Een juvenaat in het kasteel van Moerkerke

Koen Rotsaert

Het Kasteel

Het Kasteel van Moerkerke (Kasteelstraat nr. 7) werd opgetrokken in de 16de eeuw op de plaats waar voorheen een middeleeuwse burcht stond. Het werd gebouwd in opdracht van de rijke Spaanse handelaar Clemens van Castilië die de titel van “Heer van Moerkerke” verwierf. Na hem volgden verschillende eigenaren en bewoners, meestal van adellijke komaf. Ook het kasteel onderging diverse verbouwingen, wat uitmondde in de huidige eclectische stijl van het gebouw.

De laatste adellijke familie die eigenaar was van het kasteel en die het ook bewoonde, was de familie de ’t Serclaes de Wommerson. In 1842 huwde baron August-Ernest de ’t Serclaes, geboren in 1813 in het Limburgse dorp Wommerson, met barones Herminie-Anne d’Hanins de Moerkerke. Hun kleinzoon baron Albert-Octave de ’t Serclaes de Wommerson, geboren te Antwerpen in 1876, was na de dood van zijn oudere broer August-Jean in 1902, de enige erfgenaam van het familiebezit. Hij huwde in 1920 met de Canadese dame Marguerite-Elisabeth Desjardins en week uit naar Ottawa, nadat hij zijn kasteel te koop gesteld had. Door bemiddeling van de Brugse notaris Robert Standaert, kocht in 1923 de congregatie van de Broeders Xaverianen uit Brugge het kasteel aan voor een bedrag van 175.000 fr. Het was de bedoeling van deze kloostergemeenschap om in dat stille oord midden het landelijke Moerkerke, een juvenaat of onderwijs- en vormingshuis voor kandidaat-broeders in te richten.

De Xaverianen

De congregatie van de Broeders Xaverianen werd in 1839 te Brugge gesticht door de Nederlander Theodoor Rijken (1797-1871). Het was de bedoeling van de stichter om een missiecongregatie van lekenbroeders op te richten, die de Kerk zou dienen op het terrein van kerstening en opvoeding, meer bepaald onder de Indianenbevolking van Noord-Amerika. Van dat oorspronkelijke plan kwam echter niets terecht. Na een moeilijke start, vooral op materieel gebied, maakten de broeders zich in Brugge verdienstelijk in het onderwijs. Zij stichtten er o.m. het naderhand befaamd geworden Sint-Franciscus-Xaveriusinstituut, door de Bruggelingen nog steeds “de Freres” genoemd. Pas in 1854 trok een pioniersgroep van vier Xaverianen naar de Verenigde Staten van Amerika, niet om er Indianenkinderen te bekeren en op te voeden, maar wel om er onderwijs in te richten voor de talloze katholieke immigrantenkinderen, vooral uit lerland. Enkele jaren voordien hadden zich al een paar broeders gevestigd in Engeland om er ook school te houden voor kinderen van armoedige lerse inwijkelingen. Tegen het einde van de eeuw beschikte de broedercongregatie over een aanzienlijk aantal onderwijsinrichtingen, verspreid over België, Engeland en de Verenigde Staten van Amerika. De Xaverianen waren geen missiecongregatie geworden, wel een onderwijscongregatie. De kandidaten die zich meldden, waren niet bezield door het missie-ideaal. Ze wensten alleen maar werkzaam te zijn in een Xaveriaanse school in eigen streek.

Opleiding en vorming

Een belangrijk probleem waarmee de Xaveriaanse broedercongregatie gedurende vele decennia na haar oprichting nog af te rekenen had, was de opleiding en vorming van haar nieuwe leden. De professionele opleiding van de onderwijzende broeders liet lange tijd veel te wensen over. In antiklerikale middens kregen ze vaak de spotnaam van “freres ignoratins”. De neofieten werden toevertrouwd aan een geprofeste broeder met ervaring, die hun “het vak” leerden. Met de religieuze vorming was het niet anders gesteld. Tot in de 20ste eeuw was er geen sprake van een noviciaat. De aspirant-broeders verbleven in een van de verschillende Xaverianenscholen en de behoefte aan onderwijzend personeel in die scholen, ging voor op de religieuze vorming van de toekomstige kloosterlingen. Zij werden zo vlug mogelijk naar een klaslokaal gestuurd of ze werden belast met een huishoudelijke taak in de communauteit. Als voorbereiding op het kloosterleven en op het afleggen van “eeuwige geloften” , was dat zeker onvoldoende. Het verklaart meteen het grote aantal uittredingen. Op het generaal-kapittel te Brugge in 1887, merkte de Brugse bisschop J.J. Faict op, dat hij pijnlijk getroffen was door de vele aanvragen tot dispensatie van broeders. De congregatie was toen immers nog een bisschoppelijke instelling. Pas in 1931 werd ze erkend als pauselijke instelling. In afwachting had de bisschop van Brugge er nog altijd het laatste woord. Het zou duren tot aan de eeuwwisseling vooraleer zowel de religieuze als de professionele vorming van de Broeders Xaverianen grondig aangepakt werd, zowel in België, Engeland als in Amerika. De congregatie kocht voor de Vlaamse broeders een eigendom aan in de stad Torhout, dicht bij de bisschoppelijke normaalschool. Noviciaat en scholasticaat werden er samengebracht. De novicen werden er op het kloosterleven voorbereid en volgden inmiddels de leergangen voor onderwijzer aan die normaalschool.

De meeste religieuze congregaties uit die tijd beschikten ook over een juvenaat of apostolische school. Dat was een middelbare school voor jongens die zich aangetrokken voelden tot het kloosterleven en van wie vermoed werd door de kloosteroverheid, de ouders of de parochiepriesters, dat ze wellicht “geroepen” waren voor een geestelijk leven. In elk geval was zo’n juvenaat een ideale visvijver voor het werven van nieuwe leden. Het klimaat was er zeer godsdienstig en de juvenisten werden er nauw betrokken bij het leven van de congregatie. Ook de Broeders Xaverianen speelden in de jaren na de Eerste Wereldoorlog met de gedachte om een juvenaat op te richten en ze keken uit naar een geschikt pand in de omgeving van Brugge. Hun oog viel op het historische kasteel in Moerkerke dat toen leegstond en te koop aangeboden werd.

Het Sint-Jan Berchmansqesticht

Na hun intrek in het kasteel van Moerkerke, beschikten de Broeders Xaverianen over zeven huizen in hun Belgische kloosterprovincie: Het Sint-Franciscus- Xaveriusgesticht in Brugge, de kloosterscholen in Houthulst, Zedelgem en Heist, het noviciaat in Torhout, het landhuis in Sint-Michiels en thans ook het juvenaat in Moerkerke. Schutspatroon van die laatste stichting werd de Vlaamse jezuïet Johannes Berchmans (1599-1621) die in 1882 heilig verklaard was en die vereerd werd als patroon van de studerende jeugd. In het stichtingsjaar 1923 was de Engelsman Bernard Greson generale overste van de Xaverianencongregatie. Hij had geruime tijd in het Brugse gesticht verbleven als directeur van de Engelse afdeling. Aan het hoofd van de Belgische provincie stond toen broeder Gerard Gilison. Hij was verantwoordelijk voor de stichting, de inrichting en de uitbouw van het juvenaat in Moerkerke.

Het nieuw verworven eigendom bestond uit het kasteel met afhankelijkheden, stalling, koetshuis, tuin en hoving, dreef, erf, wallen en weide. Samen 4 hectaren 66 aren. Zoals gebruikelijk was in die tijd, werd ook door deze nieuwe stichting, bij wijze van bekendmaking, een reeks prentbriefkaarten uitgegeven. Zij helpen uiteraard een beeld vormen van het uitzicht en de inrichting van het juvenaat. Een groot gedeelte van het meubilair, de tapijten,      de gordijnen, de schouwgarnituren en het huisgerief waren door de vorige bewoner achtergelaten. Ook talrijke schilderijen (25) waren blijven hangen.

rdp201704p109 122 page13 image1Het kasteel van Moerkerke toen het in het bezit was van de Broeders Xaverianen. Een stenen boogbrug over de kasteelwal leidde naar de hoofdingang. (Erfgoedbib. PKT009494)

                                     

De waardevolste stukken werden ondergebracht in de spreekkamers en in het bureel van de bestuurder, zodat die een aristocratisch tintje bleven uitstralen. Datzelfde mag gezegd worden van de logeerkamer waar bezoekende broeders konden overnachten. Een niet gedateerde inventaris geeft er een beschrijving van: “Een hemelbed, een wastafel met marberen plaat, een eiken paradetafeltje, een schouw- garnituur, twee clubzetels en twee overtrokken stoelen.” Het kasteel beschikte ook over een biljartzaal, bibliotheken, een badkamer, tien ruime slaapkamers met lavabo, een wijnkelder... Dus ruimte en comfort voldoende voor de nieuwe bewoners. Toch moesten de broeders zo vlug mogelijk een aantal aanpassingswerken uitvoeren om het pand geschikt te maken voor klooster en school. Klaslokalen, een refter, een kapel en een recreatiezaal kwamen geleidelijk tot stand. Op de mansardeverdieping werden 20 slaapplaatsen voor de juvenisten ingericht. Ook de bijgebouwen kregen na verloop van tijd een functie, o.m. een feestzaal. Dat alles belette niet dat de broeders algauw plannen smeedden voor de bouw, ergens rond het kasteel, van nieuwe ruime klaslokalen met daarboven een slaapzaal. Zij namen daarvoor de architect Achiel Goigne uit Brugge onder de arm. Hij maakte een ontwerp, maar het werd nooit uitgevoerd. De reden was wellicht van financiële aard.

rdp201704p109 122 page13 image3De spreekkamer was ingericht met meubels, schilderijen en tapijt die de adellijke verkoper achtergelaten had. (Erfgoedbib. PKT009495)

rdp201704p109 122 page13 image2De vijver in het park was verbonden met de kasteelwal. Op beide waterpartijen werd af en toe “bootje gevaren”. (Ergoedbib. PKT009496)

rdp201704p109 122 page13 image5Een lange gekasseide dreef omzoomd met een dichte bomenrij, liep langs het kasteel. (Erfgoedbib. PKT009497)

rdp201704p109 122 page13 image4De huiskapel was helemaal ingericht volgens de toen geldende liturgische voorschriften. (Erfgoedbib. PKT009498)

Van juvenisten en broeders

Om als aspirant of postulant in het juvenaat aangenomen te worden, moest de jongeling aan een aantal voorwaarden voldoen: ten minste 13 jaar oud zijn, een wettig kind zijn, van een goede gezondheid genieten en voldoende onderwijs genoten hebben. Hij moest oprecht wensen zich aan God toe te wijden in de congregatie der Broeders Xaverianen. Zijn schriftelijke aanvraag moest vergezeld zijn van een getuigschrift van goed gedrag, afgeleverd door de pastoor van zijn parochie. Aan de ouders werd een verklaring gevraagd, waarin zij bevestigden dat zij hun zoon ” bij zijn keuze der kloosterlijke roeping volle vrijheid hebben gelaten”. Zij moesten ook beloven hem terug te nemen als het bestuur het geraadzaam vond hem niet langer te behouden.

Het jaarlijkse kostgeld bedroeg rond de jaren dertig 400 fr. “Nochtans zal het bestuur toegevend zijn ten opzichte der jongelingen die in de onmogelijkheid verkerende het kostgeld te betalen, in gevaar zouden zijn hun roep niet te kunnen volgen”, zo meldde de prospectus. De lijst met de mee te brengen “uitzet” was vrij uitgebreid. Opvallend hierin zijn: “drie kostuums, een hoed, drie cols van caoutchou, twee dasjes, twee borstrokken, drie slaaprokken, een paar mouwen, een blauwe lijnwaden vest, een paraplu...”

Er zijn slechts een paar naamlijsten van juvenisten bewaard gebleven. In het schooljaar 1926-1927 waren er 24 aspiranten en 4 postulanten ingeschreven en in het schooljaar 1932-1933 waren er dat samen 23. De laatst bekende lijst vermeldt nog 14 namen van juvenisten in het schooljaar 1938-1939, maar toen waren reeds 11 externen ingeschreven. Of die ook de intentie hadden om Xaveriaan te worden is niet bekend. Over de afkomst van de juvenisten bestaan geen gegevens. De meesten waren waarschijnlijk oud-leerlingen van de Xaverianenscholen uit de provincie.

Het juvenaat telde drie studiejaren met telkens een broeder als klastitularis. De overste was ook schoolbestuurder en was titularis van de hoogste klas. Broeder Gerard Gilions was de eerste bestuurder van het juvenaat. Hij was tegelijk provinciale overste van de congregatie. Aldus was het kasteel van Moerkerke het hoofdhuis van de Belgische provincie van de broedercongregatie, ook provincialaat genoemd. Na zijn termijn als provinciale overste, bleef broeder Gerard bestuurder van het juvenaat tot 1937. Hij werd opgevolgd door de Duitse broeder Rodolf die tot dan toe novicemeester was in Torhout en nu juvenistenmeester werd in Moerkerke.

Het valt op dat er gedurende heel de bestaansperiode van de juvenistenschool een ongewoon groot komen en gaan was van broeders-lesgevers. Naast de overste en de leerkrachten, was er op het kasteel nog een broeder-kok. Maar er kwamen geregeld broeders uit de andere huizen van de congregatie over de vloer, om er uit te rusten tijdens de vakantieperiodes, om er te herstellen van ziekte of om er een retraite te volgen. Plaats was er genoeg. Op de eerste verdieping bevonden zich tien volledig uitgeruste kamers voor de broeders. Het kasteel had ook een beperkt aantal leken in dienst voor de onderhoud van de gebouwen en van het park en voor de huishouding.

School en schoolleven

Wat betreft structuur en leerinhoud, kwam de school van het juvenaat der Xaverianen overeen met de meeste lagere cycli van de moderne humaniora uit die tijd. Drie studiejaren verdeeld in drie trimesters, telkens afgesloten met een examenperiode. Een “puntenboekje” uit het schooljaar 1932-1933 laat zien dat er in elke klas een paar leerlingen niet geslaagd waren. Dat betekende dat ze in elk geval, ondanks hun “roeping”, niet konden rekenen op bijzondere clementie vanwege de broeders-lesgevers. De best gerangschikte leerlingen uit het derde jaar, namen deel aan het toelatingsexamen voor de normaalschool in Torhout. In mei 1938 namen drie juvenisten aan dat examen deel, maar twee van hen “kwamen met een buis terug”. Als reden werd de voortdurende wisseling van leerkrachten in de loop van het schooljaar opgegeven, wat het peil van de klas niet bevorderd had.

Ook de buitenschoolse activiteiten waren niet anders dan in de bisschoppelijke colleges of in andere katholieke onderwijsinstellingen. De kerkelijke feestdagen werden gevierd met communiemis, hoogmis en plechtig lof. Daartussen was er gelegenheid voor spel, sport of een andere ontspannende activiteit. De patroonfeesten van het juvenaat en van de congregatie werden op dezelfde wijze gevierd, alsook het naamfeest van de broeder-overste. De broeder-kok deed dan ook een bijzondere inspanning.

Jaarlijks vond een driedaagse retraite plaats, gepredikt door een pater kapucijn en ook jaarlijks trokken de juvenisten op bedevaart naar de kapel van “Onze Lieve Vrouw ter koorts” in de buurt. Met de stoomtram gingen alle bewoners van het kasteel naar Brugge om er de Heilig Bloedprocessie bij te wonen. De Driekoningenstoet in Moerkerke, was een initiatief van het juvenaat. Maar nadat de Xaverianen in 1931 een missiepost in Belgisch Congo geopend hadden, was het tweedaagse missiefeest een hoogtepunt in het leven op het kasteel. Het hele dorp werd erbij betrokken. Hoofdzaak was uiteraard zoveel mogelijk geld in te zamelen. De kroniekschrijver van het jaar 1938 geeft een gedetailleerde beschrijving van die missiekermis op 8 en 9 augustus van dat jaar. De opbrengst bedroeg toen 7000 fr. Het grootste deel daarvan was afkomstig van de “loterij” en de rest van de talrijke attracties en eet- en drinkgelegenheden: een “schietkot”, een “trekkerskot”, een “spekkekraam”, een wafelkraam... Drie cafés waren ingericht op het kasteeldomein en het drankverbruik was er overvloedig, zodat geopperd werd bij een volgende uitgave een sluitingsuur in te voeren. Broeder-kok bakte frietjes en “oliekoeken”. De vrouw van de gemeentesecretaris en een zuster van de meisjesschool maakten hors-d’oeuvres. Het meeste succes hadden de bootjes waarmee op de kasteelwal kon gevaren worden. De missiekermis werd overrompeld door familieleden van de juvenisten en de broeders en door een groot deel van de Moerkerkse bevolking. Ook de pastoor kwam er op af en “smokkelde er zijn boerinnenbond binnen”, waaronder tal van “jonge dochters”, wat de kroniekschrijver deed opmerken dat ”dit weinig gepast was voor onze jongens”.

rdp201704p109 122 page13 image7De refter of eetzaal van de juvenisten. Vooraan een afzonderlijk tafeltje voor de broeders die er toezicht hielden. (Erfgoedbib. PKT009499)

rdp201704p109 122 page13 image6Een spelletje “ringwerpen” op de speelplaats. De dagelijkse kledij van de juvenisten bestond uit een kostuum met korte broek, lange kousen en een stropdas ! (Erfgoedbib. PKT009501)

rdp201704p109 122 page13 image9Zoals er in elke kloostertuinuit die tijd een Lourdesgrot gebouwd werd, was dat ook het geval in het kasteelpark in Moerkerke. (Erfgoedbib. PKT009502)

rdp201704p109 122 page13 image8De recreatiezaal was ondergebracht in de trappenhal. Aan de muur statieportretten van voormalige adellijke bewoners van het kasteel. Een biljart was ook blijven staan. Op de tafel een bakspel en een damspel. (Erfgoedbib. PKT009500)

De bewoners van het kasteel hielden zich ook niet afzijdig van het dorpsleven in Moerkerke. De juvenisten en hun opvoeders waren ondermeer aanwezig op de plechtigheden naar aanleiding van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog op 11 november of van koningsdag op 15 november. Zij bezochten ook de jaarlijkse dorpskermis en maakten er ritjes op de “botsauto’s”.

Het is bekend dat er in de instellingen van de Broeders Xaverianen veel belang gehecht werd aan sport en cultuur. Voor de juvenisten in Moerkerke was voetballen de voornaamste ontspanning. Op het kasteeldomein waren voetbalvelden aangelegd. Immers, de broeders die werkzaam waren in Engeland, hebben mede het “football” in België geïntroduceerd. Er werd trouwens ook cricket gespeeld in Moerkerke, wat toen eerder uitzonderlijk was.

Toneel spelen stond steeds hoog op de culturele agenda van het juvenaat. Voordracht of declamatie was een afzonderlijk vak op het leerprogramma. Bij alle feestelijke aangelegenheden, zoals patroonsfeesten, proclamaties of ouderbezoeken, werd een “stukske” opgevoerd, wat telkens een hele voorbereidingstijd vergde. Ook aan zang en muziek werd veel aandacht besteed. Er was een koor van broeders en juvenisten dat de goddelijke diensten in de parochiekerk opluisterde. Daarnaast was er ook een kleine fanfare die in de zomer concerten gaf in het kasteelpark, maar die ook optrad buiten Moerkerke. Er is een foto bewaard van die fanfare toen ze opstapte in een feeststoet in het naburige Hoeke, n.a.v. het gouden kosterjubileum van Jan Decock in mei 1929. Ook broeders in soutane musiceerden mee.

rdp201704p109 122 page13 image10De fanfare van het juvenaat opende de feeststoet n.a.v. het gouden kosterjubileum van Jan Decock op 20 mei 1929 in het naburige Hoeke. (Album van de Zusters van de Heilige Kindsheid uit Ardooie)

De juvenisten werden geregeld vergast op een filmvoorstelling of op een voordracht met lichtbeelden, door een broeder uit Brugge of uit de missies. Er werden ook uitstappen georganiseerd, zoals een busreis naar Scherpenheuvel en Diest, een fietstocht naar Sluis en af en toe met de stoomtram naar Brugge.

De aspirant-kloosterlingen onderhielden een nauwe band met het wel en wee van de congregatie waarvoor ze gekozen hadden. Ze waren aanwezig bij belangrijke gebeurtenissen, zoals een afscheidsfeest van een broeder- missionaris, een jubileumfeest of de begrafenis van een broeder. Er waren ook contacten met de novicen uit Torhout. Die kwamen in de zomer naar Moerkerke om er “bootje te varen” samen met de juvenisten, of om met hen te voetballen.

Contacten met hun ouders hadden de juvenisten o.m. via briefwisseling. Elke eerste zondag van de maand mochten ze naar hun ouders of naar een “weldoener” schrijven. Tweemaal in het jaar mochten ze bezoek ontvangen. Na het beeindigen van een schooljaar kregen ze een maand vakantie die ze in huiselijke kring moesten doorbrengen. De laatste activiteit voor het vertrek van de juvenisten, was een “voetwassing”. Naast het dagelijks wassen van aangezicht en handen, was het wekelijks nemen van een voetbad de enige hygiënische activiteit...

Grasduinend door het dagelijkse leven op het juvenaat te Moerkerke, valt op dat er in dit opleidingsgesticht voor religieuzen geen bijzondere religieuze sfeer heerste. Op dat vlak onderscheidde het Sint-Jan Berchmansgesticht zich niet van de toenmalige bisschoppelijke colleges en ook niet van het Brugse Sint- Franciscus-Xaveriusgesticht waar de broeders jongeren opleidden voor een betrekking in de burgermaatschappij. In juvenaten of apostolische scholen van andere religieuze orden of congregaties, heerste wel een godsdienstig klimaat dat de jongeren voorbereidde op een religieus leven. Het gebed stond er centraal. Geestelijke oefeningen en devoties doorkruisten er het schoolleven. Gewetensonderzoek en biecht namen er een voorname plaats in. Op het kasteel van Moerkerke was dat niet zo, althans blijkt dat niet uit de voorhanden zijnde bronnen. Hierboven werd reeds gewezen op het feit dat de godsdienstige vorming van de broeders nooit de sterkste kant van de congregatie geweest is. De komst van externen naar het juvenaat, zal ook niet bevorderlijk geweest zijn voor de godsdienstige uitstraling van die instelling.

Het Einde

Op 30 september 1939 werden de bewoners van het kasteel van Moerkerke opgeschrikt door de komst van een veertigtal Belgische militairen die in het kader van de mobilisatie inkwartiering eisten. De klaslokalen werden ontruimd om als slaapplaats te dienen voor de soldaten. De officieren logeerden in het kloostergedeelte. Daar de compagnie over geen veldkeuken beschikte, kreeg de broeder-kok het bevel voor de manschappen te koken. Dat werd achteraf correct vergoed.. Reeds na een paar dagen verliet het militaire gezelschap het kasteel. De oorlogsdreiging bleef er echter hangen.

In 1940 werd het Moerkerkse kasteel door de Duitse bezetter opgeëist. Het juvenaat werd gesloten. Broeders en juvenisten verhuisden naar het Sint- Franciscus-Xaveriusgesticht in Brugge. Na de oorlog was de congregatie niet meer van plan het Sint-Jan Berchmansjuvenaat te heropenen. Het kasteel had na vier jaar militaire bezetting heel wat schade opgelopen en de restauratie en herinrichting zouden grote inspanningen vergen. Voorlopig werd een gedeelte van het gebouw ter beschikking gesteld van de meisjesschool van de Zusters Maricolen in Moerkerke. Maar er was meer aan de hand. Het onderhoud van het kasteel, kleine herstellingen, verwarming etc., hadden sinds de ingebruikneming in 1924 zwaar gewogen op de financiële draagkracht van de Xaverianen- congregatie. Het aantal juvenisten uit Moerkerke dat overstapte naar het noviciaat in Torhout en dat uiteindelijk broeder werd, was gering. Niet zonder pijn in het hart van sommige leden, besloot het bestuur van de congregatie om het kasteel te verkopen. Na een periode van leegstand en verder verval, werd uiteindelijk een koper gevonden. Het was dokter Julien Van Canneyt, professor aan de Gentse universiteit en wonende in Gent. Het compromis werd gesloten op 4 november 1947 voor notaris Pierre Proot uit Brugge, bijgestaan door diens ambtgenoot Roger De Wulf uit Oostakker. Als verkopers tekenden de provinciale overste, broeder Jean Deruelle, en zijn voorganger broeder Xavier Gielisse. De koopsom was 1.500.000 fr. In die prijs waren de schilderijen en de beelden van de voorouders der vroegere adellijke kasteelheren begrepen. Van de rest van de inboedel was geen sprake meer. Het verlijden van de notariële akte vond plaats op 1 maart 1948.

De nieuwe eigenaar, dokter Julien Van Canneyt, liet het vervallen pand gedeeltelijk opknappen, maar verkocht het weer vrij spoedig. Sinds 1964 is het kasteel van Moerkerke in het bezit van de familie Van den Broeck, eveneens uit Oost-Vlaanderen. De koper, kolonel Van den Broeck, liet het grondig restaureren en liet er aan beide zijden een vleugel aanbouwen. Het geheel omvat nu feestzalen en vergaderzalen die voor allerlei gelegenheden kunnen afgehuurd worden.

Onopgeloste vragen

Bij het navorsen van de geschiedenis van de Xaverianenstichting te Moerkerke, stoot men op merkwaardige en zelfs raadselachtige feiten. Vooreerst is het uitermate vreemd dat er in de bisschoppelijke archieven geen spoor te bekennen valt van het ontstaan, noch van het bestaan van een juvenaat van de broeders in Moerkerke. In de jaarboeken van het bisdom Brugge waarin telkens een lijst opgenomen wordt van alle kloostercommunauteiten in het diocees, komt die van de Xaverianen uit Moerkerke niet in voor. Dit in tegenstelling tot hun kloosters in Brugge, Heist, Knokke, Zedelgem, Houthust en Torhout, die elk jaar vermeld worden met daarbij de naam van de priester die door de bisschop als “geestelijk bestuurder” van de communauteit benoemd was.

Ook de bisschoppelijke acta waarin de uitgaande correspondentie van de bisschoppen overgeschreven wordt, bevatten geen sporen van de aanwezigheid van Xaverianen in Moerkerke. De acta Waffelaert (1924-1929) en de acta Lamiroy (1929-1948) melden niets over contacten tussen het bisdom en de broedercongregatie i.v.m. het juvenaat in Moerkerke. Dat is heel eigenaardig, aangezien de Xaverianen pas in 1939 erkend werden als pauselijke instelling, zodat hun congregatie tot die tijd het bisschoppelijk statuut bezat. De acta bevatten trouwens elk jaar de bewijzen van geregelde contacten tussen de bisschop en de broeders, maar over Moerkerke geen woord!

Een ander probleem betreft de aanwezigheid van een kapel in het kasteel. Er bestaat geen enkele aanwijzing dat die kapel door de bisschop of een door hem gedelegeerde geestelijke ingewijd werd. Dat zou betekenen dat er geen missen in mochten opgedragen worden. Trouwens, er was daarvoor ook geen priester gemachtigd, wat de jaarboeken en de acta bevestigen. De kapel diende dus alleen als bidplaats. De broeders en de juvenisten woonden naar alle waarschijnlijkheid de goddelijke diensten bij in de parochiekerk van Moerkerke. Toch vermeldt een ongedateerde inventaris de aanwezigheid in de kapel van liturgische gewaden en van gewijd vaatwerk...

Mag men uit dit alles afleiden dat het bisdom zich distantieerde van het juvenaat in Moerkerke? Hadden de broeders de bisschoppelijke goedkeuring niet gevraagd? Maar in dat geval zou er eerder een drukke correspondentie gevoerd zijn dan helemaal geen. Maar archieven bevatten alleen de stukken die er worden ingestopt...

Tenslotte is het opvallend dat de talrijke publicaties over de geschiedenis van de congregatie, in boekvorm of in tijdschriften, nauwelijks de stichting in Moerkerke vermelden. Kan daaruit besloten worden dat het Sint-Jan Berchmansgesticht door de Xaverianen zelf als een mislukking aangezien werd, waar best niet vaak aan herinnerd wordt? Misschien.

BRONNEN

  • Archief van het generalaat van de Broeders Xaverianen. (KADOC - Leuven)
  • Archief van het Belgisch provincialaat van de Broeders Xaverianen. (KADOC - Leuven)
  • Boyle H. en De Vadder J., The Xaverian Brothers - De Broeders Xaverianen, Brugge 1989.
  • Westflandrica, Provinciale Erfgoedbibliotheek, beeldbank Moerkerke (PKT009 494-502)
  • Mondelinge mededeling door Broeder Jan De Vadder (+).

Een juvenaat in het kasteel van Moerkerke

Koen Rotsaert

Rond de poldertorens
2017
04
109-122
BV
2023-06-19 14:48:19