Vrije, dat de naam van hun woonplaats de naam van het oude dorp Koudekerke helemaal in de vergetelheid geduwd heeft. De term parochie Koudekerke werd stilaan vervangen door de term parochie Heis. De kerk van Koudekerke nam de naam van de kerk van Heis aan.
De in onbruik geraakte naam leefde verder in de herinnering van de vissersgeneraties. Zoals in zulke omstandigheden gebeurt, begon zich de legende te spinnen rond de naam en de ligging van het oude Koudekerke. Tegelijk bleef een andere traditie leven, nl. de herinnering aan de door de zee teruggenomene grond. De fantazie van de mensen gewaagde algauw van dorpen verzwolgen door de zee.
Voor enkele jaren vond men op het strand vóór Heist en bij de sluizen van Heist sporen van vroegere bewoning. De resten vóór Heist komen onvermijdelijk voort van het oudste weggespoelde Heis. Het puin bij de sluizen stamt van de oudste zeesluis van de Watering Eiesluis die, zoals het oudste Heis, aan de zee moest prijsgegeven worden.
Vissers ontdekken af en toe puinresten in de zee even ten noorden van Knokke. Deze sporen van bewoning zijn overblijfselen van het dorp dat op het westeinde van Wulpen stond, nl. “Westende-op-Wulpen”. Dit eiland is immers in de 14e, 15e en 16e eeuw stuk voor stuk door de zee weggespoeld. Noch vóór Knokke, noch vóór Heist mag men een verzwolgen dorp Koudekerke gaan zoeken. Koudekerke was gevestigd op de boven bedoelde verhevenheid. Daar stonden de voornaamste elementen van het middeleeuwse dorp: de kerk, het kerkhof, de pastorie en de tiendenschuur. Maar de naam stierf weg.
De naam Reigaartsvliet bedoelt niet een dorp, doch een kreek, een zijarm van het Zwin. Hij liep vanaf de Kalveketedijk noordoostwaarts en mondde ten oosten van Knokke in het Zwin uit. Het middeleeuwse vaarreglement van het Zwin vernoemt, naast de vissers van Knokke, St-Anna, Kokside en andere plaatsen in de Zwindelta, ook die van Reigersvliet. Deze laatsten woonden wel langs de Reigersvliet, doch verder van het 7win af, tegenaan de beschuttende zeedijk, nl. te Vijfhuizen. Dit dorpje is, samen met Scharporde, door duinenzand overstoven op het einde van de 14e eeuw (4). Vijfhuizen en Scharporde zijn niet in de zee verdronken.
Na onze bespreking over de oudste nederzettingen langs de Vlaamse kust, willen we het nog even hebben over de zeewering van de sektor Blankenberge - Heist. We maken in 1288 voor het eerst kennis met de oudste zeedijk, de eerste dijklijn van de Oudemaarspolder. Hij had toen reeds veel geleden. Een groot deel ervan moest vervangen worden door een inlage. Het werk van de inlaagdijk vorderde echter niet. Daarom verplichtte de schepenbank van het Brugse Vrije, door een vonnis van 1302, de Watering Eiesluis de bouw van de inzetedijk te beëindigen. Het werk bleef toch nog een vijftal jaren aanslepen.
We hebben de inlage uit het begin van de 14e eeuw gesitueerd als volgt: de nieuwe achterwaartse dijk vertrok uit de Pannedijk, en liep door het dorp Heis. Bijgevoig moest een deel van de oudste dorpskern opgegeven worden. Naar onze mening knoopte de inlage terug bij de oudste zeedijk aan, even ten oosten van de Eiesluis, de zeesluis van het waterschap, die we in 1962 voor het eerst opnieuw gelokalizeerd hebben. We steunen onze mening op het feit dat de charters van 1288 en 1302 met geen woord reppen over de positie van de Eiesluis.
Ondanks deze vaststelling laat A. Janssens de inzete van 1302 doorlopen vanaf de Pannedijk tot een groot eind ten westen van de Eiesluis. Op zijn schetskaart houdt hij helemaal geen rekening met de monding van de zeesluis, die nochtans het vitale punt van het waterschap vormde. Vervolgens vermeldt A. Jassens een inlage, waarvan we het bestaan niet afwisten, en die omstreeks 1320 gelegd werd. We weten niet uit welke bron hij put, en dus ook niet waarom hij deze inzete laat aansluiten bij deze van 1302.
De inzete van 1337 hebben we, dank zij onze kennis van de oudste topografie van Blankenberge, gemakkelijk kunnen situeren. Hij liep van de Vierbote van Blankenberge naar de stad, en was ca. 750 m. lang. De volgende inlage, nl. deze van 1345, had een lengte van ongeveer 650 m. Onze bron laat ons echter niet toe de laatstgenoemde dijk te situeren. We begrijpen dan ook niet waarom A. Jansssens kan beweren, dat de inlage van 1345 westelijk aansloot bij die van 1337, en oostelijk bij die van 1320, en dat ze de lijn inzeten volledig maakt. De oudste zeedijk van de Oudemaarspolder was immers 9 km. lang. Daarom geloven we dat het voorbarig is aan te nemen dat alle inlagen die gelegd zijn tot en met 1345, reeds de volledige tweede dijklijn van 9 km. vormden.
A. Janssens houdt verder geen rekening met de inlage van 1347, die in de buurt van de Beidsweg gebouwd werd. Verder situeerd hij de inzate, die in 1353 gelegd werd, iets te ver naar het oosten. Hij laat het oostelijke uiteinde tot voorbij de Eiesluis lopen en ziet zodoende opnieuw de positie van de sluis over het hoofd. A.Janssens beschouwt de inzete van 1353 reeds als een deel van de derde dijkenlijn. We geloven eerder dat ze de tweede lijn hielp vervolledigen. Ook de stukjes inlage, die in de periode 1376-79 gebouwd werden, kunnen best bij de tweede dijkenlijn gerekend worden.
Wanneer A.Janssens vervolgens schrijft, dat de inzete van 1353 en de kleine inlagen van het vierde kwart van de 14e eeuw samen lang genoeg waren om reeds vóór 1400 de tweede dijklijn helemaal te vervangen, en dus toen al de volledige derde dijkenlijn vormden: wanneer en hoe zou het waterschap tussen 1350 en 1390 voor een derde keer 9 km. dijk gebouwd hebben ?
Laten we even aannemen dat de zeewering van de Oudemaarspolder op het einde van de 14e eeuw reeds tweemaal over zijn gehele lengte achteruitgebracht was, dan had de polder toen overal een strook grond met ten minste 100 m. breedte verloren. Volgens A. Janssens begon de bouw van de vierde dijkenlijn in 1395. Hoe verklaart hij dat ondertussen de zeesluis steeds op haar plaats kon blijven?
De oorkonde van 1395 beval het aanleggen van een inlage vanaf de Galg van Blankenberge oostwaarts. In zijn lengte (5,5 km) en in zijn vorm komt hij helemaal overeen met de zeedijk, die in de ommeloper van Eiesluis (1576) voorkomt, en met de Graafjansdijk, die op de primitieve kadasterkaart staat.
Blijkens onze bronnen werd de genoemde lange inzete gebouwd in de periode 1395-1410. Pas deze dijk kan de aanzet van de derde dijklijn zijn.
Daarna bouwde de Watering Eiesluis een inzete in 1418, die naar onze mening de Pasteursdijk te Heist moet zijn. De bronnen vermelden verder stukkeninlage in 1442, in 1447 en in 1464; doch de lokalizering is er niet bij. We menen dat ze de derde dijkenlijn hielpen voltooien.
Zonder aan te tonen wanneer zijn veronderstelde vierde dijklijn zou voltooid zijn, neemt A.Janssens aan dat de inzeten van de 15e eeuw “een deel of geheel de inzete van 1395 hebben vervangen”. Zodoende geraakt hij aan vijf dijklijnen op het zeefront van de Oudemaarspolder:
- de oudste zeedijk
- de reeks inlagen van de 1e helft van de 14e eeuw;
- de inzeten in de 2e helft van de 14e eeuw;
- de grote inlage van 1395-1410;
- de inlagen van de 15e eeuw; die de definitieve zeedijk zou geworden zijn.
Naar onze mening vormen 1° en 2° samen de tweede dijklijn, en 3° met 4° samen de derde en definitieve Zeedijk of Weerdijk, later Graafjansdijk geheten. De zeedijk van Eiesluis komt op de kaart van J. Drubbel (1838) zeer goed overeen met de vorm en de lengte van de in 1395 voorgeschrevene inlaagdijk. De kleinere inzeten, die in de 15e eeuw na de inlage van 1395 gelegd zijn, hebben de derde dijklijn vervolledigd.
Trouwens ook nog na de 15e eeuw werd de Weerdijk van Eiesluis op een paar plaatsen door een stukje inzete vervangen. In het begin van de 17e eeuw geraakte de Zeedijk even ten oosten van Blankenberge overstoven. Nota’s in de ommeloper van 1576 heten enkele percelen in het 2e begin Eiesluis “vervloghen in den dune”. Het waterschap was verplicht de “nieuwe inlaege anno 1626” te bouwen. De lengte van de inzete bedroeg ca. 200 m; het verlies aan grond bedroeg ongeveer 7 gemeten (5).
Eveneens tengevolge van duinverstuiving werden nog twee stukken inlage gelegd ten noorden van Lissewege, ter hoogte van het huidige vissersdok van Zeebrugge:
- in 1715, met een verlies van ca. 20 gemeten grond;
- in het begin van de 19e eeuw met ongeveer evenveel verlies aan grond (6). - Zoals men ziet was de inlage niet altijd een lang stuk dijk. Ze kon ook een kort einde van de verzwakte zeewering dekken.
De Weerdijk tussen Blankenberge en Heist heeft gedurende de 16e, 17e en 18e eeuw herhaaldelijk aanvallen van de zee te verduren gehad. Hij heeft standgehouden dank zij het vele herstelwerk en de bouw van kleinere inlagen. Het ziet er dus naar uit dat het grootste deel van de Zeedijk toch onder de regering van Graaf Jan Zonder Vrees gebouwd of afgewerkt is (1404-1419).
Na de rampzalige vloed van 19 november 1404 werden overal in het Noord- en het Oost-Vrije maatregelen genomen om de vernielde zeedijken grondig te herstellen. De Zeedijk van Knokke naar Vijfhuizen, die de Watering Volkaertsgote beschermde, was grotendeels vernield. Gedurende de zomer van 1405 werd de dijk van Volkaartsgote herbouwd. Schepenen van het Brugse Vrije en van de stad Brugge reden op 7 december 1405 naar Knokke "omme te scauwene de hoochte ende de dicte vanden nieuwen zeedike licghende tusschen der keerke van Cnocken ende den polre vanden Vagheviere” (8). Deze dijk staat nog overeind tenoosten van Knokke en heet nu ook Graafjansdijk.
De dijk tussen Blankenberge en Heist en de dijk van Volkaartsgote worden in de dokumenten van de 15e, 16e en 17e eeuw steeds met de algemene termen Zeedijk of Weerdijk aangeduid. Eerst op het einde van de 17e eeuw duikt de naam Graafjansdijk op. Hoe moet het laattijdige verschijnen van deze term verklaard worden?
We veronderstellen dat de officiële instanties, in dit geval de waterschappen, wel steeds de algemene termen gebruikten, maar dat onder de plaatselijk bevolking de herinnering aan de dijkbouw uit de tijd van Jan Zonder Vrees voortleefde. Het is een feit dat de landmeters omstreeks 1700 de term Graafjansdijk op hun kaarten inbrengen. We zien ook dat de naam Graafjansdijk overgegaan is op de inlage van 1715 en op de volgende.
______________________________________________
Verwijzingen
- Bibliografie:
- De Ede en de Eiesluis in de Oudemaarspolder, R.d.P. 4e jaargang nr. 4, pag. 121-139 (1962).
- Koudekerke-Heist, Topografie en Toponimie van Heist-aan-Zee tot omstreeks 1860, eigen beheer (1965).
- De Zeewering van de Oudemaarspolder, R.d.P. 7e jaargang nr. 2, pag. 51-64; nr. 3 pag. 80-93; nr. 4 pag. 108-122 (1966). We verwijzen onze lezers naar de bijhorende detailkaart van de Oudemaarspoider.
- Uitkerke, Topografie, Toponimie en Geschiedenis van Uitkerke en St-Jan-op-de-Dijk tot 1900, eigen beheer 1967.
- Bijdrage tot de historische geografie van de streek rondom Brugge, Hand. Maatschap. Geschied. te Gent, deel 21 pag. 1-31 (1967)
- A. Janssens, Over het ontstaan van de Graaf Jansdijk, R.d.P. 10e jaarg. nr. 4 , pag. 156-158
W.B. Over “Zeestad” in de Standaard van 18 dec. 1968, pag. 4.
- M. Gottschalk, Historische Geografie Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, deel 1 pag. 4,7,97 en 123 (1955).
- SAB, Gilliodts, Arch. Brugge, deel 1. nr 908, Transport Vlaanderen (1400)
- RAB, Aanw. Sanders 123, Omm. Bie, f° 9 r° en v°, Nota’s 17e eeuw.
- M. Coornaert, R.d.P. 4e jaargang nr. 4, pag. 128.
- Kijken we even uit naar de opinie van medelid Lic. D. Verstraete, goed beslagen in de historische geografie van de streek ten noorden v. Maldegem en Eeklo, waar de oude zeedijk ook de naam Graafjansdijk draagt.
- RAB, Reg Vrije 146, Rek. maart 1405 - juli 1406, f° 24 r°.