De Oostkustpolder

Dirk Vancraeynest

  1. Fusies van Polders en Wateringen in Vlaanderen

Na een aantal “fusiegolven” in de jaren 1970 is de Vlaamse Regering in 2007 gestart met een grondige hertekening van de ambtsgebieden van Polders en Wateringen. In de provincies Antwerpen, Vlaams-Brabant en Oost-Vlaanderen zijn een aantal kleine Polders en Wateringen opgeheven omdat ze geen enkele reden van bestaan meer hadden. Anderzijds startte de Vlaamse Regering een beleid om bestaande Polders en Wateringen uit te breiden en/of samen te smelten. Dit was het geval in Vlaams-Brabant waar de Watering Het Velpedal uitbreidde tot 12.123 ha en in Oost-Vlaanderen met de nieuwe Polder Schelde Durme Oost (8.777 ha) en de Polder Scheldeschorren Noord (3.365 ha).

Dichtst bij huis en dus meest bekend was de fusie in 2009 van 5 Polders in het Oostendse tot de Middenkustpolder (21.500 ha) en de gelijktijdige opheffing van de Keygnaert Polder en de Sinte Catharina Polder. Nog in West-Vlaanderen werd de Watering Het Vrijgeweid afgeschaft op 29 oktober 2010. De Vlaamse Regering voert algemeen in haar argumentatie tot uitbreiding en samensmelting aan dat haar beslissing om Polders en Wateringen tot grote, leefbare entiteiten te maken, een maatregel van algemeen belang is, die ertoe strekt de nieuw gevormde eenheid, zowel op het financiële als administratieve vlak, als op het gebied van uitvoering van werken, tot een grotere efficiëntie en een verdere professionalisering te brengen. De maatregel draagt bij tot administratieve vereenvoudiging voor lagere overheden, zoals gemeenten en provincies, en moet ook een betere dienstverlening aan de burgers verlenen.

Er zijn op dit ogenblik nog 32 Polders en 29 Wateringen actief in Vlaanderen. In 1989 waren er dat nog resp. 60 en 50. Niettegenstaande de diverse fusies, afschaffingen en gebiedsuitbreidingen is de totale oppervlakte van de Polders en de Wateringen in Vlaanderen sedert 1989 nagenoeg ongewijzigd gebleven. In bijna een kwart van het Vlaamse grondgebied zijn Polders (208.000 hectaren) of Wateringen (119.000 hectaren) actief.

  1. De Oostkustpolder

Polders die van de Oostkustpolder deel uitmaken:

2.1 De Nieuw Hazegraspolder

De Nieuw Hazegraspolder, zoals ze tot 31 december 2011 heeft gefunctioneerd, is ontstaan in 1784. Reeds in 1627, in volle 80-jarige oorlog, werd een eerste deel van het Hazegras ingedijkt. Om het militaire verkeer tussen het Isabellafort en het Fort Sint-Pol mogelijk te maken, groef men de Paulusvaart. De dijk die hierdoor aan de zeewaartse zijde ontstond, de Paulusdijk, schermde meteen een nieuw gewonnen polder af, die later onder de naam Oud Hazegraspolder zou voortbestaan.

2019 10 01 115901Evolutie Hazegraspolder

In 1782 verkregen de eigenaars van de Hazegrasschorren de concessie van de Oostenrijkse autoriteiten om het Hazegras verder in te polderen. Daarop vatte Philippe-François Lippens, als mede-eigenaar van de gronden, reeds in 1784 de bedijkingswerken aan, die nog datzelfde jaar voltooid werden. De gelanden van de nieuw gewonnen polder verenigden zich om het gemeenschappelijke beheer van de afwatering en de dijken te organiseren. Hierdoor was de Nieuw Hazegraspolder een feit. De afwatering werd gericht naar de Hazegrassluis, die door het Oostenrijks landbestuur in 1784 werd gebouwd in de Hazegraspolderdijk. Alle polders ten oosten van de Blankenbergse Dijk waterden nu via deze sluis af. Korte tijd later verkregen de eigenaars van het Hazegras ook de concessie om de Zoute Polder op de zee te winnen. Lippens voltooide de bedijking in 1787. Maar de schorren van de Zoute Polder waren reeds te hoog opgeslibd en met duinzand overstoven, waardoor ze nooit als volwaardige landbouwgrond in gebruik kon worden genomen. Met het opwerpen tenslotte van de Internationale Dijk in 1872 eindigden de voortschrijdende inpolderingen op de westelijke Zwinoever. De gelanden van de aldus ontstane Willem-Leopoldpolder sloten zich aan bij de Nieuw Hazegraspolder, die gezamenlijk een oppervlakte besloeg van 632 hectaren. Intussen was de afwatering, met de aanleg van het Leopoldkanaal in 1845, grondig gewijzigd.

2.2  De Zwin-Polder

De Zwin-Polder werd opgericht bij Koninklijk Besluit van 11 juli 1977. Ze trad in werking op 1 januari 1979. Aldus heeft de Zwin-Polder slechts een kort bestaan gekend, exact 33 jaar. De Zwin-Polder was het gevolg van een samensmelting van zes historische polders op de westoever van het Zwin, nl. de Polder van Eiensluis-Grootreygaertsvliet, de Polder van Greveninge, de Polder van Valkaertsgote, de Polder van Romboutswerve, de Polder ’s Heer Baselishoek en de Godefroi- en Burkelpolder. Drie gebieden waren niet met naam in het fusiebesluit genoemd, maar maakten toch deel uit van de Zwin-Polder, nl. de Oud Hazegraspolder, de Robbe-Moreelpolder (die zich tot over de Nederlandse grens uitstrekte) en tenslotte een gebiedje nabij de Zwarte Sluis te Lapscheure dat eerder recent op het Zwin was gewonnen en nooit tot een Polder had behoord. De landwinningen op de westelijke Zwinoever zijn een evolutief proces geweest van voortschrijdende bedijkingen dat, mits enkele onderbrekingen, in totaal ongeveer 800 jaar heeft geduurd. De Polder van Eiensluis-Grootreygaertsvliet, die zelf al omstreeks 1735 het voorwerp was van een fusie van enerzijds de Polder van Eiensluis en anderzijds de Polder van Grootreygaertsvliet, was de belangrijkste Polder in het gebied. Haar westelijke grens is altijd de Blankenbergse Dijk geweest, maar door een reorganisatie van de poldergebieden besliste de Belgische overheid in 1972 deze grens oostwaarts te verleggen naar het Boudewijnkanaal. Zo verloor de Polder van Eiensluis- Grootreygaertsvliet, nog voor de fusie van de Zwin-Polder, een gebied van om en bij de 3.000 hectaren. Met de fusie in 1977 werden ook een aantal randgebieden te Brugge en te Knokke-Heist buiten het ambtsgebied gehouden. De Zwin-Polder had, op enkele hectaren na, een oppervlakte van 9.000 hectaren.

2019 10 01 120102Evolutie Zwin-Polder en Damse Polder

2.3  De Damse Polder

Bij een Koninklijk Besluit van zelfde datum (11 juli 1977) werd ook de Damse Polder opgericht, die eveneens haar werking startte op 1 januari 1979. De zes historische polders die tot de fusie van de Damse Polder hebben geleid, bevinden zich op de rechteroever van het Zwin. Het zijn de Polder Den Brouck, de Polder van Stampaertshoeke, de Polder Moerkerke-Noord-over-de-Lieve, de Polder Moerkerke-Zuid-over-de-Lieve, de Sint-Jobspolder en de Maldegemse Polder. De inpolderingsgeschiedenis op de oostelijke Zwinoever is iets complexer verlopen dan op de westzijde. Dit komt vooral door de militaire inundaties tijdens de 80-jarige oorlog, waardoor men zich gedwongen zag grote gebiedsdelen in de oostelijke zones gedurende langere tijd aan de zee prijs te geven, om ze pas na tientallen jaren te kunnen herinpolderen. Ook voor de Damse Polder werden, tegelijk met de fusie, een aantal wijzigingen in de randgebieden aangebracht. Met een oppervlakte van 6.562 hectaren behoorde de Damse Polder op dat ogenblik ook reeds tot de categorie van de middelgrote Polders in Vlaanderen.

2.4  De Polder Sint-Trudoledeken

Tot in 1967 bedroeg de oppervlakte van de Polder Sint-Trudoledeken ruim 1.822 hectaren. Ze strekte zich uit over delen van de gemeenten Assebroek, St.-Michiels, Sijsele, Oedelem en Oostkamp. Het poldergebied omvatte delen van de stroomgebieden van het St.-Trudoledeken en de Hoofdsloot en was verder stroomopwaarts beperkt tot de valleigebieden van de Meersbeek-Dorpsbeek en de Bergbeek. De kern van Oedelem en het omliggende gebied maakten geen deel uit van de Polder. Aldus lagen de stroomgebieden van de Poulagiebeek, de Moordenaarsbeek en de Zuiddambeek buiten Polder. In zijn vergadering van 11 mei 1967 bracht het polderbestuur, op vraag van de Belgische overheid, gunstig advies uit om de Polder uit te breiden tot 4.705 hectaren. Alle betrokken gemeenten, met uitzondering van de gemeente Oostkamp, waar een bezwaar werd ingediend door een belanghebbende, brachten eveneens een gunstig advies uit, zo ook de Bestendige Deputaties van West- en Oost-Vlaanderen. Met een Koninklijk Besluit van 23 oktober 1967 werd de uitbreiding van de Polder Sint-Trudoledeken ten slotte goedgekeurd. Ze bleef onder haar zelfde naam voortbestaan. Voortaan maakten ook (delen van) de gemeenten Beernem en Maldegem van de Polder deel uit, alsook de gebieden zoals hierboven omschreven.

2019 10 01 120132Evolutie Polder Sint-Trudoledeken

  1. De fusieprocedure van de Oostkustpolder

Op 3 december 2010 (Belgisch Staatsblad van 24 december 2010) hechtte de Vlaamse Regering haar definitieve goedkeuring aan de samensmelting van de Zwin-Polder, de Nieuw Hazegraspolder, de Damse Polder en de Polder St.- Trudoledeken tot een nieuwe Polder onder de naam “Oostkustpolder”. De Oostkustpolder heeft een oppervlakte van ca. 20.930 hectaren en strekt zich uit over (delen van) de gemeenten Brugge, Knokke-Heist, Damme, Oostkamp, Beernem en Maldegem. Het totale waterlopennet onder haar beheer bedraagt ruim 550 kilometer. Vlaams Minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, Joke Schauvliege, bevoegd voor Polders en Wateringen, duidde in een persnota de beslissing van de Vlaamse Regering : “Ik wil in het kader van een doelgericht integraal water- beheer met een planmatige rationalisering van het versnip- perde landschap van Polders en Wateringen een groep van slagkrachtiger waterbeheerders maken. Zij moeten voldoende sterk staan om de uitdagingen en bevoegdheden binnen hun werkingsgebied waar te maken.

Dat een degelijk waterbeheer met een goede kennis van de lokale situatie van belang is om snel en alert in te grijpen, is de voorbije weken nog maar eens gebleken.

(n.v.d.r. : de Minister doelt hier op de extreme wateroverlast in het Dender- en Zennebekken van medio november 2010). Ook op dit vlak kunnen goed functionerende Polders en Wateringen een belangrijke rol vervullen. ”

2019 10 01 120211

Alvorens de Oostkustpolder van start kon gaan, moest nog een flinke procedure worden doorlopen. De Minister had de Provinciegouverneur de opdracht gegeven om de stemgerechtigde ingelanden van de nieuwe Oostkustpolder in een eerste zitting bijeen te roepen met als enige agendapunt de goedkeuring van een huishoudelijk reglement. Deze zitting ging door in het Provinciaal Hof te Brugge op 9 maart 2011. Krachtens de polderwet heeft iedere houder van een zakelijk recht binnen het ambtsgebied van de Polder (eigenaar, vruchtgebruiker,...) een stem in de algemene vergadering. Van de uitgenodigde 817 stemgerechtigde leden waren er slechts 63, waaronder 20 gevolmachtigden, aanwezig. Het huishoudelijk reglement regelt, zoals de term het zelf uitdrukt, het interne huishouden van de organisatie, i.c. de Polder. Het is belangrijk dat het huishoudelijk reglement als eerste stap in de procedure kan worden gestemd en goedgekeurd omdat onder meer de verkiezing van het bestuur erin wordt geregeld, wat noodzakelijk is om daadwerkelijk uitvoering te kunnen geven aan de fusie. In de vergadering van 9 maart 2011 werd de tekst van het huishoudelijk reglement artikel per artikel voorgelezen en toegelicht. De leden kregen ruim de mogelijkheid om bemerkingen te maken en adviezen te geven. Uiteindelijk werd het reglement bij handopsteking goedgekeurd en werd het, samen met de bemerkingen, overgemaakt aan de Bestendige Deputatie. In haar zitting van 24 maart 2011 gaf de Bestendige Deputatie een gunstig advies aan het huishoudelijk reglement, waarna het werd doorgestuurd naar de bevoegde administratie van de Vlaamse Overheid. Ten slotte gaf de gemachtigde ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij op 11 mei 2011 zijn goedkeuring aan het reglement. Na publicatie in het Belgisch Staatsblad op 19 mei 2011 kreeg het huishoudelijk reglement kracht van wet.

Deze publicatie was voor de Provinciegouverneur het startsein om een volgende stap in de procedure te zetten. Op 8 september 2011 werden de stemgerechtigde ingelanden een tweede maal bijeengeroepen, ditmaal met het oog op de verkiezing van het bestuur. Op de algemene vergadering van 8 september 2011 te Moerkerke waren 512 stemgerechtigde ingelanden, deels in persoon, deels bij volmacht, aanwezig. Het huishoudelijk reglement bepaalt dat het bestuur van de Oostkustpolder bestaat uit een dijkgraaf, een adjunct-dijkgraaf en negen gezworenen. Voor deze 11 mandaten werden er 14 kandidaturen ingediend. Om de 11 mandaten in te vullen, waren twee stemronden nodig. In de derde stemronde werd vervolgens uit deze 11 verkozenen de dijkgraaf gekozen en in de vierde stemronde ten slotte de adjunct-dijkgraaf. Op 3 oktober 2011 legden de 11 bestuursleden de eed af in handen van provinciegouverneur Paul Breyne.

  1. De opdracht van Polders en Wateringen

De werking en de organisatie van de polderbesturen wordt geregeld door de wet van 3 juni 1957 betreffende de polders en door het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeheer. De basisopdracht van de polders, nl. de instandhouding, de drooglegging en de bevloeiing van de ingedijkte gronden, is sinds de inwerkingtreding van het decreet integraal waterbeheer grondig gewijzigd en uitgebreid. Het gewijzigde artikel 1 van de polderwet bepaalt nu: “Polders zijn openbare besturen, met als taak, binnen de grenzen van hun territoriaal gebied, het verwezenlijken van de doelstellingen en het rekening houden met de beginselen zoals bedoeld in de artikels 4, 5 en 6 van het decreet betreffende het integraal waterbeheer en het uitvoeren van het deelbekkenbeheerplan”. Volgens de letter van het decreet is integraal waterbeleid : “het beleid gericht op het gecoördineerd en geïntegreerd ontwikkelen, beheren en herstellen van watersystemen met het oog op het bereiken van de randvoorwaarden die nodig zijn voor het behoud van dit watersysteem als zodanig, en met het oog op het multifunctionele gebruik, waarbij de behoeften van de huidige en komende generaties in rekening wordt gebracht”. In menselijke taal betekent dit dat de waterbeheerders, w.o. de Polders en de Wateringen, verplicht zijn voldoende zorg te dragen voor het systeem dat zij beheren (waterlopen, sluizen, stuwen, pompgemalen, enz.) zodat de veiligheid van personen en goederen maximaal wordt gewaarborgd, doch geen ingrepen gebeuren die onomkeerbare negatieve gevolgen hebben voor het milieu.

4.1  Het beheer van de Polder

De algemene vergadering

De algemene vergadering bestaat uit de stemgerechtigde ingelanden. In de Oostkustpolder zijn stemgerechtigd de houders van zakelijke rechten op onroerende goederen (eigenaars, vruchtgebruikers, enz.) met een minimum oppervlakte van 5 hectaren. Eigenaars die deze oppervlakte individueel niet hebben, kunnen zich verenigen zodat ze, samen, minstens deze oppervlakte bereiken. Ze kunnen dan een afgevaardigde, met een stem, naar de algemene vergadering sturen. De lijst van stemgerechtigden wordt jaarlijks door het polderbestuur vastgesteld. De lijst bevat, naast de ongeveer 810 “rechtstreekse” stemgerechtigden, ook nog een aantal “samenvoegingen”, dit zijn verenigingen van eigenaars die individueel geen stemrecht hebben. De lijst ligt vervolgens gedurende een maand ter inzage van de belanghebbenden. Zij kunnen bemerkingen of bezwaren op de lijst inbrengen, waarna ze definitief van kracht op 1 januari daaropvolgend. In concreto bestaat de algemene vergadering van de Oostkustpolder uit een 840-tal leden. Naast de leden met stemrecht bestaat de algemene vergadering uit afgevaardigden van openbare besturen, zoals de provinciegouverneur, de burgemeesters van de gemeenten waarover de polder zich uitstrekt en ambtenaren van de Vlaamse Overheid. Zij hebben raadgevende stem. De algemene vergadering is het hoogste gezagsorgaan in de Polder. Haar belangrijkste bevoegdheden zijn : het goedkeuren van de rekening en de begroting, het bepalen van de aanslagvoet van de polderbelastingen, het goedkeuren van de jaarprogramma’s van de werken, het beheer van het onroerend patrimonium van de Polder, het verkiezen van de leden van het bestuur (dijkgraaf, adjunct-dijkgraaf en gezworenen), het benoemen van de ontvanger-griffier.

Het bestuur

Het bestuur is belast met het uitvoeren van de beslissingen van de algemene vergadering. Ze voert tevens het dagelijks beheer over de werking en de goederen van de Polder. De leden van het bestuur worden verkozen door de algemene vergadering onder de ingelanden. Hun mandaat duurt zes jaar en kan worden hernieuwd. Het bestuur van de Oostkustpolder bestaat, zoals hoger reeds gezegd, uit elf stemgerechtigde leden, te weten : een dijkgraaf (voorzitter), adjunct-dijkgraaf en negen gezworenen (bestuursleden).

Het huishoudelijk reglement bepaalt dat, naast de 11 stemgerechtigde leden, het bestuur nog 6 raadgevende leden telt. Het zijn de burgemeesters of hun afgevaardigde schepenen van de 6 gemeenten die van de Oostkustpolder deel uitmaken : Brugge, Knokke-Heist, Damme, Beernem, Oostkamp en Maldegem.

Het dagelijks bestuur

Enkele clausules in het huishoudelijk reglement zijn uitgewerkt om elke deelpolder in de juiste verhoudingen in de nieuwe Polder aan bod te laten komen. Zo werd de eerste verkiezing van het bestuur zo georganiseerd dat iedere voormalige Polder een gewogen aantal bestuursleden in het nieuwe bestuur heeft. Een andere maatregel die de evenwichten moet bewaken, is de instelling van een dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur van de Oostkustpolder bestaat uit de dijkgraaf, de adjunct-dijkgraaf, een gezworene en de ontvanger-griffier. Op zijn eerste vergadering op 18 oktober 2011 heeft het bestuur een gezworene, afkomstig uit de voormalige Polder Sint-Trudoledeken, in het dagelijks bestuur opgenomen, aangezien de dijkgraaf reeds uit de Damse Polder voortkwam en de adjunct-dijkgraaf uit de Zwin-Polder.

De administratie

De zetel van de polder, tevens het secretariaat, is gevestigd in de Arendstraat 34 te 8000 Koolkerke (Brugge).
Tel.: 050 33 32 71 - Fax: 050 34 61 20
E-mail : Dit E-mail adres wordt beschermd tegen spambots. U moet JavaScript geactiveerd hebben om het te kunnen zien.
Website : www.oostkustpolder.be

De administratie bestaat uit :

  • de ontvanger-griffier : de hoofdverantwoordelijke voor zowel administratie als financiën, alsmede de adviseur van het bestuur en de algemene vergadering in juridische, financiële en technische kwesties
  • twee beleidsmedewerkers : ondersteunen de ontvanger-griffier
  • een boekhoudkundig medewerker : belast met de dagelijkse boekhouding
  • een sluismeester : belast met het waterbeheer op het terrein in al zijn facetten

4.2  Ruimtelijke situering

Het gebied van de Oostkustpolder kan in twee landschappelijke eenheden worden ingedeeld. Het noordelijke gedeelte komt grotendeels overeen met het gebied dat sinds de 12° eeuw buiten - dus ten oosten van - de Blankenbergse Dijk (ook “Gentele” genoemd) in fasen werd ingepolderd, en waarbij de belangrijke getijdengeul die het Zwin was, systematisch werd teruggedrongen. We spreken hier over de echte polders in de aardrijkskundige en bodemkundige betekenis van het woord. De zuidelijke grens wordt traditioneel gevormd door de 5-meter-hoogtelijn. Deze lijn komt grosso modo overeen met de meest zuidelijke uitbreiding van de belangrijke overstromingen van de 4° tot de 8° eeuw. Het is tevens de zuidgrens van het gebied aan de Noordzee dat we de Vlaamse kustvlakte noemen, en dat tot op vandaag door de zee overstroombaar is. Geologisch wordt de scheiding tussen de kustvlakte en de zandstreek gevormd door een pleistoceen[1] duin die loopt van Oudenburg over Brugge tot Aardenburg.

De polders zijn derhalve in hun eerste fase van groei (schorren) op zuiver natuurlijke wijze ontstaan, nl. door sedimentatie van in het zeewater aanwezige slibdeeltjes. Eens de schorren voldoende hoog waren opgeslibd, kon het gebied worden ingedijkt. Dit is de kunstmatige fase, met de mens als hoofdrolspeler. De laagste zones in de polders liggen tussen de 2,00 m en de 2,50 m TAW[2], de hoogste rond de 5,00 m TAW.

2019 10 01 120240Geografische situering van de Oostkustpolder

2019 10 01 120326Ten zuiden van de pleistocene duin begint de zandstreek. De bodem in zandig Vlaanderen vindt zijn ontstaan in de IJstijden. Tijdens de maximale uitbreidingen van het poolijs stond het zeeniveau tot 100 meter lager dan nu. Het Noordzeebekken was een droge en kale vlakte waar de noordwestenwinden vrij spel hadden en de bodem- deeltjes zuidwaarts opwaaiden. De zwaardere (zand)deeltjes werden afgezet in het gebied dat tegenwoordig Zandstreek heet, de lichtere (leem) deeltjes nog verder zuidwaarts. Zo is te verklaren dat de bodemkundige indeling van Vlaanderen grotendeels het gevolg is van de selectieve werking van de wind op de gronddeeltjes in het Noordzeebekken gedurende de IJstijden. Het zandige gedeelte van de Oostkust- polder, dat grotendeels overeenkomt met het gebied van de voormalige Polder Sint- Trudoledeken, vertoont enkele landschappelijke bijzonder- heden. Meest bekend zijn de Assebroekse Meersen, een natuurlijk overstromingsgebied, dat jaarlijks en vooral tijdens de winter overstroomt. De meersen of moerassen zijn depressies in de zandstreek die ca. 10.000 jaar geleden gevormd werden. Grote Geografische situering van de Oostkustpolder oppervlakten worden ingenomen door veenbodems. Ze liggen gemiddeld op 5,00 m TAW. Deze lage gebieden gaan naar het oosten toe bijna naadloos over in het licht heuvelend cuestagebied van Oedelem-Zomergem. Met een hoogte van 24 meter boven zeeniveau is dit het hoogste punt van de “polder”.

De begrenzing van de Oostkustpolder komt, zoals hoger gezegd, niet meer overeen met de (semi)natuurlijke grenzen van de vroegere Polders die er thans deel van uitmaken. In de loop van de eeuwen zijn heel wat grenscorrecties doorgevoerd, zoals o.m. door het graven van het Boudewijnkanaal, door de definitieve vastlegging van de rijksgrens met Nederland en door de uitbreiding van de bewoning, vnl. in de randgebieden, zoals te Knokke-Heist en te Brugge.

De tegenwoordige grenzen zijn grosso modo als volgt:

  • in het noorden: de grens van de bebouwde zones van Knokke en Heist
  • in het oosten: de rijksgrens met Nederland en de grens met de provincie Oost- Vlaanderen
  • in het zuiden: de Gentse Vaart
  • in het westen: de bebouwde zones van Brugge en het Boudewijnkanaal

Het ambtsgebied van de Oostkustpolder bedraagt ca. 20.930 hectaren en strekt zich uit over de gemeenten Brugge (deelgemeenten Koolkerke, Dudzele, St.-Kruis, Assebroek en St.-Michiels), Knokke-Heist (alle deelgemeenten), Damme (alle deelgemeenten), Oostkamp (deelgemeente Oostkamp),   Beernem (deelgemeenten Beernem en Oedelem) en Maldegem (deelgemeenten Maldegem en Middelburg).

4.3  Hydrografie

De Oostkustpolder behoort tot een van de meest typische kanaallandschappen in Vlaanderen. Niet minder dan vijf kanalen doorkruisen het gebied.

De meest bekende bij het grote publiek is wellicht de Damse Vaart (of het Kanaal Brugge-Sluis). Het trace van de Damse Vaart ligt voor een groot deel in de bedding van het vroegere Zwin en verbindt Brugge met Sluis. Dit kanaal heeft vooral een recreatieve functie. Het hengelen is een attractieve bezigheid, maar ook varen, zwemmen en schaatsen, alsook wandelen en fietsen op de kanaalbermen zijn populair. Het kanaal wordt beheerd door de Vlaamse Overheid, Agentschap Waterwegen en Zeekanaal. Het waterpeil wordt het jaar rond op ongeveer 4,30 m TAW gehouden. Dit geeft aan de polder de  mogelijkheid om in het droge zomerseizoen (ruwweg tussen 1 april en 1 november) de polder te bevloeien. Het betreft hier de voormalige Polder van Romboutswerve, de Polder ’s Heer Baselishoek, de Polder Den Brouck, de Polder van Stampaertshoeke en de Sint-Jobspolder. De bevloeiing gebeurt via elf watercaptatiepunten, verspreid over de gehele lengte van het kanaal.

Het Boudewijnkanaal (Kanaal Brugge-Zeebrugge) is een scheepvaartkanaal en verbindt de Brugse Ringvaart met de Noordzee. Het peil staat, samen met de dokken in het Zeebrugse achterhavengebied, permanent op 3,50 m TAW. Dit kanaal vervult geen enkele functie in het kader van het lokale waterbeheer. Aangezien het kanaal brak water bevat, is de saliniteit van het oppervlakte- water en grondwater in de aangrenzende polderzones merkelijk hoger dan elders. Om die reden werd, bij de aanleg van het kanaal omstreeks 1900, de Zijdelingse Vaart gegraven, parallel met het Boudewijnkanaal en over de ganse lengte ervan. Via deze bermsloot wordt het bevloeiingswater over de Dudzeelse polders gestuurd en verdeeld. Dit bevloeiingswater is afkomstig van de Brugse Ringvaart (peil ± 5,90 m TAW), waar de Oostkustpolder ter hoogte van de Dampoort een watercaptatiepunt beheert.

2019 10 01 120417Het kanalenstelsel binnen de Oostkustpolder

De Afleidingsvaart van de Leie of Schipdonkkanaal (lokaal “de Stinker” genoemd) werd gegraven in de periode 1846­1860 en verbindt de Leie met de Noordzee. Het kanaal loopt over een lengte van 56 km vanaf Het kanalenstelsel binnen de Oostkustpolder Deinze tot Zeebrugge, waar ze in de Noordzee uitmondt. De aanleg van het kanaal vindt zijn oorsprong in de vervuiling van de Leie door de vlasindustrie rond Kortrijk. Om het vervuilde water van de Leie niet doorheen Gent te laten stromen, werd stroomopwaarts van Gent een nieuwe verbinding gemaakt tussen de Leie en de Noordzee. Hierdoor kon men ook het peil van de Leie beter beheersen, waardoor het overstromingsrisico te Gent verminderde. Tegelijk ontstond een nieuwe, handige waterweg richting Brugge. Vanaf de wijk Strobrugge ten noorden van Maldegem loopt het Schipdonkkanaal, dat hier een streefpeil 3,30 m TAW heeft, parallel aan het Leopoldkanaal. Het waterregime van het Schipdonkkanaal is in principe onafhankelijk van dat van de polderstreek waar ze doorheen loopt, maar door de gezamenlijke uitmonding in de Noordzee belast ze enigszins de afwatering van het Leopoldkanaal en bijgevolg ook de polderpeilen. Het Schipdonkkanaal staat tegenwoordig in de belangstelling omdat de Vlaamse overheid het wil omvormen tot een bevaarbaar kanaal. Frankrijk, Wallonie en Vlaanderen zijn immers overeengekomen om de vaarweg tussen de Seine en de Schelde te verbeteren, een project dat beter bekend is onder de naam “Seine-Schelde”. In Vlaanderen loopt het traject in hoofdzaak via de Leie en de Ringvaart rond Gent naar het kanaal Gent-Terneuzen. Het project “Seine-Schelde-West” is een westwaartse uitbreiding van “Seine-Schelde” en beoogt de havens van Zeebrugge en Oostende een volwaardige aansluiting te geven op het Trans-Europese binnenvaartnetwerk. De ontsluiting van Zeebrugge via een opwaardering van het bestaande Afleidingskanaal van de Leie, dat gaat van Heist tot Deinze, is een uitbreiding van het grootschalige Europese project Seine-Schelde, dat de industriele regio van Parijs en Noord-Frankrijk zal verbinden met Gent, Antwerpen en Rotterdam.

Het Leopoldkanaal (in de volksmond “de Blinker” genoemd) is gegraven in de periode 1843-1854, dus kort na de Belgische onafhankelijkheid. Nederland verhinderde na de scheiding de ‘natuurlijke’ afvloei van de polderwaters van het noorden van West- en Oost-Vlaanderen via Zeeuws-Vlaanderen naar de Westerschelde. Daardoor was de Belgische Staat gedwongen in een eigen afwatering te voorzien. Het Leopoldkanaal, ook Leopoldsvaart genoemd, werd gegraven onder het bewind van koning Leopold I. De situering van het kanaal aan de noordrand van de provincie Oost-Vlaanderen, vlakbij de Nederlandse grens, was tevens bedoeld als een militaire linie ter verdediging van het jonge Belgie. Het kanaal is ongeveer 46 km lang en loopt, van oost naar west, over het grondgebied van de gemeenten Assenede, Sint-Laureins, Maldegem, Damme, Knokke-Heist en Brugge. Het Leopoldkanaal is de slagader voor de polders van de Zwinstreek en het Meetjesland, die gezamenlijk zo’n 40.000 hectaren omvatten. Daar de polders gemiddeld op 3,00 m Taw liggen en voor hun afwatering van het Noordzeepeil afhankelijk zijn, moet het streefpeil kunstmatig laag worden gehouden. Er kan immers maar water geloosd worden wanneer het zeepeil lager staat dan het polderpeil, dus bij eb. Gemiddeld bedraagt het streefpeil van het Leopoldkanaal 1,50 m TAW. Het hoogste peil op het Leopoldkanaal gemeten, bedraagt echter 3,02 m TAW (31.12.2002). Daarentegen schommelt de Noordzee dagelijks tussen gemiddeld 0,56 m (eb) en 4,21 m TAW (vloed), en bij springtij tussen 0,28 m en 4,58 m TAW[3].

Het idee om een kanaal tussen Brugge en Gent te graven, het Kanaal Gent- Brugge, ook de Brugse Vaart, de Gentse Vaart of het Zuidleiekanaal genoemd, ontstond in de 14° eeuw toen de stad Brugge een verbinding wilde realiseren tussen de Brugse Reie en de Durme. Daarbij werd een hoge heuvelrug te Beernem en St.-Joris doorgegraven. Het was oorspronkelijk niet de bedoeling om het kanaal als scheepvaartkanaal te gebruiken, maar wel om Brugge van voldoende water te voorzien, onder meer om de Zwingeul te helpen schuren. Door een dispuut tussen Gent en Brugge bleven de werken echter twee eeuwen stil liggen. Pas tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) kon men de werken hervatten. De stad Gent was toen immers afgesneden van de Westerschelde door een blokkade van de Hollanders. Oostende werd voortaan de belangrijkste zeehaven. Het landsbestuur besliste daarom het kanaal Gent-Brugge volledig te realiseren (1613-1623). Zodoende werd Gent, via Brugge met de Noordzee verbonden.

4.4  Peilbeheer in de Polders

4.4.1 Algemeen

Hoogwaterbeheer

Het peilbeheer speelt een belangrijke rol in het globale waterbeheer. In de poldergebieden is het peilbeheer een subtiel spel, waarbij het ontvangen (onder de vorm van neerslag), het (tijdelijk) bergen en het afvoeren (lozing op zee) in onderling en samenhangend verband staan en met elkaar dienen te worden afgewogen. Die afweging gebeurt van oudsher in functie van de veiligheid en de leefbaarheid. Veiligheid moet worden gewaarborgd zowel naar de personen (de ingezetenen) als naar hun goederen (gronden en gebouwen). In gebieden die voor hun waterhuishouding van het getij afhankelijk zijn, zoals de polders, is nooit 100 % garantie op droge voeten te geven. Zeker in het winterhalfjaar (oktober tot maart) moet er rekening mee gehouden worden dat de hoge grondwaterpeilen - de verzadiging van de bodem dus - een natuurlijke versnelde afvoer van het neerslagwater naar de waterlopen teweeg brengt.

2019 10 01 120436Problematische afwatering van de polders bij doodtij en storm wanneer het ebpeil soms niet beneden de 2.00 m TAW daalt

Hierdoor vermindert het bufferend vermogen van het gebied en moet de neerslag sneller worden afgevoerd, wil men wateroverlast of overstroming vermijden. Het vlakke reliëf van de polders en hun ligging onder het vloedpeil van de zee laat weinig speelruimte. In extreme omstandigheden (toestand van zeer hoge grondwaterpeilen en langdurige of intense neerslag) werkt het poldersysteem als een immense verzadigde ruimte waar elke druppel neerslag onmiddellijk moet kunnen worden afgevoerd. De afhankelijkheid van het getij en van de gravitaire lozing op zee is een bijkomende beperkende factor die mogelijks tot minder veiligheid en bijgevolg tot meer schade kan leiden. Vooral bij doodtij, dat zich enkele dagen na het eerste en laatste kwartier van de maan voordoet, treden vaak problemen op met de afwatering. Het ebpeil bereikt dan immers niet zijn laagste stand, zodat er dan slechts een gering verschil is tussen het polderpeil en het laagste zeepeil. Het gebeurt dat in dergelijke omstandigheden de lozing van het achterwater gedurende meerdere tijbewegingen moet worden gestaakt. Het is dan ook meestal bij springtij, hoe tegenstrijdig het ook moge lijken, dat de beste voorwaarden aanwezig zijn voor een goede afwatering van de polders. Bij springtij is er een grote peilfluctuatie op de Noordzee, zodat dan niet alleen het vloedpeil extreem hoog kan zijn (wat meestal irrelevant is voor de afwatering van de polders), maar ook het ebpeil vaak zeer laag is.

Laagwaterbeheer

Naast de beheersing van het hoogwaterrisico, is er voor de Polderbesturen een belangrijke taak weggelegd inzake het tegengaan van verdroging. De Oostkustpolder heeft uitgebreide mogelijkheden tot kunstmatige aanvulling van het oppervlaktewater. Een belang­rijke bevloeiingsbron is de effluentlozing van het zuiveringsstation aan de Paulusvaart te Knokke. Dit gezuiverde afvalwater van een groot deel van Knokke en van Het Zoute is in feite een zegen voor de Polder, uiteraard indien zich geen problemen voordoen in het zuiveringsproces. Het effluentwater is zeer geschikt voor landbouwdoeleinden en helpt mee de verzilting van het polderwater te onderdrukken.

2019 10 01 120459Bevloeiingspunten in de Oostkustpolder

Bovendien is het permanent beschikbaar, ook in (langdurig) droge periodes, omdat precies dan de zuivering van het overvloedige afvalwater in deze toeristische regio op volle toeren draait en naar het oppervlaktewater kan afvloeien. Vooral het uitgebreide grondgebied van de deelgemeente Westkapelle plukt hier de voordelen van. Om de beschikbaarheid van effluentwater nog te verhogen, heeft de Oostkustpolder recent een tweede circuit opgezet dat erin bestaat het effluent van het zuiveringsstation te Heist te capteren. Met dit captatiepunt worden voornamelijk de deelgemeente Ramskapelle en de landelijke gebieden van Heist bediend. Verder beschikt de Oostkustpolder over een inlaatpunt op de Brugse ringvaart ter hoogte van de Dampoort. De leiding dwarst eerst de Damse Vaart op grote diepte en vervolgt zijn weg onder de wijk Sint-Jozef en langs het Fort Lapin tot ze in het open trace van de Zijdelingse Vaart langs het Boudewijnkanaal uitmondt aan de Louis Coiseaukaai. Het grote verval (5,79 m TAW in de ringvaart tot 3,30 m TAW in de Zijdelingse Vaart) biedt aan de Polder de mogelijkheid om zowat het volledige gebied tussen het Leopoldkanaal en het Boudewijnkanaal te bevloeien. De Damse Vaart heeft vandaag, zoals hoger gezegd, voornamelijk recreatieve functies. Maar ook in de bevloeiing van de omliggende polders speelt ze een belangrijke rol, gezien haar relatief hoge waterpeil (4,30 m TAW). De Oostkustpolder beschikt over 11 inlaatpunten. Zes op de noordoever hebben invloed op de voormalige Polder van Romboutswerve en de Polder ’s Heer Baselishoek. Vijf zijn naar het zuiden gericht en bedienen de voormalige Polder Den Broek, Polder van Stampaertshoeke en Sint-Jobspolder. In het deelgebied van de Polder Sint-Trudoledeken ten slotte is de bevloeiing gewaarborgd door terugvloei vanuit de Gentse Vaart en de Afvoersloot van het pompgemaal aan de Legeweg naar het pompgebied rond de Assebroekse Meersen.

4.4.2 Operationeel meetnet

Om een efficiënt en dynamisch peilbeheer te kunnen voeren, zijn meetgegevens nodig. Dynamisch peilbeheer betekent dat de waterbeheerder, i.c. de Oostkustpolder, streeft naar een maatschappelijk zo breed mogelijk gedragen polderpeil, dat zo veel mogelijk gedifferentieerd is in tijd en in ruimte. In het deelgebied van de voormalige Zwin- Polder beschikte men over voldoende informatie in verband met oppervlaktewaterpeilen, grondwater- peilen en neerslagwaarden. Met de inwerkingtreding van de Oostkust­polder werd dit meetnet uitgebreid en gemoderniseerd. Tegelijk werd een overeenkomst gesloten met de Vlaamse Overheid, Vlaamse Milieu- maatschappij, Afdeling Operationeel Waterbeheer. Zodoende beschikt de Oostkustpolder nu over een 20-tal meetpunten, verspreid over zijn gebied en gelokaliseerd op de meest representatieve plaatsen.

2019 10 01 120523Locatie van de 20 meetpunten in de Oostkustpolder

Een correcte interpretatie van die massa aan gegevens moet leiden tot een goede inschatting van de meest aangewezen peilen op een bepaalde locatie en op een bepaald moment.

Naast de gegevens uit het zelfstandig meetnet van de Oostkustpolder, zijn ook heel wat gegevens ter beschikking van verscheidene administraties van het Vlaamse Gewest, o.m. het Hydrologisch InformatieCentrum (HIC) dat behoort tot het Waterbouwkundig Laboratorium bij het Departement Mobiliteit en Openbare Werken van de Vlaamse Overheid, en de eerder genoemde Afdeling Operationeel Waterbeheer.

Die gegevens kunnen via de website www.waterinfo.be opgevraagd worden. Op die website is teven de zgn. “overtromingsvoorspeller” te raadplegen.

4.5  Het afwateringssysteem van de Oostkustpolder

Zoals eerder gezegd (zie Ruimtelijke situering hierboven) bestaat de Oostkustpolder uit twee onderscheiden gebieden : de eigenlijke polderstreek (met de Nieuw Hazegraspolder, de Zwin-Polder en het grootste deel van de Damse Polder) en de zandstreek (met het zuidelijk gedeelte van de Damse Polder en de Polder Sint-Trudoledeken). Dit gegeven is bepalend voor de beschrijving van het watersysteem. In principe wateren de Nieuw Hazegraspolder, de Zwin-Polder, de Damse Polder en de buiten poldergebied gelegen kuststreek af naar het Leopoldkanaal. Dit gebeurt doorgaans door middel van gravitaire (= vrije) lozing, met name wanneer het getij op de Noordzee dit toelaat, bij eb dus. De lozing zelf gebeurt door het ophalen van drie naast elkaar gelegen schuifdeuren. Dit sluizencomplex bevindt zich aan de monding van het Leopold- en Schipdonkkanaal te Zeebrugge. Het wordt beheerd door de NV Waterwegen en Zeekanaal. De sluizen worden automatisch bediend en reageren op stroomopwaartse peilen op het Leopoldkanaal. De combinatie van twee peilen, een te Maldegem en een te Heist, bepaalt op welk moment de sluisdeuren op- of neergelaten worden, uiteraard in interactie met het Noordzeepeil. Recent bouwde de NV Waterwegen en Zeekanaal, op aandringen van de Polderbesturen, een pompstation op het Leopoldkanaal. De bedoeling is om, in geval van ongunstige tijen, en wanneer het waterpeil een bepaalde drempel overschrijdt, te kunnen lozen onafhankelijk van het getij. De beheerder van de kanalen oordeelde dat dit pompstation best werd gebouwd op de middendijk van Leopold- en Schipdonkkanaal. Zodoende wordt het polderwater eerst naar het Schipdonkkanaal overgepompt om vervolgens via dit kanaal vrij te lozen op zee.

Bij de aanleg van het Leopoldkanaal in de jaren 1840-’50 moesten de Polderbesturen zelf instaan voor de financiering van hun uitwateringspunten. De Oostkustpolder beschikt thans over 22 dergelijke uitwateringspunten. Een aantal van die uitwateringspunten, gesitueerd in de voormalige Zwin-Polder, werden in de jaren 1990 voorzien van klepstuwen en terugslagkleppen. Sommige van deze kleppen zijn geautomatiseerd. Momenteel bereidt de Oostkustpolder een dossier voor om ook in de Damse Polder enkele uitwateringspunten met de nodige klepstuwen en terugslagkleppen in te richten. De klepstuwen zijn erop gericht om een relatief stabiel waterpeil in te stellen. Ze zijn hoofdzakelijk bedoeld om, in tijden van droogte (d.i. grosso modo van april tot oktober) zoveel mogelijk water in de polder te houden. Overtollig water vloeit dan slechts met minimale hoeveelheden over de kleppen en er wordt enkel massaal en kortstondig geloosd bij fikse onweersbuien of aanhoudende regen. In de wintersituatie worden de klepstuwen in een verlaagde positie ingesteld en is het polderpeil zodoende directer afhankelijk van het kanaalpeil. Hierdoor fluctueert het polderpeil ook veel meer in de winterperiode dan in de zomer en is het ook minder beheersbaar. De terugslagkleppen daarentegen zorgen ervoor dat het water van het Leopoldkanaal niet kan terugvloeien naar de polder. Het belang van de terugslagkleppen kan nauwelijks overschat worden. Ze moeten verhinderen dat bij calamiteiten op het Leopoldkanaal de polders onder water komen te staan. Het Leopoldkanaal is immers de centrale afvoerader van een ca. 50.000 hectare
grote oppervlakte. Aangezien de Oostkustpolder in het mondingsgebied van die afvoerader ligt, zou ze als potpolder fungeren wanneer de terugslagkleppen de invloei van dit gebiedsvreemde water niet zouden verhinderen.

2019 10 01 120553De 22 uitwateringspunten op het Leopoldkanaal

Afwijkend van deze tot op heden bestaande afwateringssituatie wordt momenteel, in het kader van de gedeeltelijke ontpoldering van de Willem- Leopoldpolder, gewerkt aan een wijziging van de afwatering van het ca. 5.000 hectare grote gebied gelegen binnen de vierhoek Kustzone - Nederlandse grens - Damse Vaart - Leopoldkanaal, dit zijn de landelijke en geürbaniseerde gebieden van Westkapelle, Ramskapelle, Heist, Oostkerke en Hoeke. De bedoeling is dat, bij wateroverlast in deze zone, een noodgemaal in werking treedt dat het achterwater rechtstreeks in de uitgebreide Zwinschorren pompt. Dit noodgemaal zal onder het beheer komen van de Oostkustpolder, waarbij voor de werking ervan afspraken zullen gemaakt worden met de Vlaamse overheid, het provinciebestuur en de gemeente Knokke-Heist.

Ten westen van het Leopoldkanaal beschikt de Oostkustpolder over een poldergemaal op de Ronselarebeek, dat het water overslaat in het Schipdonkkanaal. Het gemaal staat in voor de bemaling van een ca. 3.000 hectare grote gebied binnen de vierhoek A11 - Schipdonkkanaal - Damse Vaart -Boudewijnkanaal. Ook de 200 hectare resterende oppervlakte polder die later van de achterhaven van Zeebrugge deel zullen uitmaken zijn er op aangesloten. In dit gebiedje is een aparte peilregeling van kracht in afspraak met de Vlaamse Landmaatschappij. De bemaling van dit volledige gebied van 3.200 hectare wordt alleen, en in de praktijk eerder bij uitzondering, toegepast wanneer de vrije lozing ontoereikend of onmogelijk is, onder de omstandigheden zoals hoger uiteengezet. Ook hier zijn peilafspraken gemaakt met diverse overheden, in het bijzonder de provincie West-Vlaanderen, de stad Brugge en de stad Damme. Een heel specifiek geval is het dorp Zeebrugge, dat door de uitbouw van de achterhaven geïsoleerd is komen te liggen van de rest van de Polder, maar waar de Oostkustpolder nog een restant van de Isabellavaart beheert. Het oppervlaktewater van Zeebrugge wordt via deze Isabellavaart afgevoerd naar het toegangsdok van de achterhaven. De afvoer gebeurt door middel van een pompstation eveneens onder het beheer van de Polder, gelegen aan de Kiwiweg.

Het zuidelijke gebied van de Oostkustpolder (Sijsele, Oedelem, Assebroek) vertoont veel meer hoogteverschillen dan de polderstreek. De maaiveldhoogte varieert tussen de 5,00 m TAW (Assebroek) tot 22,00 m TAW (cuesta van Oedelem). Bij wateroverlast komt het neerslagwater met een sneltreinvaart vanuit Sijsele en Oedelem richting Assebroek. Daarbij fungeren de Assebroekse meersen als een buffer. De gebieden rond Sijsele worden rechtstreeks en puur gravitair afgevoerd via de Dorpsbeek, Meersbeek en het Sint-Trudoledeken naar het Zuidervaartje en uiteindelijk het Leopoldkanaal. Aan de monding van het Zuidervaartje beschikt de NV Waterwegen en Zeekanaal over een pompstation, dat het water overpompt naar het Schipdonkkanaal. De overige delen van de voormalige Polder Sint-Trudoledeken wateren af naar de Gentse Vaart. Niettegenstaande de Gentse Vaart een scheepvaartkanaal is met een hoog peil (gemiddeld 5,90 m TAW) gebeurt de afwatering van de daarop aangesloten gebieden vrij probleemloos, gelet op hun relatieve hoogteligging. De Oostkustpolder beschikt hier over 3 afwateringspunten met vrije lozing. Een bijzondere situatie doet zich hier wel voor rond de Assebroekse meersen. Dit 80 hectare grote laaggelegen gebied en de omliggende weilanden en landerijen kunnen enkel door bemaling worden afgewaterd. Daartoe werd reeds in de jaren ’20 van de vorige eeuw een pompstation gebouwd op de Hoofdsloot, d.i. de hoofdader van het gebied. Dit pompstation bevindt zich ter hoogte van de Legeweg te Oostkamp. In tegenstelling tot het poldergemaal op de Ronselarebeek, dat alleen bij calamiteiten in werking treedt, moeten de pompen op de Hoofdsloot bijna dagelijks water uit het gebied uitslaan naar de Gentse Vaart. Oorzaken hier zijn de hoge grondwaterstanden en de constante aanvoer van oppervlaktewater uit hoger gelegen gebieden.

Dirk Vancraeynest Brugge,
16 augustus 2017

Voetnoten

[1]    Het Pleistoceen is een geologisch tijdvak dat begon rond 2,5 miljoen jaar geleden en eindigde omstreeks 11.500 jaar geleden. In het Pleistoceen zijn er een 50-tal meer of minder koude ijstijden geweest, telkens gescheiden door warmere tussenijstijden.

[2]    TAW = Tweede Algemene Waterpassing, d.i. het referentiepeil ten opzichte van dewelke de hoogtemetingen in ons land worden uitgedrukt. 0 m TAW komt overeen met het gemiddelde laag laagwater bij springtij (GLLWS) te Oostende. Deze 0-waarde ligt 2,33 m lager dan de Nederlandse referentiehoogte, het Normaal Amsterdams Peil (NAP).

[3]    Op 1 februari 1953 bedroeg het vloedpeil te Oostende 6,66 m TAW (astronomische voorspelling 4,41 m TAW) en het ebpeil 2,10 m TAW

De Oostkustpolder

Dirk Vancraeynest

Rond de poldertorens
2017
03
059-076
BV
2023-06-19 14:48:19