Een kerstlegende uit ons polderland

door Maurits Van Coppenolle - 1951.

Verloren tussen de stoere kerktorens van onze West-Vlaamse polderstreek, onopgemerkt midden die verstrekkende weiden en vele labeurgronden langs de boorden van het verzande Zwin, stond tot voor enkele decennia een stuk weggebrokkelde muur, een laatste overblijfsel van de gebouwen, die weleer eigendom  waren van de machtige St-Kwintensabdij uit Vermandois, waarvan de monniken alhier het  kristen  geloof sterkten en tevens de schorren langs de Sincfala tot vruchtbare  poldergrond omwerkten .

Op dit stuk muur was een fragment te zien van een kersttafereel: een herder die aan het Jezuskind een stuk palet en een gebroken penseel offert.  Tijdens  mijn  talloze zwerftochten doorheen  het West-Vlaamse  Polderland,  vertelde mij  -  ‘t is al ruim twintig jaar geleden  -   de alsdan  tachtigjarige koster van Hoeke, volgende  legende die de  oorsprong  zou zijn van dit  eigenaardige kersttafereel.  In  deze  zoet  zalige kersttijd,  als alles ons spreekt van vrede en peis,  wil ik U graag deze legende navertellen.  Mocht zij  U  in een passende  kerststemming  brengen.

0 0 0

Lang , zeer lang geleden. . .  meerdere honderden jaren. . . leefde, stil en eenvoudig, in de abdij van Sint- Kwintens –in– Vermandois,  de vrome  geleerde  monnik  Ewald. Hij was daarenboven een begaafd  kunstschilder.  Sedert  hij  als jonge novice het gesticht was binnengetreden,  had hij telkenjare tegen  Kerstdag een tafereel klaar, in verband met de geboorte  Christi . . . maar telkens was de voorstelling anders,  de uitbeelding nieuw,  de enscenering elders gesitueerd.  Bij zijn  medepaters verwierf hij weldra, terecht, de vleiende naam : ‘Schilder van het Kerstekind”.  Zo prijkten  het klooster door,  in refter en kapittelzaal,  in kapel en slaapzaal,  in pand en gangen, meer dan dertig  kersttaferelen. De verbeelding en het genie van Pater Ewald waren onuitputbaar.

Weer was de herfsttij gekomen over het land van Vermandois en zaaide  kwistig goudgele bladeren over de landwegen, die naar de abdij leidden.  Het kerkelijk jaar liep ten einde, de mediterende Advent was aangebroken:  de voorbereiding tot de geboorte van de Heiland.  De  monniken  waren reeds erg benieuwd om  het  nieuwe kersttafereel van Pater Ewald te bewonderen. Tussen de Herdersmis en de Dagmis, voor de paters naar het koorgestoelte trokken om samen de heerlijk kantiek aan te heffen  “Puer natus est nohis. . . een Kindekijn is ons geboren.. .“, zou het schilderij aan de communiteit getoond worden.

Maar Pater Ewald was dit jaar leraar geworden van een blonde knaap uit het Noorden van het Graafschap Vlaanderen,  aan de boorden van de Sincfala, alwaar de abdij het patronaatschap bezat en tienden-gronden in het Ambacht van Oostkerke.  Dit was zo gekomen.  Met een afreizende monnik had de kastelein van Osekerke een boodschap meegegeven voor Vader-abt:  “Of zijn zoon voor enkele jaren naar de abdij mocht komen, om er te studeren en zich in het beoefenen van letteren en kunsten te vervolmaken?”  Vader Abt kon kwalijk weigeren,  en zo was des kasteleins zoon,  Dirk bij name, met een schip langs de Zwinmonding en de boorden van de Noordzee, naar het klooster in Vermandois gekomen.

Dit jaar was het tafereel mooier dan ooit tevoren... Maar kijk, die kleine herder daar, die het dichtst bij het Jezuskindje staat en een wollig schaapje aan het Wichtje biedt, gelijkt wonderwel op Dirk, des kasteleins zoon van Osekerke,..

Jaren gingen voorbij. Telkens bracht het hoogfeest van Kerstmis een nieuw tafereel in de abdij en telkens geleek een van de herders wonderwel aan Dirk.  Deze groeide ondertussen tot een schrandere jongeman, die even kundig als zijn leermeester het penseel hanteerde.  Dikwerf zag men nu Pater Ewald, leunend  tegen een pijler van het kloosterpand, dromend... hij werd oud, zijn hand werd onvast om het palet te houden en het penseel te strijken.  Maar wat gaf dat, immers Dirk was er,  zou hem opvolgen, monnik worden, de traditie van het jaarlijkse kersttafereel  trouw voortzetten.

Maar lacy, driemaal lacy;  neen, neen, neen  beste Pater Ewald, deze droom zou niet in vervulling gaan. . .  Of liever,  Dirk droomde ook.  Hij keek hunkerend  door het kleine venster van de kloostercel en tuurde de wijde wereld in. Zucht naar roem en eer, drang naar ijdelheid zo krank en broos, hadden  hem te pakken.

En zie, zonder taal of teken, trekt hij,  terwijl de paters de vespers zingen, de zware abdijpoort achter zich toe en stapt de wijde wereld in. . .  Bij het avondmaal stelde men zijn afwezigheid vast.  Hete tranen liepen over het diepgerimpeld gelaat van Pater Ewald, wiens schone toekomstdroom verging.  Hoe tranen ook een zekere ontlasting  brengen in een gepijnigd  mensenhart,  zijn zielesmart konden zij niet blussen. . .  want Dirk dwaalt nu rond in de verleidende wereld; en zo smal is het pad der  deugd...

En ‘s avonds tuurt Pater Ewald naar de eenzame abdijdreef, afgezet met ranke popels, langs waar Dirk de wijde wereld introk.  Vurig bidt hij het Kerstekind voor het zieleheil van zijn gewezen  leerling.  Dit jaar maalde de schilder- monnik geen Kersttafereel. Zijn gepijnigd hart was niet in de gepaste stemming om het heilig Kindekijn te konterfeiten en het vredestafereel bij uitstek, te schilderen.

0 0 0

Toen kwam er oorlog over het land van Vermandois.  De monniken moesten vluchten, have en goed achterlaten.  Met de dood in het hart nam  Pater Ewald  afscheid van zijn tientallen kerstmisvoorstellingen, en trok met enkele konfraters het Noorden in, naar Osekerke, waar de abdij nevens de ruime kerk, een hoeve en een winning liggen had.  Het brede landschap van de polderstreek, met die verre rustige einders,  bracht de kalmte in het verscheurde hart van de schilder-monnik. Graag ging hij wandelen langs de boorden van het Zwin, voorbij Hoeke en St-Anna-ter-Muiden, om  te Sluis te gaan kijken naar het gewemel van galjoenen en driemasters, en om het bonte gedoe van kooplieden en sjouwers gade te slaan.

Weer kwam de Herfst over het graafschap Vlaanderen, met zijn grauwe luchten, zijn langere avondstonden en het gezellig gekeuvel, na de vespers, rond het knapperend haardvuur in de ruime keuken van de tot klooster ingerichte hoeve.  In het melankolisch hart van de peinzende monnik ontpopte zich het stil verlangen om nog éénmaal, de allerlaatste maal, een kersttafereel te schilderen. Hij trekt naar Brugge, schaft er zich palet, penseel en kleuren aan . . .  En stil, ietwat buiten de wete van zijn medebroeders, schildert hij voor de zoveelste keer, maar voor het laatst  het wonderbaar gebeuren van de heilige kerstnacht . . . op de muurpand van een grote schuur. Daags voor Kerstdag is het schilderstuk af.  Ewald nodigt zijn medebroeders uit het tafereel te komen bekijken. Wat is de voorstelling wonderbaar, overschoon.  Maar plots kijken de monniken vreemd op naar die oude Ewald... Immers zie eens: de herder die het dichtst bij het Jezuskind staat, houdt een stukgebroken palet en een kapot penseel in de hand, en schijnt deze  twee zonderlinge voorwerpen aan het Jezuskind te offeren. Pater Ewald, wat nu? Is het niet meer gezond in uw verstand? Heeft de ballingschap U naar het hoofd gegrepen? Zijn de herders van Betlehem dan schilders geworden?  En dan nog: een kapot palet en een gebroken penseel?... “Het is het offer van mijn leven, om de behouden terugkeer van mijn leerling Dirk”, murmelt de schilder-monnik.

0 0 0

Daar gaat een roep door het noorden van het Graafschap;  roep die overgezet wordt door de karvelen en de galioenen naar het blauwe zuiden,  waar een verlopen kunstenaar in weelde en genuchten leeft... : “Te Osekerke, op de muur van een schuur, staat een wonderbaar kersttafereel geschilderd”.  Dit wekt in het hart van de jonge schilder  -  een hart dat niet voldaan is, niet tevreden met het leven  -  een zeker heimwee, een stuk melankolie . . .  Osekerke is zijn geboortedorp, dat hij voor zoveel jaar verliet om naar St- Kwintens te trekken,  waar hij leerde schilderen bij de monnik Ewald!  En het verlangen naar zijn streek is niet meer te stillen.  Hij Scheept in en reist terug naar Vlaanderen,  naar Osekerke.  Hij bekijkt het wonderbaar tafereel, . . . verbleekt . . .  Want in die kleine herder met dit stuk palet en dit gebroken penseel, heeft hij zichzelf herkend, toen hij nog een jongen was, een guitige, schalkse deugniet, vol leven en jolijt.

Daar ijlt hij naar de woonst van de hoeve;  gejaagd klopt hij aan,  “Leeft de schilder nog,  die de kerstvoorstelling op de muur maalde?  Zeker, vreemde heer antwoordt de broeder portier.   -  Leid me dan toch spoedig bij hem . . .   

De oude Pater Ewald kan zijn ogen niet geloven. Want zie, voor hem knielt zijn beminde Dirk,  zijn leerling;  en hij hoort hem prevelen: Pater, vergiffenis.

0 0 0

Midden de West-Vlaamse Polderstreek stond, verlaten en vergeten een stuk weggebrokkelde muur. De zilte zeelucht had er een dikke laag patine over gespreid.
Maar, eigenaardig genoeg, duidelijk was nog dit fragment te zien: de kleine, guitige herder met dit stuk palet en dit gebroken penseel: het tafereel dat een ziel naar de Heiland terugbracht.


Want Dirk is monnik geworden. Toen de vrede hersteld was, zijn ze beiden, Ewald en Dirk naar de abdij in Vermandois getrokken.  De tientallen kersttaferelen van Pater Ewald waren, samen met de andere kunstvoorwerpen door barbaren verwoest. Maar Dirk, die onder de naam van Pater Bavo, de monnikspij had aangetrokken, hervatte de traditie van het jaarlijkse kersttafereel.  Nu gelijkt een van die oude herders wonderwel op Pater Ewald zaliger...


Jaren later, op de vigiliedag van Kerstmis, is de stokoude pater de eeuwigheid ingegaan, om hierboven het “Puer nobis natus est” aan te heffen, midden ‘s Heren jubelende engelenscharen.

De herinnering aan het verdwenen kersttafereel vervaagt meer en meer, want de noordenwinden kunnen erg huishouden in de Poldervlakten, . . . Het wordt wazig . . . maar in die zalige stonden van de Heilige Kerstdagen, als voor zoveel eeuwen en jaren,  Gods engelen boven de Stal van Betlehem zongen voor de mensen van goede wil, is het wel goed even deze oude legende op te rakelen,  zoals ze mij,  vóór  meer dan twintig jaar verteld werd door de koster van het kleine Hoeke,  achtergelaten en verloren op de oude boorden van het Zwin.

000000000000000

++++++++++++++

0000000000000

Een kerstlegende uit ons polderland

Maurits Van Coppenolle

Rond de poldertorens
1960
04
001-005
Achiel Calus
2023-06-19 14:37:15