Boeren  en  Hofsteden in het Noorden in de XVllle Eeuw

Dr. Jos De Smet

Het gewest van Sint-Guthagokring is altijd een rijk landbouwgebied geweest. En het zal misschien wel interessant zijn iets meer te vernemen over enkele grote hofsteden aldaar in de 18e eeuw.

De gegevens hiervoor werden gevonden in vijf staten van goed van de familie Van Halsinghe te Knokke, Hoeke, Westkapelle en Zuienkerke; en in twee staten van goed van de familie Nachtegaele te Vlissegem en te Zuienkerke. De famile Nachtegaele werd later met de familie Van Halsinghe verwant.

Van Halsinghe vonden wij voor het eerst te Knokke vermeld in de volkstelling van 1748.

De staten van goed werden opgemaakt in de sterfhuizen waar minderjarige wezen (onder de 24 jaar) erfgenamen waren. Zij geven een volledige opgave van de bezittingen en van de schulden van het sterfhuis, en werden opgemaakt onder de controle van de schepenen, die toezicht hielden op het beheer van het goed van de minderjarige wezen.

Deze staten van goed bevatten buitengewoon interessante gegevens over de bezittingen, zowel onroerende als roerende, over de meubels, de veestapel, de Landbouwuitbating , enz.

De hier behandelde staten van goed berusten op het Rijksarchief te Brugge, onder de staten van goed van het Brugse Vrije:

  • 1° reeks n° 455, Marie Anne Fagel, weduwe van Maryn Van Halsinghe, en overleden te Knokke op 21 augustus 1771;
  • 2° reeks n° 2910, Cornelis Van Halsinghe, echtgenoot van Regina Breydel, en overleden te Westkapelle op 7 maart 1756;
  • 2° reeks n° 2196, Joseph Van Halsinghe, echtgenoot van Marie Jacoba De Maeckere, en overleden te Hoeke op 15 mei 1777
  • 3° reeks n° 3557, Marie Joanne Van Halsinghe, achtereenvolgens weduwe van Gilles Liebaert en van Pieter Blomme, en overleden te Zuienkerke op 21 juni 1793;
  • 1° reeks n° 474, Rekening van beheer van het goed van de wees Regina Van Halsinghe, minderjarige dochter van Cornelis en van Regina Breydel, en geboren te Westkapelle in 1754. Deze rekening werd opgemaakt door haar voogd en oom Joseph Van Halsinghe op 10 maart 1775.
  • 1° reeks n° 4709,  Adriane Dullaert, echtgenote van Jan Nachtegaele, en overleden te Vlissegem op 4 mei 1719;
  • 1° reeks n° 852, Pieter Nachtegaele, echtgenoot van Marianne De Winckelaere, en overleden te Zuienkerke op 22 augustus 1767.

Munten,  maten en  gewichten

In de staten van goed wordt gerekend in lb. [= libra] (=ponden), schellingen en groten courant. Het  “lb.” was geen muntstuk maar een rekenmunt. Zoals in het Engels muntstelsel was één lb. gelijk aan 20 schellingen, één schelling gelijk aan 12 groten of deniers; één denier of groot was nog onderverdeeld in 24 miten. Nevens het lb. groten courant bestond nog het lb. groten wisselgeld dat 1,166 lb. groten courant waard was. Een lb. groten courant was 0,857 pond groten wisselgeld waard.

Wat was de waarde van een lb. groten courant? Gedurende de tweede helft van de 18e eeuw was in het noorden van Brugge de jaarlijkse gemiddelde pachtprijs van één gemet (44 a. 23 ca.) land: 1 lb. 10 sch , gr. of anderhalf lb. gr. Een hektare is twee gemeten en 78 roeden. De pachtprijs van een hektare bedroeg dus een kleinigheid meer dan 3 lb. gr. De bijzonderste knecht op een hofstede verdiende tussen 12 lb.gr. en 14 lb.gr. per jaar. Een jaarlijks huurloon van 12 lb.gr. was zoveel als de jaarlijkse pachtprijs van 4 hektaren. En 1 lb.gr. of zijn maandloon was de 2/3 van de jaarlijkse pachtprijs van een gemet.

Naast het pond (lb.) als munt, bestond ook het pond als gewicht van 464 gram.

De meest gebruikte inhoudsmaten op de hofstede waren: het hoed van 171,42 liter, onderverdeeld in vier maten of viertalen van 42,85 liter.

In het noorden lagen de landerijen voor het grootste deel onder het gebied van het Brugse Vrije; andere delen lagen onder een van de twee kerkelijke heerlijkheden van de Proost (Proostsche) en van de kanunniken (Kanunniksche) van Sint-Donaas te Brugge. Vandaar de termen vrij land, proostland en kanunnikland.

De Familie Van Halsinghe

I. - De eerste van deze familie die in ons gewest kwam wonen, was Maryn Van Halsinghe. Ik kon niet vinden van waar hij kwam. Hij werd geboren ca. 1688 en huwde te Knokke op 2 juni 1715 met Marie Anne Fagel, geboren ca. 1695.

Op 18 juni 1729, in een akte verleden voor de schepenen van het Brugse Vrije, kocht Maryn Van Halsinghe aan jonker Franchois Boddens en dezes vrouw Josephine Cobrysse, een hofstede gelegen te Knokke en ten dele te Westkapelle in de Buts- en Vagevierpolders, onder de watering van Volkaartsgote, met "de huysinghen, scheuren, stallen, boomen ende andere catheylen [ = roerend goed zoals o.a. vee] daer op staende ende mede gaende", en een oppervlakte van 77 gemeten 1 lijn 66 roeden. En dit voor de som van 975 lb. gr. wisselgeld (1138 lb. 16 sch. gr. courant), "suyver goet voor suyver gelt" (1). Dit is de hofstede Vijfhuize of ook Wittenhuize genoemd,  die ligt achter de Graaf Jansdijk bij de monding van het Oud Zwin, en die nu bewoond is door dhr. Jules Stroo; wiens moeder een Nachtegaele was, dochter van Jan.

Marinus (Maryn) overleed plotseling te Knokke de 28 november 1743 op 55-jarige leeftijd. Hij liet drie kinderen na: Cornelis 22 jaar, Joseph 16 jaar en Marie Joanne 5 jaar. Zijn weduwe Marie Anne Fagel, 48 jaar, zette de landbouwuitbating voort. In de volkstelling van 1748 te Knokke wordt ze vermeld als hebbende twee zonen en een dochter, twee knechten, een schaper, een meid en een gebruik van 111 gemeten, waarvan 48 gemeten schorre land in het Hazegras (2). Voor dit schorreland werd in 1773 een pachtgeld van 73 lb.gr. betaald aan de hertog van Croij. Dit Land werd later opgenomen in de Nieuwe Hazegraspolder.

In tegenstelling met andere weduwen, die tamelijk vroeg hertrouwden omdat ze een boer nodig hadden op hun hofstede, bleef Marie Anne Fagel verder ongehuwd. Maar ze had een grote steun aan haar bijzonderste knecht Philippe Schepens (° Westkapelle 1715, + Hoeke 1782).

Uit dankbaarheid voor de hulp die hij haar had verleend en nog verder zou verlenen, schonk zij hem op 25 juni 1766, in een akte verleden voor notaris Frans Beyts te Brugge, een lijfrente van 12 lb. gr. 's jaars, bezet op haar deel van de hofstede te Knokke, en die zou ingaan op de dag van haar overlijden. In de akte lezen we als reden van deze schenking: "uyt goede jonste ende affectie die sy is hebbende tot Philippus Schepens, filius Cornelis, verweckt by Brigitta Maes, haren domesticq langhe jaeren met haer gewoont hebbende ende nog staende te continueren ...". Als tegenprestatie vroeg ze dat Ph. Schepens ieder jaar op haar sterfdag voor haar zielelafenis een requiemmis zou laten celeberen met de psalmen Miserere en De Profundis (3).

Marie Anne Fagel overleed te Knokke de 21 augustus 1771 op 76-jarige leeftijd. Van deze datum af heeft Ph. Schepens de lijfrente genoten tot aan zijn overlijden (4).

Na de dood van Marie Anne Fagel werd de hofstede te Knokke in gebruik genomen door haar kleindochter Marie Therese Van Halsinghe, die gehuwd was met Sebastiaen Nachtegaele.

De knecht Philippe Schepens, die toen 56 jaar oud was, bleef nog een jaar op de hofstede en ging later wonen te Hoeke, waanschijnlijk bij de tweede zoon van de overledene: Joseph Van Halsinghe die aldaar een grote hofstede uitbaatte. Philippe Schepens bleef de vertrouwensman van de familie. Wanneer Joseph Van Halsinghe op 2 september 1776 zijn testament opmaakte vóór de pastoor van Knokke P.J. Trouveyn, waren de twee getuigen Sebastiaan Nachtegaele, die een vertrouwensman was geworden voor al de familie & angelegenheden en Philippe Schepens (5).

M.A. Fagel stond goed aangeschreven bij de pastoor Van Knokke. In haar overlijdensakte vermeldt hij dat zij met Pasen, 31 maart 1771, een prachtig missaal had geschonken aan de kerk. Het was overtrokken met rode stof en voorzien van zilveren sloten (6).

M.A. Fagel had ook een testament opgemaakt waarvan ik de tekst niet heb teruggevonden. Maar in de uitgaven voor haar begrafenis en andere diensten "geresulteert uyt het testament van de overledene", die samen 28 lb. 6 sch, 8 gr. bedroegen, zien we dat ze een eeuwig jaargetijde had gesticht in de kerk van Knokke en nog tweehonderdvijftig gelezene missen had besteld (7).

De echtgenoten Maryn Van Halsinghe-Marie Anne Fagel deden goede zaken. Gedurende hun huwelijk kochten ze de hofstede waar ze later boerden . Na het overlijden van de man kocht zijn weduwe, die nochtans ongeletterd was, nog gem[et] 1.2.32 roeden te Knokke en gem[et] 27.2.30 roeden te Sint-Anna-ten-Vrijen.

Bij haar overlijden bedroegen de onroerende goederen 106 gemeten 28 roeden. De roerende goederen van het sterfhuis werden publiek verkocht, alsook "de ghebouwen in het schorre haesegras". Deze gebouwen waren zeker houten opslagplaatsen met strooien dak, die door de pachter waren opgetrokken.

Andere verkopingen hadden plaats: Op 21 april 1772 waren het "de vruchten in het schorre haesegras; voort de plougen, eeghden, peerden met eenigh huyscatheylen [= huisraad]", die 170 lb. 15 sch. 7 gr. opbrachten. En op 3 augustus 1772 werden verkocht "de vrughten te velde in het schorre haesegras" voor 349 lb.15 sch. 4 gr.

Bij het overlijden van Marie Anne Fagel gebruikte de hofstede te Knokke 88 gemeten 2 lijnen 54 roeden vrij land, en 62 gemeten schorre; te Westkapelle 64 gemeten 4 roeden vrij land en te Sint-Jan-op-de-Dijk, nu onder Uitkerke, 20 gemeten 1 lijn 73 roeden, meestal "vette gars [= grasland]". Dus samen 235 gemeten 1 lijn 31 roeden.

Onder de klanten van de hofstede waren er ook slechte betalers: Jan Holvoet te Brugge stond nog 47 lb. 1 sch. 6 gr. schuldig, maar hij bezat niets. De nalatenschap van twee beenhouwers, één te Brugge en één te Gent; die meer schulden dan baten achtergelaten hadden, stonden respectievelijk schuldig aan het sterfhuis 218 lb. 11 sch. 4 gr. en 138 lb. 5 sch , gr. Deze laatste voor een levering van tweehonderd zevenendertig lammeren op 5 november 1760.

In het sterfhuis van Marie Anne Fagel overtroffen de baten de lasten met de grote som van 5.042 lb. 2 sch. 5 1/2 gr., zonder het grondbezit mede te rekenen, waarvan de erfgenamen in onverdeeldheid bleven. In die tijd kon niemand verplicht worden voor onroerende goederen uit onverdeeldheid te treden.

Na haar dood werden de 250 gelezene missen verdeeld: honderd door de pastoor van Knokke, honderd door de pastoor van Hoeke, en vijftig door de onderpastoor van Keiem, T.B. Breyne (8).

II. - De oudste zoon van Maryn Van Halsinghe was Cornelis Van Halsinghe,  geboren te Knokke op 2 mei 1724, die huwde op 18 augustus 1749 met Regina Breydel, geboren te Oostkerke op 26 september 1725, en overleden te Westkapelle op 11 oktober 1770. Zij was de weduwe zonder kinderen van Jacobus Pauwaert, molenaar te Knokke, met wie ze gehuwd was op 30 maart 1743 en die te Knokke overleed op 17 juli 1749. Na de dood van Cornelis Van Halsinghe te Westkapelle op 7 maart 1756, huwde zijn weduwe voor de derde maal, op 30 september 1756, nu met Adriaan Van Couillie.

Alleen uit haar tweede huwelijk met Cornelis Van Halsinghe had ze kinderen, namelijk twee dochters: Marie Therese geboren in 1751 en Regina Jacoba geboren in 1754.

De echtgenoten Cornelis Van Halsinghe en Regina Breydel gebruikten een hofstede met gem. 135/1/6 roeden te Westkapelle, gem. 12/2/94 roeden te Ramskapelle , en gem. 11/0/4 roeden te Sint-Jan-op-de-Dijk. De hofstede met een deel van de landerijen was eigendom van Niclais Petyt.

De veestapel van de hofstede telde zes werkpaarden, een hengst, vijf kachtels, acht melkkoeien, vier vaarzen, negen jaarling ossen en vaarzen, acht kalveren, vier varkens en vier biggen, 30 hoenders en twee ganzen. Op de hofstede was een "bieloge sonder bien" [= verblijfplaats voor bijen zonder bijen].

Bij zijn overlijden was Cornelis pointer [= schatter v.d. belasting op goederen] van de parochie Westkapelle, waar hij belast was met het verdelen van de belastingen. Daarvoor werd aan zijn sterfhuis nog 2 lb. 9 sch. 4 gr. betaald. Hij was ook lid van de gilde van St-Sebastiaan te Hoeke.

Hij had aan zijn moeder allerlei zaken ontleend voor een totale som van 344 lb.gr.  "soo over gheadvanceerden ghelde, leveringhe van terwe , vitsen als anderssints", die hij weigerde te betalen. Zijn moeder had tegen hem een proces ingespannen, dat nu aanhangig was in de Raad van Vlaanderen te Gent, het beroepshof voor het graafschap Vlaanderen. Adriaen Van Couillie, de derde echtgenoot van Regina Breydel, sloot een overeenkomst met de moeder van zijn voorganger, waarbij hij haar 298 lb.gr. zou terugbetalen met 25 lb.gr. per jaar, en de overige 46 lb. gr. zou hij terugbetalen na de dood van Marie Anne Fagel.

Gedurende de zeven jaren van zijn huwelijk deed Cornelis geen schitterende zaken. Buiten de onroerende goederen die hij van zijn vader Maryn geerfd had, namelijk een zesde van de hofstede te Knokke, bedroegen de baten van het sterfhuis 776 lb. 3 gr., terwijl de lasten opklommen tot 1.055 lb. 15 sch. 10 gr. Er was dus een tekort van 279 lb. 15 sch, 7 gr., dat voor de helft ten laste viel van zijn weduwe en voor de andere helft van zijn twee dochters. Dus voor iedere tak 139 lb. 17 sch. 9 gr. 12 miten (9).

III.  -  De tweede zoon uit het huwelijk van Maryn Van Halsinghe met Marie Anne Fagel was Joseph Van Halsinghe, geboren te Knokke op 16 januari 1727 en overleden te Hoeke op 15 mei 1777. Hij huwde te Hoeke op 27 mei 1755 met Maria Judoca De Maeckere geboren te Hoeke op 6 oktober 1736. Bij de volkstelling van 1748 woonden haar ouders te Oostkerke. Haar vader Niclays De Maeckere was in 1726 te Westkapelle gehuwd met Catharine Longespeye. Zij gebruikten gem. 107/0/73 roeden vrij land, hadden twee knechten en twee meiden.  Maria Judoca was hun enig kind (10).

Het huwelijk van Joseph Van Halsinghe met Maria Judoca De Maecker bleef kinderloos. Deze echtelingen waren welgesteld.

Bij het overlijden van de man bezat het sterfhuis in onroerende goederen, een derde van de hofstede van 77 gem. 2 lijnen 66 roeden te Knokke, alsook 1/3 van gem. 27/2/30 roeden te St-Anna-ten-Vrijen en 1/3 van gem. 1/2/32 roeden te Knokke voortkomende van de man. Van de zijde van de vrouw bezaten zij te Westkapelle gem. 6/0/32 roeden vrijland, een kleine hofstede met gem. 3/1/18 roeden proostland, een andere kleine hofstede te Oostkerke met gem. 11/1/65 roeden, en nog gem. 2/1/76 roeden te Westkapelle, alsook nog een kleine hofstede aldaar van gem. 5/1/3 roeden.

Gedurende hun huwelijk hadden ze samen gekocht te Hoeke "eene schoone ende wel behuysde hofstede" van 60 gemeten. Deze landerijen lagen op de parochies Hoeke, Westkapelle en St-Anna-ten Vrijen, in het 25e en 26e begin van de watering van 's Heer Bazelishoek en ook onder de watering van Greveninge. Deze hofstede werd door de echtelingen gebruikt. Wanneer ze deze hofstede te Hoeke kochten beschikten zij niet over het nodige kapitaal om alles te betalen. Ze ontleenden 800 lb. gr. aan 4% aan Juffrouw Pieternelle Van Eeckhoutte , en betaalden daarvoor jaarlijks 32 lb.gr. interest.  Waarschijnlijk bij het overlijden van deze laatste hebben ze de schuld afgelegd en daartoe 300 lb.gr. ontleend aan de moeder van de echtgenoot, Marie Anne Fagel, ook tegen 4 %, waarvoor jaarlijks 12 lb. gr. werd betaald. Deze schuld werd vereffend bij de likwidatie van het sterfhuis van M.A. Fagel (11).

Daarenboven hadden ze nog drie huisjes gekocht staande bij de brug over de Hoekevaart, een huis in het dorp te Westkapelle, gem. 8/0/36 roeden bij de Zwarte Suis, gem. 3/0/52 roeden te Hoeke en Westkapelle, een vette bilk van 200 roeden onder de watering van Greveninge. Het sterfhuis pachtte ook een bilk te Uitkerke.

De oppervlakte van het door de echtelingen gebruikte land kon ik niet vinden, maar in mei 1777 bedroeg de oppervlakte van het bezaaide en bewerkte land gem. 129/0/69 roeden. Daarbij kwamen nog de graslanden en de gehuurde schaapdrift, evenals de stoppeldrift op zekere landerijen. Voor de schaapdrift [drift = kudde / ook de plaats waar dieren worden samengedreven]  werden gehuurd: een einde dijk en het beloop langs de wegen te Hoeke.

De veestapel van de hofstede telde negen werkpaarden, vier zogende veulens, tien melkkoeien, elf kalveren, zeven varkens en vijf biggen; daarbij nog ganzen, eenden en hoenders.

In de vette weiden bevonden zich nog tien driejaarige ossen, zes runders, een jaarling veulen, zes tweetandse ossen, een driejaarse vaars, twaalf koeien, enkele vaarzen, een stier, twee tweejaarse veulens, een jaarling veulen, een driejaars merriepaard en zeven koeien en vaerzen. De hofstede bezat ook nog vijftig schapen, ieder met een lam, 35 jaarling weers [= ram] en 25 jaarling beiten [= ooi ]. Voor deze schapen bezat de hofstede een "perck", alsook een kavane of hut voor de schaper.

Joseph Van Halsinghe, die ook sluismeester was van de watering van 's Heer Bazelishoek, overleed kinderloos te Hoeke op 15 mei 1777. Enkele maanden vóór zijn dood, op 2 september 1776, had hij vóór de pastoor van Knokke zijn testament opgemaakt.

Hij wilde begraven worden, met de hoogste dienst, binnen de kerk van Hoeke. Een zak graan moest in brood gebakken worden om aldaar uit te delen aan de armen. Na zijn overlijden zullen zo haast mogelijk drienhonderd gelezene missen gecelebreerd worden. En voor de kerkfabriek van Hoeke zal een rente van 3 lb. 's jaars bezet worden op een bilk van 8 gem. 36 roeden, liggende bij de Zwarte Sluis. Daarvoor zal ieder jaar op of omtrent zijn sterfdag een solemneel jaargetijde gecelebreerd worden "met eenen nocturnium en lauden". Gedurende de dienst zullen twee brandende kaarsen geplaatst worden op zijn graf in de kerk. De elf andere maanden van het jaar zal iedere maand een gelezene mis gecelebreerd worden voor zijn zieleheil. Na iedere van deze missen zullen op zijn graf, waar twee kaarsen moeten branden, de psalm De Profundis en een collecte gebeden worden.

Joseph Van Halsinghe werd begraven in de kerk te Hoeke. Het sterfhuis van de pastoor van Hoeke, die sedert de begrafenis overleden was, ontving 15 lb. 6 sch. 4 gr. "over de begraevinge en diversche diensten, soo in sinkinghe uytvaert, als daeghs daern naer, assistenten van twee cappellaenen en Lycksermoen". Er werd voor 4 lb, 15 sch. 4 gr. was (kaarsvet) geleverd. De koster ontving 3 lb. 18 sch, 4 gr. "over zyne costerele diensten, graf maecken,  clockluyden, sincken en andere diensten". De steenhouwer Pieter Brael ontving 16 lb. 6 sch. 8 gr. "over het maecken en leveren van eenen marberen steen op het graf van den overledene".

De driehonderd gelezene missen werden als volgt verdeeld: honderd te celebreren door de pastoor te Hoeke, vijftig door de pastoor van Knokke, vijftig door priester B.J. Pruyt, vijftig door P.J. Breyne, kapelaan te Keiem en vijftig door J.B. Van den Broucke, onderpastoor te Lapscheure.

Deze laatste twee priesters waren de beschermelingen van de overledene. Vóór het concordaat van 1801; dat een einde stelde aan de kerkvervolging door de Franse Republiek, die sedert 1794 onze streken bezette, moest ieder priester voor hij de wijding ontving, een bewijsstuk voorleggen dat, indien hij zijn dienst niet meer kon vervullen, hij over voldoende inkomsten beschikte om te kunnen leven. Dit noemde men de "tytel clericael". Voor de minder begoede priesters, die niet over de vereiste inkomsten beschikten, bezorgden welgestelde mensen de nodige gewaarborgde inkomsten. Zo had Joseph Van Halsinghe twee "tytels clericael" bezorgd, de ene aan J.B. Van de Broucke geboren te Brugge in 1750, nu onderpastoor te Lapscheure en later pastoor te Wilskerke ; de andere aan Thomas Breyne, geboren te Sluis in 1749, nu kapelaan te Keiem en later pastoor te IJzendijke; de ene titel was bezet op gem. 2/0/76 roeden te Westkapelle, de andere op gem. 5/2/98 roeden te Oostkerke.

Als sluismeester van de watering van 's Heer Bazelishoek had Joseph Van Halsinghe zekere werken uitgevoerd voor de watering, die aan het sterfhuis werden vergoed. In de winter van 1776-1777 had hij voor de watering geleverd: een hoeveelheid hout van tronken, alsook  "peerde- en waegen- arbeyt int voeren van straethoudt (dit waren meestal bundels rijshout die in de putten van de wegen werden geworpen) en dagheuren", met nog verdere leveringen van hout, samen voor een som van 24 lb. 13 sch , 6 gr., maar hij stond 19 lb. 16 sch. 3 1/2 gr. ten achter van watergeschot en van pachten van dijken en straten voor de schaapdrift, zodat de watering slechts 4 lb. 17 sch. 2 1/2 gr. moest betalen aan het sterfhuis . Hij had ook hooi gekocht en het kerkhofgras te Hoeke gepacht voor 3 lb. 14 sch.gr.

De baten van het sterfhuis, zonder het grondbezit, bedroegen 2.762 lb. 2 sch. 1 1/2 gr. en de lasten 857 lb. 18 sch. 2 gr. Er was dus een tegoed van 1.904 lb. 3 sch. 11 gr.

Onder de lasten van het sterfhuis waren ook begrepen de douarie of weduwegeld van de vrouw, namelijk 500 lb.gr., alsook 25 lb.gr. voor de prijs van een bed met toebehoorten, die eerst en vooral uit het gerede geld moesten betaald worden aan de overlevende echtgenote Maria Judoca De Maecker.

Immers volgens het huwcontract, gesloten op 17 mei 1755 voor Pieter Jongbloet, pastoor te Hoeke, was voorzien, zoals in alle huwcontracten, dat de langstlevende uit de nalatenschap, onvergeld zou mogen meenemen "alle syne of haere cleederen, lijnen, wollen ende juweelen tsynen of thaeren hoofde ende lichaeme", met nog "de beste coutse (bedmeubel) ende bedde behoorelyck gestoffeert ofte wel vijfentwintigh ponden". De weduwe verkoos het geld. Daarenboven voorzag het contract dat, indien het huwelijk kinderloos bleef, de langstlevende voren uit, buiten zijn of haar aandeel in de erfenis, zou ontvangen, de man 400 lb. gr., de vrouw 500 lb.gr.

Van het tegoed van 1.904. lb. 3 sch. 11 gr. ontving de weduwe de vijf achtsten en de erfgenamen 714 lb. 1 sch. 4 gr. Maar van deze som werd nog 53 lb. 17 sch. 11 gr. afgetrokken als bijdrage in de lasten van de begrafenis en van de zielemissen door het testament voorgeschreven. Zodat er voor de erfgenamen Marie Joanne Van Halsinghe en de kinderen van Cornelis Van Halsinghe samsn 660 lb. 3 sch, 7 gr. overbleef (13).

IV. - De enige dochter van Maryn Van Halsinghe en Marie Anne Fagel, Marie Joanne Van Halsinghe, geboren te Knokke op 3 november 1738, huwde te Zuienkerke op 18 november 1760 met Gillis Liebaert, die aldaar overleed op 21 juni 1776. Zij huwde voor de tweede maal te Zuienkerke op 4 september 1777 met Pieter Blomme, die aldaar overleed op 2 januari 1786. Marie Joanne Van Halsinghe overleed te Zuienkerke op 21 juni 1793.

Uit haar twee huwelijken had zij acht kinderen, alllen geboren te Zuienkerke. Zeven uit haar eerste huwelijk: Regina Liebaert, geb. 13 december 1762, later gehuwd met Hendrik Roels; Gilles, geb. 10 april 1767; Isabelle geb. 29 maart 1769; Anne Marie geb. 23 augustus 1772; Rosa Allbertina, geb. 6 juni 1775; Jan Baptist , geb. 14 december 1776. Uit haar tweede huwelijk: Joanna Blomme, geb. 24 juni 1778.

De familie van Marie Joanne Van Halsinghe bewoonde (het Nieuwhof?) een van de zes te Zuienkerke gelegen grote hofsteden van het St.-Janshospitaal te Brugge, die nu nog behoren aan de stedelijke Commissie van Openbare Onderstand aldaar. Deze hofsteden zijn:

  1. Groot Schoeringe, gem. 169/2/06 roeden of Ha. 75,0686;
  2. Klein Schoeringe, gem. 136/0/60 roeden of Ha. 60,2509;
  3. De Tegelrie gem. 134/2/26 roeden of Ha. 59,6118;
  4. Het Nieuwhof , gem. 182/2/66 roeden of Ha. 80,9049 - hier woonden waarschijnlijk Liebaert-Van Halsinghe-;
  5. Mariemont, gem. 133/1/11 roeden of Ha. 58,9989;
  6. Over d'Heede , gem. 105/0/15 roeden of Ha. 46,4724.

Bij het overlijden van Maria Joanne Van Halsinghe in 1793 bezat alleen zij immeubele goederen, die zij van haar ouders en van haar broeder Joseph Van Halsinghe had geërfd, namelijk de helft van de hofstede van gem. 76/1/66 roeden te Knokke, en de helft van gem. 1/2/32 roeden ook te Knokke en van gem. 27/2/30 roeden te St.-Anna-ten-Vrijen.

Het door de hofstede Het Nieuwhof gebruikte land had een oppervlakte van gem. 180/1/21 1/2 roeden vrij land en gem. 6/0/43 roeden proostland.  Over de veestapel weten we niets omdat al de goederen van de hofstede openbaar verkocht werden na de dood van de vrouw, namelijk van 10 tot 17 juli 1793 "een deel beestiaelen en harde vruchten" voor 933 lb. 15 sch. 1/2 gr; op 30 juli 1793  "een partyken hoygars" voor 35 lb. 10 gr.; op 12 augustus 1793 "de landt vrughten''  voor 131 Lb. 14 sch , 2 gr.; de 6 november 1793 en volgende dagen  "de hoorne beesten ende een deel meubilaire goederen ende huyscatheylen"  voor 641 lb. 18 sch , 11 gr.; op 28 april 1794 "een deel menagie goederen" voor 15 lb. 18 sch. 2 gr.; en op 30 september 1794   “alle de resterende meubelen en de effecten van den sterfhuyse"  voor 28 lb. 10 sch. 1 1/2 gr.

De lasten van het sterfhuis bedroegen 1.220 lb. 8 sch, 7 gr. 12 miten; de baten 3.029 lb. 10 sch. 6 gr., waarin de onroerende goederen niet waren medegerekend. Het tegoed was dus 1.793 lb. 1 sch , 10 gr. 12 miten, waarvan ieder van de wezen 217 lb. 7 sch. 10 gr. ontving (14).

- De hofstede te Knokke en de percelen land te Knokke en te st. Anna-ten-Vrijen, die tot aan haar dood gebruikt werden door Marie Anne Fagel, weduwe van Maryn van Halsinghe, werden op 1 oktober 1772 in gebruik genomen door Sebastiaen Nachtegaele, die op 22 oktober daarna te Hoeke huwde met Marie Therese Van Halsinghe , de kleindochter van de overledene.

Tussen de dood van Marie Anne Fagel op 21 augustus 1771 en het huwelijk van haar kleindochter, werd de hofstede beheerd dood de knecht Philippe Schepens, die de likwidatie van de erfenis moest doorvoeren. Reeds op 1 oktober 1771 werden gem. 30/1/96 roeden van de hofstede in pacht gegeven aan Sebastiaen Nachtegaele, aan 1 lb. 5 sch. gr. per gemet en per jaar. Een jaar later werd geheel de oppervlakte van de hofstede in dezelfde voorwaarden verhuurd aan Seb. Nachtegaele. Al de vruchten te velde van de oogst 1772 waren openbaar verkocht, maar de nieuwe pachter kocht toch een deel vruchten en eetwaren, namelijk 9 1/2 hoed tarwe aan 10 sch. 6 gr. de mate , 14 1/2 hoed bonen aan 30 sch. gr. het hoed, 7 hoed gerst aan 1 lb.gr. per hoed, met daarbij nog een pot smout van 55 pond gewicht, alles samen voor 50 lb. 19 sch. 6 gr., som die hij betaalde op 27 februari 1773 (15).

Ik heb de indruk dat men voor de openvallende hofstede, die zou toegewezen worden aan de oudste kleindochter van de overledene, een bekwame boer heeft gezocht. Men vond hem te Zuienkerke, waar de tante van het meisje woonde, Marie Joanne Van Halsinghe. Vooraleer hij zou trouwen, heeft men hem eerst een oppervlakte van gem. 30/1/96 roeden toegewezen om hem aan het werk te zien. Ondertussen bleef de knecht Philippe Schepens, op kosten van het sterfhuis, tot 1 mei 1773 in dienst op de hofstede. De proef moet geslaagd zijn, want op 1 oktober 1772 werd hem geheel de hofstede afgestaan en enkele dagen later, op 22 oktober, huwde hij Marie Therese Van Halsinghe (16).

Sebastiaen Nachtegaele werd de vertrouwensman van de familie Van Halsinghe. Hij is een van de twee getuigen bij het opstellen van het testament van Joseph Van Halsinghe op 2 september 1776. En na de dood van Marie Joanne Van Halsinghe te Zuienkerke op 21 juni 1793, wordt hij moederlijke voogd van de vier minderjarige wezen uit dit sterfhuis.

Ook te Knokke kwam Sebastiaen Nachtegaele in hoog aanzien. In 1773 werd hij lid van de St-Sebastiaansgilde, in 1778 kocht hij met enkele andere leden een nieuwe vlag voor die schuttersgilde en in 1792 werd hij er tot hoofdman gekozen. Ondertussen was hij reeds van rond 1780 hoofdman (zoveel als burgemeester) van de parochie.

De familie Nachtegaele

- Sebastiaen Nachtegaele werd geboren te Zuienkerke op 16 januari 1741 als zoon van Pieter Nachtegaele, geboren te Vlissegem op 19 augustus 1705 en overleden te Zuienkerke op 22 augustus 1767.

Vader Pieter Nachtegaele is te Zuienkerke gehuwd op 21 december 1731 met Marianne De Winckelaere, dochter van Joannes en Marie Soetaert. Marianne was geboren te Zuienkerke op 24 april 1708 en stierf aldaar op 20 november 1768. Zij was de weduwe van Paulus Beke.

Deze laatste was driemaal gehuwd: eerst op 6 april 1717 met Anna Koekerke, overleden te Zuienkerke op 24 mei 1720; daarna op 22 oktober 1721 met Catharina De Vydt, die te Zuienkerke overleed op 19 juni 1725, en voor de 3e maal te Zuienkerke op 3 oktober 1726 met Marianne De Winckelaere. Zijn weduwe Marianne De Winckelaere hertrouwde op 21 december 1731 met Pieter Nachtegaele.

Uit de twee huwelijken van Marianne De Winckelaere werden vijf kinderen geboren: Cecilia Anna Beke, geboren te Zuienkerke op 29 september 1731, later gehuwd met Daniël De Neve;  Anna Nachtegaele, geboren te Zuienkerke op 10 december 1734; Eduardus Nachtegaele, geboren te Zuienkerke op 12 oktober 1736, Sebastiaen Nachtegaele, geboren te Zuienkerke op 16 januari 1741; en Jacobus Nachtegaele, geboren te Zuienkerke ca, 1740.

Bij het overlijden van Pieter Nachtegaele werd een staat van goed opgemaakt. De echtgenoten bezaten geen onroerende goederen. Ze gebruikten een hofstede van gem. 23/1/92 roeden toebehorende aan Jacobus Heirwegh. Ze huurden nog talrijke stukken land aan verscheidene eigenaars, zodat zij in totaal een oppervlakte gebruikten van gem. 71/1/56 roeden.

Hun veestapel bestond uit vier merriepaarden, twee jaarling veulens, een kachtel, acht melkkoeien, tien kalveren, twee jaarling vaarzen, twee schot vaarzen, zeven jaarling ossen, twee overjaars varkens, een "schoette" vet varken van min dan een jaar, twee driejaarse varkens, een loperke, twee biggen, alsook" alle de hinnen ende haenden'", met daarbij nog "de bieloogie ende twee buycken [= bijenkorven]”.

De lasten van het sterfhuis bedroegen 492 lb. 12 sch, 3 gr.; de baten 915 lb. 4 sch. 8 gr., zodat er een tegoed bleef van 422 lb. 12 sch. 5 gr.

Van deze som kwam de ene helft toe aan de overlevende vrouw Anna De Winckelaere, en de andere helft aan de vier kinders Nachtegaele, die ieder 52 lb. 16 sch. 6 gr. 15 miten ontvingen (17).

- Vader Pieter Nachtegaele was geboren te Vlissegem als de zoon van Jan Nachtegaele, geboren in 1664, gehuwd op 4 oktober 1694 met Adriana Dullaert. Zij werd geboren in 1674 en overleed te Vlissegem op 4 mei 1719. Hun vier kinderen werden geboren te Vlissegem: Monica, op 18 november 1699, Later gehuwd met Joannes De Saiere; Pieter, op 19 augustus 1705; Augustinus, op 19 november 1710; en Lenaert omstreeks 1713.

Na de dood van Adriane Dullaert in 1719 werd een staat van goed opgemaakt. Alleen de vrouw bezat eigen onroerende goederen, namelijk 75 roeden vrijland te Vlissegem.

De hofstede die zij bewoonden met de erbij behorende gem. 47/2/57 roeden, behoorde aan de graaf van Schore. Te Vlissegem gebruikten zij een totaal van gem. 102/0/94 roeden vrij land behorende aan verscheidene eigenaars; en een vette bilk van 8 gemeten te Nieuwmunster.

De veestapel omvatte vier trekpaarden, drie veulens van één en twee jaar, elf melkkoeien, negen drinkeling kalveren, vier jaarling ossen en vijf jaarling vaarzen, zeven tweetandse vaarzen, twee tweetandse ossen, een kleine stier en een zeug met acht biggen.

De lasten van het sterfhuis bedroegen 359 lb. 11 sch , 7 gr., en de baten 426 lb. 3 sch. 7 gr., zodat er een tegoed bleef van 66 lb. 12 sch. gr. De éne helft ging naar de overlevende echtgenoot, en de vièr kinderen ontvingen uit de andere helft elk 8 lb. 6 sch , 6 gr. (18).

De echtgenoten  Sebastiaen Nachtegaele  -  Marie Therese  Van Halsinghe

Van huis uit behoorde Sebastiaen Nachtegaele niet tot de welgestelden. Van zijn vader had hij slechts 52 lb. 16 sch, 6 gr. geërfd. Maar zijn vrouw Marie Therese Van Halsinghe was des temeer gefortuneerd. Een overzicht van haar bezittingen vinden we in de afrekening van het voogdijschap van haar zuster Regina, opgemaakt in 1775 door haar voogd en oom Joseph Van Halsinghe. Regina bezat evenveel als haar zuster Marie Therese die, ingevolge haar huwelijk met Sebastiaen Nachtegaele, uit voogdij was ontslagen.

De afrekening geschiedde op 10 maart 1775, waarschijnlijk in afwachting van het huwelijk van Regina, dat het volgend jaar zou gesloten worden.De onroerende bezittingen van Regina bestonden uit een zesde van de hofstede te Knokke met gem. 76/1/66 roeden, waarop haar zuster woonde, alsook uit een zesde van de ook door deze laatste gebruikte gem, 1/2/32 roeden te Knokke, en van de gem. 27/2/32 roeden te St.-Anna-ten-Vrijen. De jaarlijkse pachtprijs van deze drie goederen bedroeg 132 lb. 12 sch. 4 gr., waarvan beide zusters ieder een zesde ontvingen of 22 lb. 2 sch.gr.; daarvan werd hun deel in de kosten van herstellingen aan de hofstede afgerekend, zodat ze jaarlijks ieder zuiver 20 lb. 10 sch, 6 gr. ontvingen.

Uit de erfenissen van hun ouders en van hun grootmoeder Marie Anne Fagel, hadden beide zusters ieder 841 lb. 6 sch , 1/2 gr. ontvangen of samen 1682 lb. 12 sch , 1 gr., die door hun voogd Joseph Van Halsinghe bezet werden in obligaties op het Brugse Vrije aan 4% namelijk een eerste obligatie van 585 lb.gr. wisselgeld kapitaal, genomen op 30 september 1771. De helft vanuit kapitaal, dat aan Regina behoorde, bracht jaarlijks 11 lb. 14 sch. gr. op.

Een tweede obligatie van 30 september 1772, bezet op het Brugse Vrije, van 250 lb. 14 sch. 4 gr. wisselgeld, waarvan de helft, die aan Regina behoorde, jaarlijks 5 lb. 3 1/2 gr. opbracht.

In die jaren beleefde men iets dat wij ook in 1935 bij ons hebben gekend. Voor het jaar 1773-1774 werd, door de resolutie van de magistraat van het Brugse Vrije in dato 24 juli 1773, de rentevoet van al de uitgegeven obligaties teruggebracht op 3% zodat voor het jaar 1774 de eerste obligatie slechts 10 lb. 4 sch. 9 gr. opbracht , en de tweede 4 lb. 7 sch. 9 gr.(20).

Daarenboven werd op 31 december 1773 voor Regina alleen nog een obligatie gekocht van het Brugse Vrije voor 288 lb. 12 sch. 8 gr. wisselgeld, nu aan 3%  die 10 lb. 2 sch. gr. opbracht. Haar zuster, die reeds gehuwd was, had dit geld rechtstreeks ontvangen. De tot in 1775 verlopen intresten van deze kapitalen bedroegen voor Regina 53 lb. 2 sch. 9 1/2 gr.

Het aandeel van de twee meisjes in het deel van hun vader in de jaarlijkse pachtsom van de hofstede te Knokke, werd in het begin betaald aan Adriaen Van Couillie, derde echtgenoot van hun moeder, als bijdrage tot de onderhoudskosten van deze meisjes. Na de dood van hun moeder Regina Breydel, gingen de meisjes wonen bij hun grootmoeder Marie Anne Fagel, die ze, met de inkomsten uit de erfenis van hun beide ouders "heeft onderhouden ende voorsien van cleederen ende lijnen [= linnengoed]", en dat tot aan haar dood in 1771. Daarna gingen zij wonen bij hun voogd en oom te Hoeke , waar ze later uitgetrouwd zijn.

En hier vinden we interessante inlichtingen over de opvoeding van een meisje uit de begoede boerenstand.

Enkele maanden na de dood van hun grootmoeder, word Regina, die toen zeventien jaer oud was, naar Armentiers gezonden bij de zusters van de H. Franciscus van Sales om haar opvoeding te volmaken en waarschijnlijk om frans te leren. Ze verbleef aldaar van 1 december 1771 tot 30 november 1772, dus een vol jaar. Vandaar ging ze over naar de zusters van de H. Bruno te Tourcoing, alwaar ze verbleef van 1 december 1772 tot 10 mei 1773. Te Armentiers werd voor haar een paar schoenen gekocht voor 4 sch. 10 gr. Ze was waarschijnlijk ziek geweest, want er werden 1 lb. 1 sch. 9 gr. betaald voor medikamenten. Te Tourcoing werden 16 sch , 4gr. betaald voor het Wassen van lijnwaad en het huren van een "servicie [= bediening/bediende]". De "tafelcosten" bedroegen te Armentiers 14 lb. gr. en te Tourcoing 3 lb. 1 sch.gr.

2017 09 18 085822Boerekarren met wijte [= huifkar], op het Memlingplein rond 1900.

2017 09 18 085933Herinneringstegel 1959-1969 – Heemkunde “St.-Guthago” Oostkerke

Daarenboven werd nog geld gezonden naar Tourcoing  door tussenkomst van kanunnik François Van Hoonacker van Sint-Donaas te Brugge (21), namelijk 3 lb. 16 sch.gr. op 4 maart 1773. Te Tourcoing had de kanunnik zelf voor Regina 4 lb. 16 sch. 2 gr. voorgeschoten "voor canten, tuten, linten, swarte syde, cartonnen dooze". Daarenboven was hij aldaar op 12 mei 1773 om Regina naar huis te brengen en betaalde hij voor het meisje 4 lb. 2 sch. 6 gr.

Wanneer Regina te Hoeke terug was, werd ze opnieuw ziek en word aan de pastoor van Hoeke, Petrus Jongbloet, 5 lb. 3 sch. 6 gr. betaald "over verschot van medecyne voor de weese" . Verder werd nog voor Regina, 2 lb. 14 sch. 5 gr. betaald, na haar terugkeer te Hoeke, voor levering van klederstoffen door Angelus Bulcke, en 1 lb. 12 sch. 9 gr. aan kleermaker Pieter Dhondt "over het maecken ende vermaecken van cleederen". Bestonden er geen kleermaaksters?

Ook had haar voogd, bij wie zij inwoonde, voor haar nog 67 lb. 6 sch, voorgeschoten. Zo kwam het dat hij voor Regina 1 lb. 5 sch , 2 1/2 gr, meer had uitgegeven dan hij voor haar ontvangen had (22).

Na de afsluiting van deze rekening ontving Regina, nog een erfenis van Jacobus Goedemé, gehuwd met Isabelle De Maecker, en overleden te Oostkamp (niet Oostkerke) op 5 juni 1774. Namelijk een niet verder bepaald deel in de drie achtsten van 2404 lb. 16 sch. 2 gr. Dit volgens een inschrijving van 4 januari 1776 in het wezenregister (23).

Volgens de volkstelling gehouden te Oostkerke in 1748 woonden de echtgenoten Jacobus Goedemé-Isabelle De Maecker aldaar. Ze hadden geen kinderen, maar hielden drie knechten en twee meiden en gebruikten gem. 153/1/30 roeden vrij land en 167 roeden kanunnikland (24).

De Landbouwuitbatingen

Twee van de staten van goed, namelijk deze van Adriane Dullaert (toestand van het bedrijf op 2 juni 1719) en die van Joseph Van Halsinghe (toestand van het bedrijf op 30 mei 1777); werden opgemaakt vóór de oogst, en geven een opsomming van de vruchten die nog op het veld stonden.

De opgave van de vruchten van de hofstede bewoond door Adriane Dullaert te Vlissegem geeft ook een overzicht van de voorafgegane grondbewerkingen. Niet alle stukken land werden gelijkvormig bewerkt. Enkele werden slechts tweemaal geploegd, andere tot viermaal.

Daar waar men de zomerstoppel verder had laten beweiden door het vee tot in het begin van het najaar, werd het braakliggende land in het volgende voorjaar oppervlakkig geploegd om de graanstoppel en het onkruid te ontwortelen.

Zo waren op de hofstede van Adriane Dullaert 16 gemeten éénmaal omploegd met twee paarden, en tien gemeten ervan een tweede maal met drie paarden. Dit braakliggende land droeg geen vruchten. De tweede beploeging met drie paarden trok een diepe ploeg voor, die de vergane graanstoppel diep moest begraven.Dit gebeurde in juni. Het werk op de 16 Gemeten was dus slechts ten dele uitgevoerd op 2 juni 1719, namelijk op een oppervlakte van 10 gemeten. In augustus, moest het land nog eens geploegd worden, waarbij meestal gemest werd, om dan nog een vierde maal omgeploegd te worden vooraleer het winterzaad erop werd gezaaid. Voor het zomergraan werd het land slechts tweemaal geploegd: in oktober en in het daaropvolgende voorjaar.

Er bestonden geen kunstmatige meststoffen. Alleen de beperkte hoeveelheid mest op de hofstede was beschikbaar. Zo komt het dat ieder jaar slechts een klein deel van het land werd gemest. Soms werd deze mest aangevuld met turfas, die uit Nederland werd ingevoerd. Een voorraad turfas (een parye asschen) wordt vermeld op de hofstede van Pieter Nachtegaele te Zuienkerke (25).

In de opsomming van de groeiende vruchten op de hofstede van Adriane Dullaert vinden we 4 gemeten gewezen braakland, die viermaal geploegd waren, achtereenvolgens met twee, drie en tweemaal met vier paarden; en ook gemest waren en daarna bezaaid met sukrioen [= soort gerst]. Een tweede stuk braakland van 9 gemeten was viermaal geploegd zonder bemesting en was bezaaid met tarwe. We vinden nog 16 gemeten bezaaid met tarwe, die slechts tweemaal geploegd waren met twee en met vier paarden, en 4 gemeten met dezelfde beploeging, waarop voor de helft rogge en voor de andere helft sukrioen was gezaaid De overige stukken werden ook tweemaal geploegd met twee en met drie paarden namelijk: 4 gemeten koolzaad, 9 gemeten bonen en mengeling, 5 gemeten haver, 5 gemeten erwten en 2 gemeten vitsen [= peulvrucht/soort linzen] of krukken.

Op de hofstede van Joseph Van Halsinghe vinden we op 30 mei 1777 alleen de opgave van de oppervlakte van de groeiende vruchten: gem. 8/0/ 9 roeden tarwe en koolzaad, 10 gemeten tarwe en gerst, 30 gemeten tarwe, gem. 2/1/0 gerst, gem. 1/2/0 rogge en vitsen, 29 gemeten paarde bonen , 4 gemeten  gerst, alsook "een partye landts besayt en beplant met carotsaet en aerdappels" die geschat was op 16 lb. 1 sch. 6 gr. Voor een partij land van 4 gemeten bezaaid met gerst wordt de bemesting vermeld .

Het "labeur" wordt afzonderlijk opgegeven : het voeren, laden en spreiden van mest, het mollen (effenen met een molbard) , delven, "bruwetten" (voeren met een kruiwagen) en het "watergrippen [= watergreppels aanleggen]" op al de hierboven vermelde landerijen voor een som van 29 lb. 7 sch. 8 gr.

In de staat van goed van Cornelis Van Halsinghe (toestand van het bedrijf op 24 november 1757), worden de bewerkingen vermeld na de oogst: gem. 12/1/0 roeden braakland, zesmaal bewerkt met twee en met drie paarden; alsook drie dagen mest gevoerd met twee "ghetrecken", en zes dagen gemold met een koppel paarden; gem. 24/1/0 roeden waarvan delen één, twee en driemaal geploegd waren en bezaaid met sukrioen [= soort gerst] en tarwe; en gem. 31/1/0 roeden winterlabeur [= bewerkte toestand v.d. grond vóór de winter] waarvan delen één, twee en driemaal waren geploegd.

Op de hofstede van Pieter Nachtegaele stonden op 14 september 1767 nog de volgende vruchten op het land : gem. 7/1/3 roeden bonen, gem.2/2/0 roeden mengeling en wat erwten, gem. 1/1/0 roeden vitsen en een "partyeken aerdappels". Als winterlabeur wordt vermeld: 14 gemeten braakland achtereenvolgens bewerkt met twee, drie en vier paarden, en een partij graanstoppel van 9 gemeten éénmaal geploegd met twee paarden.

In deze laatste twee staten van goed wordt de opbrengst van de graanoogst opgegeven: bij Pieter Nachtegaele 16.050 schoven tarwe, 3.700 schoven sukrioen [= gerst] en 13 voeren hooi. Bij Cornelis Van Helsinghe was de graanoogst reeds gedorsen: vijftien hoed en drie maten tarwe aan 5 sch. de maat ; 51 hoed tarwe van een betere kwaliteit aan 5 sch. 4 gr. de maat; 91 hoed 7 maten sukrioen aan 10 sch. gr. per hoed; een partij karoten tegen 4 lb.10 sch.gr.; en een partij klaver tegen 1 lb. 10 sch. gr.

Zoals we hoger zagen stond op 30 mei 1777 bij Joseph Van Halsinghe de oogst nog op het land, maar er was nog een grote voorraad graan van de vorige oogst aanwezig: 78 hoed tarwe aan 9 sch. de maat, deze lagen op de zolder boven de paardenstal; en 77 hoed gerst aan 15 sch. het hoed, deze lagen ten dele in de schuur en ten dele op de zolder van de paardesmid bij de brug over de Hoekevaart , wiens huis behoorde aan Van Halsinghe; en op de zolder van de hofstede stonden nog vijftien zakken aardappels, die waarschijnlijk uitsluitend als veevoeder werden gebruikt.

Daarbij kwam nog de wol van de schapen: 112 vliezen [= te scheren schaapsvacht] à 8 sch , 6 gr. het vlies = 47 lb, 4 sch.gr.

Het  Landbouwalaam

Voor vier van de hofsteden hebben wij een opsomming van het Landbouwalaam. Bij Adriane Dullaert te Vlissegem waren er twee wagens , een bruwette of driewielkar, drie ploegen, drie eegden , een kordewagen en een berrie [= berie of (mest)kar].

Bij Cornelis Van Halsinghe te Westkapelle waren er drle wagens, drie gewone ploegen, een "waele plough", drie houten eegden, een ijzeren eegde, twee sleden, een tole of rol, een mollebard om de akkers te effenen, een driewiel kar, een windmolen of kafmolen.

Bij Pieter Nachtegaele te Zuienkerke waren er een vlaamse en een kadzandse wagen, een driewielkar, twee houten ploegen, een ijzeren riesterploeg [= ploeg met strijkbord], twee eegden en een rol.

Bij Joseph Van Halsinghe te Hoeke, vijf wagens, een hooiwagen, twee "waele ploughen", vier "duydsche ploughen", een driewielkar, een ijzeren eegde, vier houten eegden, een mollebard, een "rolle block" of rol, sleden en een windmolen.

Wat ons opvalt is het ontbreken van een sjees of ander licht voertuig om naar de markten en elders te rijden, zoals we die in de hofsteden van het Noorden gekend hebben vóór de opkomst van de auto. Ik bezit een foto van de woensdagmarkt of Hans Memlingplein te Brugge, genomen op een zaterdag omstreeks 1900. Daar zijn enkele tweewielige karren "geparkeerd", waarvan er drie met een wijtezeil zijn overdekt, alsook één enkel tilbury. De paarden ervan waren gestald in de afspanning "Au Jambon" in de nabijgelegen Spanjaardstraat.

Vroeger gingen de mensen meestal te voet. Maar om naar de markt te rijden of andere verdere uitstappen te ondernemen, moest men over vervoer beschikken. In de staat van goed van Pieter Nachtegaele vind ik de uitleg. De hofstede bezat twee wagens: "een vlaemschen ende een casanschen waegen, ghelijck die ter marct ende te velde gaen". De wagens dienden zowel voor de bewerkingen op het land en om werkvolk naar verder afgelegen velden te brengen, als voor het vervoer van personen en produkten naar de markt van Brugge.

Voor individuele uitstappen gebruikte men ook soms een paard van de hofstede. Bij Cornelis Van Halsinghe worden twee "rijzaelen" of paardenzadels vermeld, en bij zijn broer Joseph een "peerde zaedel".

Bomen  en  afsluitingen

In ieder staat van goed worden de bomen en de afsluitingen, alsook het bewerkte hovenierland van de lochting afzonderlijk geschat. Bij Adriane Dullaert zijn het kortweg "vermaecken (afsluitingen) en tuynen (idem)". Bij Cornelis Van Halsinghe: "vermaecken, tuynen en bailien [= slagboom/houten afsluiting]". Bij Pieter Nachtegaele: "alle de haeghen, soo levende als doode (deze laatste waren de afsluitingen in gevlochten takken zoals men die nog kan zien op oude gravures en schilderijen) en de baillien en vermaecken". Bij Joseph Van Halsinghe vinden we meer gedetailleerde opsommingen: "thuynen en vermaecken, bailien en de bocht rondt de mesch put, schoven (schofhekkens) en staecken ... 't vermaeck, schofplancken en staecken in weyden op Uytkerkcke". En verder nog de bomen: "al de opgaande boomen, fruytboomen en troncken, bullen [= bult /berm/ boomstronk] boven d'aerde , de levende dornehaeghen ende 't gewaey op de troncken, eenigh geway op de uytpacht landen ... al de boomen en troncken, bullen boven d'aerde staen de op 's overledene zijde houdende goederen, tot soo verre als hy daer inne gerecht was soo op d'hofste de geseydt de Stelle, als op syn part en deel in ander gronden van erven". Drie van deze laatste opsommingen waren afzonderlijk geschat op 40 lb. 6 sch , 8 gr.; 84 lb. 10 sch. 8 gr. (maar hier was de zulle en zaad van de hovenierhof medegerekend); en 47 lb. 13 sch. 4 gr.; samen 175 lb. 4 sch. 8 gr.

Het  Dienstpersoneel  van  de  Hofsteden

Wij vinden weinig inlichtingen over het dienstpersoneel van de hofsteden. Bij Cornelis Van Halsinghe werd aan de drie knechten en aan de meid samen 31 lb. 3 sch. 2 gr. betaald als gezamenlijk loon voor 10 maanden en 11 dagen tot 11 maart 1756. Bij Marie Joanne Van Halsinghe wordt alleen aan Fransois Hoet 15 lb. 6 gr. betaald als arbeidsloon, maar er wordt niet bijgevoegd over welke termijn het ging. De andere knechten en meiden waren reeels weg omdat al het roerend goed en de oogst publiek verkocht werden. Bij Joseph Van Halsinghe werden van 30 mei 1777 tot 15 mei 1778, datum van de likwidatie van het sterfhuis, 2 lb. 6 sch. 2 gr. betaald aan verscheidene personen  "van dagh loon, zuyveren en wieden van vruchten". Hier vinden we gedetailleerde gegevens over het personeel van de hofstede. Voor de maand mei 1777 werd het volgende huurgeld uitbetaald: aan de grote knecht 1 lb. 2 sch. 10 gr., aan de tweede knecht 1 lb .10 gr., aan de derde knecht 12 sch, 11 gr., aan de jongen (koewachter) 7 sch , 5 gr., aan de schaper 1 lb. 10 gr., aan de grote maarte 14 sch. 2 gr., aan de tweede maarte 10 sch. 5 gr. Daarenboven werden nog lonen tot 30 mei betaald aan de volgende werklieden: 2 lb. 17 sch. 4 gr. aan Fransois Luyte, 15 sch. gr. aan Capelier en 5 lb. 8 gr. aan Philippe Lepoivre.

En in het sterfhuis van Marie Anne Fagel werd voor het jaar : mei 1772 - mei 1773 , als huurloon 14 lb.gr. betaald aan Philippe Schepens, die op de hofstede te Knokke gebleven was na de likwidatie van het sterfhuis en verder nog gedurende het eerste halfjaar dat de hofstede gebruikt werd door Sebastiaen Nachtegaele. De jaarlijkse lijfrente van 12 lb.gr., die hij ontving sedert de dood van Marie Anne Fagel, was dus slechts 2 lb.gr. kleiner dan zijn jaarlijks huurloon.

Renten  bezet  op  Landerijen

Vroeger waren veel landerijen belast met renten, waarvan enkele nog stamden uit de middeleeuwen. De oudste renten zijn aangegeven in ponden parisis, die slechts één twaalfde waard waren van de ponden groten. Ten gevolge van de voortschrijdende muntontwaarding werd omstreeks 1550 het pond parisis niet meer gebruikt als rekenmunt, en werd alleen nog gerekend in ponden groten.

Twee landerijen van de hofstede van gem. 76/1/66 roeden te Knokke waren belast, de ene met 3 sch , 9 gr. 8 miten voor de kerk van Knokke , en de andere met 4 sch. 7 gr. 22 miten voor de O.L.Vrouwmis te Ramskapelle. Daarbij kwam nog de lijfrente van 12 lb. gr. ten voordele van Ph. Schepens en die verviel bij zijn overlijden in 1781.

Te Hoeke, op de hofstede van 60 gemeten, was een oude rente bezet voor de kerk van Hoeke. Ze was nog berekend in parisismunt: 2 lb. 1 sch , 3 denieren parisis (= 3 sch. 3 gr. 6 miten).

Op het stuk land van gem. 1/2/32 roeden te Knokke was vroeger  "volghens oude bescheeden"  een  "grondrentje"  van 6 sch. 5 den. parisis (= 6 gr. 10 mit.) per jaar bezet, "sonder te weten aen wie men 't selve is geldende". Deze rente werd dan ook niet meer betaald.

Op sommige landerijen lagen ook feodale renten. Enkele onder hen waren “spijkerrrenten”.  Deze landerijen moesten in de vroege middeleeuwen graan leveren aan het grafelijk graanmagazijn de "spycker"  bij het leenhof van de Burg van Brugge, om de ambtenaars aldaar te ravitailleren. Later werden deze leveringen betaald in geld en hun waarde werd ieder jaar vastgesteld volgens de gemiddelde marktprijs te Brugge. Dit noemde men de “slag van de spijker”.  Een stuk land van Joseph Van Halsinghe in het dorp van Westkapelle, was belast met spijkerschuld, namelijk 4 1/6 hoed tarwe en 24 hoed harde haver. Ingevolge het schommelen van de marktprijzen moest het sterfhuis van J. Van Halsinghe voor deze spijkerschuld 5 lb. 2 sch. 2 gr. betalen in 1777, en 5 lb. 15 sch. 6 gr. in 1778. Dus 13 sch. 4 gr. meer.

Van de hofstede van 60 gemeten te Hoeke waren 24 gemeten belast met een leenrente "ghenaemt de Heernesse" van 4 sch. 4 den. parisis (= 4 gr. 8 miten) En in 1777 werd aan juffrouw Marie Anne De Wulf 15 lb. 17 sch. 1 den. par. (=23 sch. 1 gr. 2 miten) betaald voor vijf jaar leenrente van de Heernesse, bezet op gem. 14/1/97 roeden van de hofstede van 60 gemeten te Hoeke. In de hoge middeleeuwen, wanneer de polderstreek nog niet was ingedijkt, was de heernesse een weide die soms door de zee werd overstroomd, en alwaar schapen gehouden werden. Wanneer een zeer hoge vloed op het onverwachts opkwam en men de schapen niet naar het binnenland kon drijven, vonden ze een tijdelijke toevlucht op de vluchtheuvel die bij iedere heernesse bestond.

Het “spijkerland” was ingedeeld in “hoofdijen”. Voor ieder hoofdij was de hoogst belaste van de hoofdij hoofdman van de spijkerschuld aldaar, Hij was verantwoordelijk voor de leveringen van de hoofdij aan de spijker.

Wanneer een leen van eigenaar veranderde door erfenis of verkoop, moest de nieuwe bezitter aan het leenhof reliefgeld betalen. In de spijkerlanden was er geen feodale eigenaar) maar wanneer op de hoofdij een nieuwe hoofdman kwam, dan moesten al de landen van de hoofdij hun aandeel betalen in het “reliefgeld [= leenverhef = uitkering aan de leenheer bij de overdracht van het leen tussen de leenman en zijn opvolger]”.  En we zien dat het sterfhuis van Joseph Van Halsinghe op 19 februari 1778 vijf zevenden van het reliefgeld moest betalen voor de spijkerschuld bezet op gem, 2/1/28 roeden spijkerland, en dit "ter causen van [= wegens] den nieuwen hooftman".  Deze 5/7 bedroegen 1 lb. 14 sch, 3 gr.

Meubels  en  ander  Huisgerief

In vier staten van goed, van Adriane Dullaert, van Cornelis Van Halsinghe, van Pieter Nachtegaele en van Joseph Van Halsinghe, vomden we een opsomming van de in het sterfhuis aanwezige meubels. De waarde ervan werd geschat op 41 lb. 19 sch, 7 gr. voor A.D.; op 42 lb. 2 sch, 4 gr . voor Cornelis Van Halsinghe; op 50 lb. 4 sch. 1 gr. voor Pieter Nachtegaele; en op de grote som van 206 lb. 1 sch. 2 gr, voor Joseph Van Halsinghe.

In al de plaatsen van deze vier woningen, buiten de zolders, waren bedden opgesteld, meestal voorzien van gordijnen. Bij Joseph Van Halsinghe telde men er 8 stuks. De knechten sliepen in de stallen en de meiden in de gang, waar ook de karn stond.

We vinden er ook tamelijk veel koperwerk. En hier moet ik wijzen op het verschil tussen een aker , die uit koper vervaardigd was en een emmer die uit hout gemaakt was door een kuiper. Als koperwerk vinden we bij Adriane Dullaert drie akers, een ketel, een fornoois, drie lampen, een marmijte [= kookpot (metal of aardewerk) meestal met deksel en oren], een lauwer [= ketel (koperen) om water/melk etc te koken] en een pan. Bij Cornelis Van Halsinghe waren er drie akers, drie lauwers, een theemoor en een pan. Bij Pieter Nachtegaele twee akers, acht kandelaars , "thé alaem", een ketel, een putaker, een lauwerke, een fornoois en een lamp. En bij Joseph Van Halsinghe zeven ketels, twee plattelen, twee pannen, een "taerte panne", twee lampen, negen akers, twee lauwers, een marmijte en een "hamme ketel".

Vroeger was het kostelijkst tafelgerief vervaardigd uit tin, wat daaromtrent overeenstemt met ons zilveren tafelgerief. Daarom wordt dit tinwerk in de inventarissen soms opgegeven niet per stuk, maar per gewicht.

Bij Adriane Dullaert waren er vijf plattelen en vijf tailloren. Bij Cornelis Van Halsinghe twee rekken met 24 lepels en nog twee andere rekken met lepels en vorken. En daarbij nog 42 pond gewicht in tin. Pieter Nachtegaele bezat een trekpot voor de thee, een lamp, een kan, een bard met 18 lepels en twee andere met 15 lepels, en daarenboven nog voor een gewicht van 40 pond tinwerk. Joseph Van Halsinghe beschikte over 36 stuks tinwerk, 5 barden met lepels en vorken en nog voor een gewicht van 194 pond tinwerk: zomaar voor 90 kilos tin!

Als ander keukengerief vinden we enkele strijkijzers. Het waren geen strijkijzers zoals wij ze vroeger hebben gekend, die op de kachel werden verwarmd;  maar strijkijzers waarin een ijzeren bout werd geschoven die tot gloeien gebracht was in de as van de haard. Zulke strijkijzers kan men zien in het textiel technisch kabinet, zaal n° 20 van Gruuthuzemuseum te Brugge. Cornelis Van Halsinghe bezat twee strijkijzers en Joseph Van Halsinghe "drije stickysers met hun bouten".  Pieter Nachtegaele en Joseph Van Halsinghe bezaten elk een wafelijzer; en Cornelis Van Halsinghe een bakijzer.

De eetvorken begonnen in de mode te komen. Vroeger at men met de handen en het mes; ook bij de hoogste standen. We vonden tien eetvorken -bij Cornelis Van Halsinghe; zeventien bij Pieter Nachtegaele en bij Joseph van Halsinghe vinden we een niet nader bepaald aantal eetvorken en tafelmessen.

Koffie werd toen niet gedronken, wel thee. Wij vonden hoger onder het tinwerk een trekpot en een theemoor. Daarenboven bezat Cornelis Van Halsinghe twee "thérecken", alsook "al de posteleynen (poceleinen) thebackxkens en schaelkes'",

Voor de verlichting had men buiten de kandelaars, bij Adriane Dullaert drie lampen;  bij Cornelis Van Halsinghe twee Lampen en een lantaarn; bij Pieter Nachtegaele  een lamp en een lantaarn; en bij Joseph Van Halsinghe vier lampen en twee lantarens.

Alleen bij Joseph Van Halsinghe wordt glaswerk vermeld: "glaesen caraffen", alsook wijn- en bierglazen.

Als meubels vinden we in de vier inventarissen, buiten de tafels , stoelen en banken, één of meer rebbanken. Dit zijn lange smalle keukentafels van onder voorzien van kastjes. Al de inboedels, buiten deze van Pieter Nachtegaele bezaten een spiegel. Drie bezaten een uurwerk, bij de ene was het "een staende orlogie", bij de andere "een houten orlogie " en bij Joseph Van Halsinghe  "een staende horlogie met haer kasse",

Ook worden kasten vermeld, ene bij Adriane Dullaert, en "een menezierken met was posteleyn" bij Pieter Nachtegaele maar het is vooral bij Joseph Van Halsinghe dat we rijke meubels vinden: "een kleer kasse met een glaese kasse daeraen gemaeckt, een buffet kasse met glaesen ruyten, een kleerkasse" , Daarbij kwamen nog twee andere kasten, een hangend kastje en twee koffers. Hij bezit ook een vogelkooi.

In het sterfhuis van Marie Joanne Van Halsinghe vinden we een betaling van 6 lb. 10 sch.gr. aan de timmerman Emanuel Vande Cappelle voor het maken en leveren van drie "cleerkisten".

Cornelis en Joseph Van Halsinghe bezaten ieder enkele "schilderien". Vermelden we als werkalaam een slijpsteen bij Cornelis Van Halsinghe een schrijnwerkerskastje bij Pieter Nachtegaele,  een tuinschaar en een grote zaag bij Joseph Van Halsinghe.

Over de melkbewerking vinden we bij Cornelis Van Halsinghe op 11 maart 1757, dus vóór de zomer, twaalf telen met melk en een pot met 50 stukken boter. Bij Pieter Nachtegaele op 11 september 1767, dus na de zomer, 25 telen met melk, een kuip met room, een vat met 10 stukken boter, een kuip met zestig stukken boter, een kuip met acht stukken boter, een stande [= kuip of vat naar boven smaller toelopend] en een kuip met melk.

Drie van de huizen bezaten een vuurwapen: Cornelis Van Halsinghe een "snappaen [of snaphaan = 18e eews geweer met vuursteen mechanisme]", Pieter Nachtegaele  en Joseph Van Halsinghe ieder een "fusique [fusil = geweer]".

Buiten het op de zolder aanwezige graan, vinden we als voedselvoorraden, bij Adriane Dullaert anderhalve ton kleinbier, vier tonnen grootbier, een stande met smout, een pot met boter en een stande met vlees. Bij Pieter Nachtegaele  wordt slechts een stande met 220 pond gewicht varkensvlees en twee potten met zestig pond smout opgegeven. De grootste voorraden werden gevonden bij Joseph Van Halsinghe: 520 pond Varkensvlees, 150 pond smout, 8 pond boter, 2 1/2 ton bier; 200 flessen wijn, een vat olie, en 50 pond “aberdaen visch" (=gezouten vis).

Lijnwaad en klederen

Adriane Dullaert bezat: 19 "tip mutsen", 7 sch. 6 gr.; 16 slaapmutsen, 1 lb. 16 sch. 6 gr.; 15 “hals kleers", 15 sch. 6 gr,; negen neusdoeken (omslag doeken of sjaals), 1 lb. 14 sch , 6 gr.; vier schorten, 12 sch. 2 gr.; zes hemden, 1 lb. 1 sch , 6 gr.; twee "rooben", 2 lb, 3 sch , 10 gr.; "een stoffe kuers" en "een halleman de (duitse) kuers (blouse)", 4 lb. 2 sch. 4. gr. Haar sterfhuis betaalde aan de vrouw van Fransoeis Mullier voor levering van "lynwaeten, wijnckel waere, een waghe [= een zeker gewicht]  wijtte [= zeildoek] en anders” : 1 lb. 16 sch.gr.

Cornelis Van Halsinghe bezat "vijf rocken, vier vesten, vijf rocxkens, 15 hemdens, ses paer moukens, drye broucx, thien hals doucken, een capote, twee paer cousen, twee hoe(de)n, een paer leysen (laarzen), alsook "twee hamme laeckens, seven servetten, twee paer laeckens" = 14 lb. 7 sch. 4 gr. Aan de kleermaker Pieter Dhondt werd op 13 december 1757 nog 2 lb. 10 sch. 6 gr. betaald.

Bij Pieter Nachtegaele werden gevonden: "drye paer laeckens, een hamme laecken, taefel cleers en boter doucken" = 1 lb, 10 sch. gr. De klederen van de overledene werden verdeeld onder de zoons.

Voor Joseph Van Halsinghe hebben we slechts een onvolledige opsomming: "alle de cleederen, linwaeten ende wollen van de overledene met eenighe tafel en hantlaeckens en ander linwaet.,. seven en half paer slaeplaeckens met de tafel- en hant-laeckens, vierentwintigh serveeten", De prijs ervan kan niet opgegeven worden daar ze met ander huisgerief samengerekend werd.

Over de geneeskundige zorgen hebben we slechts enkele inlichtingen.  Het sterfhuis van Cornelis Van Halsinghe betaalde aan François Galliard "chirugien tot Westcappelle over gedaene visiten ende leverynghe van medecynen in 's overledens doodt sieckte: 1 lb. 10 sch, 4 gr."

Voor Pieter Nachtegaele werden 4 lb. 1 sch. 8 gr. betaald aan E. Duvivier "meester chirurgien tot Blanckenberghe over leveringhe van medicamenten ende chirurginaelen dienst aen den overleden", Marie Joanne Van Halsinghe, die te Zuienkerke woonde op een hofstede van het Brugse St.-Janshospitaal, werd beter verzorgd. Voor haar werd betaald:  "aen den heere doctor Feuts over leveringe van medicamenten, emmers gedaene visiten in de doodsieckte:  18 lb. 9 sch. 10 gr.";   "... Ter gelycker causen aen de apotequier sieur Jacques Clynckaert: 10 lb. 5 sch. 5gr."

Daar had men zich niet vergenoegd met de zorgen van een gewone heelmeester maar had men uit Brugge een dokter bijgehaald en de geneesmiddelen besteld bij een apotheker.

Voor het vee wordt in de staat van goed van Marie Joanne Van Halsinghe een betaling vermeld aan "peerdemeester Pieter Eeckman over gedaene diensten ende leveringen van Medicamenten voor de beesten": 7 lb. 5 sch. 10 gr.; En Pieter Nachtegaele betaalde aan Louis Meersman "smidt tot Lisseweghe over acccoort curreren [= verzorgen] twee volens (veulens): 1 lb. 11 sch. 8 gr.".

De Juwelen

In drie staten van goed worden de juwelen van de overledene opgegeven. Adriane Dullaert bezat de volgende juwelen, die geschat waren door Fransoeis De Mey, zilversmid te Brugge: "een paer goude hessen met peirels, wegende vichthien engelschen en vyer en twintigh haesen: 5 lb. 3 sch. gr.; een minne cnoop rynck , weeght vijer engelschen ende vijerentwintigh haesen [kleine gewichtseenheden gebruikt voor zilver en goud]: 1 lb. 10 sch. 8 gr.; een rijnck met een steen, weeght vier engelschen: 1 lb. 8 sch.gr." Samen 8 lb. 2 sch. 8 gr.

Joseph Van Halsinghe bezat de volgende juwelen geschat door zilversmid Bisschop: een zilveren snuifdoos: 1 lb. 11 sch. 6 gr.; een paar zilveren "gispen": 19 sch.gr.; een paar "schoegispen": 1 lb. 17 sch.gr. Samen: 6 lb. 6 sch. 2 gr.

De juwelen van Marie Joanne Van Halsinghe werden geschat door goudsmid Reubens: "een goud jzerken met silvere houpel." : 5 lb. 3 sch.gr.; een goude keten: 9 lb. 2 sch.gr.; een diamanten kruis "met capittel stock": 6 lb.gr.; een diamanten ring "met koordeken": 5 lb.gr.; een gouden ring: 5 lb. 10 sch.; een gouden trouwring "met coordeken”:  1 lb. 10 sch. gr.; een zilveren mannensnuifdoos: 1 lb. 13 sch. gr.; een zilveren vrouwensnuif doos: 17 sch.gr. ;"een silvere cnoop en twee haerken": 14 sch.gr.; een zilveren hoofdnaald: 9 sch. 7 gr. Samen: 35 lb. 15 sch. 7 gr. wisselgeld, omgerekend in courant tot 41 lb. 14 schellingen 9 groten.

De  "Ponke"  van  Joseph Van Halsinghe

Joseph van Halsinghe had een "ponke [= spaarpot of geldvoorraad]", vooral goudstukken, vergaard. Deze werden in de koninklijke munt te Brugge uitgewisseld. Het waren : 3 1/2 Engelse guinées buiten koers (goud): 55 lb. 19 sch. 6 gr.; 3 Guinées à vier kronen (goud): 5 lb. 12 sch.gr.; 3 dubbele souverains (goud): 17 lb. 13 sch.gr., 2 dukaten (goud): 1 lb. 14 sch.gr.; een Hollandse ridder van 14 gulden (goud) en Spaanse dukatons (zilver): 20 lb. 5 sch.gr.; nog Spaanse dukatons: 4 lb. 3 sch.gr.; een Spaanse quadruple (goud): 5 lb. 16 sch. 4 gr.; 60 dubbele Franse Louis en 9 enkele Louis (goud): 270 lb. 13 sch. 4 gr.; wat Franse kronen (zilver): 49 lb.gr.; nog enkele munten waaronder een dubbele en een enkele souverain (goud), enkele kronen (zilver): 21 lb.gr,; nog wat dukatons, Franse en Oostenrijkse kronen en andere munten: 66 lb. 15 sch. 9 gr. Samen: 543 lb. 15 sch. 9 gr. wisselgeld, omgerekend in courant geld: 634 lb. 7 sch. 9 groten.

______________________________________________________

Nota's

  1. Rijksarchief te Brugge, Brugse Vrije, reg. N° 16137 f° 194.
  2. Rond de Poldertorens. VI Jaarg. N° 3; blz. 80.
  3. Brugse Vrije, reg. N° 16168, f° 158 v°.
  4. Brugse Vrije, Staten van goed, 3e reeks, N° 3557.
  5. Ibidem, 2e reeks, N° 2196.
  6. Rijksarchief te Brugge, Parochierekeningen, Knokke N° 9, f° 432,
  7. staten van goed, 3e reeks N° 3557.
  8. Ibidem, 1e reeks N° 455.
  9. Ibidem, 2e reeks N° 2910.
  10. Rond de Poldertorens; VIII jaarg. N° 2, blz. 67.
  11. Staten van goed, 1e reeks N° 455 en 2e reeks N° 2196.
  12. Een koetse (frans: couche), is een bedmeubel. Daarin werd een bedstel op poten geplaatst. Dit bedstel kon ook afzonderlijk, zonder bedmeubel, als slaping gebruikt worden.
  13. staten van goed, 2e reeks N° 2196.
  14. Ibidem, 3e reeks N° 3557.
  15. Ibidem, 1e reeks N° 455.
  16. Ibidem, N° 455.
  17. Ibidem, 1e reeks N° 852.
  18. Ibidem, 1e reeks N° 4709.
  19. Door een besluit van de gouverneur generaal van de Oostenrijkse Nederlanden, Karel van Lorreinen, gegeven te Brussel op 16 februari 1773, moest het Brugse Vrije, dat te veel rentebrieven had uitgegeven aan 4 % deze uitwisselen of vervangen door nieuwe rentebrieven aan 3%. Voor de verdere uitgifte van rentebrieven en obligaties mocht geen andere rentevoet worden gebruikt (Brugse Vrije, reg. N° 54, f° 38 v° en 57 v°).
    Op 25 mei 1935 kwam bij ons het kabinet van Zeeland aan het bewind, om de zware financiële crisis, waarin ons land verkeerde, op te lossen. Dit kabinet kreeg uitgebreide volmachten voor één jaar. Een van zijn eerste maatregelen was de devaluatie van de frank, gevolgd door de terugbrenging van de rentevoet van de staatswaarden van 6 % op 4 %. De financies van het land kwamen weldra in evenwicht en de economische crisis loste snel op. Deze rentevoet van 6 % was ingebracht in 1926 door het kabinet Jaspar, na een andere zware financiële crisis. De Belgische staat had voor 4 miljard schatkistbons op korte termijn uitgegeven en kon ze niet terugbetalen. Daarom werden de staatsspoorwegen omgevormd tot een nationale maatschappij en de houders van de schatkistbons werden verplicht acties van deze maatschappij aan 6 % in betaling te nemen. Van dan af tot 1935 werden de staatswaarden uitgegeven aan een rentevoet van 6 %. (F. Van Kalken: “Esquisse de La vie politique en Belgique de 1918 à 1940” -  Brussel 1945, blzn 45 en 74).
  1. François Van Hoonacker, licenciaat in beide rechten, was kanunnik van de Brugse Sint-Donaaskerk. In de nacht van 31 juli - 1 augustus 1727, bij een volksoploop te Brugge tegen de patriotten, werd zijn huis op de Garenmarkt geplunderd en vernield. Het volk beschuldigde hem van grote voorraden aan rogge, aardappelen en andere eetwaren in zijn hof te hebben gedolven, waardoor de duurte op de markt zou ontstaan zijn. Had hij misschien veel omgang met grote boeren zoals Joseph Van Halsinghe, waardoor argwaan verwekt werd bij het mindere volk? Kanunnik Van Hoonacker was een van de twee afgevaardigden van de geestelijkheid van het oude bisdom Brugge bij de Staten van Vlaanderen te Gent.
  2. staten van goed, 1e reeks N° 474.
  3. Brugse Vrije, register N° 16507, f° 280 v° en 289.
  4. Rond de Poldertorens, VIII jaarg. N° 2, blz. 68.
  5. P. Lindemans: Geschiedenis van de Landbouw in België, Eerste Deel, Antwerpen 1952, blzn. 133-145 en 68.

_________________________________________________________

Uit de stamboom van de familie Van Halsinghe

MARYN  VAN  HALSINGHE, geb. ca. 1628, + Knokke 28 november 1743, gehuwd te Knokke op 2 juni 1715 met:  MARIE  ANNA  FAGEL, geb. ca. 1695, + Knokke 21 augustus 1771.

Kinderen

1°  -  CORNELIS VAN  HALSINGHE, geb. Knokke 2 mei 1724, + Westkapelle 7 maart 1756, gehuwd te Knokke 18 augustus 1749 met : REGINA BREYDEL, geb. Oostkerke 26 sept 1725, + Westkapelle 11 okt 1770.

  1. a) Marie Therese Van Halsinghe, geb. Westkapelle 2 juni 1751, gehuwd te Hoeke 22 okt 1772 met Sebastiaen Nachtegaele, geb. te Zuienkerke 16 januari 1746.
  2. b) Regina Jacoba Van Halsinghe, geb. Westkapelle 5 december 1754, gehuwd te Hoeke 7 mei 1776 met Bernardus Dhondt.

Nota:  Regina Breydel was driemaal gehuwd:  

  • 1°  Knokke 30 maart 1743 met Jacobus Pauwaert, molenaar te Knokke, + Knokke 17 juli 1749.
  • 2° Knokke, 18 aug 1749 met Cornelis Van Halsinghe.
  • 3° Westkapelle, 30 sept 1756 met Adriaan Van Couillie.

2°  -  JOSEPH VAN HALSINGHE, geb. Knokke 16 januari 1727, + Hoeke 15 mei 1777, gehuwd te Hoeke 27 mei 1755 met MARIA JUDOCA DE MAECKER geboren te Hoeke 6 oktober 1736.  -   Zonder kinderen.

3°  -  MARIE JOANNA VAN HALSINGHE, geb. Knokke 1738, + Zuienkerke 21 juni 1793  gehuwd :

-   A /  te Zuienkerke 18 nov 1760 met Gillis Liebaert, + te Zuienkerke 21 juni 1776

-   B /  te Zuienkerke 4 sept 1777 met Pieter Blomme, + te Zuienkerke 2 januari 1786

-----  a.) Regina Liebaert, geb. Zuienkerke 13 dec 1762, gehuwd met Hendrik     
-----  b ) Gillis Liebaert, geb. Zuienkerke 10 april 1767 Roels.                        
-----  c ) Isabelle Liebaert, geb. Zuienkerke 29 maart 1769                         
------  d ) Anne Marie Liebaert, geb. Zuienkerke 23 augustus 1772              
-------  e ) Rosa Albertina Liebaert 5 geb. Zuienkerke 6 juli 1775                    
------  f ) Jan Baptiste Liebaert, geb. Zuienkerke 14 dec 1776                       
------   g ) Joanna Blomme, geb. Zuienkerke 24 juni 1778.

Uit de stamboom van de familie Nachtegaele

I ./ -  JAN NACHTEGAELE, filius Jan, gehuwd te Vlissegem 4 oktober 1694 met ADRIANE DULLAERT, + te Vlissegem 4 mei 1719.

Kinderen
  1. Monica Nachtegaele , geb. Vlissegem 18 nov 16991 gehuwd met Joannes De Saiere.
  2. PIETER NACHTEGAELE, geb. Vlissegem 19 augustus 1705.
  3. Augustinus Nachtegaele, geb. Vlissegem 19 november 1710
  4. Lenaart Nachtegaele , geb. omstreeks 1713.

II ./ -  PIETER NACHTEGAELE geb. Vlissegem 19 augustus 1705, + Zuienkerke 22 aug. 1767,  gehuwd te Zuienkerke 21 dec 1731 met MARIANNE DE WINCKELAERE, weduwe van Paulus Beke, geb. Zuienkerke 24 april 1708, + Zuienkerke 20 november 1768.

Kinderen
  1. Cecilia Beke, geb. Zuienkerke 29 sept 1731, gehuwd met Daniël De Neve.
  2. Anna Nachtegaele , geb. te Zuienkerke 10 december 1734
  3. Eduardus Nachtegaele , geb. Zuienkerke 12 oktober 1736
  4. SEBASTIAAN NACHTEGAELE: geb. Zuienkerke 16 januari 1741, gehuwd te Hoeke 22 okt 1772 met Maria Therese Van Halsinghe
  5. Jacobus Nachtegaele, geb. omstreeks 1748.

Nota

Paulus Beke was driemaal gehuwd:

  1. 6 april 1717 met Anna Koekercke, + Zuienkerke 24 mei 1720
  2. te Zuienkerke 22 okt 1721 met Catharine De Vydt, + Zuienk. 19 juni 1725
  3. 3 oktober 1726 met Marianne De Winckelaere.

Paulus Beke overleed rond Nieuwjaar 1731. Zijn dochter Cecilia werd geboren op 29 sept. 1731, na de dood van haar vader.

Boeren en hofsteden uit het noorden in de XVIIIe eeuw

Jos De Smet

Rond de poldertorens
1969
02
036-064
Achiel Calus
2023-06-19 14:38:19