Mobilisatie[1] [2]
De rekrutering van miliciens (tussen 1899 en 1918) in het Belgische leger gebeurde volgens verschillende systemen: lotingen en vrijwillige plaatsvervangers34 (1899-1902), vrijwilligers en zo nodig lotelingen en vrijwillige plaatsvervangers (1903-1909), de persoonlijke dienstplicht met één zoon per gezin (1910-1913), en de algemene dienstplicht (1914). Tijdens de oorlog werden speciale contingenten opgeroepen[3]. De normale leeftijd voor oproeping als milicien was ongeveer 20 jaar[4].
Op woensdag 29 juli 1914 besliste de Belgische regering, gezien de internationale politiek steeds dreigender werd, om een deel van zijn troepen te mobiliseren op basis van “versterkte vredesvoet”. De infanteristen van de lichtingen 1910, 1911 en 1912 werden opgeroepen. De militieklas van 1913 was nog steeds onder de wapens. Daarnaast werden de cavaleristen en soldaten van de bereden artillerie, van de militieklassen 1910 en 1911, eveneens gemobiliseerd[5]. De toestand werd zo onheilspellend dat de overheid op 31 juli 1914 decreteerde om de algemene mobilisatie van het Belgisch leger op “oorlogsvoet” door te voeren[6], met name de klassen van 1901 t.e.m. 1909[7]. Op 4 augustus 1914, de dag van inval van de Duitsers in België, werden nog twee militieklassen opgeroepen, namelijk de lichtingen van 1899 en 1900. De miliciens van de lichting van 1899 waren op het ogenblik van hun oproeping 35 jaar oud[8]. De nieuwe lichting van 1914 werd in september in allerijl opgeroepen. Hoewel reeds meer dan de helft van het land door de Duitsers bezet was, telde deze lichting 18.000 ongetrainde miliciens[9].
De oproepingen gebeurden via de gendarmerie. In al de gendarmerie-kazernen lagen die oproepingsbrieven altijd gereed. Eén telegram, en de gendarmen reden naar al de gemeenten van hun gebied met deze orders, die dan onmiddellijk, zowel bij dag als bij nacht, door de politie en de veldwachters besteld werden[10]. In Brugge gebeurde dat via de commandant van het gendarmeriedistrict, Caroen, aan de hand van mobilisatieregisters. Dit bevel van mobilisatie werd ook aangeplakt in de gemeenten[11]. In het Algemeen mobilisatiebevel van 31 juli 1914 stond dat de dienstplichtigen zich onmiddellijk naar de depots, korpsen of forten dienden te begeven, zonder hun wederoproepingsbevel af te wachten. De miliciens konden de nodige instructies terugvinden in hun mobilisatieboekje[12].
Bij het begin van de oorlog (4 augustus 1914) telde de Belgische krijgsmacht ongeveer een 190.000 manschappen[13]. Ongeveer 14.000 van hen waren beroepsmilitairen; 18.000 dienden zich aan als oorlogsvrijwilligers. Tijdens de mobilisatie daagden 40.000 opgeroepenen niet op.
De belangrijkste eenheden van het veldleger waren de zes legerdivisies (113.000 man) en de cavaleriedivisie (4000 ruiters). Daarnaast bestonden de vestingtroepen, ingezet om de fortengordels rond Luik, Namen en Antwerpen te bemannen, uit 65.000 strijdkrachten[14]. Deze vestingtroepen behoorden tot de zeven oudste militieklassen van 1899 tot en met 1905. Het waren dus hoofdzakelijk lotelingen of hun plaatsvervangers die de wapensystemen in de diverse forten bemanden[15].
Het aantal gemobiliseerde miliciens uit ons onderzoeksgebied is moeilijk in te schatten[16].
In Brugge, waar de meeste garnizoenen voor mensen uit ons onderzoeksgebied gelegen waren, moest de legerleiding, door de grote overvloed van rekruten, nieuwe ontvangst- en slaaplocaties zoeken[17]. Tijdens de mobilisatie werden talrijke opeisingen door het leger uitgevoerd. Paarden werden opgeëist zoals reeds voor de mobilisatie was voorzien[18]. Ook fietsen, auto’s vielen onder deze verordeningen. De sabels werden geslepen[19] en de shrapnels geladen.
De reporters van de kranten van Brugge stelden de zaken wel heel idyllisch en optimistisch voor. Zij vertolkten echter ook een zekere terughoudendheid, twijfel, angst voor wat komen gaat[20].
Voetnoten
[1] HEYTENS Carlos, Tieltse soldaten in de Eerste Wereldoorlog, Tielt: Roede van Tielt, 2017, pp. 13-14; DE VOS Luc, SIMOENS Tom, WARNIER Dave, BOSTYN Franky, ’14-’18. Oorlog in België, Leuven, 2014, pp. 33-39.
[2] VAP (vrijwilliger met premie): een loting kon, indien hij een slecht nummer trok, voor een bepaalde som (de prijs der plaatsvervanging werd, elk jaar, drie maanden vóór de loting, bij koninklijk besluit vastgesteld. Hij mocht geen 1800 fr. overtreffen). Deze plaatsvervanger moest ook aan de nodige voorwaarden voldoen. Zie HEYTENS Carols, Tieltse soldaten, o.c., bijlage 6 (bron op CD-rom)
[3] Speciaal contingent 1915 (Besluitwetten van 01/03/1915 en 06/11/1915 - Oproepen van alle beschikbare mannen, geboren in de periode 1890-1896); speciaal contingent 1916 (Besluitwet van 01/03/1916 - oproepen van alle beschikbare mannen, geboren in 1897 en Besluitwet betreffende “De algemene oproep tot 's lands dienst” van 21/07/1916 - Oproepen van alle beschikbare mannen van 18 tot 40 jaar); speciaal contingent 1917 (Besluitwet van 01/05/1917 - oproepen van alle beschikbare mannen, geboren tijdens het tweede semester van 1898); speciaal contingent 1918 (Besluitwet van 20/02/1918 - Oproepen van alle beschikbare mannen geboren in 1899).
[4] BE PAWV A/1794-1814/ miliitie 1808-1922/ P.B./ 1125. Militieregisters Brugge. 3de militiekanton 1913/ Lapscheure; https://probat.west-vlaanderen.be/file_uploads/75667.pdf
[5] Journal de Bruges et de la province. Quotidien Liberal, 1914-07-29, p. 1
[6] Journal de Bruges, 1914-08-01, p. 3 (zie bijlage i.v.m. de mobilisatie)
[7] De Vos L., e.a., Het Belgisch leger, o.c., p. 33.
[8] https://nl.wikipedia.org/wiki/Mobilisatie
[9] De Vos L., e.a., Het Belgisch leger, o.c., p. 33
[10] Gazette van Brugge, 1914-08-01, p. 1.
[11] De militairen met klein verlof, met bepaald verlof en met onbepaald verlof, inbegrepen de miliciens van dienst ontslagen in vredestijd, ingeschreven in de registers van mobilisatie, zijn weder onder de wapens geroepen (Journal de Bruges, 1914-08-01, p. 3, Gazette van Brugge, 1914-08-01, p. 2; zie bijlage 3 i.v.m. de mobilisatie).
[12] Zie bijlage 4: Een volledig mobilisatieboekje van een soldaat hebben we tot op heden niet kunnen terugvinden.
[13] HEYTENS Carlos, Tieltse soldaten, o.c., p. 8 : weinig miliciens zullen gedacht hebben dat ze zo lang in dienst zouden blijven. De oorlog met Duitsland eindigde officieel pas op 28 juli 1919. Bijvoorbeeld: de miliciens van de lichting 1913 werden pas gedemobiliseerd eind september 1919. Die hadden dus zes jaar in het leger gediend, waarvan grotendeels in oorlogsomstandigheden. Veel van de oudere lichtingen hadden niet minder jaren in het leger achter de rug omdat voor hen nog de jaren militiedienst vóór de oorlog moet worden meegeteld.
[14] De Vos L., e.a., Het Belgisch leger, o.c., pp. 35-37; Een legerdivisie bestond uit 3 of 4 gemengde brigades, elk met 2 infanterieregimenten, artillerie, cavalerie (500 ruiters), genietroepen en diensten. De getalsterkte van de zes Legerdivisies: 1ste: 17.800; 2de: 17.400; 3de: 24.000; 4de: 22.000; 5de: 16.000; 6de: 15.600.
[16] De registers van mobilisatie' hebben we tot op heden niet kunnen opsporen, ondanks grote
inspanning. Aan de hand ‘Parochieverslagen over de Eerste Wereldoorlog', zie website Algemeen Rijksarchief https://search.arch.be/nl/zoeken-naar-archieven/zoekresultaat/ead/index/zoekterm/oorlogsverslagen/eadid/BE- A0550_006912_006778_DUT en gegevens uit boeken van verschillende auteurs en uit meerdere gemeentearchieven over de Eerste Wereldoorlog in ons onderzoeksgebied, hebben we dit voor een aantal gemeenten kunnen reconstrueren. Zie de bespreking van de gemeenten in deze bijdrage..
[17] Gazette van Brugge, 1914-08-01, p. 1: het 4de linieregiment had twee aangehechte depots, het een, het grootste, in het oud Rasphuis, Hooistraat, en het tweede in de Sint-Clarastraat, in de lokalen van de staf der provincie. Daarnaast werden ze ondergebracht in de Stadshalle: 4 compagnies voetvolk; de Militaire kring, Kartuizerinnenstraat: 1 compagnie; Gilde der Ambachten, Oudenburg: 2 compagnieën; Zwart Huis, Kuipersstraat: 1 compagnie; Sareptaschool, Langerei: 1 compagnie; Jongelingskring, Sint-Clarastraat: 1 compagnie; Herberg “Parijssche Halle”, Korte Zilverstraat: 1 compagnie; Herberg “Le Jambon”, Spanjaardstraat: 1 compagnie;Herberg “Gouden Leeuw”, Augustijnenrei: 1 peleton; Stadsschool, Ganzestraat; Stadsschool, Jeruzalemstraat; Vrije Knechten lagere school, Ezelstraat: 2 pelotons, 250 man; Stadslokaal “De Rame”: 68 man; bij M. Karel Serweytens, te Scheepsdale, is een batterij geschut, op oorlogsvoet, gelegerd.
[18] Gazette van Brugge, 1914-08-01, p. 1: ‘Ieder jaar werd, door een bijzondere commissie van officieren en per brigade, overgegaan tot een algemene optelling van de paarden die in tijd van oorlog kunnen opgeëist worden ten dienste van de ruiterij en de artillerie. Vrijdag werden de eigenaars van de paarden verwittigd dat zij hun paarden moesten binnenbrengen in de kazerne der lansiers te Brugge. Gans de dag werden een groot getal paarden - lichte en zware - van stad en buiten, door hun eigenaars naar de kazerne gebracht, waar zij door de commissie opnieuw gekeurd en geschat worden. Verscheidene werden afgekeurd. Men zag daar het prachtpaard nevens het werkpaard. Eén enkele heer, die koerspaarden houdt, moest er alzo een twintigtal inleveren’.
[19] Gazette van Brugge, 1914-08-01, p. 1: ‘in de werkhuizen der “Brugeoise”, werden 700 sabels van het 3de lansiers geslepen. Dit werk werd op 35 slijpmolens te gelijk verricht’. Tuchman Barbara, De kanonnen van augustus, Amsterdam, 2006, p. 263 vermeldt eveneens dat gebruik in het Engels leger, Zij beschouwt dat als een traditie, nostalgisch en blijkbaar nutteloos. Het is aan de specialisten om dit te beoordelen.
[20] Zie bijlage 5