Akkerzieken in de Zwinstreek

Jacques Larbouillat

1. inleiding

In de ons omliggende landen en gebieden werden reeds verschil­lende historische studies gepubliceerd over de melaatsen en de leprozerijen.

In eigen land kregen voornamelijk de stedelijke leprozerieën de meeste aandacht. E. H. Antoon Viaene schreef een interessante algemene inleiding met bibliografisch overzicht over de leprozen en de leprozerijen in het oude graafschap Vlaanderen, dat door de Gidsenbond van Brugge in 1962 werd uitgegeven.

Sindsdien werd door Dr. Griet Maréchal de geschiedenis van het lepra-onderzoek in Vlaanderen van de XIV0 tot de XVI0 eeuw, en de organisatie van de Brugse Leprozerie, grondig onderzocht. Zij schreef er een reeks zeer merkwaardige studies over, die gepubli­ceerd werden in de Annalen van de Belgische Vereniging voor Hospitaalgeschiedenis, in Biekorf en in de Handelingen van het Brugs Genootschap voor Geschiedenis. Haar boek over de sociale en poli­tieke gebondenheid van het Brugse hospitaalwezen in de Middeleeuwen geeft een ruim en nieuw inzicht in deze materie en is bovendien een boeiende wetenschappelijke verhandeling.

De bibliografie en de geraadpleegde bronnen in het hier­boven geciteerde werk, ook over de leprozen en de akkerzieken, is indrukwekkend.

Het is de lektuur van de bovenvermelde studies die steller van dit artikel er toe aanzette te vorsen in eigen werkgebied naar het verschijnsel ’lepra en akkerzieken’ (1).

2. De "Lazarus ende Malaetsche Menschen

Nu verstaat men onder lepra of melaatsheid een bij de mens be­kende infectieziekte, veroorzaakt door de leprabacterie. Het is de Noorse arts G. H. Hausen die de verwekker van de lepra, de leprabacil, ontdekte in 1873.

De lepra was reeds lang voor onze jaartelling bekend. Ruim 2000 jaar gelden werd Zuid-Europa besmet; daarna gans Europa. De ziekte bereikte een hoogtepunt in de Middeleeuwen en verdween daar­na geleidelijk.

Eenvoudige hygiënische maatregelen beperkten in sterke mate het besmettingsgevaar.

Voor de ontdekking van G. H. Hausen beschouwde men de lepra als ongeneeslijk en besmettelijk. Om de uitbreiding van de ziekte te verhinderen moesten de lepra-lijders uit de gemeenschap van de gezonden afgescheiden worden en moesten ze in afzondering leven. Zowel wereldlijke als kerkelijke instanties hebben dergelijke be­palingen uitgevaardigd. Wie in de Middeleeuwen en het begin van de 16° eeuw een gele en bruingevlekte huidskleur had, en er schubbig uitzag met "botten tusschen vel en vleesch int aensichte, an aermen ende handen ende an de horen" met bovendien "lettel windtbrauwen, van hare of negheen", werd zeker verdacht van melaatsheid. Ieder was verplicht elk geval van lepra aan de bevoegde instanties te signaleren (2).

Door de plaatselijke overheid, oorspronkelijk in de lande­lijke parochies de pastoor en de kerkmeesters, werd de verdachte naar de schouw ofte visitatie gezonden, die dan instond voor een diagnose (3).

Personen die in deze periode leproos bevonden werden, duidde men aan als "bezieckte" of de "lazarusen ende malaetsche menschen"(4),

3. De Schouw ofte Visitatie

In Vlaanderen waren de leprozerijen van de drie grote steden Brugge, Gent en leper de hoven van visitatie. Voor de streek die wij met onze St.-Guthagokring bestuderen, was de Brugse Leprozerie ook de hoofdleprozerie. Alleen de hoofdleprozerieën mochten, elk voor hun eigen ressort, leprozenattesten uitgeven. Alle verdachte personen moesten daar het onderzoek, genoemd "preuve ende visitatie" ondergaan.

Rond 1500 beschikte het Brugse Vrije, Als vierde Lid van het Graafschap Vlaanderen, over een eigen hoofdleprozerie te Koekelare(5). De "Grote Lazerie te Couckelare" had zich ontwikkeld uit een neder­zetting van akkerzieken, tot een belangrijk "ziekhof" met een eigen kapel. Het stond onder toezicht van de schepenen van het Brugse Vrije: die de rekeningen ervan kontroleerden. Dit onderzoekscentrum werd bestuurd door een deken en een eed. Zij waren allen leproos, met uitzondering van de hofmeester, die het gildegeld van de akker­zieken ontving; hij werd door de magistraat van het Vrije aangesteld(6).

Het onderzoek, ook de "prouf" genoemd, werd daar uitgevoerd door de deken en de eed. De diagnose was louter visueel en steunde op de ervaring van deze leprozen. Personen met gele en bruine vlek­ken in het aangezicht, tranende ogen, met geen of weinig wenkbrau­wen, werden verdacht. Hadden ze gezwollen voeten en verminkte le­dematen, een verdroogde en schilferende huid, en verspreiden ze constant een weerzinwekkende geur, dan werden ze zeker "besiect" bevonden; dus aangetast door de lepra; en ze moesten uit de samen­leving afgescheiden worden (7).

De lepralijders kregen dan een officiële ‘schouwbrief', ook ’vuilbrief’ genoemd, die ze aan hun plaatselijke autoriteiten moes­ten tonen. Deze brief was de bevestiging van hun ziekte; wat enerzijds zware verplichtingen oplegde, maar anderzijds ook voorde­len meebracht (8).

4. Het Statut van de Akkerzieken

De stedelijke leprozerij van Brugge was meestal voorbehouden voor bemiddelde poorters, waar ook niet-leprozen er zich een preben­de verwierven mits goederenafstand (9). De arme leprozen uit het stadsgebied moesten gaan leven als akkerzieken, op een van de vier landelijke vestigingsplaatsen, de vier stukken. De niet-poorters mochten er niet verblijven. De melaatse plattelandsbewoners werden evenwel niet aan hun lot overgelaten. De plaatselijke overheid had de verplichting om in hun onderhoud te voorzien. Alleen degenen die een officiële schouwbrief hadden, afkomstig van de hoofdlepro­zerie, kwamen in aanmerking. Een ordonnantie van de Hertog van Boergondie, van mei 1472, omschrijft dat de dorpen, naar oude ge­woonte, gehouden zijn "te kiesen eene plaatse ende die te behuusene omme daer te wonen de voorseide ziecke ende hemlieden te bezorge ne een bedde ende huusraedt".

In de dorpen werden deze landhutten op een van het dorpscen­trum afgelegen stuk grond opgetimmerd, soms langs de "ommegangsweg" of -bij een waterloop. De landhut moest vier voet "innewaerd van de weg" gelegen zijn (10).

De akkerzieken, bewoners uit de Zwinstreek, waren aangesloten bij de akkerziekengilde van het Brugse Vrije, met centrum in Koekelare. Deze gilde inde een jaarlijks lidgeld, maar verdedigde een belangrijknecht, nl. het bedelrecht van de akkerzieken. Voor de onbemiddelde leproos vaak de enige bron van inkomsten. De gilde waakte sterk op dit bedelmonopolie (11).

In de XVI0 eeuw was de armoede zeer groot. In Vlaanderen was gemiddeld een vierde van de bevolking straatarm. Vele armen deden zich voor als leproos of gaven zich uit als leprozenbode om te kun­nen bedelen. Nog anderen zochten kontakt met de melaatsen in de hoop dat ze, in lichte mate besmet met de lepra, "te bet ende vrije- licker te mogen mendiceren ende haer broodt bidden, gelijck andere malaetsche menschen" (12). Dit bezorgde het college van burgemees­ter en schepenen "Slandts vanden Vrijen" veel klachten.

Onder de mom van "malaetschen ende lazarus" liepen de lepra- simulanten de dorpen en de hoeven af, op bedeltocht, waarbij de plattelandsbevolking opdringerig lastig gevallen werd; M. Jan van Damme, greffier ende pensionaris van het Land vanden Vrijen, noteer­de in zijn register: "daerby de landsman zeere ghefontiert is (13).

Het college van het Brugse Vrije had ook ondervonden dat de deken en de eed van de akkerziekengilde, met hof te Koekelare, ver­schillende gezonde personen melaats hadden verklaard en hen een schouwbrief hadden gegeven. Dit gaf deze personen de mogelijkheid om te bedelen, alhoewel ze daar geen recht toe hadden. De burge­meesters en schepenen van het Brugse Vrije besloten maatregelen te treffen. In de toekomst zal, ieder jaar in oogstmaand wanneer de akkerzieken van het Vrije te Koekelare bijeenkomen om hun gildegeld te betalen, de jaarrekening te sluiten en het nieuw bestuur te kie­zen, een geneesheer en een "chirurgien" gezonden worden om te onder­zoeken of al de mensen die zich uitgeven voor leproos wel "malasche" (melaats)zijn. Wie niet echt besmet ,zal door de aanwezige schepenen van het Vrije verbod opgelegd worden om "cleppe, hoet ende mantele te draeghene". Bovendien zullen allen die melaats zijn "alle jaere by den medicien of chirurgien revu ende inspectie" ondergaan. De "dekene ende eedt" mochten ook niet meer optreden als onderzoekers "dan naer de instructie die hemlieden ghegeven zal worden by de voorseide mediciens ende chirurgiens up arbitraire correctie (14).

Als onderzoekcentrum had het "hof ende capelle vanden acker- ziecken te Couckelare" geen goede reputatie bij het College van het Brugse Vrije. De deken en de eed tekenden maar al te gemakkelijk nieuw^schouw- of "Vuilbrieven", zelfs voor personen die weinig be­smet of weer gezond waren geworden. Vanaf 1546 werd hun adminis­tratieve bevoegdheid beperkt. Voortaan zou de griffier of de klerk, aangesteld door de magistraat, de schouwbrieven tekenen, "diemen gheeft den ziecken, zonder meer te userene de zelve brief te vernyeuwen ende hermakene als de zeghels ghebroken, ghefoissert oft af- ghevallen zullen zijn" (15).

5. De Uitleiding en het Lot van de Akkerzieken

Bovenop de lichamelijke pijn die de lepralijder onderging en de verminkingen die de zieke voor allemans ogen tekenden, was de ver­plichte afzondering de zwaarste beproeving. De lepra was toen een ongeneeslijke ziekte en men kende geen geneesmiddelen. De behan­delingen van toen waren meer van pijnstillende dan van genezende aard (16). De akkerzieken moesten de parochiepriesters inlichten over hun toestand. De kerk gaf evenwel geestelijke steun met een plechtigheid, die door haar symboliek troost moest verlenen. Een dag werd vastgesteld voor de kerkelijke plechtigheid en van op de kansel aan het volk bekend gemaakt. Bij de "separatio leprosorum" werd de zieke vergezeld door zijn familie, naar de kerk geleid en voorafgegaan door de parochiegeestelijkheid. Onder weg werd het "Libera" gezongen. In de kerk stond de lijkbaar opgesteld. De zie­ke mocht er achter knielen. Op sommige plaatsen moest hij onder de pelder plaats nemen. De mis werd tot zijn intentie gezongen. Het evangelie handelde over de genezing van de dienaar van de honderd­man of over de genezing van de tien melaatsen. De lezingen dienden om een sprankeltje hoop in het gemoed van de "Lazaruszieke" te doen ontstaan. Na de mis werd de melaatse door de geestelijkheid bege­leid naar zijn landhut. De pastoor strooide driemaal wat aan de op de voeten van de zieke, zeggende "Al zijt ge voor de wereld gestorven, toch leeft ge voor God".

De pastoor zegende dan de enkele gebruiksvoorwerpen die hem al dan niet geschonken waren en hij las hem de geboden voor van zijn nieuwe staat. De akkerzieke mocht in geen huis of molen binnengaan.; alleen uit zijn eigen put mocht hij water boven halen; voorbijgangers moest hij uit de wind gaan, de mond gesloten houden en de klep laten horen; in het openbaar moest hij steeds de melaatsenmantel, de neerhangende vilten hoed en ook hand­schoenen dragen; de melaatsenklep moest hij laten horen. Voor de akkerziekne was de klep ook bedelinstrument, die de voorbijganger er attent op maakte een aalmoes te leggen in het schoteltje dat door de zieke voor zijn hut of zijn bedelplaats was opgesteld (17).

Van de liefdadigheid en de eventuele steun van de Dis moest de akkerzieke het stellen tot aan zijn dood. Teneinde rondtrekkende benden leprozen tegen te gaan, werd later van overheidswege uitdruk­kelijk geordonneerd dat de steden en dorpen de plicht hadden te zor­gen voor een volwaardig onderkomen voor de leprozen? "Hierna volght ’t geene dat die ingezetenen van eenege dorpe sculdich zijn te gevene eenen mensch die geziekt ende verweesen es tooten ziekte van den Lazarye". Behalve een huisje langs de straat en bij levend water, zo ver mogelijk afgelegen, moest de leproos voorzien worden van bed, haard- en keukengerief, zes kippen en een haan, kleding en verwarming. De leproos mocht tweemaal per week in het dorp be­delen. De parochiepriester moest 's zondags van op de preekstoel de parochianen aansporen de leproos te helpen (18).

Het spreekt voor zichzelf dat de empirische kennis, waarmede de diagnosen toen werden uitgevoerd, vaal vergissingen voorkwamen.

Personen met een huidziekte die bepaalde kenmerken hadden als de lepra, werden als leproos bestempeld (19). Genazen ze, dan werden ze "ghesont" verklaard na een onderzoek.

De pastoor kondigde dit dan aan van op de preekstoel "den welcken in het sermoen het aen het volck bekent maeckt en den genesen werd in de kerck gebragt, den pastoor dede als dan de messe van de H. Dryvuldigheyt. De messe geeyndigt synde, soo vervoegde den genesen . Lazarus sig weder met de gesonden" (20).

6. Verblijfplaatsen van de Melaatsen in ons Gebied

Damme

Reeds in 1331 wordt melding gemaakt van de Leprozery, gelegen, buiten Damme, langs de huidige Polderstraat, richting Gapaert (nu 't Apertje): "De ziekelieden tusschen Brucghe en Damme". In 1414: "de aerme Lazersche Lieden zittende up den oever van de marasche ghezeyt de Zeughe".

In 1497 luidt het:"de ackerzieken vanden damme, inden houck vanden lantwech ende vanden heerwech daer de L’azarie up staet". Volgeno J. Opdedrinck bezat het leprozenhospitaal van Damme twee eigendommen in de stad. In een document van 5 mei 1484 als volgt aangeduid: "De Lazerie inden Dam hadde twee huusen, deene met stee-: nen upghaenden ghevele ende dandere metten houtten ghevele inde Vleeschauwerstraete ande noordzide vander straete" (21). Wanneer men nu op de zuidelijke hoek van de Ziekeliedendreef en de Polder­straat, bij de 7° paalsteen van de stad Damme staat, voelt men nog het desolate aan van de plaats waar vroeger de melaatsen moesten verblijven op de uiterste grenslijn van de stad Damme met het Brugse Vrije.

We leiden uit de vorgaande teksten af dat op deze plaats in de 14° en 15° eeuw meerder melaatsen zullen verbleven hebben. Be­halve in het "Ziekhof" te Koekelare, boden zich ook verdachten uit Damme aan in de Brugse Leprozerie. Van 1522 tot 1525 boden zich daar 8 personen aan, één werd leproos verklaard. Te Koekelare werd enkel voor het jaar 1525 één melaatse ingeschreven. Zijn naam is onleesbaar in het register van het "messeghelt vande capelle vande Lazerie te Couklare" (22). Ter verduidelijking: het hier­boven vermelde register bevat het gildegeld van de akkerzieken van het Brugs Vrije van 1522 tot en met 1557. De term "messeghelt" heeft zijn, ontstaan te danken aan het feit dat de dag waarop de akkerzieken bijeenkwamen om de jaarrekening te sluiten en een nieuw "bestuur te kiezen, ingezet werd met een mis in de kapel (23).

Dudze1e

De woonsten voor de melaatsen worden voor Dudzele reeds vermeld in 1447:"daer ’tsiekerlieden huus staet". In 1507:"daer de siecke- mans huys op staet"; en in 1576 schrijft men over meerdere huisjes: "daer de siekelieden huysekens op staen"; langs "den Dudzeelschen heerweg byde ziekelieden" in 1581.

Deze huisjes stonden 500 meter zuidwestwaarts van het dorp. Het perceel "behoorde aanvankelijk aan het Sint-Donaaskapittel. Het ging vóór 1'447 naar de Dis van Dudzele over. In de registers van het Brugse Vrije morden die huisjes van de ziekelieden rond 1650 als vervallen genoteerd (24). Tussen de jaren 1522 tot 1525 "beta­len drie melaatsen hun gildegeld: het zijn Joos Zeghels, jan van Ghenoughte en Maeyken (25).

Heist

Tot nu toe werd voor deze gemeente geen toponiem gevonden on­der de term' "Lazerie - seckhuys - sieckelieden", alhoewel er in deze periode melaatsen verblijven te "Heyst", die werden ingeschre­ven in het register van de akkerzieken van het Brugse Vrije te Koe- kelare. In 1522 zijn dat Cornelius filius Jacob Hamere en Hanneke Saye; in 1523 zijn het Jan Grysole, Jan Dysere en Adriaen de Hamere. In 1524 betaalt niemand gildegeld te Koekelare en in 1525 is het Jan van Hareychen (?) die ingeschreven was (26).

Knokke.

Voor deze gemeente komen geen inschrijvingen voor van melaat­sen in het geciteerde register te Koekelare. De toponiem "Lazarie" wordt wel vermeld voor deze "parochie" in 1572. Dit schrijft H. Q. Janssen in zijn geschiedenis Zeeuws-Vlaanderen, deel 2, blz. 9, 1857, gehaald uit de kerkrekening Knokke 1572-73. Het is jammer dat Janssen de betreffende passage niet integraal aanhaalt. Daar­door weten we niet of de gebruikte spelling origineel is (27).

Koolkerke

"In Coolkercke, zuutwest vander kercke, byde zieckelieden"1548.

Reeds in 1447 is er sprake van "te sluuseken ter ziekelieden". De plaats waar de melaatsen verbleven in 1567 "Ter Sieke Lieden, in den houck vande aertweg ende dyck" was gelegen tegen de westdijk van de "sluyssche vaert", nu de Koolkerkse Steenweg en eertijds "de Westdijk van het Oud Zwin". Het is een perceel dat de hoek vom-de tussen de Hemelbeke en de Westdijk, groot 2 gemet 30 roeden. Het was een leen van de Burg van Brugge. In 1800 werd daar de eerste school gebouwd voor jongens en meisjes. Rond 1870 is het een her­berg geworden, genoemd "De Klokke" (28). Van 1522 tot 1525 ver­bleven daar:"Lieven Heyndricx en zijn zijn zeune Pieter" als me­laatsen, en in 1524 kwam Jan Poelaert hen vervoegen (29).

Lapscheure

"De zieker Lieden", een plaats tussen Lapscheure en Moerkerke. In het polderken voor de "Ziekerlieden, ande Moerkercksche sluus" 1497 (30) verbleven Looy Hoore en Jan de Scapere in 1522 en 1523. Hun namen verdwijnen en het is Jan Francx die in 1524 in het re­gister ingeschreven staat (31).

Lissewege

Alhoewel in zake bevolking in de Middeleeuwen één van de be­langrijkste dorpen uit ons werkgebied, werd tot op heden geen toponiem gevonden in verband met "lazerie, sieckelieden, sieckemanshuusen". Gedurende de pest te Lissewege in 1668 weïd een sieckhuys" en 15 "pesthuysekens" opgericht; evenwel zonder plaatsopgave (32). Op "haelf oogst XVC XXII" (1522) schrijft de hofmeester in het register van het "messegeld" als melaatsen in: "In Lysweghe, Jacop Dessaer, Lysbeth twijf van Adriaen Ver'he.le ende haar kynt Margriete en noch II personen" (33).

Moerkerke

De akkerzieken van Moerkerke en Lapscheure kunnen op één zelfde plaats verbleven hebben, namelijk "ande Moerkercksche sluus". Voor deze periode staan volgende namen genoteerd als leden van de "ackerziekengilde": Maeykin Walckraeghe ende Maergriete , Coppin Vervoors ende Willem Vancromberghe (34).

Oostkerke

De huizen van de ziekelieden stonden bij de Monnikenput langs de Hoekestraat. Deze plaats lag buiten het dorpscentrum, 1angs de Ommegangsweg, waar de jaarlijkse processie., in Oostkerke voorbij kwam (35). Het was Olyvier van Oosthesche die er in 1523 en 1524 zijn bedelnap uitzette; in 1525 kwam Gielis Heyndricx hem vervoegen (36).

Sint-Pieters-op-de-Dijk

"Sieckem.ans huysekens”: de leprozenhuizen worden reeds ver­meld vanaf 1335 "bi den cleenen acker sieken husekine" (Charter Blauw nr. 7027). .In 1554 "anden zandtwech ieghens de Ziekemans huusekin" (Blankenbergse Watering nr. 416, omm f° 10 r°). De woning of woningen stonden in het 3de begin van de Blankenbergse Watering langs de Zandweg. De laatste woning werd omstreeks 1560 afgebro­ken en herbouwd tot een woonhuis genaamd "De Klippe" (37). In 1524 verbleven daar "Martin Van Capelle en zijn wijf" als akkkerzieken (38).

Westkape11e

De "ziekehuusekins" stonden in 1531 ten zuidoosten van de kerk, langs de Oostkerkse wegel en de kerkader. In 1656 omschreef men deze plaats als volgt: "hier op plachte ten suutoosthende de siecke- huysekens, ende op den noortoosthoucke ’t gasthuys van Westcapelle op te staene ’t welcke alsnu al vervallen is, nu synde een effen garsbilcxkin (39). In 1524 woonden daar in de "siekenhuysekens" Jan Matthys, Loy Gilis en Jan (filius) zoon van Ca Blocx (40).

Cadzand

Voor Cadzand in West-Zeeuws-Vlaanderen (NL) hebben we geen toponiem gevonden. Voor 1522 staat Willem Weyts ingeschreven als leproze te Koekelare; in 1523 Adriaen Willem Weyts; voor 1524 is de naam onleesbaar (41).

Sluis (NL)

De Lazerie: het huis der akkerzieken, buiten de Oostpoort van Sluis (42). In 1523 werden in de Brugse Leprozerie twee personen uit Sluis onderzocht op lepra, één werd melaats bevonden. In 1524 geen onderzoek. In 1525 werden opnieuw twee personen naar de ‘schouw’ gezonden, één werd leproos verklaard (43).

Het werd wetenschappelijk vastgesteld dat lepra in de Middel- eeuwen nooit heeft gewoed op katasifofale wijze. Lepra Lp weinig be­smettelijk. De strenge voorzorgsmaatregelen van de kerkelijke en burgerlijke overheid hielden de ziekte bestendig onder controle. Men wist toen niet, hetgeen de medische wetenschap nu bevestigt, dat de meeste mensen immuun zijn voor lepra. In 1618 overleed de laatste akkerzieke Brugge (44).

            Hierna volgt een statistiek van de akkerzieken in de Zwinstreek voor de periode 1522-25 (45) t.o.v. de plaatselijke bevolking.

Plaats- ' namen

Berekende (46) bevolking

          1522

1523

1524

1525

Damme

1 .200

2

Duzele

768

3

2

3

1

Heist

512...

2

3

1

Cadzand

1

2

1

Koolkerke

252

2

2

3

2

Lapscheure

708

2

2

1

 

Lissewege

1 .040

5

6

4

Moerkerks

962

2

4

2

2

Oostkerke

1 .186

1

1

2

St.-Pieters o-d-Dijk

216

 

 

2

Sluis

2.000

1

'I

Westkapelle

904

3

1

Na deze speurtocht doorheen het verleden, blijven nog enkele vragen open. Waar verbleven akkerziekèn te Heist en te Lissewege? Hier kunnen enkele veronderstellingen naar voren geschoven worden; Beide dorpen grensden toen aan de zee en de duinen. Zouden de melaatsen in de duinen verbleven hebben? Zowel Heist als Lisse­wege hadden een ‘gasthuys’ buiten de dorpskom met ernaast een ruim perceel grond. Wij weten dat een gasthuis toen niet bestemd was voor melaatsen, maar wel voor reizigers en bedevaarders. Naar analogie met Westkapelle konden op een uithoek van de percelen "sieckenhuysekens" opgetrokken geweest zijn voor de leprozen.

De verblijfplaats voor de akkerzieken van Lapscheure en Moer­kerks samen aan de "Moerkercksche Sinus" is een hypothese. Is de Moerkerkse Sluis synoniem voor de sluis gelegen bij Brungeers? Ook dit blijft voorlopig onbeantwoord.

Tot slot dank ik voor de hulp en hun advies bij het ont­cijferen en de transcriptie der laat-middeleeuwse documenten: Lic. M. Coornaert, Dr. G. Maréchal, Dr. J. Mertens en dhr. G. Vandepitte.

Bronnen en Verwijzingen

  1. . Geraadpleegde werken:
    • Dr. Griet Maréchal, Lepra-onderzoek in Vlaanderen XlVde-XVIde
    • ' eeuw, Ann. v. d. Belgische Vereniging voor Hospitaalgeschiede- nis, XIV 1976 , blz. 29-63.                                                                                                     t
    • Dr. Griet Maréchal, De leprozen in de Kwarieren Brugge en het Brugse Vrije. Nieuwe cijfers. Handel. Brugs Genootsch. voor Geschiedenis j. 116, 1979» blz. 147-162.
    • Dr. Griet Maréchal, Het personeel in de Brugse Leprozerie tot 1500, Biekorf'78 jg. blz. 257-273.
    • Dr. Griet Maréchal, Het gebouw van de Brugse leprozerie in de XVIde eeuw, Biekorf 79 jg. blz. 316-322.
    • Dr, Griet Maréchal, De sociale en politieke gebondenheid van het Brugse hospitaalwezen in de middeleeuwen, Standen en Lan­den LXXIII 1978, Uitg. UGA B-8710, Kortrijk-Heule.
    • E.H, Antoon Viaene, Leprozen en leprozerijen in het oude Graaf- schal Vlaanderen, Gidsenbond Brugge 1962, Lannoo, Tielt.
    • Overdruk uit Collatioes Brugenses en Gandavenses VII (1961 ) en VIII (1962).
    • Dr. Jacques Mertens, De bevolking van het Brugse Vrije rond 1520, Studia Historia Gandensia nr 200, Gent1977, blz,145-166.
  1. G. Maréchal, Lepra-onderzoek in Vlaanderen, Anal. v. d. Belg. Vereniging voor Hospitaalgeschled. XIV, 1976, blz. 30-31.
  2. Viaene, Leprozen en Leprozerijen i.h. Oude Graafschap Vlaand. Gidsenbond Brugge, 1962, p. 20
  3. Brugge, verder afgekort R.a.B. , Register ’t Vrije nr. 24, f° 70 v° (1545) en nr. 25 f° 108 v°.
  4. G. Maréchal, De Sociale en Politieke gebondenheid v.h. Brugse hospitaalwezen, 1978, blz. 302-303.
  1. G. Maréchal, De leprozen in de kartieren Brugge en het Br. Vrije, Handel. Brugs Genootsch. Geschiedenis, jg 116, blz 152.
  2. Zie noot 2, blz. 29.
  3. Zie noot 2 blz. 51-52.
  4. Zie noot 5, blz. 196.
  5. Zie noot 3, blz. 24.
  6. Zie noot 6, blz. 152.
  7. Zie noot 2, blz. 51.
  8. A.B. Register Brugse Vrije nr. 25, f° 117 v°.
  9. Idem, noot 13, f° 108 v° (1558).
  10. A.B. Reg. Brugse Vrije nr. 24, f° 102 r°.
  11. Zie noot 2, blz. 35.
  12. zie noot 3, blz. 26, ook
    A. Maertens, O.-L.-Vrouw van de Rotterie, Brugge 1937 blz. 256-258.
  13. Zie noot 2, blz. 52.
  14. Zie noot 2, blz. 58.
  1. Zie noot 17; ook A. Maertens, O.-L.-Vrouw van de Potterie, Brugge 1937, blz. 258.
  2. R. Crois, Op zoek naar oude stadspalen van Damme, Rond de Polder- torens 11e jg. Nr. 1, bla. 24.
    K. De Flou, Woordenb. der Toponymie in W.-VI., deel XVIII, blz. 480 en 482.
    Zie noot 3, blz. 37.
    J. Opdedrinck, De Lazarie of Madeleene van Damme, Biekorf 1936, blz. 245-246.
  1. R.A.B. Fonds Brugse Vrije, nr. 15.826,f° 28.
  2. Zie noot 6, blz. 152.
  3. Coornaert, Dudzele en St. Lenaaert, 1985, blz. 554 en 618.
  4. R.A.B., Fonds Brugse Vrije, nr. 15.826,    f° 13 r° en f° 17 r°.
  5. R.A.B. Fonds Brugse Vrije, nr. 15.826,   f° 2 v°', f° 10 v° en  f° 27 r°.
  1. Coornaert, Knokke en hetZwin, Lannoo  Tielt 1974, blz. 394.
  2. Wintein, Gemeente Koolkerke, Rond de    Poldertorens jg 7, nr. 1 blz. 8 en 10.
  1. A.B., Fonds Brugse Vrije,nr 15.826, f° 10 v° en f° 18 v°.
  2. De Flou, Woordenboek der Toponymie van West-Vlaanderen, deel XVIII blz. 481.
  3. A.B., Fonds Brugse Vrije nr 15.826, f° 2 v°, f° 13 r° en f° 19 r°.
  4. Vandepitte, DE Pest te Lissewege anno 1668, Rond de Polderto­rens 5de jg. nr. 1, blz. 19.
  5. A.B., Fonds Brugse Vrije nr. 15*826, f° 12 v°.
  6. AB., Fonds Brugse Vrije, nr. 15.826, f° 13 v° en f° 18 r°.
  7. De Keyser, Oostkerke - het dorp en de ommegang, Rond de Poldertorens jg 6, nr. 1, blz. 9­
  8. A.B., Fonds Brugse Vrije, nr. 15.826, f° 10 r°, f° 18 r° en f° 26 v°.
  9. Coornaert, De topografie, de geschiedenis en de toponymie van St.-Pieters-op-de-Dijk tot 1899, blz. 310.
  10. A.B., Fonds Brugse Vrije, nr. 15.826, f° 18 v°.
  11. Coornaert, Westkapelle en Ramskapelle, Lannoo Tielt 1981, blz. 408 en 466. —
  12. B., Fonds Brugse Vrije, nr. 1 5.826, f° 18 v°.
  13. A.B., Fonds Brugse Vrije, nr. 15.826, f° 2 v°, f° 9 recto en verso, f0 17 v°.
  14. De Flou, Woorden. Toponymie W.-Vl. deel IX, blz. 350.
  1. Zie noot 2, blz. 60.
  2. Zie noot 5, blz. 213*
  3. Zie noot 6, blz. 159-161; ook noot 2, blz. 61.
  4. J. Mertens, De bevolking van het Brugse Vrije rond 1520, Studia Historica Gandensia, nr. 200, blz. 157-166, Gent 1977.

2021 09 21 150223Leproos in karakteristieke uitrusting
(Afbeelding uit K. Grön, Lépra in literature und kunst, X, 2de deel, 1930, p. 815)

J. Larbouillat had bovenstaande interessante studie neergepend voor het dubbelnummer 3/4 1987 van R.d.P. Hij liet bereidwillig zijn plaats innemen door andere medewerkers. Daarvoor danken wij onze vriend Jacques.

De redaktieraad.

Akkerzieken in de Zwinstreek

Jacques Larbouillat

Rond de poldertorens
1988
01
001-014
Joris Blomme
2023-06-19 14:37:15