Een heel voorname plechtigheid op de Spermaliehoeve te Lapscheure in 1431.

Antoon Vermeersch

Drie inwoners van Lapscheure, Jacob Lauwers en de gebroeders Bernard en Nicolaus Colins, zoons van Pieter, hadden iets uitgespookt. Op bijzonder bevel van de Hoogbaljuw van Vlaanderen, waren zij gevangengenomen door Jan Cheeus, Nicolaus Dierickx, Willem Rebeel en andere dienaars van de Hertog van Boergondië, Graaf van Vlaanderen. Die aanhouding geschiedde op een hoeve genaamd Spermalie en toebehorende aan de abdij van Nieuw Jeruzalem of Spermalie.  De 3 gevangenen werden door enige dienaars van de Graaf  overgebracht naar het Kasteel van Kortrijk, en aldaar uiteindelijk onthoofd.

Lauwers en de Colins waren echter “vrijlaten van den Lande van den Vrijen” en stonden dus onder de rechtsmacht van de Schepenbank van het Brugse Vrije.  Deze heren kwamen op voor hun rechten en er zou een officieel rechtsherstel plaatshebben.

Op de Hoeve van Spermalie kwamen ter plechtige zitting bijeen, de volle Schepenbank van het Brugse Vrije: Filips de Lompret, Jacob de Brune ridder, Wouter Marteel, Burgemeesters; samen met de Schepenen Jan van Grysperre, Jan van Oergerlande ridders, Jan Gheerolfs, Franco van Moerkerke, Jacob Robrechts, Jan Alizen en Baldwin Kot; ook de 2 pension-narissen Pieter Matthys en Jan De Rem. Daarbij kwamen vertegenwoordigers van de andere drie Leden van Vlaanderen: Hendrik ex Curia (van Hove?) van de Raad van Gent, Joost van Wulfsberghe en Jacob Reingoot van de Raad van Brugge,  Mattheus de Jong en meester Florentin Wyelant van de Raad van leper; “allen tot behandelinge van dese jeghenwoordighe gerechtsaeke afgeveerdight”.  En ten slotte waren daar nog: meester Rogier Bette en de “edele ende koene ridder “ : Nicolaus Utenhove, baljuw van Brugge, “in naeme van onzen Gheduchten Heere”  de Graaf van Vlaanderen; mede de openbare notarissen Antoon van Zwavenarde  en Joos Ruede.

“Jan, Nicolaus en Willem, dienaars van den Heere bovenvermeld, in de hogergenoemde hoeve van Spermalie aanwezig, met ontdekten hoofde en gebogen knieën, door de mond van Jan Cheeus, een papieren geschrifte ter hand houdende, zich wendende tot de bovenvermelde burgemeesters en schepenen, zegden in vlaamscher tale: Heeren Burgemeesters en Schepenen, wij zijn hier bij U gekomen uit eigen beweginge, omdat wij gehoord hebben dat Gij, om de gevangenneming hier geschied van Jacob Lauwers, Bernard Colins en Nicolaes Colins, zoons van Pieter, ontevreden zijt en misnoegd, omdat Gij betuigt dat die gevangenneming strijdt met uwe voorrechten en vrijheden; nogtans wij bevestigen dat wij dachten wel te doen en tegen uwe voorrechten en vrijheden niet te handelen; daarom wij vragen U dat Gij uwe misnoegdheid willet afleggen en over ons tevreden zijn en, opdat het beroep tegen de gerechtswet zou eindigen bieden wij U drie stoohalmen aan, ieder onzer eenen stroohalm. Ieder der Dienaars bood den stroohalm die hij ter hand hield aan den hoogergenoemden Filips de Lompret in teeken van uitboeting. Dit geschiedde op 15 octobre 1431.”

De afgevaardigden van de Graaf, Rogier Bette en Baljuw Utenhove, gaven de notarissen plechtig de opdracht, over deze gerechtszaak een of meerdere getuigschriften op te maken. “Zulks werd gedaan ter voorschreven plaatse en op den hoogerbepaalden dag in tegen-woordigheid van edele, vroede en voorzienige lieden:

Ser Jan Wittoen, heer van Ooscamp ridder,  Laurens Scinkel, pastoor van Heyle,  Jan van Hove,  Zeger de Backere,  Jan Eppe, baljuw van Ardenburch, Jacob Wichaert, Lodewijk van Beyeghem en meer andere geloofweerdige getuigen, daartoe bijzonder Opgeroepen, op 17 octobre 1431”.

De lijken van de 3 inwoners van Lapscheure waren, na de halsrechting,  ter aardebesteld geweest in een weide achter het Kasteel van Kortrijk. Nu werden zij ontgraven op bevel van Filips de Goede, Graaf van Vlaanderen, en met de toestemming van de bisschop van Doornik. Het erkennen van de lijken geschiedde door Ferragut Maes en Willem Huusman, priesters en biechtvaders van de terechtgestelden, in het bijzijn van Jan vanden Lannote, stedehouder van de kastelein van Kortrijk en Jan Pernst, die allen hun getuigenis met de eed bevestigden.  Het was op 17 okt.

De drie lijken werden in doodkisten geplaatst en naar Lapscheure overgebracht. Daar werden ze de volgende dag op het gewijde kerkhof begraven, onder het luiden van de klokken en in tegenwoordigheid van de bloedverwanten van de overledenen, samen met vele parochianen die daartoe speciaal uitgenodigd waren.

Dit alles staat breedvoerig uiteengedaan in een akte van 27 oktober 1431, opgesteld door de apostolieke notarissen van Zwavenarde en Ruede.  Bij de begraving waren als getuigen opgeroepen en tegenwoordig: Nicolaes Clauwaert, onderpastoor, Frans Zegers, zoon van Jan,  Jan Moorens zoon van Nicolaes, Jan Loefs zoon van Olivier, allen parochianen van Lapscheure.

Een heel voorname plechtigheid op de Spermaliehoeve te Lapscheure in 1431

Antoon Vermeersch

Rond de poldertorens
1961
01
032-033
Achiel Calus
2023-06-19 14:37:15