Het indijken van de Spermaliepolder te Lapscheure in 1681
door Antoon Vermeersch
In de jaren 1670 - 1680 waren er niet alleen te Knokke overstromingen, ook het Lapscheurse Gat zette weer een deel van deze parochie onder water, te oordelen naar het volgende opschrift van een stuk uit het Brugse Rijksarchief (Inv. arch. eccl. Y3 nr 477): “De bestedinghe van het polderken dat Mevrauwe Bernarde Veranneman ghedaen heeft ende niet ten effecte gecommen is door den generalen overvloeit ten jaere 1673"
In 1583 werden te zuiden van Sluis de dijken doorgestoken om Farnese tegen te houden, Heel Lapscheure stond onder water. Huizen en kerk, wegen en dijken, werden weggespoeld en een diepe geul, het Lapscheurse Gat ontstond, als een brede zijarm van het Zwin. In 1664 werd het Lapscheurse Gat definitief de grens tussen het land van “Syne Majesteit van Spaignien” en dit van “Hunne Hoog Mooghende Staeten Generael’. Daardoor werd het grondgebied van Lapscheure voorgoed in tweeën gesneden. In 1611, bij het Twaalfjarig Bestand, was men begonnen met Lapscheure opnieuw in te polderen.
En hier dan de voorwaarden van aanbesteding voor het indijken van het laatste polderken, de Spermaliepolder in 1681. “Conditien waerop men besteden sal weghen d’eerweerdighe mevrauwe Bernarde Veranneman , abdesse van het clooster van Spermalie binnen brugghe, het maecken van een nieuwern dycke ligghende op den bodem van Syne Majesteits van Spaignien nevens de kreecke van het lapscheursche gadt tusschen ste Pietersdyckage ende ste Jobspolder tot bedycken van eenighe schorren ‘t voornoomde clooster competeerende volgens de octroye danaf sijnde”. :
1. Dat de aannemers zullen verplicht zijn de dijk te leggen zoals door order van de “vrauwe bestedighe” zal worden aangeduid, te beginnen aan het einde van de Sint-Pietersdijk.
2. Dat de dijk zal moeten zo hoog zijn als “den ouden zeedijk” (Groene dijk).
3. Dat hij zal moeten aangelegd worden “op twee roeden in syne saete brugsche mlaete” boven latende “eene crune van twee voet 1/2 , druypens een halven voet naer buyten, de reste crekewaert tot een sponde wel vaste aanghestampt”. Dat wil dus zeggen dat de voet vande dijk 7 ,65 m breed moet zijn, de kruin 2 1/2 voet en dat die kruin 1/2 voet moet hellen naar de kant van het Lapscheurse Gat; langs deze kant moet aan de voet een sponde aangelegd worden d.i. een boord van kloeke planken. Omtrent de “kille” of het wiel en alom waar ‘t nodig is, moet de basis 4 roeden breed zijn en “de crune al advenante naer den heesch vanden wercke”.
4.Dat waar het nodig is, de aannemers de dijk zullen ”beleggen met synckrys beslaende met behoorlyck staecken”. Zinkrijs is gevlochten of geschoord rijshout, met staken versterkt , om het wegzinken tegen te gaan.
5. Dat de aannemers geen aarde mogen halen “binnen dijcke”, geen put of geen barmsloot mogen maken, “nemaer datsy de aerde sullen moeten haelen buyten dyckse naer de crecke, ten minten een roede van de thee” van de dijk.
6. Dat de aannemers de dijk op hun kosten ongeschonden moeten onderhouden tot een jaar na de bouw. En als het blijkt dat die hier of daar moet verhoogd worden of versterkt met zinkrijs, dan zullen zij dat ook op hun kosten doen, maar de abdes moet het rijshout leveren. De “vrauwe bestedighe” mag op de laatste betaling 10 pond achterhouden, “omme waert by aldien dannemers in faulte bleven van ant voorseyde bespreecke te voldeen, selfs te doen volmaecken ende volcommen by yemant anders.”
7. Dat de aannemers “sullen van stonden aen in het werck gaen” zodat de abdes “onthier en seven weken met het inghedyckte schorre haere wille sal connen doen tsy van sayen ofte anders”. Na die tijd zullen schade en “bevloeyinghe” ten laste vallen van de aannemers.
8. Dat de dijk volledig zal moeten af zijn “onthier ende drie maenden”,
9. Dat aan de kille een “buuse” door de dijk zal gaan. Het hout en het maken van de buze, van een 1/2 voet dikte, moeten door de “vrauwe bestedighe becostight” worden, maar het plaatsen is voor de aannemers.
10. Dat de aannemers bij het te werkstellen moeten de voorkeur geven aan de pachters van de abdes, als zij niet meer vragen dan een ander. Het loon van die pachters zal afgetrokken worden van de betaling door de abdes “mits de vrauwe bestedighe dannemers danof ontlaste jeghens voorseyde haere pachters”.
11. Dat Vrouw abdes moet leveren 3000 bussels zinkrijs “op syn derde”. Als er meer nodig zijn, komen ze op kosten van de aannemers; ook alle ander materiaal dat zou nodig zijn, zullen zij “leveren sonder vergehelt”.
12. Dat de betaling zal gebeuren in 4 gelijke delen. Het eerste “onthier ende twintigh daeghen mits bevonden wordt meer dan een vierde part van het werck ghedaen te zyne”. De andere “payementen sullen betaelt worden naer bevindt van het werck” .
13. Dat de aannemers voor het voleinden van het werk en de betaling, de nodige waarborg zullen moeten geven “ten contentemente van de vrauwe bestedighe”.
Het ziet er naar uit alsof de Eerweerdighe Mevrauwe Abdesse Bernarde Veranneman van ‘t Nieuw Jeruzalem te Brugge, wist wat ze wilde! In elk geval het werk werd aangenomen op 10 mei 1681 “in den vormen ende manieren als hiervooren” door Bonnes Camerlynck en Jan De Roo voor de som van “veerthien guldens vyfthien stuyvers de streckende roede”. De aannemers hebben drie keren een ontvangstbewijs getekend:” op den laetsten van meye 1681, de somme van hondert ponden gr.”; en voor dezelfde som op 20 juni en op 5 juli. Het werk vorderde goed.