Streekgenoten in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie
Johan Deckers
Adieu, mijn wijf en kinderen al,
Ik ga om een goede buit te halen;
Als ik weer bij u kom, dan zal Ik alleman met goud betalen1.
De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) ontstond in 1602 door een door de overheid gedwongen samenvoeging van de zes kamers Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen, Delft, Rotterdam en Middelburg. Deze kamers behielden een grote mate van onafhankelijkheid; daarboven zetelden de Heren XVII, de afgevaardigde bewindhebbers van de zes vestigingen. In enkele decennia groeide de VOC uit tot de eerste multinational, die handel dreef van Kaap de Goede Hoop, Arabië en Perzië, via Ceylon, India, Sumatra en de Molukken, tot Taiwan, Japan en Kanton. Aanvankelijk richtte ze zich op de handel in peper en fijne specerijen (nootmuskaat, kruidnagel en kaneel), maar al snel kwamen daar andere producten bij: katoen, zijde, thee, koffie, suiker ...
De overzeese handel bezorgde de Republiek der Verenigde Nederlanden haar Gouden Eeuw, maar ook goud verliest ooit haar glans. Naar het einde van de 18° eeuw toe liep de handel door allerlei redenen terug (concurrerende Aziatische compagnies, slecht beheer, hoge kosten bij dalende winstmarges...) en in 1799 werd de VOC opgeheven.
Gedurende deze twee eeuwen zond de VOC 4700 schepen uit met 973 000 opvarenden. Hiervan keerden er 366 900 terug2. Naarmate de VOC succesvoller werd, groeide ook de nood aan personeel. De Republiek kon niet meer voldoen aan de stijgende vraag aan vooral lager personeel, zeelieden en soldaten, zodat men ook in het buitenland ging rekruteren; met uitzondering van de landen met een concurrerende Oost-Indische Compagnie (Engeland en Frankrijk). De grootste groepen kwamen uit de Duitse gebieden en Scandinavië, op de derde plaats uit Vlaanderen en Brabant.
Exacte cijfers over het aantal Zuidelijke Nederlanders zijn er niet bekend. Tussen 1661 en 1710 zouden er 7117 Zuid-Nederlanders in dienst zijn getreden van de VOC. Het aantal repatrianten bedroeg een derde, het aantal gekende overlijdens bijna de helft3.
Tussen 1700 en 1760 werden, wat het huidige België betreft, 12.498 opvarenden geteld, waaronder 6462 Vlamingen. In die periode leverden de Zuidelijke [1] [2] [3]
Nederlanden tussen 10 en 20% van de totale bemanning. Uit de Zuidelijke Nederlanden kwamen vooral de lagere bemanningsleden: matrozen en soldaten, in een gemiddelde verhouding van 40/60[4].
In de tweede helft van de achttiende eeuw zeilden er 8263 Zuid-Nederlandse dienaren uit, hierbij werd geen rekening gehouden met de cijfers van de kamer Amsterdam[5].
De Zwinstreek en de VOC
Om evidente geografische redenen kozen de meeste werkzoekenden uit onze streken vooral voor de Kamer Zeeland, in ons bescheiden onderzoek was dat zelfs 100%.
Waarom bleven deze jongemannen niet rond de poldertorens en kozen ze voor een onzekere toekomst bij de VOC? Waren ze werkloos? Lieten ze thuis niets of niemand meer achter, behalve misschien eventuele schulden of een gevangenisstraf? Werden ze aangetrokken door “fantastische” verhalen over grote rijkdom? Was het zucht naar avontuur? Was het omdat ze “door quaat fortuyn of door eenig ongeval, in armoed sijn vervallen”? We zullen het waarschijnlijk nooit achterhalen. Zeker is dat ze door een job bij de VOC te aanvaarden weliswaar een lager loon hadden dan aan land, maar er was werk- zekerheid voor meerdere jaren. Ze werden ook voorzien van kost en inwoon en konden een bescheiden bedrag bijeen sparen; als ze tenminste het geluk hadden het avontuur te overleven. Met sterftecijfers die konden oplopen tot 60% was dit niet vanzelfsprekend.
Om het overzichtelijk te houden beperkten we ons voor dit artikel tot de 57 Vlaamse jongemannen uit de polderdorpjes in de Zwinstreek: Lissewege, Ramskapelle, Knokke, Heist, Westkapelle, Hoeke en Lapscheure (zie bijlage). Merkwaardig genoeg vonden we niemand terug uit Dudzele. Ter vergelijking: uit Sluis in Vlaanderen vertrokken gedurende die twee eeuwen 407 jonge mannen richting Zeeland, uit Brugge 2379.
De voornaamste bronnen voor onderzoek naar de bemanning van de schepen van de VOC zijn de scheepssoldijboeken die bewaard worden in het Nationaal Archief in den Haag. Vrijwel alle scheepssoldijboeken uit de achttiende eeuw en heel wat uit de zeventiende eeuw zijn bewaard gebleven. Deze vormen de basis van de personeelsadministratie en zijn online te raadplegen[6]. Per reis werden daarin van alle werknemers de personalia, onkosten en salarisgegevens vermeld. Daar vinden we ook terug of er een schuldbrief en/of maandbrief werd opgemaakt (zie verder). De rekening sloot af met de uitbetaling bij het einde van het dienstverband, hetzij bij ontslag hetzij bij overlijden.
Indien het Nationaal Archief in de Haag niet beschikte over een scheepssoldijboek (bv. door schipbreuk) werden de gegevens uit het verzoekboek ingevoerd in de database. In de verzoekboeken staan enkel de namen, herkomst en soms de functie van de opvarenden die een maandbrief en/of schuldbrief hadden getekend. Deze verzoekboeken werden bij aanmonstering gemaakt en wat er nadien gebeurde, staat in tegenstelling met de scheepssoldijboeken, niet vermeld.
Het vraagt enige creativiteit om de namen van de streekgenoten te achterhalen. Niet alleen vinden we verschillende spellingen van dezelfde gemeentenaam terug (zie bijlage); daarnaast zijn er ook verschillende gemeenten met dezelfde naam. Denken we maar aan Oostkerke (bij Damme of bij Diksmuide), Ramskapelle (bij Heist of bij Nieuwpoort) en Westkapelle (bij Knokke en in Zeeuws-Vlaanderen). Voor deze laatste was er wel onderscheid door de vermelding “Westkapelle in Vlaanderen”.
Persoonsnamen werden meestal fonetisch genoteerd, wat het opzoeken in parochieboeken en Tafels[7] er niet altijd gemakkelijk op maakte. Aangezien de meesten ongeletterd waren, konden ze het zelf niet controleren. Niet alle namen konden dan ook effectief gelinkt worden aan een bepaalde gemeente. De vermelding van een gemeentenaam in de scheepssoldijboeken duidde immers op de plaats van herkomst, en die was niet altijd gelijk aan de plaats van geboorte.
In de tabel in bijlage vindt u alle beknopte gegevens over de personen die we met quasi zekerheid konden linken aan de bovengenoemde gemeenten. We gebruikten de namen zoals die vermeld staan in de scheepssoldijboeken; in het artikel zelf vindt u tussen haakjes de namen zoals die terug te vinden zijn in de parochieboeken of Tafels. De datum tussen haakjes is de doopdatum, meestal de dag na de geboorte.
Jammer genoeg beschikken we van een aantal streekgenoten enkel maar over beperkte gegevens; soms een doopdatum, en verder de naam van het schip, de datum van vertrek en van aankomst. Van een aantal is er wat meer informatie bekend, en konden we iets gedetailleerder in hun leven doordringen. Hun verhaal leest u hieronder, uitgesplitst volgens de gemeente van herkomst.
HEIST
De matroos Laurens de Ganck[8], zoon van Antonius en Helena Bogaerts (3 juli 1694), vertrok op 13 januari 1723 van de rede van Rammekens met de ’t Vaderland Getrouw naar Batavia. De rede bij Fort Rammekens, een versterking langs de Westerschelde nabij Vlissingen, was de plaats waar de grote VOC- schepen lagen te wachten om uit te varen en waar de schepen uit Indie aankwamen. Op de rede werden de schepen klaar gemaakt voor de reis. Nadat ballast, voedsel en lading werden aan boord genomen, kwam ook de bemanning aan boord. Daarna moest men soms dagen of zelfs wekenlang wachten tot een gunstige oostenwind opstak. Bij zijn aankomst in Batavia op 27 augustus 1723 werd de Ganck in het hospitaal opgenomen. Vandaar maakte hij de terugreis met de Haaksburg, maar aan de Kaap de Goede Hoop werd hij opnieuw in het hospitaal opgenomen. Op 27 maart keerde hij terug naar Batavia met de Steenhoven. Daar vertrok hij nogmaals op 1 december 1729 en bereikte aan boord van de Zoetelingskerke uiteindelijk de rede van Rammekens op 27 juli 1730. Of hij in Zeeland gebleven is, of teruggekeerd naar zijn thuisstreek, is niet bekend.
Hoeke
Figuur 1: Creditzijde Scheepssoldijboek Geldermalsen Elias
Elias Franciscus de Boek[9] (Debouck), zoon van Adrianus en Catharina NN werd in de H. Jacobus de Meerdere kerk te Hoeke gedoopt op 25 maart 1731, de dag na zijn geboorte. Hij vertrok als soldaat voor de Kamer Zeeland op 16 augustus 1748 met de Geldermalsen naar Batavia. Op de creditzijde van zijn inschrijving in het scheepssoldijboek (zie Figuur 1) vinden we zijn schulden terug die hij deed voor zijn vertrek. Hij kreeg vooraf twee maanden loon, kocht op krediet ook zijn persoonlijke uitrusting: een kist, een bolkvanger (kledingstuk dat zeelui bij regenachtig weer droegen, mogelijk een ruwe pij van geteerd zeildoek), een deken en bultzak (matras), een hangmat, een paar wollen kousen, twee hemden en een paar schoenen. Verder had hij nog een schuldbrief van 150 gulden bij A. Coster. Een schuldbrief was een schuldbekentenis aan toonder, vaak verleend aan de zgn. volkshouders, die VOC-personeel ronselden. Op de debetzijde lezen we wanneer hij het schip verliet: 30 maart 1749 ... dat ten reede batavia de boeken sluytenen aen land gaat ... Hij overleed er twee jaar later op 4 september 1751.
De Bo(d)tland zeilde op 19 augustus 1779 van de rede van Rammekens voor de kamer Zeeland naar Batavia. Aan boord bevonden zich onder de 255-koppige bemanning de soldaat Gulielmus de Sijne[10] uit Hoeke en de matroos Jacob Barremaker uit Lissewege (zie daar). De Sijne ging in Batavia van boord op 26 april 1780 en stierf er na amper twee maanden op 15 juni.
Knokke
Een merkwaardig verhaal uit Knokke, en wel om meerdere redenen. Jan Verbeecke[11] (Joannes Verbeke) (24 01 1644) uit Knoeke was de derde van negen kinderen van Abraham en zijn eerste vrouw Cornelia Reyniers. Hij voer als adelborst (aspirant zeeofficier) op 13 april 1675 uit met de Prins Willem Hendrik. Hoogstwaarschijnlijk was hij dus geletterd en min of meer bemiddeld, want er werd geen schuldbrief opgemaakt. Ook merkwaardig is het feit dat hij een maandbrief had opgesteld op naam van Anderies Janneke. Met een maandbrief kon een personeelslid van de VOC tot drie maandlonen per jaar laten uitbetalen aan echtgenote, kinderen of een van de ouders. Een Joanna Andries kreeg in Knokke tussen 1670 en 1678 vier kinderen met Joannes Deridder/Derudder. Op 6 december 1687 huwde ze te Knokke met Joannes Bauwens. Joanna Andries overleed er op 10 februari 1700. Wat was de reden dat Jan Verbeecke haar met een maandbrief bedacht?
Wat er verder met Verbeke gebeurde is onbekend. Enkele dagen na het vertrek voer het schip de haven van Plymouth binnen wegens continue tegenwinden en een gebroken mast. Pas vijf maanden later, op 14 september verliet de Prins Willem Hendrik de haven van Plymouth. Gedurende die tijd ontscheepten of deserteerden 102 bemanningsleden, 55 soldaten en 5 passagiers. 88 nieuwe zeelui monsterden aan[12]. Bleef Jan hier achter, stapte hij aan de Kaap de Goede Hoop, waar elk schip enkele weken aanlegde om verversingen in te slaan, van boord; stierf hij onderweg, of stapte hij op 10 mei 1676 in Batavia van boord?
Pieter de Neve[13] (Petrus Deneve) (26 december 1738) zeilde op 4 augustus 1765 uit met de Vrijburg naar Batavia. Aan Kaap de Goede Hoop bleef hij achter: dat aan de caap de goede hoop in’t hospitaal verblijft. Op 24 augustus 1766 kon hij de reis verder zetten met de Vrouwe Cornelia Hildegarde en bereikte de eindbestemming op 3 december 1766. Hij overleed er het volgende jaar op 18 maart.
Lapscheure
Johannes Antieres[14] (Joannes Anthierens), gedoopt op schrikkeldag 29 februari 1748 in Lapscheure, was het vijfde en laatste kind van Petrus en Colomba Dejaegere. Op 11-jarige leeftijd was hij nog het enige overblijvende kind. Ook hij koos voor het avontuur en scheepte op 15 november 1772 als matroos in op de Bleiswijk met bestemming Batavia. Aan boord waren ook zijn streekgenoten Bernard Radde uit Damme en Roeland Onderbeek uit Moerkerke, die bij dezelfde volkshouder hadden verbleven. Na tussenstops in Rochefort en aan de Kaap Goede Hoop, zette de Bleiswijk koers naar Batavia. Antieres zou de eindbestemming niet bereiken, want hij overleed op 23 december 1773 op zee. Bij een overlijden op zee kreeg de zeeman een zeemansgraf. Zijn lijk werd in zijn met stenen of schroot verzwaarde bultzak genaaid, en nog dezelfde dag na een korte ceremonie aan stuurboordzijde overboord gezet. Kort na de begrafenis werd een inventaris van zijn plunje opgemaakt, en bij afwezigheid van een testament, werden zijn spullen voor de mast verkocht. De opbrengst werd aan de erfgenamen uitgekeerd[15].
Ook zijn streekgenoten Radde, die al een verblijf van 15 jaar in de Oost achter de rug had (zie Johannes Bijl uit Westkapelle), en Onderbeek stierven op zee.
Bernardus Blanckart[16] (Blanckaert) (12 november 1760) uit Lapdshaar (Lapscheure) is een typisch voorbeeld van een (Vlaams) bemanningslid van de VOC. Hij had geen broers of zussen, en op 29 jaar was hij wees. Er was niets dat hem weerhield in zijn geboortedorp, en dus koos hij voor het avontuur. Op 12 juli 1792 scheepte hij als jongmatroos voor de Kamer Zeeland in op de Sint Laurens. De laatste vermelding in het scheepssoldijboek dateert van op 21 januari 1794.
Lissewege
Waar de meeste streekgenoten uitzeilden naar Batavia, reisden enkele jonge Lissewegenaars naar andere handelsposten van de VOC. Lourens Janse[17] eindigde in Japan, Johannes Louverne[18] overleed op de Banda-eilanden en Jan Palet[19] stierf in Colombo (Ceylon).
Pieter de Laver[20] (Petrus De Lauwere)(1 februari 1691) vertrok op 3 maart 1722 van de rede van Rammekens op de Rotterdam. Aan boord bevond zich ook zijn dorpsgenoot en soldaat Laurens Vinne[21]. Het schip verging op 16 juni 1722 in de Tafelbaai voor Kaap de Goede Hoop.
Jacob Barremaker[22] (Barremaeckers) (1744) was de oudste van tien kinderen in het gezin van Daniel en Petronilla Semein. Hij vertrok samen met Gulielmus de Sijne uit Hoeke (zie daar) op 19 augustus 1779 met de Bod(t)land naar Batavia. In tegenstelling tot de Sijne kon hij wel terugkeren. Vertrokken op 1 november 1780 uit Batavia op de Vreeburgh, met aan boord ook 16 passagiers, waaronder 3 slaven, week het schip wegens de vierde Engelse oorlog (1780-1784) uit naar Cadiz, waar het 19 maanden bleef. Vandaar ging het naar Toulon en uiteindelijk werd zijn rekening afgesloten: ... de Vreeburgh 9 mei 1783 over Toulon voor de Camer Delft arriveert.... Of hij uiteindelijk terug in zijn geboortestreek bereikte, is niet bekend.
Samen met Pieter Johannes Outerlo uit Westkapelle (zie daar) vertrokken de Lisseweegse soldaten Pieter Johannes Luijks[23] (Petrus Luycks) en Guillihlmus Josephus Odrij[24] op 13 maart 1778 aan boord van de Hof ter Linden naar Batavia.
Luijks zou de eindbestemming nooit bereiken; hij overleed aan Kaap de Goede Hoop op 15 juli 1779. Odrij overleed op zee op 2 September 1779.
Op een bemanning van 237 zeelieden waren er aan boord van de Hof ter Linden 22 Fransen, 46 Zuidelijke Nederlanders (Frans- en Nederlandstalig), 44 Duitstaligen, 1 Spanjaard en vier Scandinaviers. De VOC-schepen waren dan ook een drijvende smeltkroes aan kleuren, klanken en nationaliteiten, met alle mogelijke verwarringen en conflicten als gevolg.
Oostkerke
Jan van Loo25 (Joannes Vanloo) (25 mei 1696) uit Oostkerck bij sluijs voer op 16 april 1720 als jongmatroos (hoogloper) uit met de Raadhuis van Middelburg en werd aan de Kaap in het hospitaal opgenomen. Daar stapte hij op 26 juni 1721 op de Heinekenszand26 richting Batavia, waar hij op 13 december 1722 overleed. Batavia, het huidige Jakarta, ligt aan de noordkust van Java en was het hoofdkwartier van de VOC in Azië. Het werd wel eens het kerkhof van de Europeanen genoemd. Batavia bestond uit een lager en ongezond deel, een moerassige omgeving doorsneden met kanalen en rivieren (een broedplaats voor de malariamug) en een iets hoger gelegen en droger deel. Het laagste personeel verbleef in het vochtigste deel; tussen 1733 en 1795 overleden zo’n 17 000 VOC- personeelsleden aan malaria27.
Bernardus Carolus Drere28 (Dereve), gedoopt op 20 augustus 1743 in Oostkerke, had op vijfjarige leeftijd al zijn vader Carolus (+21/11/1747) en zijn enige en twee jaar jongere zusje Joanna (+19/9/1745) begraven. Het is niet duidelijk wanneer zijn moeder Isabelle Vincke overleed. Hij koos voor het onbekende en verliet als matroos met de Vlissingen de rede van Fort Rammekens op 23 februari 1770. Tijdens een oponthoud van drie weken aan Kaap de Goede Hoop verbleef hij 15 dagen in het plaatselijke hospitaal. De Kaap was geen handelspost, maar een plaats waar men vers voedsel en water kon inslaan. Blijkbaar was Drere voldoende hersteld, want bij het vertrek op 21 juni van de Vlissingen was hij aan boord en bereikte Batavia op 5 september 1770. Daar vertrok hij al terug op 6 november met de Huis ter Meyen. Helaas overleed hij al kort daarna op Kerstdag 1770.
Mogelijk zijn Urbanus Passette en Urbanus/Herbanus Perset dezelfde persoon. Passette29 vertrok op 3 mei 1693 met de Karthago naar Batavia. Dan is er een tijdssprong van bijna 14 jaar tot 28 januari 1717 als Herbanus Perset30 als matroos uitvaart naar Batavia met de Meijenburg. Op 4 juli 1723 komt hij met de Prattenburg aan op Texel. Twee maanden later, op 27 september 1723 vertrekt Urbanus Perset31 al terug voor de kamer Zeeland op de Doornik, doch onderweg naar Batavia overlijdt hij op 1 maart 1724. [25] [26] [27] [28] [29] [30] [31]
Ramskapelle
In de database van het Nationaal Archief in den Haag vinden we twee identieke namen terug die niet voor een en dezelfde persoon gelden. Van de eerste Pieter Eeckaert beschikken we enkel over de beperkte gegevens uit het verzoekboek. Hij vertrok op 2 februari 1690 als soldaat met de Westhoven.
Figuur 2: Betaalrol Huijs (ter) Duyne Philipp de Vlieger
De tweede Pieter Eeckaert werd op 16 februari 1690 in de parochiekerk van Ramskapelle bij Knokke gedoopt als zoon van Guilielmus en Catharina Gheldolf. Deze waren gehuwd op 2 december 1688. Twee jaar later, op 4 april 1692 werd er nog een dochtertje Antonia geboren. Kort daarop verhuisde het gezin naar Dudzele, waar het noodlot keihard toesloeg. In 1694, op amper een maand tijd werden zowel Catharina (+18 maart), met een plechtige dienst (sepulta cum sacro), als dochtertje Antonia (+15 april) ten grave gedragen. Op 8 juni 1710 vertrok Petrus Eeckaert[32] als soldaat voor de kamer Zeeland naar de Oost op de Westhoven. Na een verblijf van anderhalve maand aan Kaap de Goede Hoop vertrok de Westhoven om op 24 maart 1711 aan te leggen aan de rede van Batavia. Uit het scheepssoldijboek blijkt echter dat Pieter Eeckaert per ordonantie aan Cabo de goede hoop bleef. Waarschijnlijk deed hij dienst in het plaatselijke fort. Op 20 mei 1712 verliet hij als soldaat de Kaap aan boord van de Korssloof[33], een schip van de kamer Enkhuizen. Twee maanden later, op 28 juli stapte hij van boord in Batavia. Hij overleed er op 23 november 1713, amper 23 jaar oud.
Pieter Eeckaert was ingeschreven als soldaat. Samen met de matrozen waren de soldaten de laagste categorie van het scheepsvolk met een maandloon van 9 gulden. Enkel de hooglopers, ongeoefende matrozen die de (vol) matrozen moesten helpen, verdienden nog minder, 7 gulden per maand[34].
Vele jaren later verliet ook Philipp de Vlieger[35] (Philippus Joannes Devlieger) (27 maart 1768) het polderdorpje Ramskapelle. Hij was de jongste van vijf kinderen in het gezin van Philippus Jacobus en Elisabetha Vannieuwenhuyse. Drie van de kinderen stierven al op jonge leeftijd. Op 8 augustus 1791 verliet hij op de Huisduinen de rede van Fort Rammekens met bestemming Batavia. In het laatste kwart van de 18e eeuw kon de VOC onvoldoende soldaten werven. Daarom werden in het buitenland hele regimenten gecontracteerd; de soldij werd uitbetaald aan de leiding die de betaling aan de militairen regelde. Zo was de Vlieger actief als soldaat in het Zwitserse ‘regiment de Meuron’[36].
Waarschijnlijk ging hij aan Kaap de Goede Hoop, waar het regiment diende, van boord, tenzij hij op de heenreis al overleed.
Westkapelle
Johannes Bijl[37] (Joannes Jacobus Bil) werd op 13 juli 1738 gedoopt als tweede oudste in het gezin van de aerbeyder Danneel Bil en de huisvrouw Theresia Gheyle[38]. Johannes vertrok op 8 maart 1757 als matroos met de Thoornviied (Torenvliet) naar Ceylon. Onder de 309-koppige bemanning bevonden zich ook vijf Bruggelingen en de soldaat Bernard Rade uit Damme. Nog geen twee maanden later, op 3 mei overleed Bijl op zee zonder testament te maken ofte goederen naartelaten. Hij had nog een schuld van 106,17 gulden openstaan. Rade had meer geluk en kwam op 5 augustus 1772 met de Borssele terug aan in Zeeland. Een jaar later ontmoette hij op de Bleiswijk dan Johannes Antieres uit Lapscheure (zie daar).
Guiljame (Guilielmus) Tavernier[39] (10 maart 1707 )uit Westcappel bij Brugge, zoon van Joannes en Adriana Vanden Abeele was een van de weinigen uit onze streek die niet met een schip richting Batavia vertrok. Op 11 mei 1731 zeilde hij als soldaat aan boord van de Maria Adriana naar Ceylon. Het schip legde er op 10 februari 1732 aan: ... dat god Lof ten reede Colombo arriveert ... en aan land gaat. Tavernier overleed er op 12 september 1746.
Ook Johannes de Smit[40] (Joannes De Smidt) (28 september 1737) zeilde enkele jaren later naar Colombo (Ceylon). Hij scheepte in als hoogloper op de Baarzande met bestemming Batavia op 8 maart 1757. Toen het schip na een maand verblijf aan de Kaap op 15 augustus vertrok, bleef hij achter: dat aan Cabo ten hospitale blijft. Pas een jaar later, op 20 september 1758 reisde hij met de Buitenzorg verder naar Colombo. Hij overleed er op 11 maart 1760.
Van de vijf kinderen die geboren werden in het gezin van Franciscus Cattaert (afkomstig uit Diksmuide) en (Anna) Maria Craijnest/Craeynest (geboren in Koolkerke) tussen 1761 en 1769 stierven er twee kort na de geboorte; verder nog een dochtertje op 1-jarige leeftijd, een andere dochter op 6-jarige leeftijd. Enkel de derde in rij, Ludovicus Leonardus (15-09-1764) bleef in leven. Zijn vader stierf vier jaar na zijn geboorte. Zijn moeder hertrouwde op 8 april 1777 met Daniel Barrmaecker. Is dit de vader van Jacob Barremaker uit Lissewege die ook in dienst trad van de VOC?
Louis Cattaert[41] verliet alleszins op 35-jarige leeftijd zijn geboortedorp Westkapelle om als (roer)slotenmaker[42] aan te monsteren op de Alblasserdam. Het schip dat voor de rede van Rammekens te wachten lag op een gunstige wind, koos op 24 oktober 1789 het zeegat naar China. Na een verblijf van drie weken aan de kaap in februari 1790 bereikte het op 18 mei 1790 de haven van Batavia. Cattaert stierf er in het hospitaal op 4 September 1794.
Figuur 3 Kaft van het scheepslogboek van de Alblasserdam
Van Pieter Johannes Outerlo[43] vinden we geen sporen terug in de parochieboeken of tafels. Toch staat hij in het scheepssoldijboek geregistreerd als afkomstig uit Westcappelle in vlanderen. Hij vertrok als hoogloper op de Hof ter Linden op 13 maart 1778. Het schip bereikte Batavia op 16 oktober 1778, waar hij enkele maanden later, op 17 januari 1779 overleed. Aan boord van de Hof ter Linden bevonden zich verder ook 7 Bruggelingen en de Lissewegenaar Pieter Johannes Luijks (zie daar).
Het valt op dat streekgenoten heel dikwijls bij dezelfde volkshouder terecht kwamen. Volkshouders of ronselaars voorzagen de VOC van een groot deel van het lager personeel. Ze ontfermden zich over de werkzoekenden, zorgden voor kost en inwoon en brachten ze later in contact met de bewindhebbers, wanneer men op zoek was naar nieuw personeel voor de vloten. Wanneer een van de werkzoekenden in dienst werd genomen, liet deze op het soldijkantoor een schuldbekentenis registreren en met een zogenaamde transportceel werd de volkshouder betaald. Deze schuldbekentenis had meestal een waarde van 150 gulden. Elke keer dat er bij de Compagnie bericht binnen kwam dat de zeeman een deel van zijn dienst had afgewerkt, kon de volkshouder een deel van de schuld innen.
In het geval van Outerlo verbleef hij samen met de Bruggelingen en Luijks bij volkshouder L. du mas. Een andere naam die regelmatig voorkwam was A. Coster.
Was er sprake van een georganiseerd vertrek, kwamen ronselaars tot in Vlaanderen, waren er afspraken om samen naar Zeeuws-Vlaanderen te trekken? Of circuleerden de namen van volkshouder rond in de gemeenten in Vlaanderen? Waren er afspraken onder streekgenoten om bij dezelfde volkshouder te logeren? Volgens het Zeeuws Archief te Middelburg werd hier nog geen onderzoek naar gedaan.
Bijlage
Overzicht van de streekgenoten die in de 17° en 18° eeuw met de VOC vertrokken. Dit is een volledig overzicht van alle streekgenoten die we met redelijke zekerheid kunnen verbinden met de bovengenoemde gemeenten uit de Zwinstreek. Namen met een * vonden we niet terug in de Tafels of parochieboeken.
Voetnoten
[1] Kalis lied zeemanslied uit 17° eeuw (kalis: schooier, arme drommel, haveloze persoon, stumper)
[2] F. S. GAASTRA De geschiedenis van de VOC (1991) Dit zijn geen absolute cijfers, sommigen deden meer dan 1 reis.
[3] R. VERDOODT Zuidnederlanders in dienst van de VOC (1661-1710) 2 vol. (1977) onuitg. Licentiaatsthesis RUG
[4] V. DELAHAYE, F. DEMEULENAERE, E. KUSTERS, A. VAN EESSEN, J. VERFAILLIE en T. VLAEMINCK De Vlaeminck en De Zeeuw; 30.000 mensen overzee in J. PARMENTIER (onder redactie van) Uitgevaren voor de Kamer Zeeland (2006)
[5] M. VAN DURME Zuid-Nederlanders in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie: tweede helft van de achttiende eeuw (2008) onuitg. Licentiaatsthesis UG online
[6] http://www.gahetna.nl/collectie/index/nt00444/q/zoekterm/voc/a/comments/1
[7] RAB Tafels van de diverse parochies, en http://search.arch.be/
[8] DEN HAAG Nationaal Archief, Verenigde Oostindische Compagnie (VOC), nummer toegang 1.04.02, inventarisnummer 12822 folio103 Verkort: NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 12822 folio 103
[9] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 13141 folio 219
[10] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 13235 folio 185
[11] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 12228 niet online!
[12] Dutch-Asiatic Shipping vol II 1291.3
[13] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 13147 folio 151
[14] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 13196 folio 310
[15] Herman Ketting Leven, werk & rebellie aan boord van Oost-Indievaarders (1595-1650) (2005)
[16] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 13299 folio 238
[17] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 12702 folio 219
[18] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 13063 folio 243
[19] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 12796 folio 226
[20] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 12252 p. 306
[21] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 12252 p. 330
[22] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 13235 folio 101
[23] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 13226 folio 279
[24] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 13226 folio 205
[25] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 12803 folio 72
[26] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 12812 folio 342
[27] P. H. van der Brug Malaria en malaise De VOC in Batavia in de achttiende eeuw (1994)
[28] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 13177 folio 23
[29] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 12236 ?
[30] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 12779 folio 235
[31] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 12834 folio 75
[32] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 12736 folio 238
[33] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 14666 folio 172 Hier wordt hij vermeld als Pieter Eekart uit Ramstcapelle
[34] https://www.vocsite.nl/geschiedenis/functies.html
[35] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 12331A niet online
[36] https://en.wikipedia.org/wiki/Regiment_de_Meuron
[37] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 13088 folio 77
[38] Volkstelling 1748 Westkapelle
[39] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 12896 folio 149
[40] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 6365 folio 450
[41] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 13277 folio 261
[42] een fijnsmid die het slot d.w.z. de afvuurinrichting van een handvuurwapen (roer, musket) maakt, ook wel slotenmaker
[43] NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 13226 folio 161