De Burgerlijke gemeente - Deel 1
Hoofdstuk 1 - Naam en Oorsprong
1. De Naam.
Het oudste ons bekende document waar de naam van Westkapelle in voorkomt, dagtekent van 1110. Baldrik, bisschop van Doornik, bevestigde te dien jare de bezittingen der abdij van St Kwienten—ten—Eilande. Onder deze staan vermeld: “In Vlaanderen aan de zee, het altaar van Oskerke (Oostkerke) met de kerk en vier kapellen, de eerste te “Wulps” (Wulpen) die in een eiland ter zee gelegen is, de tweede te “Lapscures", de derde te “Murkerka”, de vierde te “Was" (1),
De kapel te Was wijst op Wascapelle, nu Westkapelle, In jongere oorkonden luidt het Waescappelle, Waestcappelle, zo in stukken van 10 april 1409, 25 juni 1410, 26 september 1412, die betrekking hebben op de heropbouw van de vernielde toren van Westkapelle waarover verder. Menigmaal in ommelopers der kerk— en diseigendommen ten jare 1510 en 1527 opgemaakt, leest men Waescappelle (2). Nog komt die schrijfwijze voor in 1636 op een zerk ter kerk ingelast,ook in grafschriften die eertijds op het nu verdwenen kerkhof voorhanden waren (5). Eenmaal zelfs in een document van 13 wedemaand 1424 lezen we Wasschcapelle (4),
De benaming Was—, Waes—, en Waestcapelle is heden onbekend, doch, zij voert ons terug tot de eerste naam die aan de ontstane parochie door de stichters
zelf ongetwijfeld geschonken werd.
De naamvorm wijst op een christen oorsprong en leidt ons tot de achtste, negende of tiende eeuw terug, toen in onze streken een aantal parochiën ontstonden in wier namen als samenstelling de woorden kapelle of kerke voorkomen. Ze liggen vooral in het noorden van Vlaanderen langs het Noordzeestrand, een streek die uit de zee gewonnen is, waar de schorren en moeren door indijking en wateringen tot polders moesten herschapen worden, vooraleer de bewoners er een vaste zate konden kiezen.
Waarom aan de nieuwgestichte kapel de naam van Was, Waes gegeven? Het oude was, waes, waze, in‘t Frans tot “vase" overgegaan, betekent modder,slijk(5)
Waskapelle was dus een kapel die in een slijkachtig, moerassig oord gesticht was. Die uitlegwijze stemt overeen met de betekenis der bijgevoegde naamvormen die het hogeraangehaalde document van 1110 opgeeft, Murkerka (Moerkerke), de kapel in de moere, Oskerke, de kerk in de oos of oze, in de water— of slijkgrond, opgebouwd.
Terecht oordelen wij, gaven de stichters aan onze kapel de naam van Was— of Waescapelle. Immers ten tijde van haar opbouw bood de streek waar zij tot stand kwam, niets anders dan poelen en moerassen tussen dewelke hier en daar een strook droog land te voorschijn kwam. Begin 5e eeuw doorbrak de Noordzee haar oevers en vloeide Vlaanderen in tot over Damme en Brugge. Gedurende drie, vier eeuwen overspoelde zij tweemaal daags al de landen die een weinig boven het peil der lage tijd lagen, terwijl het water de lager gelegen gronden gans bedekte (6). Toen de zee, ten gevolge van de stromingen van ebbe en vloed, binnen haar palen teruggetrokken was, kwamen hier en daar volksnederzettingen tot stand.
Zij waren het, die de eerste dijken opwierpen om de door hen gekozen bakermat tegen de overstromingen te beveiligen, en die de oudste dorpen langsheen de noordzeekust vormden.
Wie de oude ommelopers van Westkapelle wil doorbladeren, zal er de sporen van de voormalige toestand der streek weervinden. Daar komen nog namen voor die aan de moerassige bodem van eertijds en aan de verleden indijkingen herinneren: het hof ten Poele, de Paddenaert, de Vardenaerspolder, de Baespolder, de Burkelpolder, de Robbemoreelpolder, de Greveningepolder, de Calverkeedijk, de Craghendijk, de Oostdijk, de dijk van Greveninge, de Ceuveldijk, de Brooloos— of Brooselosedijk, Reygaersvliet, Roomsvliet, Loonisvliet, het oude Zwin en meer andere (7).
Heden nog luidens de aantekeningen op het grondplan van Westkapelle zijn het merendeel der gronden enkel drie meter boven het gemiddelde tussen het hoog en laag water der zee verheven; in de nabijheid der dorpsplaats ligt hier en daar de bovengrond enkel twee meter boven dit peil (8).
De parochiekerk heeft ongetwijfeld de plaats van de kapel ingenomen, die ten jare 1110 bestond. In 1908 en volgend jaar herstelde men de oude kerk en voegde er een nieuw deel aan. Om in het aangemaakte deel te treden, daalt men langs verscheidene trappen af. Nog dieper dan dit nieuw deel stond de oude kerk of kapel, daar de grondzuilen der pijlers, waaronder de voormalige kerkvloer ligt, bij de herstelling in de kerkbodem bedolven bleven. Dus mogen wij besluiten dat de eerste kapel ten minste twee meter beneden de tegenwoordige bovengrond stond.
De voorgaande beschouwingen schijnen ons de naam van Was— of Waescapelle aan de eerste christen bakermat geschonken, volledig te wettigen, want hij herinnert aan de moerassige, slijkerige bodem die uit de boezem der zee geboren was.
Gedurende de loop van de 17e eeuw schreef men nog soms Waestcappelle. Heden is die schrijfwijze gans vergeten en door Westkapelle vervangen; ook de gesproken taal heeft die vorm aangenomen. Ons komt het duister voor hoe die latere benaming ontstaan is. Mogelijks zal de een of andere gemeente- schrijver, wie de oorspronkelijke naam onbekend was, aan Oostkerke gedacht hebhen; doch gezien de wederzijdse ligging der beide plaatsen is de vorm Westkapelle niet te wettigen. Oostkerke ligt niet ten Oosten van West- kapelle en dit dorp ligt niet ten westen van Oostkerke. De naam Oostkerke, luidens het hogeraangehaalde document, is ook een misvormde benaming, uit Oskerke ontstaan.
2. De Oorsprong.
Benediktijnermonniken der abdij van St-Kwientens—ten—Eilande hadden hun woonstede te Oostkerke nabij de hedendaagse wijk Eyenbroeke gevestigd. (9)
Wat we nu in de missielanden, zoals in Kongo zien gebeuren, zal bij onze voorouders beoefend zijn geweest. De kloosterlingen landden hier aan om de nog heidense volksnederzettingen te beschaven, ze tot de ware godsdienst over te brengen en hun de akkerbouw aan te leren.(10) De oude lieden die de wijk van Eienbroeke bewonen, bewaren nog het meer en meer wegstervend aandenken van de voormalige kloosterhoeve en vertellen dat daar voortijds te midden van een uitgestrekte weide die aan het oude Zwin paalde een kapelleke stond (11).
De geloofszendelingen doorliepen de poelen en moerassen die de Zwene en haar vertakkingen bezoomden. Waar zij een volksplanting ontdekten, stichtten zij een kapel. Zo kwamen onze oude christene dorpen tot stand te Moerkerke, te Lapscheure, op het later in de golven verzwolgen Wulpen, te Westkapelle.
De Benediktijnerpaters, gissen wij, verbleven hier tot op het einde van de 12de eeuw en keerden toen naar hun moederabdij terug. Voortaan zouden wereldlijke priesters hun heilige taak voortzetten. Wanneer Waescapelle tot parochie verheven is, weten we niet. Uit een oorkonde van 1330 vernemen we dat de parochie bestond en door een pastoor en een kapelaan bediend was (12). Wat later, in een document van 22 oogst 1343, staat E. H. Petrus de Serrone, als kapelaan van Waescapelie aangewezen (13).
Wij weten niet of bij ieder der hogergenoemde kapellen een kloosterling bestendig zijn verblijfplaats hield. Mogelijks kwam een monnik op zon- en heiligdagen de kleine kudde bezoeken om voor haar het H.Misoffer op te dragen, haar de waarheden van de H.Godsdienst te prediken en ze door de H.Sacramenten te versterken.
Voegen wij hierbij dat op onze hedendaagse grondkaarten een weg aangetekend staat die de naam van “Sabsweg”, de weg van de abt, draagt.
Hij loopt door het grondgebied van Oostkerke, Hoeke en Westkapelle (24).
Het dorp Westkapelle lag bij zijn ontstaan op geringe afstand van het Zwin, de beroemde zeearm die de Noordzee met de steden Sluis, Damme en Brugge in
de Middeleeuwen in verbinding bracht. Nog doorsnijdt een brede ader, nu de Zwinnevaart, eertijds het oude Zwin genaamd, het ganse grondgebied van de
gemeente; een tweede waterloop breder dan voorgaande, op de militaire kaart met de naam Kanaal van Hoeke bestempeld, komt er zich aanvoegen en dient ten dele als zuidergrens der gemeente (15)
De zeevaart stond te nauw in verband met de bloei der stad Brugge, opdat zij niet al haar zorgen er zou aan besteed hebben. Ten gevolge van de stromingen van de watervloed en de zandbanken was de Vlaamse kust niet zonder gevaar voor de scheepvaart. Daarom bouwde men ten jare 1411 op de hoogte van Westkapelle een vuurbaken, waarvan het licht in de richting van de Peerdemarkt straalde, die destijds als een geduchte klip bekend stond. Dit aangelegen werk kostte aan de stad Brugge een som van 2400 ponden parisis (16).
HOOFDSTUK II. - In de loop der Tijden
1. Westkapelle in de Kastelnij van ‘t Brugse Vrije.
Tot aan de Franse Omwenteling werd Westkapelle onder de burgerlijke parochiën die in de Kastelnij van ‘t Brugse Vrije lagen onder het Ambacht van Oostkerke gerekend.
Het Brugse Vrije, uit het grondgebied van ‘t Graafschap Vlaanderen gevormd, kwam ten jare 1190 tot stand; Philips van de Elzas, graaf van Vlaanderen,
schonk aan de nieuw ingerichte Kastelnij haar eerste Bestuurswet of Keure, later in 1528, door graaf Lodewijk van Nevers bevestigd. De bewoners van het Brugse Vrije dragen in de oorkonden de naam Vrijlaten en Vrijlatessen (17).
Het ambacht van Oostkerke omvatte de parochiën van Oostkerke, St Catharina bij Damme, Lapscheure, Hoeke en Westkapelle (18), De parochie was bestuurd door één, soms door twee hoofdmannen onder de meest invloedhebbende burgers door de Burgemeesters en Schepenen van ‘t Vrije gekozen; het tijdstip van hun bestuur was onbepaald; ze waren door een ontvanger en een officier van politie bijgestaan. De ontvanger maakte de jaarrekening op, die aan de goedkeuring van twee schepenen van ‘t Vrije door een pensionaris of schrijver—rechtsgeleerde bijgestaan, telken jare onderworpen werd. Het aanbod der rekening geschiedde gewoonlijk ter parochie, in ‘t bijzijn van de hoofdman, de pastoor en de voorname parochianen. Ieder jaar reisden de hoofdman, en de ontvanger naar Sluis om er in de handen van de Algemene Ontvanger der Kastelnij het aandeel te storten dat Westkapelle in de algemene uitgaven moest bijdragen. Hoofdman, Ontvanger en Politiebeambte staan als bezoldigden in de rekeningen aangemeld, de eersten genoten een vastbepaald inkomen; de officier van politie ontving zijn loon in evenredigheid van de dienst die hij ten voordele der parochie verrichtte. Een belasting op de bebouwde landen bracht de som der ontvangsten voort. Het schependom bepaalde jaarlijks het aandeel dat ieder landbouwer voor een gemet lands te betalen had. De eigendommen van kerk en dis bleven onbelast (19).
Om de inning der belasting gemakkelijker te voltrekken had men de parochie in 26 wijken of hoeken verdeeld, wier namen volgen: Oostpoelhoek, Westpoel-hoek, Mestaerthoek, Craeghenhoek, Schoenmaeckershoek, Palinckhoek, Calver-keethoek, Grootreygersvliethoek verdeeld in Oosterse en Westerse, Dorphoek, Kerkhoek, Zaelhoek, Grote Paddenaere, Kleine Paddenaere, Molenhoek, Brugse Polder, Boudewijn Butspolder, Oostschilleman, Westschilleman, Valckaerts-gote, Klein Reygaertsvliet, Oostijfhoek, Cortewaeghenhoek, St- Annekerck-hoek, Crommendijk, Strijbilck (20).
Bemerken we dat de parochierekeningen menigvuldige uitgaven ten voordele der priesters en kerkbedienden bevatten omdat deze dienst aan de parochia-nen, de inwoners van Westkapelle als burgerlijke gemeente beschouwd, enig voordeel verschafte.
Overlopen wij de rekening van 1785. De parochie betaalde in dit jaar aan de pastoor Heer en Meester Jacob Byntyen, twee ponden groten voor “het logieren der stationarissen”, het herbergen der Paters die op de Hoogdagen en de 0mmegangdag predikten en biecht hoorden, - 2 ponden 10 schellingen groten voor Catechismusprijzen, - 1 pond 3 schellingen 4 groten voor de pestmissen en de missen op St—Hubrechts — en Sint—Elooisfeest, 1 pond groten voor 't prediken van de “Passie Ons Heeren Jesus Christi omtrent Paesschen”. Zij betaalde aan de kapelaan, heer en meester Petrus Costers, 30 ponden groten toegestaan door ‘t collegie ‘s Lands van den Vrijen voor “zijne diensten, missen, biecht horen, berechtingen”;- aan de koster Jozef Vermeille, 1 pond, 12 schellingen en 6 groten om het luiden van de bede-klokke ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds, - 1 pond. 7 schellingen 6 groten om ‘t luiden en dienen der dagelijkse missen, - 1 pond groten voor het luiden en dienen der vroegmis en andere missen op de zon— en Heilig- dagen, - 8 schellingen 4 groten om het luiden, dienen en zingen der Pest-missen, der St.- Hubrechts— en St.- Elooismissen. Aan dezelfde betaalde zij 5 ponden groten omdat hij het onderwijs bezorgde aan de arme kinderen en daartoe schoolboeken, papier, pennen en inkt leverde,- ook 3 pond groten om het bezorgen van de horlogie in de kerktoren en 6 ponden groten om het be-spelen van‘t kerkorgel.De blazer Jacob Schaubroeck kreeg 15 schellingen gr.
De hogervermelde rekening bevat nog de volgende post: “Betaelt aan Benedictus Neyts, herbergier, 2 pond gr. voor costen en thaire te zijnen huyze voor de vaendraghers naer de processien op H. Sakramentsdagh en de kermisdagh.” Uit twee posten der zelfde rekening vernemen wij dat hongerige wolven destijds de streek doorliepen en onveilig maakten. Immers de ontvanger betaalde aan Engel. Vermeire, winkelier, 9 schellingen gr. voor 2 pond buspoeder, geleverd ande parochianen als zij ter wulvejacht geweest hebben. De klopjacht zal goed uitgevallen zijn daar Benedictus Neyts 2 pond gr. ontving voor een ton bier “ghedronken door al de parochianen als sy te retoure quamen vande selve wulvejacht op 16 meye 1758,” Het getal der gedode wolven wordt niet vermeld.
Luidens dezelfde rekening schonk de parochie 2 pond gr. aan de Wwe van Joannes van Thorre, vroedvrouw, om het bijstaan der armen. Ten jare 1758, herstelde men het schoollokaal dat aan de gemeente toebehoorde. De abt van Sint—Kwientensabdij, als parochiestichter, had naar de rechtsgewoonten of costumen van die tijd recht op de vleestienden op ‘t grondgebied van Westkapelle. Een post der rekening maakt er melding van en licht ons in dat de parochie 1 pond zes schellingen acht groten betaalde “aen den abt van St Quintin als redemptie (afkoopprijs) van een jaar vleesthiende ten laste deser parochie”. Voegen wij hierbij dat de kerk aan dezelfde abt, parochie-stichter, telken jare als patroonsschapsrecht 33 schell. 3 deniers parisis betaalde. Die aantekening ontdekten wij in een register dat omtrent het jaar 1395 opgemaakt werd (21).
Een aantekening uit de parochierekening van 1635—36 vermeldt ook dat de parochie aan de pastoor telken jare een toelage schonk om aan de geestelijken die op de ommegangsdag de processie met hun tegenwoordigheid vereerden, een ontbijt te bezorgen. Die merkwaardige rekening herinnert meteen in menigvuldige posten aan het diepbedroevend oorlogstijdstip dat onze voorouders toen beleefden (22).
In de geschiedenis van Vlaanderen draagt het de naam van ongelukseeuw en sleepte aan, met tussenpozen, van 1635 tot 1713. Doch op ‘t grondgebied van
Westkapelle grepen geen erge oorlogsfeiten plaats; enkel herdenken onze documenten enkele kosten die de parochie ten gevolge van krijgsbewegingen of van het herbergen der soldaten te onderstaan had. Overlopen wij de hogeraangehaalde rekening. De kastelnij van ‘t Vrije betaalde, ten jare 1636, 22 ponden gr. voor tere van soldaten.- De parochie voor de voeding van de bootsgezellen, die te Knokke lagen, 4 ponden groten; het Vrije dezelfde som. Om de bevoorrading en het vervoer der munitiën te vergemak-kelijken delven de soldaten ten jare 1627 een vaart, de St—Paulusvaart, tussen de forten van St-Izabella en St-Paulus op het grondgebied van Knokke. Om de dienst te verrichten stelde de krijgsoverheid een bende bootsgezellen aan, ten getale van dertig onder het bevel van een luitenant (23). Nog staan de volgende betalingen ingeschreven: 17 schellingen 6 groten aan Jacques De Beer over de levering van vlees aan Ierse soldaten;- 1 pond 10 schellingen groten aan Michiel Pantens op ’t fort St- Izabella, over de levering van brood, bier en kaas aan de soldaten van de sergeant— majoor Van Maldeghem die naar ‘t voornoemde fort kwamen;- 2 pond 8 schell, groten aan de ruiters van de kapitein de Camargo die verscheidene malen aan de heer Colonel van de Ierse soldaten brieven brachten; 6 schell.8 gr, aan Jaques Lanschoot wagenmaker voor het vermaken van het wachthuis dat in het dorp stond;- aan Frans Schilleman, strodekker, 2 pond 10 sch. gr. voor het dekken van de grote schuur van Westkapelle om er de paarden der ruiterij te herbergen;- 16 schell. 8 gr aan Willem Steenwerkers voor levering van stro;- aan Adriaan Van Huulendonck 2 p. 8 sch. gr. voor levering van brood, het herbergen en laten grazen van paarden. De verdere voeding der paarden: haver, boonschoven, tarwebouten viel ook ten laste der parochiekas.
Om de hogere overheid ten voordele der gemeente gunstig te stemmen vergaten de hoofdmannen de geschenken niet: Kapoenen en kiekens die 5 pond 8 schell.
kostten, zonden zij op vastenavond naar de heer Gouverneur van Sluis; zij begiftigden ook met wild de graaf van Fonteyne (24) en andere in de rekening niet genoemde personen. Een woord vanwege de bevelhebber van Sluis was voldoende om aanstonds enig wild te ontvangen.
Het ware overbodig over dit onderwerp verder uit te weiden en uit de volgende parochierekeningen meer aantekeningen die de oorlog betreffen over te schrijven.
2. Westkapelle en de Franse Republiek.
De Kastelnij van 't Brugse Vrije bleef tot aan de Franse Omwenteling in stand. Door een wet van 7 vendémiaire, jaar 4 (28 sept. 1795) werd België bij de Franse Republiek ingelijfd. De parochie behoorde voortaan hij het departement der Leie onder het arrondissement Brugge; zij was de zetelplaats van het kanton Westkapelle, dat zijn rechtsmacht over Knokke, Hoeke en Westkapelle uitstrekte; daarom gaf destijds het volk haar de grootse naam van “Hoofdstad van het Noorden” .
Vier personen stonden aan het hoofdbestuur van het kanton, een President of Voorzitter, een Eerste—Secretaris of geheimschrijver (secrétaire en chef), een commissaris der uitvoerende macht (commissaire du pouvoir exécutif), een agent of maire. In de rekeningen van 1795, 1797, en 1798, staan aangewezen als voorzitters: Frans Gheyle, De Bock en D’Hert, als secretaris C.J. Descourouez; als kommissarissen: Jan Baptiste Verburgh en de Cruenaere, als agent der municipale administratie van 't kanton Westkapelle of als maire, hoofd der gemeente: Frans Van Houtte, Rotsaert, Jozef Grauwet; een stuk van 1800—1801, 9e jaar der republiek, tekent Jan Semein als maire aan, en Jacques Dickx als adjoint of bijgevoegde maire (25),
Voortaan verdween op burgerlijk gebied de naam van parochie om door deze van Commune vervangen te worden.
Het plaatselijk archief van ‘t kanton Westkapelle, onder de Franse Repub1iek, ontdekten wij niet, hoewel dit archief in andere plaatsen, zo voor 't kanton Damme te Damme, zorgvuldig bewaard wordt. Het kerkarchief zal deels de leemte aanvullen (26).
3. Westkapelle onder Holland
Op 16 december 1814 bij beslissing in ‘t Kongres van Wenen genomen, werd België met Holland verenigd en het jaar nadien greep te Brussel de inhuldiging plaats van Willem I als koning der Nederlanden en van het Groothertogdom Luxemburg. Het kanton van Westkapelle was enkel gemeente, het departement der Leie de provincie West—Vlaanderen geworden.
Over het tijdvak der Nederlandse hereniging, die tot 1830 duurde, vonden wij in ‘t gemeentearchief bijna geen oorkonden.
4. Westkapelle onder België.
Op 4 november 1830 bewrochten de gevolmachtigden van Frankrijk, Engeland, Rusland, Pruisen en Oostenrijk te Londen de scheiding tussen Holland en België.
Leopold I vierde op 21 juli 1831 te Brussel zijn plechtige intrede als koning van ons onafhankelijk vaderland.
De 29 augustus 1834 was voor de gemeente Westkapelle een roemrijke dag. De koning van België vereerde ze met zijn vorstelijk bezoek. Gedurende de maanden juli en augustus bezocht Leopold I de steden van Vlaanderen (27). Vergezeld van de burgemeester dier stad, reisde hij naar Knokke, vooral met het inzicht een overzicht te nemen van het nog overblijvende deel van ‘t Zwin en van het bolwerk, het Leopoldfort, dat in de nabijheid der Hazegrassluis in 1832 opgeworpen geweest was om de inloop van de zeeader aan de Hollandse schepen te beletten, Men beleefde toen in de Noordhoek van Vlaanderen een woelig tijdstip omdat Holland de door de mogendheden besliste scheiding weigerde te erkennen. Vandaar een aanhoudende troepen-beweging, vooral te Westkapelle, wiens grondgebied aan Nederland grensde. Verhalen wij een enkel feit. In augustus 1831 vaarde een vijandelijke kanonneerboot staande onder het bevel der luitenanten Borricus en Van Maldegem de zeeader in. De vijand had het inzicht de Hazegrassluis te beschieten en te vernielen. Lukte hij, de zee liep het land in en de landerijen van Westkapelle en omliggende gemeenten lagen overstroomd. De aanslag mislukte en de kanonneerboot werd door het geschut van ’t Hazegras-fort in de grond geboord. Intussen grepen op 5 en 6 oogst schermutselingen plaats tussen de Hollandse Voorposten en een afdeling voetvolk dat uit Brugge hierheen gezonden was; ook nam de burgerwacht die kwam opgericht te worden, deel aan de strijd, Op zekere dag lukte het de Hollanders het huis van de sluisbewaker, J.Vervaecke, in brand te steken en er gans de inboedel te vernielen (28).
Van november 1830 tot november 1832 was het dorp Westkapelle door Belgische troepen bezet; de leer— en werkschool diende er als kazerne (29).
De onrustige toestand sleepte aan tot in 1839. Uit een verslag der zitting van de gemeenteraad op 18 mei vergaderd, vernemen wij dat voortdurend de nachtpatrouilles behoorlijk ingericht waren doch dat binst het voorgaande wintergetijde geen geval van onrust zich had voorgedaan. De burgerwacht was ook te Westkapelle tot stand gekomen, doch stond nog in oktober 1838 zonder wapens en zonder kledij. Toen ze het Hazegras— of Leopoldsfort opmaakte, had de krijgskunde de vereisten der landbouwbeweging uit het oog verloren. Immers op 29 maart 1838 dienden de landbouwers bij de arrondissements-kommissaris klachten in, omdat zij met hun wagens en paarden door het hekken van ‘t Hazegrasfort niet konden voorbij rijden (30). Het jaar nadien werd het bolwerk gesloopt. Heden is het door een pachthoeve vervangen, in wier muren nog sporen van het verdwenen fort te vinden zijn; ernevens liggen de overblijfsels van de Hazegrassluis in 1784 opgemaakt en sedert 1872 buiten werking gevallen (31).
Wij voegen hier de lijst bij der burgemeesters met het tijdstip hunner bediening naar de onvolledige inlichtingen die wij in de plaatselijke documenten vermochten op te sporen. Onder de Franse Republiek noemden zij maire, onder het Hollands bewind meier.
1795 Frans Van Houtte, maire
1797 N. Rotsaert, maire
1798 Joseph Orauwet, maire
1800 - 1801 Jan Semein, maire
1806 Jan Mengé, maire
1813 Jan De Leyn, maire
1814 - 1815 en 1819 - 1825, Louis Meysman, meier
1823 - 1830, Pieter Jacob Vermeire, + 25 mei 1835, meier
1830 - 1836, Frans Jacob De Langhe, die Zijne Majesteit Leorold I in 1834 verwelkomde
1836 - 1869, Napoleon Pieter Van Rolleghem, + 19 februari 1874
1869 - 1877, Frans Mareydt, + 27 mei 1877
1877 - 1882, Leonard Verschoore
1885 - 1886, Jan Baptiste Deckers, + 20 december 1886. Na Verschoore oefende hij het ambt uit van dienstdoende burgemeester.
1886 - 1895, Frans Slabbinck
1895 - 1904, Désiré Wallays, + 20 januari 1905
1904 Camille Braet
HOOFDSTUK III. - Oude Namen
— Laten wij nu twee documenten van 1510 en 1527 (32), die over de eigendommen van kerk en dis handelen, overlopen om er de oude namen op te zoeken van polders, dijken en wegen, waterlopen, heulen en bruggen, wijken, voorname plaatsen, woonsteden en stukken land.
1. polders.
Beide documenten geven de namen op van Vardenaerspolder en Baespolder; de eerste lag in de watering van Groot Reygaertsvliet ten noorden van de kerk, de tweede, ten oosten van de kerk in de watering van Greveninge. Later komen er vier polders bij, die bij de indijking der aanslibbingen van het Zwin ontstonden: de Robbemoreelpolder, de Greveningepolder, de St-Anna-polder, de Burkelpolder, die alle op de moderne militaire kaart aangetekend zijn. De twee eerstgenoemden staan er niet meer aangeduid (35).
2. Dijken.
- De Calverkeedijck. Wij beschouwen de Calverkeedijck als een der oudste indijkingen van de streek, omdat hij als scheidspaal dient aan de vele grondpercelen, die langs beide zijden van de dijk 1iggen; zo schijnt hij de kavelverdeling der gronden voorafgegaan te zijn. De naam die hij draagt zal misschien zo oud niet zijn als de dijk zelf, maar afstammen van de naam van een heerlijkheid, het hof ter Calvekete, dat nabij de dijk, op het grond-gebied van Westkapelle tot stand kwam.
- De Craghendijck. Ook in andere documenten de Craeyendijck. Wij lezen in de ommeloper der kerkeigendommen, nummer LXIII: " 1 gemet 5 roeden vrijlands, verre noordt vander Kercke in Vardenaerspoldere, metten Oosthende anden Craghendijck”. In een ommeloper der parochie Knokke in 1682 opgemaakt, komt ook de Craeghendijck voor. Hij strekte zich dus uit over het grondgebied van Knokke en Westkapelle en doorliep het 5e en 4e begin der Watering van Groot Reyghaertsvliet, doch de juiste ligging van die dijk vermogen wij niet aan te wijzen. Wij vermoeden dat nog een deel van die dijk op Westkapelle bestaat, liggende tussen de Isabeliavaart en de hofstede Van Parijs,
- De dijk lopende naar de Ceuvele. De Ceuvele, ‘t goet ter Ceuvele, de grote Ceuvele, is een der oudste, zo niet de oudste hofstede van Knokke, liggende over de Isabellavaart langs de linkerkant van de straat die van de vaart naar het Kalf loopt. Tot aan de Franse Omwenteling behoorde zij toe aan de abdij van Vaucelles bij Kamerijk. Het is niet gans onwaarschijnlijk dat monniken van die abdij, ten jare 1132 gesticht, naar onze streken overkwamen om er op Knokke en Westkapelle indijkingen te bewerken en de door de zee opgespoelde gronden tot polders te herscheppen (34). Denken wij aan de Ceuvelhoek, die op beide oevers van de Isabellavaart op het grond-gebied van Westkapelle en Knokke uitstrekt. Ons dunkens is de “dijk die loopt naar de Ceuvele” heden de straat die aan de Isabellavaart begint, Westkapellewaarts heenloopt en zich verder aan de oude Calverkeedijck verbindt.
- De Oostdijck. In nummer 81 van de ommeloper der dislanden vinden wij hem vermeld: “2 lijnen lants oost vander Kercke inden Oostdijck in ‘t IIe begin der Wateringe van Greveninge”. Misschien diende hij destijds als oostelijke grens van een voormalige indijking die later de naam van Greveningepolder ontving.
- Den Brooloosen, ook den Brooseloozen Dijck. Hij staat aangewezen in de bovengenoemde ommeloper onder nummer 70. Hij lag ten oosten van de kerk, dus in dezelfde richting als de oostdijk en behoorde aan de dis toe. Misschien maakten beide dijken deel uit van dezelfde polderindijking.
- Den dijck van Greveninghe jeghens (tegen) den Scellebanck.Hij lag in 't 13e begin der watering van Greveninge, ten oosten van de kerk. De Scellebank was mogelijks een zandbank die eertijds in ‘t bed van ‘t oude Zwin lag, waar later de Linie van Cantelmo, op de militaire kaart aangetekend, tot stand kwam. Bemerken wij dat al die dijken op de oevers van het oude Zwin opgeworpen waren.
3. Wegen.
- Den heerwech die loopt van Cattersheulbrugghe naer den Calverkeedijck: mogelijks de weg die liep vanaf de brug die over de Noordwatergang ligt tot aan de Kalveketedijk of het deel van de steenweg van Westkapelle naar Knokke naast Westkapelle.
— Ten vier Scheewegen, ook Vierscheetweghe, nu onder de naam van Vierwegen bekend, omdat er daar vier wegen samenkomen. De ommeloper der kerk tekent onder nummer LXXV aan “8 lijnen vrijlandt met alle de bomen, wijlent een hofstede noordoost vander Kercke, noordt over de Calverkeedijck ten vier Scheeweghen.
— Den heerwech die van Waestcappelle naer Brugghe strect, — Den heerwech die van Waestcapelle naer Houcke loopt,
— Den heerwech die van Spetelijckheulebrugghe loopt naer Heyst.
— 't Clooster van Vauzelis (Vaucelles) meulenwech. - Den uutwech van der Heyde. Is die heyde een strook onvruchtbare grond, heidegrond ?
— Den Groenenwech, noord oost van de Kercke, te Vierscheetweghe.
- De Ooststraete, volgens nummer 53 der diseigendommen, nabij de kerk,
— Den Huuswech “suydwest vander Kercke, 49e begin van Reygaertsvliet”.
— Den Meulenwech “die van de platse naer den verbrande meulen loopt, west vander Kercke 49e begin van Reygaertsvliet”.
— Den heerwech loopende naer de Zwinebrugghe,
— Den heerwech loopende naer Westcappelle platse: mogelijks een der hoger reeds aangestipte wegen. In de ommeloper van de disgoederen, nummer 63, lezen wij: "5 lijnen, 82 roeden proostland, van outs ghenaempt de Bardze, den heerwech naer Westcappelle platse ande westzijde".
4. Waterlopen
— Het oude Zwin, dat nu Eyenbrouckwaerts loopt; zo wijst de oorkonde van 1527 aan. Onder de nummers 73 en 75 staan vermeld “het Oude Zwin (ook de Swenebrugghe) suyt oost vander kercke, 34e begin van Groot Reygaersvliet.
— Het nieuwe Zwin. Wat het nieuwe Zwin hier beduidt weten we niet. Het hogeraangewezen document plaatst het ter Parochie Hoeke, in 't 38e begin der watering van Sheerbazelis. Dit neigt ons tot denken dat het Nieuwe Zwin de watergang is die op de militaire kaart onder de naam van Kanaal van Hoeke aangewezen staat en langs de Zwarte Sluis naar het oude Sint—Donaasfort loopt.
— De Heede
— De noordwaterganck van Westkapelle
— De Zuudwaterganck van Westkapelle Beide watergangen doorlopen de gemeente bijna op gelijke afstand van de dorpsplaats, de ene te noorden, de andere te zuiden; te oosten lopen zij samen om zich dan verder aan het Oude Zwin te verbinden. Die verbinding draagt de naam van Kromwater.
- Noord Ramscapelle waterganck of Ramscapel]e waterganck. Zo noemde men mogelijks het deel van de Noordwaterganck van Westkapelle dat over het grondgebied van Ramskapelle heenloopt.
— Cuvel—, Ceuvelwaterganck, de Waterganck die naar de Ceuvele loopt. Een zeer verminderde, nu nog bestaande waterganck die aan de Noordwaterganck begint, dan zich naar de Isabellavaart richt en er rechtover de hofstede de Ceuvel inloopt. Bemerken wij dat de Isabellavaart, toen onze documenten van 1510 en 1527 opgemaakt werden, nog niet bestond.
— De Waterganck te Quintinssluus, aangewezen als lopende verre noord oost van de Kercke in de ommeloper van 1527.
— Loonisvliet, ook Loonisvlietwaterganck, vloeiende verre oost van de kerk, zo in nummer CLXIII van de ommeloper van 1527. Hij staat nog op de heden daagse militaire kaart aangetekend, doch onder de naam van Roomsvliet.
— Adere commende uuten Kerchove jeghens (tegen) de priestrage (35).
— Gracht jeghens (tegen) het Kerckhof.
Wij volledigen de opgaven der beide ommelopers met hier de namen in te voegen van enige waterlopen tot het eerste deel der 17e eeuw behorende, die ons de militaire kaart van Westkapelle verschaft.
— De Izabellavaart. Hij doorloopt het grondgebied van Heist, Knokke en Westkapelle en verbindt zich bij de Legerbrug (ook een benaming der 17e eeuw) aan ‘t Oude Zwin of de Zwinevaart. Het tijdstip van het graven van de Isabellavaart zal ons enigszins aangewezen worden als we herinneren aan de Aartshertogen Albrecht en Izabella, die namens Philips II, Koning van Spanje, België van 1598 tot 1633 bestuurden. De vaart ontleende zijn naam aan Izabella, die in 1633 te Brussel stierf (36).
— De Jezuïetenvaart. Een overblijfsel mogelijks van ‘t Oude Zwin, lopende tussen de Legerbrug en het gewezen Izabellafort dat eertijds op Knokke lag, tegenaan de grenzen van Westkapel]e, tussen de herberg "De Vrede" en de hofstede door Cauwels bewoond. De bochtige loop van de Jezuïetenvaart doet ons gissen dat hij een ader is in ‘t oud verzande Zwin gevormd (37).
- De Vuile Vaart die van het oude St—Frederiksfort, langs de Greveninge-polder naar het Izabellafort loopt, zal, denken wij, ook een zulkdanige ader zijn.
— De Linie van Cantelmo, tussen het St—Donaas— en Izabellafort opgemaakt, was een eigenaardig verdedigingswerk. Het bestond uit een gedelf waarin zeven driehoeken voorkwamen, die als verschansingen dienden aan zeven bolwerken, waarvan nog enkel twee namen bekend zijn, het St—Annafort en het Sterrefort. De Linie van Cantelmo werd zo genoemd naar Andreas de Cantelmo, een Italiaanse krijgskundige die ze ontwierp en in 1622 denken wij, ten uitvoer bracht.
5. Heulen en Bruggen
- De Zwenebrugghe,langs de steenweg van Westkapelle naar Hoeke over het oude Zwjn.
— Speetewintersheule ook Speetewinterheulbrugghe;
— Cattersheulbrugghe, Catersheule;
— Schelewaertsheulebrugghe;
- Woytemansheulebrugghe;
— Spletelynckheulebrvgghe.
Wij denken dat die vijf heulen de namen herdenken der eigenaars op wier grond de heule lag of tot wier eigendom zij toegang verleende.
— Meulenheulken
- Heulbrugge
— Heulken van den Ceuvele
— Leenebrugghe
- De Heulbrugghe die licht inden Calverkeedijck inden houck van de voornoemden Dijck.
6. Wijken en Plaatsen
— Den Paddenaere, den Paddenaert, verre west Van de Kerk, Ramskapelle-waert, die naam schijnt te zinspelen op een verdwenen moeras dat tot vruchtbaarheid gebracht was. De Paddenaert strekte zich ook naar ‘t Zuiden uit, luidens de volgende tekst uit het document van 1527 overgeschreven: “7 lijnen proostlandt met alle de huusen ende boomen daerup staende ende een keerzebogaert, inden Ambachte van Oostkercke ende binder prochie van Waestcappelle, zuud - zuud west vander Kercke inden Paddenaert, ghenaemt Steenstick, in 42e begin van Groot Reygarsvliet”.
— Stovaertshouck lag noordwest van de kerk; nummer XXXVIII van de omme-loper 1527 vermeldt: “Een lijne vrijlandts ligghende noordwest vander Kercke ende noordoost bij Cattersheulebrugghe in Stovaershouck”.
— Stiersmeet. Wij weten niet of die naam een wijk of enkel een stuk land aanduidt; onder de teksten van de ommeloper 1527 vonden wij: land op Stiersmeet, land aan Stiersmeet, land Stiersmeet genoemd. Stiersmeet lag noordwest van de Kerk,
— Ten vier Scheeweghen, te vier Scheetweghe: een overbekende wijk, reeds aangehaald onder de namen van wegen.
— Den Schellebanck: een zandbank in 't Zwin, hoger vermeld.
— De wal van Reygersvliet: de wal die het Hof van Reygersvliet omsingelde.
— De Sluussche Stie: een wijk, misschien een pachthoeve noord—noord-oost van de kerk in ‘t tweede begin van Groot Reygaersvliet.
— Den verbranden Meulewal (en den meulenwech), ook den verbranden meulen, noord van de kerk in ‘t vierde begin van Groot Reygaersvliet.
- Mijnheer tan Meulenbeke meulenwal: “7 gemeten 75 roeden landts, een houde hofstede, liggende noord oost vander Kercke, oost vanden Hove te Calvekeete ende zuudoost van Mijnheere van Meulenbeke meulenwal”.
— Oudt Sint Anna, nu gheannexeert an Westcapelle: een deel van ‘t grondgebied van Sint—Anna—ter—Muiden dat bij Westkapelle gevoegd werd (38).
- Den bogaert die men heet thove: “een half gemet vrijlandt met allen de boomen daerup staende, thenden dorpe inden bogaert die men heet thove”.
- Gewijde ende Teyenkerckhof: het gewijde en het heidens of ongewijd kerkhof. Waar die beide kerkhoven lagen vernemen wij uit een aantekening in 't document van 1510 die wij hier overschrijven: “30 roeden Canoninclandt met alle de huisen en boomen daerop staende en is de herberg aan het kerkhof, liggende en staande binnen de paroohie en het dorp van West-kapelle, aan de noordzijde van het kerkhof,tusschen ‘t gewijde- en het heidenkerkhof beide aan de zuidzijde 's Heeren strate aan de noordzijde”. Na een aandachtig overzicht van die aantekening zijn wij geneigd te besluiten dat de herberg stond in de hoek van het hedendaagse kerkhof waar nu de onderpastorij en het huis ernevens staan. Het gewijde kerkhof lag terzelfde plaatse als heden, het ongewijde lag mogelijks waar nu de hovingen der onderpastorij en pastorij zich bevinden.
'
s Heerenstrate zou de steenweg zijn die langs het kerkhof naar Hoeke loopt.
In de loop der tijden ondergingen huizen en woonsteden van het dorp menigvuldige veranderingen, doch kerk en straten zijn niet van plaats veranderd.
- De Pastoriemote in de volgende tekst herdacht: “Heer Jan Everaert, priester, gaf gifte aan de dis van twee lijnen proostland, liggende noord van de Pastorie mote”. Zo aan nummer 47 van de ommeloper 1527. De dag-tekening der gifte wordt niet aangeduid (39).
- Van oudsher bestond te Westkapelle de schuttersgilde van Sint Sebastiaan. Uit onze oorkonden vernemen we dat ze een eigendom van 238 roeden lands bezat die te noord—oosteinde van het dorp lag, een gildehuis die meteen een smisse was, staande te noordoosten van de kerk aan het uiteinde der dorpsplaats, een schottershof, een Gaaipersebilk (40).
— Weverswijk. Een inboorling van Westkapelle die nu (1918) de leeftijd van zeventig jaar bereikt heeft, verhaalde ons dat er eertijds hier een wijk bestond “Weverswijk" genoemd. Luidens de overlevering woonden daar tijdens de middeleeuwende lakenwevers. Verder verplaatst ons de overle-vering tot het tijdstip toen de beroemde ruwaart van Gent, Jacob van Artevelde, tegen wil en dank van de graaf Lodewijk van Nevers, namens Vlaanderen met Edouard III, koning van Engeland, een verbond sloot, omdat uit Engeland de grondstoffen voor onze wevers toekwamen.
De Engelse wol werd langs het Zwin dat dan reeds merkelijk van zijn breedte verloren had, ingevoerd. Bij de ader, nu de Zwinnevaart, ontlaadde men de wol; in mindere schepen bracht men ze langs de Zuidwatergang toe, vanwaar ze aan de weverswijk aanlandde. Langs de straat "den Meulenweg”, die van de steenweg van Westkapelle naar Brugge voorbij de molen, tot aan het kapelleken heenloopt, stond eertijds een herberg “De Meulenstee”.
In de nabijheid van die woonstede lag de weverswijk, Wat er ook moge wezen van de belangwekkende overlevering wier oorsprong ons ontsnapt, wij voelen
ons niet geneigd om de beweringen aangaande de Weverswijk en dezer middeleeuwse bewoners als geschiedkundjg gegrond aan te nemen, doch, opdat de traditie niet zou wegsterven, dachten we geraadzaam ze te herdenken,
7. Woonsteden en Hoeven.
- Herberge ende Brauwerie staande noord bij de kerke, op één lijne 83 roeden lands. Op dit land bezat het klooster der St—Antoniusbroeders van Belle, een jaarrente van 6 schellingen parisis ten jare 1480 hun geschonken. (41)
— De Ceuvele, een hofstede op Knokke, hoger reeds aangehaald.
— Waestcappelle meulene,
- De Hove van Calvekete, "38 gemeten lands met de huizen en de boomen er op staande, zijnde ‘t Hof van Calvekeete, daar Frans Longespeye op woont, ter parochie van Westkapelle, noordoost van de kerke in ‘t 17e en 18e begin van Grootreigaersvliet, in verscheidene percelen, samen al tusschen den Heerweg en den Calverkeedijk, beide aan de noordoostzijde”. Zo in de omme-loper der diseigendommen onder nummer 45.
Het Hof of de Heerlijkheid van Kalvekeete was in het bezit van een vierschaar of rechtbank en vermocht haar volledige rechtsmacht in alle zaken die onder het gebied van het laag, middelbaar en hoog recht vielen. Zij bezat als eigendom: boven de 340 gemeten land en renten die tot 45 ponden 2 schellingen 8 deniers parisis beliepen. Zij mocht ook aanspraak maken op 1200 ponden kaas, 58 leenmannen en een gans nu verdwenen wijk die de naam van Zevernee droeg, waren aan de bezitter der Heerlijkheid leenplicht schuldig (42—43).
De naam Kalvekete, Calvekete, Calveketa, Kalverkete komt reeds vroegtijdig in de oorkonden voor. In een document van 1184 wordt vermeld dat Philips van de Elzas,graaf van Vlaanderen, een gifte goedkeurt van een strook land, te Kalveketein ‘t Brugs Ambacht gelegen, aan de kerk van Mesen geschonken.
Tussen de jaren 1185 en 1187 bevestigt Paus Lucino III de gifte van een grondeigendom liggende bij Kalvekete, door Gerard van Mesen, proost van Rijssel, aan de kerk van Mesen gejond (44). Wij lassen het zegel in van Gerolf van Kalverkete, Schepen der Kastelnij van Brugge, ten jare 1279, als getuige opgeroepen bij een geschil tussen de beheerders der wateringen van Eyensluis en Reygersvliet. Ten jare 1267 bezegelde hij ook een veilingsakt. Op dè rand van het zegel lezen wij: S(igillum) G(erolphi) de Kalverkete, escuier. In oorkonden van 1299 en 1300 staat Adam van Calvekete, mogelijks zoon van de voorgaande, als schepen van 't Vrije vermeld (45). Wij vonden ook een Gerulph ridder van Kalvekete in 1229 aangestipt (46).
— Den Hove van Reygaersvliet. Onder nummer CXL van het register der kerkgoederen wordt gehandeld over den Hove van Reygarsvliet, liggende oost van de kerke toebehoorende (in 1553) aen Mijnheer van Oostkercke.
Ten jare 1252 lag er op de linkeroever van het Zwin, wat lager dan Knokke een vissersdorpje dat de naam van Reygersvliet droeg (47). Een oorkonde van
1280 schenkt die zelfde naam aan een ader, een vertakking van het Zwin. Herdenken wij ook de benoemingen der beide Wateringen van Groot en Klein Reygaersvliet.
Het Hof of de Heerlijkheid van Reygaersvliet kwam misschien tot stand ter plaats waar eertijds het visserdorpje lag; 129 gemeten 60 roeden land, over Westkapelle en St-Anna—ter—Muiden verspreid, behoorden aan het hof toe; 50 mannen stonden aan de eigenaar leenplicht schuldig; 133 leengebieden hangen van de heerlijkheid af, 56 op Westkapelle, 15 op Oostkerke, 5 te Dudzele, 10 te Zuienkerke, 12 te Damme, 17 op St—Pieters—op—den—Dijk, 8 te Jabbeke.
De leenheer genoot uit de betaling van grondrenten een som van 87 ponden, 1 schelling, 2 deniers en 6 stuivers parisis, ook het inkomen van een andere grondrente, de poelrente genaamd, die boven de 300 gemeten gronds, ten prijze van 6 stuivers het gemet belastte (48).
De stam der heren van Reygaersvliet komt in de geschiedenis van Vlaanderen voor reeds in 1228. Daar hun eigendommen in de nabijheid der zee lagen die door de inwoners onzer streken terecht met de naam van “vyant” bestempeld was, besloten zij wellicht tot de inrichting der watering die hun naam voert “De Wateringe van Reygaersvliet” (49).
— Hove ten Poele. De ligging van het Hof ten Poele staat in volgende teksten aangeduid: “Hofstede ten Poele, noordwest van de kerke, oostwaart van den hove ten Poele, strekkende met den noordeinde aan de Calverkeedijk” Dertig dagwanden grond vormden de eigendom van het Hof, dat 30 leenmannen telde en 91 leengebieden,57 op Westkapelle, 11 op Oostkerke, 23 op Knokke (50).
- Hove ter Sale. Op Westkapelle en Oostkerke bestond er een Heerlijkheid van mindere rang die onze documenten niet vermelden: het hof ter Sale, die het lage recht vermocht uit te oefenen; haar bijliggende eigendom bestrekte zich enkel over 18 dagwanden; ze telde 10 leenmannen en 36 en een half leengebieden (51).
— Hofstede Vogelensanck, verre west van de kerk, in 't 34e begin van Groot Reygaertsvliet.
- Keyzershofstede, verre zuid van de kerk, in ‘t 34e begin van Groot Reigaartsvliet.
— Hofstede te Palynckhuuse, aangehaald in nummer 80 van de ommeloper 1527: “4 lijnen, 5 roeden vrijlant, ghenaemt ‘t Meulewerf, oost vander Kercke, suyt vande hofstede te Palynckhuuse, in ‘t 14e begin van Reygaersvliet". Op de militaire kaart staat een pachthoeve “De Palingstee” aangeduid, staande nabij Schapenbrugge.
— Hofstede den Rooden Osse, “verre suyt west vander Kercke, 17e begin der Wateringe van Greveninge” die hofstede was eertijds door de familie Kerchofs bewoond.
8. Stukken land.
- Steenstick, dit stuk land werd reeds hoger herdacht waar er spraak is van de Paddenaert.
— Stiersmeet, stuk land reeds aangewezen onder de wijken en plaatsen.
— Wijnckertshof: “4 lijnen vrijlandt, noordt vander Kercke in Vardenaers-poldere ende heet Wijnckertshof, streckende metten zuuthende ande Calverkeedijck”.
- Spaerstick, verre oost vande kercke, in ‘t 8e begin der wateringe van Greveninge.
— Rammelare: “4 lijnen 5 roeden lants genaempt De Ramelare, suyt west vander Kercke, in 44e begin van Groot Reygaersvliet”.
— Leckerbitse (Lekkerbeetje ?) “11 lijnen landts in Waescappelle, ambacht van Oostkercke”.
— Heystere Torre: stuksken land, west van de Kerke, in ‘t 50e begin van Reygaersvliet.
— Houdenarde: stuk land, noord west van de kerk, aan de kerk behorende, liggende in ‘t 22e begin van Groot Reygaersvliet. Moge1ijks is Houdenarde de naam van de persoon die aan de kerk het land schonk.
— De Bardze: reeds aangehaald waar er over de heerwegen gehandeld wordt.
— De Biesebilcq: onder nummer 79 van de ommeloper 1527 staat: leen van Mevrouw Fremicourt, genoemd de Biesebilcq.
— Coninclijcke Majesteyts Spijckerlant: land waarvan de opbrengst aan ‘s Konings spijker tot voeding van Zijne Majesteit toekwam. Het lag zuud vande
Kercke in ‘t 34e begin van Groot Reygaertsvliet.
— Meulewerf: “4 lijnen 25 roeden vrijlant, ghenaempt ‘t Meulewerf, oost vander Kercke, suyt van de hofstede te Palynckhuuse, in ‘t 14e begin van Reygaertsvliet.
— Doorensticq: ‘726 roeden lants genaempt het Doorensticq, noort vander Kercke in ‘t 21e begin van Groot Reygaertsvliet,
— ‘t Hove: “Een half gemet vrijlant met allen de boomen daerup staende, thenden dorpe inden bogaert die men ‘t Hove noemt”. Zo in nummer CI van ommeloper 1510.
De lezer zal bemerkt hebben dat de kerk altoos als uitgangspunt dient om de ligging van dijken enz. aan te duiden.
( tekening van de ligging der hoeven rond de Kerk)
Nota’s en Verantwoording :
1. “In Flandris, super mare, altare de Oskerke cum ecclesia et quator capellis, prima de Vulps, qua sita est in maris insula, secunda de Lapscures, tertia de Murkerka, quarta de Was". Chs Duvivier, Actes et documents anciens intéressant la Belgique, 1ere série, Bruxelles, Hayez, 1898,
2. Kerkarchief Westkapelle: De nieuwe belegherthede vander fondatien ende bezetten van alle den lande ende erfvelicke renten, toebehoorende de Kercke van Waestcappelle Gemeentearchief: Nieuwe belegherthede vande fondatien ende bezetten, tsij renten ofte landen, competerende den Helijchen Geest, alias den Aermen van Waestcappelle.
3. Sepulture van Nicolais Everbout gheseyt Claissens, ghestorven sluismeester der waeteringhe van Grooten Raigersvliet binnen Waestcapelie den 6e sporkel 1646.
- Hier light begraven Mattheus Roose, overleden hooftman deser prochie van Waestcapelle, + 12 Dec, 1673. enz.
— Sepulchrum Rdi D. Guillelmi Jennin, Pastoris vigilantissimi in Waestcapelle, + 12 Dec. 1673. enz.
4. Registrum Documentorum Hospitalis Dammensis, no 73 Hospitaalarchief, Damme.
5. Kilianus Diction. Teutonicum. Waes = limus, coenum, lutum, slijk, modder, frans: vase,
6. Raoul Blanchard. La Flandre. Etude Géographique de la plaine maritime en France, Belgique et Hollande. Dunkerque, 1906. -Ad. Duclos. Bruges, Histoire et Souvenirs, blz. 5 en 6. Bruges 1910. Vande Vijvere—Petyt.
7. Ommelopers van 1510 en 1527.
8. Institut Cartographique militaire à Bruxelles in 1913 Westkapelle, schaal 1/20.000
9. Registre nouveau de tous les fiefs tant dismes que terres de Messrs le Révé— rendissme Abbé et Couvent de St-Quintin en Isle, 1648. (Staatsarchief Brugge 3758).
Ommeloper Kerkwaterynghe Oostkerke 1674; 32e begin nor 2 (Staatsarchief Brugge Accroissements no 3541).
“Une piece de terre contenant en grandeur dix mesures, deux lines et quarante verges, gisantes au mestier et à la paroiche d’Oostkerke, noordt de l’église et noordoost près Eyenbrouck, entre le vieil Zwin du costé de Zuudoost, le grand chemin qui tire d’Eyenbrouck vers Westcapelle au côté de noordwest... laquelle pièce appartient seule à la dicte abbaye, et c’est 1a cour feudale dont tous les fiefs tant dismes que terres gisantes au dict terroir du Francq sont tenue et mouvans,”
10, Victor Brandt, Essai historique sur la condition des classes rurales en Belgique, jusqu’à la fin du XVIIe siècle. Louvain, Blz, 107 vlg. H. Pirenne, Histoire de Belgique, Bruxelles 1900. Chap. V. La vie économique blz. 126, 274, vlg.
11. Wij waren zo vrij hier een paar zinnen te schrappen .Volgens het zeer degelijkartikel van Rene De Keyser in Biekorf, koornmaand 1959, biz, 243, verkreeg de abdij van St-Kwientens—ten-Eilande bezittingen te Oostkerke en het Patroonschap over deze moederkerk waaruit Westkapelle, Hoeke, enz, ontstonden, onder Graaf Boudeaijn V (1035—1067). Toen waren onze mensen geen heidenen meer, maar de streek was pas voor een deel ingepolderd en dun bevolkt. Naarmate de inpoldering en de bevolking op beide oevers van het Zwin voortschreden, ontstonden nieuwe parochies.
De St—Kwientensabdij had op Eienbroeke geen klooster, maar een tiendenhof. Opdendrinck plaatst de komst van die monniken vier eeuwen te ver achteruit.
(Nota van Br. Gaëtan.)
12. Annales de la société d'Emulations de Bruges, 3e série, tome V, Blz, 175.
13. Dom Ursmen Berlière. Suppliques de Clément (1342—1352), Rome 1906.
14. In de ommeloper der kerkeigendommen van 1510 staat no CL 1 Sabswech, zuudoost vander Kercke (van westkapelle), noordoost vander Kercke van Houcke. In andere documenten die Oostkerke betreffen draagt die weg ook de naam van Sabs van St. Ouintins weg, sabs weg van St. Quintin in Vermandoys.
15. Militaire kaart van Westkapelle, reeds hoger aangewezen.
16. Revue: La Flandre, jaar 1884, blz. 380,
17. J. Opdedrinck, Knocke-sur—Mer. Histoire et Souvenirs. Ad. Van Kerschaver. Knokke s/m 1913, blz. 51, nota 2.
18. Het Brugse Vrije telde 38 ambachten, waaronder 90 parochiën lagen, Het werd op 21 januari 1795 afgeschaft.
19. Inlichtingen uit enige overgebleven parochierekeningen (Gemeentearchief,-Staatsarchief, Brugge). In de parochierekening van half maart 1635 tot half maart 1636, blad 16 recto, staan 3627 gemete land aangetekend door de schepen van ‘t Vrije met één Schelling 7 groten het gemet belast.
20. Uit de parochierekening 1758 (Staatsarchief Brugge) Strybilck was een Leen (Br. G. zie nota 38).
21. Dit zijn de beneficien die staen ter presentacien vanden abt van Sinte Quintens binden lande van Vlanderen (Staatsarchief Brugge)
22. Het tijdvak der regering van de heerszuchtige Franse Vorst, draagt in de geschiedenis de naam van “ongelukseeuw", vooral met het oog op de onheilen die België teisterden. Ons ellendig Vaderland, schrijft Mgr Namêche (Cours abrégé d’Histoire Nationale, 2e deel, blz. 433) is twintigmaal verwoest geweest tijdens die langdurige krijgstochten der 16e en 17e eeuw. Een merkelijk gedeelte der beide Vlaanderen was in woestenij herschapen, de rijkste pachthoeven bleven onbeploegd en verlaten tengevolge de menigvuldige invallen van Lodewijk XIV, maar vooral na de laatste strooptocht. De laatste inval, zo verhaalt Godfried Kurth (Beknopte Geschiedenis van Be1gië,1904, blz. 95 en vgl) besloeg een tijdperk van veertien jaren en bracht Belgie tot een onbeschrijvelijke ellende. Wat onze voorouders uitstonden, kan niemand beseffen. Moorderijen, brand-stichtingen, verwoestingen van de oogst, dit alles was slechts een spel voor de ondeugende krijgslieden; Hongersnood en pest verzwaarden nog de rampen van de oorlog. De schrikkelijke winter van 1709, de strengste die volgens menselijke geheugenis Westelijk Europa ooit bezocht, deed de ellende haar hoogste toppunt bereiken.
Men leze ook: K. de Lettenhove, La Flandre pendant les trois derniers siècles.
23. J. Opdedrinck. op.cit. blz. 116.
24. Graaf Paul Bernard de Fontaines, algemeen aanvoerder der linietroepen in Vlaanderen. Ten jare 1643 te Rocroi gesneuveld.
25. Dit stuk en bovenvermelde rekeningen berusten op het gemeentearchief.
26. In "Annuaire du Département de la Lys pour l’an IX” (1800—1801) uitgegeven “à Bruges, chez J, Bogaert et Fils”, vinden we voor Westkapelle:
a) Er zijn 24 leden van de “Conseil Général du Département”; als 5e staat: Brunot d’Hert, ex—président de l’administration municipale à Westcapelle,
b) Westcapelle. Maire: Jean Seimon, cultivateur. Adjoint: Jacques Dihp, idem.
c) Bij de “Tribunal de Première Instance” Juges suppléans: waaronder d’Hert.
d) Bij “Justices de Paix”: Westcapelle: Juge—de—paix: Mayr; Greffier: Herman. Les audiences ont iieu les duodis.- Het jaar was verdeeld in weken van 10 dagen; duodi was dan de 2e dag van die week.
In een gelijkaardige “Annuaire de la Province de 1a Flandre-Occidentale pour 1’ année 1820” vinden we te Westkapelle een ontvanger van belastingen, de Heer Paul Claeys, voor Knokke, Hoeke, St—Anna—ter—Muiden en Westkapelle(N,v. Br.G.)
27. Verslag in de “Standaert van Vlaanderen (Weekblad van Brugge, 1 Januari 1815— 1890).
28. Zie J. 0. Knocke sur mer, Histoire et Souvenirs, blz. 78 en 159.
29. Over die troepenbezetting schrijft het Brugse Weekblad “De Standaerd vanVlaanderen" binst de maand november 1830 en tijdens de maanden Jan. Febr. Maart, April, Mei, Juni, Aug. Sept. en Oct. 1832.
30. Uit de registers van de verslagen over de zittingen van de Gemeente-raad. (Gemeentearchief Westkapelle),
31. De stukken aangaande de opmaking van de Hazegrassluis en ’t Hazegras-fort berusten in het staatsarchief te Brugge (accroissements nos 4229 en 3278).
32. Bewaard in ‘t kerkarchief. Een copie van de disommeloper van 1527, in 1708 opgemaakt, berust in ‘t gemeentearchief.
33. Later komen nog twee polders bij, in de parochierekening 1758 aangeduid: de Brugse polder, de Boudewijn Butspolder.
34. Zie Knocke—sur—Mer. Histoire et Souvenirs, blz. 17, nota 3,
35. Die ader bestond nog in 1907. Zie verder onder Pastoor E, H. Lagace,
36. De Izabellavaart werd gegraven in 1666—67 op kosten van de wateringen Eyensluis en Groot—Reigaartsvliet omdat hun zeesluis te westen van Heist verslijkt was (Beschrijving der Vereenigde Wateringen van Eyensluis en Groot—Reygarsvliet, opgemaekt door Jacobus Drubbele - Brugge 1840). De naam komt hier vandaan, dat de waters van gezegde wateringen door dit kanaal gevoerd werden tot aan de Izabellasluis, die zich bevond tegenaan de glacis op de noord—westflank van het Izabellafort (Nota van :Br, Gaëtan).
37. De Jezuïetenvaart is de benedenloop van de Vuile Vaart (vergelijk met de kaart Pourbus 1571) die uitgegraven werd om de waters van de Zwinvaart, na het afsluiten van ‘t Oude Zwin aan de Grave Jansdijk, om te leiden naar de Izabellasluis. Het werk werd uitgevoerd door militairen in Spaanse dienst, bij wie te dien tijde Paters Jezuïeten als aalmoezeniers fungeerden. Vandaar de naam (Nota van Br.Ga~tan).
38. In de verzameling Karel Mestdagh (nr 2364 e), berustend op het Rijks-archief te Brugge, zit een plan waarop dit gebied duidelijk wordt aange-geven. In die zelfde Verzameling steken nog meer dan 100 kaarten en plans van delen van Westkapelle. Onder andere: de Wateringe van Greveninge, de Wateringe van Groot Reigaartsvliet, de Heerlijkheid van Kalverkete, de Cantelmolinie, de Heerlijkheid "‘t Hof van Reygarsvliet, behorend Jonckeer Marroux”, het Leen Den Strybilck, Keuvele, De Rooden Osse, de Wateringe van ‘s Heer Baselishoek, de Maneschijn, ter Zale (?), de Butspolder, het Retranchement van de Nachtegale, het projekt van de baan Schapenbrugge -Sluis (1817), het Hazegrasfort, de Izabella Schans, enz. (Nota van Br, Gaëtan,)
39. Een afzonderlijk blaadje in ‘t kerkarchief bewaard, vermeldt dat op 2 april 1674, pastor Frans Coene, voor zes jaren, de pastoriemote met de twee bijliggende stukjes land verpachtte aan Silvester van Nieuwmunster en Lodewijk van Nieuwmunster, voor 10 ponden groten vlaams ‘s jaars. De pastoor behield de "was” en de “cap” van het hout dat op het verpachte land groeide en drie bedden aspergies liggende binnen de mote. De pachters waren ook verplicht telken jare vijftig kweeperen aan de verpachter te bezorgen, Deze bezat een sleutel van de mote om er te kunnen opgaan als het hem beliefde. Het stuk is door de pastoor en de beide pachters ondertekend,
40. De stichtingsakte der St—Sebastiaansgilde mogeiijks zoals menige schuttersgilde onzer streken, tijdens de 15e eeuw opgericht, is samen met de oudere documenten verdwenen. Nog bestaan twee mooie halssieraden, de ene met acht, de ardere met zesschakels versierd. Aan beide hangt een lief. zilveren gildevogelken, op drie blazoentjes die eraan vastgehecht zijn, staan de jaartallen 1603, l6]4 en 1616 ingegrift. We vonden er de namen op van twee gildebroeders, Adriaen van Roosebeke en Gautier Vanderbeke. Nog bestaat een gildevaandel van 1806. Te midden is een ovale schilderij ingenaaid: de voorkant verbeeldt St -Sebastiaan, de gildepatroon,
Boven het beeld prijkt het opschrift: Gilde Westkapelle 1806, eronder: H. Sebastianus, onsen patroon, bidt voor ons, Op de keerkant is de afbeelding van St Niklaas van Mira geschilderd, waaronder de bede: H. Nicolaus, patroon van Westcapelle, bidt voor ons. Heden omvat de voormalige St—Sebastaansgilde drie maatschappijen: de mansgilde, de vrouwengilde en de jonkmansgilde. Er bestaat nog een oud handboek voor opschrift dragende: "De Gilde van de Jonghmans ter eeren vanden H. ridder St Sebastiaen, beginnende op den 24 Junij 1750. Hoofdman: Nicoiaes Deneve; deken: Pieter van Hove; opperzorgher: Malbrancke; onderzorgher: Pieter Stoens. Geen confraters zijn ingetekend vanaf 5 juni 1786 tot 13 juni 1791. De gilde was afgeschaft geweest, eerst door bevel van Keizer Jozef II, dan door een decreet van de Franse Republiek. Op 18 juni 1809 komt de maatschappij weerom te voor-schijn. Het jongste document op het register ingeschreven, dagtekent van 20 januari 1868. De gilde telde alsdan 26 leden. De raad was volgender wijze samengesteld: Koning: Jozef Monbaliu; Hoofdman: Jan De Wulf; Stadhouder: Louis Slabbinck; Deken: Pieter Deckers; Oppcrzorger: Constant Monbaliu; Onderzorger: Frans De Brock; Baljuw: August Van Vooren.
41. Te Belle in Frans—Vlaanderen, bestond er een klooster, een priorij van Broeders der Orde van St Antonius de Eremijt. Dit convent was eertijds door lieden uit alle hoeken van Vlaanderen bezocht. Ze gingen er St Antonius vereren opdat zij in hun dieren van het wrede St—Antoniusvuur zouden bevrijd geweest zijn. Uit vergebleven documenten vernemen wij dat de broeders ganse steden, dorpen, pachthoeven onder de bescherming van hun machtige Noodpatroon aannamen.
De steden, de eigenaars der pachthoeven betaalden in ruiling aan het klooster van Belle een geringe jaarrente. De jaarrekening der stad Damme van 1486—87 leert ons zulks voor de stad Damme. Een oorkonde van 4 januari 1491, ten hospitale van St-Jan te Damme bewaard, vermeldt het ons ook wegens een hofstede op Lapscheure gelegen, eigendom van het hospitaal. De herberg en brouwerij van Westkapelle zullen in 1480 aan de bescherming van St Antonius toegewijd geweest zijn.
42. L. Gilliodts- Van Severen. Coutume du Bourg de Bruges. Tome 1, hlz. 140.
43. Hier is blijkbaar een misvatting. Zeverne (niet Zevernee). Zeveren is een dorpje bij Deinze waar de Heerlijkheid van Kalvekeete rechten bezat, die aangebracht waren door een bezitter van Kalvekeete uit de vroege Middeleeuwen. Het Galgeveld in de omgeving van Kalvekeete is bijna zeker de gerechtsplaats van deze heerlijkheid die, bij grote uitzondering, een “volle schepenbank", met hoge rechtspraak, bezat over zijn foncier en zijn achterlenen. (Nota van René De Keyser.)
44. L.A,A.Diegeryck. Archives de l’Ancienne Abbaye de Messines, no 35, blz, XL, no 38, blz, XLVII,45. Vanden Bussche,Inventaire du Franc de Bruges.Tome 1,blz.19,23,40 en 43.
46. Cartulaire des Dunes, blz, 441 en 840.47. “voorts visschers van binnen gate ter Sluis int Zwin geven telcker zeevaert, vanghen si lettel, vanghen si vele, eenen vlaemschen groten, dat syn die van Reyghersvliete, die van Nieuwersluis, die van Knocken, van Ketsant, van Coxyde”, 1252. (Zie Toponymisoh Woordenboek van K. De Flou). Uit deze tekst valt niet te besluiten dat Reigaartsvliet een dorp was. De Reigaartsvliet was de monding van het Oude Zwin tussen de St—Kwientenssluis bij Schapenbrugge en de hofstede Vijfhuize bij de Vrede, nu bewoond door Dhr. Stroo. De vissers van Reyghersvliete zullen niemand anders geweest zijn dan de bewoners van de heerlijkheid met die naam. Boer, schapenkweker en visser waren ze; zoals onze oude kustabdijen; zoals tot voor kort de kleine boertjes langs onze kust (Oud Knokke, Koksijde); zoals velen nog op de kusten van Noorwegen. (Nota van Br. Gaëtan).
48. L.Gilliodts - Van Severen. Coutumes du Franc de Bruges.Tome I, blz.277.
49. L.Gilliodts - Van Severen. Coutumes du Franc de Bruges.Tome II.blz. 68. La Flandre, tome I, blz. 379; tome II, blz. 76 en 221.
50. L.Gilliodts - Van Severen. op.cit. Tome I, blz. 275.
51. L.Gilliodts - Van Severen. op.cit. Tome I, blz. 397.
Schets van de Gemeente (schaal 1:40.000) met al de gekende dijken op de beide kanten van de Reigaartsvliet
Grondgebied dat droog lag in de 11e eeuw bij het ontstaan van Westkapelle Dijkenstelsel:
Evendijk - Kalverketedijk - Bloeloze dijk - Krinkeldijk vluchtheuvels
Overstromingsgebied in de 15e eeuw