Het huis "Cranenburg" te Damme en de Abdij van Vaucelles
René De Keyser
Antoon Lowyck
Aanleiding tot deze kleine bijdrage, is een nota over het huis Cranenburg in Damme; een nota die wij ontvingen van E.H, Antoon Lowyck, en die wij op het einde van deze aantekeningen laten volgen.
Verschillende auteurs hebben reeds over deze woning geschreven, zonder daarom altijd eensluidend te zijn.
- Raymond Vandenberghe (1) wist dit huis in Damme te situeren:
a/"Volgens een vaste overlevering woonden de rijkste kooplieden op de Korenmarkt. Daar stonden de bijzonderste woonsteden: Rochelles, Cranenburg, de Helle, de Galeye, de Scild van Vronckerike (of was het Vranckerike?), en andere meer. De Korenmarkt verdween in 1810 bij het graven van de Napoleonvaart."
b/"Sint Jacopsstate (1355): een van de oudste en dikwijls aangehaalde straten, lopende van de Speibrug noordwaarts, langsheen de Korenmarkt naar de St,-Jacobsbrug op de Oude Reie, aan. de voet van de nog bestaande St.--Kristoofelhoeve. Het deel van deze straat, tussen de St,-Kristoffelhoeve en de tegenoverliggende schuur en stallingen de oude woonstede Cranenburg bestaat nog.
- H. J. Noterdaeme (2) zegt dat het huis Cranenburg in Damme lag op de hoek van de Korenmarkt en de St.-Jacobstraat, dus op een welgelegen plaats voor de handel. Hij geeft aan dat de Abdij van Vaucelles dit huis heeft aangekocht in 1263. Hij verwijst hierbij naar bet Archief in Rijsel, maar vermeldt geen oorspronkelijke teksten.
- Stéphane Lebecq (3) vermeldt in 1263 de aankoop van een huis in Damme door de Abdij van Vaucelles, maar van een naam voor dit huis is in dit jaar geen spraak. Dezelfde auteur vermeldt echter dat Vaucelles in 1273-74 het huis genaamd Cranenburg verwierf van een vrouw die haar schulden niet kon betalen. Ook hi 3 verwijst naar het Archief in Rijsel, zonder oorspronkelijke tekst aan te halen.
- Maurice Coornaert (4) deelt mede dat, toen de Abdij van Vaucelles haar 3 hofsteden in Knokke-Westkapelle in april 1263 verpachtte aan Alim, poorter van Damme, en aan de gebroeders Klaas en Willem van Oostkerke, er op de pachtbrief werd bepaald dat de pacht in twee jaarlijkse betalingen moest vereffend worden in Damme of op het hof van de Keuvele in Knokke.
- De tekst die Eerw. Heer Lowyck ons bezorgde werd gepubliceerd door E. de Cousemaecker (5). Daarin wordt vermeld dat Kzteline Clais en haar zoon "gaven (een) wettelike ghifte ... ter kerke boef van Vauchelles (d.i. ten voordele van de Abdij van Vaucelles), op 22 juli 1286. Deze wettelijke gifte bestond uit:
a/ drien delen van den huse Cranenburg;
b/ al den huus dat bachten aen dat selve huus van Cranenburg staet dat bi wilen was ver Gheilen Van den Dauwe;
c/ al den rechte dat si adden in die voorseide huse die welke staen binnen den scependoeme vanden Damme.
Uit de tekst medegedeeld door A. Lowyck blijkt dat de Abdij van Vaucelles in 1286 drie delen van het huis Cranenburg verkreeg. Maar hoeveel andere delen van dit huis toen, al dan niet, reeds in het bezit waren van de Abdij van Vaucelles, wordt niet medegedeeld. Eén feit is zeker: de abdij verkreeg het huis Cranenburg minstens in tweemaal en pergedeelten.
In de middeleeuwen was het een veel voorkomend feit 'dat een huis aan verschillende personen toebehoorde, die er elk een deel in bezaten. In veel gevallen konden de erfgenamen elkaar bij gebrek aan geld niet uitkeren en bleven veel eigendommen in onverdeeldheid.
Uit de tekst van M. Coornaert blijkt dat in 1263 de Abdij van Vaucelles een plaats of een huis had in Damme, waar de pacht van de bezittingen in Knokke kon ontvangen worden. Dit feit wordt bevestigd door J. Noterdaeme en S. Lebecq, die zeggen dat de abdij in 1263 een huis kocht in Damme.
Uit die verschillende mededelingen blijkt dat de Abdij van Vaucelles binnen Damme minstens twee huizen bezat die ze per gedeelten had aangekocht wellicht in 1263, in 1273-74 en in 1286.
Ter inlichting van onze lezers vermelden we hier de andere bezittingen die de Abdij van Vaucelles in onze streek bezat en wanneer ze deze verkreeg, volgens het aangehaalde artikel van S.Lebecq.
- In de omgeving van Zaamslag: +/-125 gemet geschonken door Zeger van Gent in 1237.
- De abdij kocht in Knokke in 1255 in ongeveer 300 gemet aan Walter van Gistel, namelijk de Keuvelhoeve.
- In 1261 kocht Vaucelles van Filip van Poele 9 gemet in de omgeving van de Keuvelhoeve.
- In de omgeving van Aardenburg verkreeg de abdij van Margareta, Gravin van Vlaanderen, 40 gemet moere in 1266.
- De abdij kocht nog 20 gemet moere in de omgeving van Aardenburg in 1277.
- En tenslotte verkreeg Vaucelles in 1275 nog 50 gemet gronden in de Nieuwe Polder te Lapscheure, van dezelfde Gravin, aan een voordelige prijs.
De Cisterciënzerabdij van Vaucelles had echter al heel wat vroeger kennis gemaakt met de Polders, volgens E.H. Paul Declerck (6). Graaf Boudewijn IX had aan de abdij gronden geschonken in de streek van Ossenisse, die door Vaucelles in 1218 verkocht werden aan de Abij ter Duinen. In 1256 echter wilde Vaucelles deze gronden, die volgens jongere gegevens 300 gemet groot waren, terug in bezit krijgen, maar gelukte daar niet in.
E.H. Noterdaeme zegt, in zijn hoger vermeld artikel, dat de Cisterciënzerabdijen van ter Doest en van Vaucelles schapen kweekten en handel dreven in wol, en dat het huis Cranenburg in Damme op een geschikte plaats lag om handel te drijven.
De bedrijvigheid van Vaucelles in onze streek, begon in 1255 met de aankoop van de Keuvele. Het volgend jaar probeerden ze hun vroeger bezit bij Ossenisse terug te krijgen. Nadien volgden andere uitbreidingen tot in 1277.
De bezitting bij Zaamslag was een toevallige schenking in 1237. En vermits het bezit bij Ossenisse in 1218 verkocht werd, schijnt Vaucelles er op dat ogenblik nog niet veel belang aan gehecht te hebben.
Handel drijven blijkt ook niet onmiddellijk de bedoeling geweest te zijn van de Abdij van Vaucelles, vermits zij de hoeve "de Keuvele" in Knokke, die ze in 1255 en 1261 gekocht hadden, reeds in 1263 voor 9 jaar hebben verpacht aan Alim uit Damme en aan Willem en Niklaas van Oostkerke (zie Lebecq en Coornaert).
De handelsaktiviteit van Vaucelles kan, voor wat de Keuvel betreft, dus maar begonnen zijn bij het einde van die pacht in 1272.
Hier volgt dan de gewaardeerde mededeling van E.H. A. Lowyck.
* * * * *
* *
In 1286 werd Cranenburg in Damme aan de Abdij van Vaucelles geschonken. De schenkingsakte werd door E. de Coussemaker gevonden in het archief van het Noorderdepartement en uitgegeven in de "Annales du Comité Flamand de France" (7). Doordat praktisch geen van onze leden dit tijdschrift bezit en het zo moeilijk bereikbaar is, werd het raadzaam geacht, om de tekst hier te laten volgen. Drie schepenen zijn van elders bekend:
1° Jan die Cosere werd vermeld in 1282 (8);
2° Segard Van Zicele: G. Demay vermeldde in 1273 het zegel van die Segard van Sysele (9);
3° Stasin Van den Rystune wordt vermeld in 1299 door L. Macquet (10), door V. Gaillard en door De Flou (11) als Eustasse de Rustune, bourgeois dou Dam".
Hier volgt de schenkingsakte :
1286, 22 Juillet - ACTE DE DONATION EN FAVEUR DE L'EGLISE DE VAUCELLES.
"Wie karstiaen ser boidekins soene, Jan die Cosere, Martin die Sceppere, Segard van Ziecele ende Stasin Van den Rystune scepenen van den Damme, doen te wetenne allen den goenen die dese lettren sullen sien hof horen lesen: wat ver Kateline Clais, wedewe Utenhoeke, ende meester Symon, hare soene, gaven vor ons alse vor scepenen van den Damme, wettelike ghifte ende halen broeder Jhanne den Candelier, convers van Vaucheles ter kerke boef van Vaucheles, van den drien delen van den huse van Cranenburg ende van al den huus dat bachten aen dat selve huus van Cranenburgh staet, dat bi wilen was ver Gheilen Van den Dauwe, ende van al den rechte dat si adden in die vorseide huse die welke staen binnen den scependoeme van den Damme. Ende die welke drie deel van den huus van Cranenburg ende twelke vorseide huus datter bachten an staet ende al trecht dat Mere in adden, die vorseide kerke van Vaucheles adde ghegheven diere Kateline en meester Symoene, haren soene vorseit, te hebbene, te houdene ende te besittenne te hare twier live. Ende die ver Kateline ende meester Symon, hare soene vorseit, bekenneden vorn ons dat die hofstede daer dat vorseide huus van Cranenburg up staet es sculdich den grave van Vlaendren tvelef scele (12 schellingen) ende sesse peneghe (6 penningen), ende anderseens viertich sceleghe elx jaers teminmeer boef. Ende die hofstede daer tvorseide huus up staet, dat was ver Gheilen Van den Dauwe bachten den huse van Cranenburgh, es sculdich der kerke van der Does twintich sceleghe, ende den Heleghen Gheest van den Damme achte ende twintich peneghe elx jaers teminmeer boef. Ende die vorseide Kateline ende meester Symonn hare soene vorseit, hebben belovet ende ghewed dien vorseiden broeder Janne te diere vorseider kerke boef ons dat, ware dat zake dat jemene (iemand) wettelike mochte ghetoghen ende ghehalen dat die vorseide hofsteden meer renten sculdich waren dan die rente vorseit, dat die vorseide kerke daerop scadeloes ende vri souden houden. Ende omme dat dese vorseide sticken wel wettelike voer ons ghedaen waren, alse vor scepenen van den Damme, ende wiere over wiere over waren gheroupen alse scepenen, so hebben wie dese lettren ghezeghelt, uuthanghende met onsen zeghelen, die waren ghegheven int jaer Ons Heren, als men screef dusendich twe hondert vierwarven twintich ende sesse up sinte Marien-Magdalenen daghe.
Voetnoten
- R. Vandenberghe,"Damme", Uitg, V.T.B.1956, a) p. 112, b) p. 120 De Korenmarkt en de St.-Jacobstr. vinden we o.a. op de plans van Damme door J. van Deventer, P. Pourbus, Lobbrecht.
- J. Noterdaeme, Jacob van Maerlant en “Het leven van de H. Clara”, Hand. Soc. Em. Brugge, deel XCV nrs 3 à 4, 1958, p. 97.
- Lebecq, Les Cisterciens de Vaucelles en Flandre maritime au 13e siècle, Revue du Nord, 1972, nr 215, p.371-384.
- M.Coornaert, Knokke en het Zwin, Lannoo 1974, Hoofdstuk IV, paragrafen 5 en 6, p. 151-158.
- E. de Cousemaecker, Acte de donation en faveur de l’Eglisede Vaucelles, Ann. Corn. Flamande de France, 1, 1853, p.244-2447.
- P. Declerck, O.-L.-Vrouwkapittel te Kortrijk en de Cistercienzers, Album Jan De Cuyper, uitgave Leiegouw 1966, p. 155-165.
- E. DE COUSSEMAKER, "Chartes", Annales du Comite Flamand de France, I (1853), biz. 244-246.
- K. DE FLOU, "Woordenb. der Topon.", Brugge 1923, dl. 3,kol 95: "Jehan le Cosere b(ourg.) dou Damn19 jan 1282 (Chir, Ypres".
- G. DEMAY, "Inventaire des seaux de la Flandre", Parijs 1877, dl.I, blz. 476 DE FLOU,a.w., dl.15, kol.657.
- L. MACQUET, "Histoire de la ville de Damme, de ses institutions civiles et politiques et de ses monuments", Brugge 1856, blz. 237 DE FLOU, a.w., dl.13, kol.860.
- GAILLARD,"Mon. Comtes de Flandre", blz.21 geciteerd volgens DE FLOU, a.w. dl. 13, kol. 860.