De heerlijkheid Moerkerke onder Clemente de Castillo (1587 - 1609)

Jan Delfosse

Wanneer Maria de la Puebla zestien geworden is, vindt haar voogd dat het tijd wordt aan een huwelijk te denken.

Maria is op 28 oktober 1569 in Brugge geboren als dochter van de uit Santander (Noord-Spanje) afkomstige handelaar Francisco de la Puebla en Maria van Marivoorde, dochter van de Brugse koopman Ferry van Marivoorde. Moeder Maria van Marivoorde overlijdt in 1573, vader Francisco in 1577. De kleine Maria is dan amper acht jaar oud. Zij wordt verder opgevoed bij haar grootvader, die ook een van haar voogden is. Na Ferry’s dood, in 1580, neemt zijn zoon Guillaume de taak van voogd op zich[1].

Familiebelangen

Maria de la Puebla is - op papier - een gefortuneerde wees. Bij de dood van haar vader is zij de enige erfgename. Francisco heeft, als vertegenwoordiger van het familiebedrijf Puebla in Brugge, het leeuwendeel van zijn bezittingen in Spanje belegd. In zijn staat van goed wordt de kapitaalwaarde ervan op 6.169 pond gr. geraamd (waarvan er echter 2.344 als moeilijk inbaar ingeschat worden - terecht, zoals later blijkt). In Vlaanderen beschikt Maria slechts over enkele kleinere renten, die haar, samen met de huurinkomsten van het ouderlijk huis een mogelijk jaarinkomen van bijna 70 pond gr. bezorgen. De economische omstandigheden zowel in Vlaanderen als in Spanje zorgen er echter voor dat het werkelijke inkomen stukken lager ligt. Wanneer Guillaume van Marivoorde in 1585 zijn rekening opmaakt van het beheer van Maria’s goederen sinds 1580, komt hij uit op een batig saldo van 5 pond gr. Hij heeft in die ganse tijd echter geen enkel inkomen uit Spanje ontvangen[2].

Gezien die kapitaalstructuur is het normaal dat de Spaanse Pueblas de erfenis van Francisco beschouwen als een deel van hun familiekapitaal. Zij gaan er van uit dat Francisco altijd gewild heeft dat Maria in Spanje zou trouwen. Reeds in 1580, bij de dood van Ferry, laat Pedro de Maeda, een familielid uit Rijsel, aan voogd Guillaume weten dat de Spaanse voogden verlangen dat Maria bij hem, als Spaans familielid, komt wonen, en hij verlangt een kopie van het testament van Ferry[3]. Op 16 september 1585 schrijven de drie ooms uit Santander in een gezamenlijke brief aan Maria dat zij ervan overtuigd zijn dat haar vader gewenst heeft dat zij in Spanje zou trouwen en kondigen tegelijkertijd aan dat haar kozijn (en waarschijnlijke huwelijkspretendent) onderweg is om haar op te halen[4].

De familie van Marivoorde is er van haar kant op uit Maria en haar bezit in hun invloedssfeer te houden. Met haar bezittingen is Maria vooral interessant voor een partij met Spaanse bindingen, maar hij moet dan wel voldoende garanties geven dat hij in de Nederlanden blijft en binnen de invloedssfeer van de Marivoorde-familie.

De koopman Guillaume van Marivoorde vindt een geschikte kandidaat via Pedro de Castillo, de ontvanger van de licenten (import-exporttaksen op verboden goederen) op de Vlaamse kusten. Diens kozijn, de 26-jarige Clemente de Castillo, is sinds kort, als kapitein in het Spaanse leger, gestationeerd in Duinkerken. De familie Castillo is bovendien gunstig bekend in Brugge, Clemente’s grootoom was de vorige eigenaar van Maria’s ouderlijk huis.

Midden 1586 zijn de besprekingen rond en kunnen de afspraken op papier gezet worden. In het huwelijkscontract van Clemente en Maria wordt gestipuleerd dat Clemente voor Maria een douarie aanlegt van een heerlijkheid of landerijen met een waarde van 1.000 pond gr. Zijn neef, Pedro de Castillo, schiet dit bedrag voor en geeft het op 16 juni 1586 in consignatie bij Charles van Marivoorde, grootoom van Maria en ouderdomsdeken van de familie van Marivoorde.

Beide partijen willen deze som zo spoedig mogelijk besteden[5]. Nog in de maand van het huwelijk (op 8 juli 1586) heeft Clemente, samen met de Marivoordes, verschillende gesprekken met zijn notaris, Lambert Sproncholf[6]. Er wordt eerst nog gedacht aan de koop van landerijen van ene Gongalo de Goucy, maar spoedig wordt duidelijk dat Jan Lauwers jr. een geschikte aanbieding heeft: de heerlijkheid Moerkerke.

De verkoop van de heerlijkheid Moerkerke

De heerlijkheid Moerkerke is al sinds de 14e eeuw in het bezit van de familie van Praet. In 1577 wordt Maximiliaen van Praet heer van de heerlijkheid. Hij zit echter al jaren met betalingsproblemen. In 1578 heeft hij bij Jan Lauwers sr. een lening afgesloten tegen een jaarlijkse rente van 21 pond, aan de penning 16. De betaling hiervan raakt al achterstallig vanaf 21 maart 1582[7]. Na de dood van Jan Lauwers sr. klagen de erfgenamen, begin 1585, die achterstand aan bij de baljuw. Wanneer de vereiste drie aanmaningen van Maximiliaen van Praet zonder gevolg blijven, wijst de baljuw, op 2 juli 1585, de opbrengsten van de heerlijkheid, die borg staat voor de rente, toe aan de erfgenamen Lauwers[8].

Op 16 mei 1586 stellen zij met stokhouder Guillaume Bibau de verkoopvoorwaarden voor de heerlijkheid op. Op 24 oktober vragen zij aan de baljuw decreet aan om, na drie kerkgeboden en kaarsbrandingen om de veertien dagen, het kapitaal en de achterstallige renten te mogen verhalen. De baljuw staat dit toe op 12 november. Vermits de parochianen van Moerkerke omwille van de troebelen voor het grootste deel naar Brugge gevlucht zijn, bepaalt hij dat de proclamaties van de kaarsbrandingen ook moeten gebeuren tijdens de hoogmis in de St.-Obrechtskapel[9] te Brugge, waar zij hun sacramenten ontvangen. Nadat zich de eerste en tweede koopdag, op 28 november en 12 december geen kandidaat heeft aangeboden, wordt de laatste koopdag uitgesteld tot 2 januari 1587. Die dag wijst stokhouder Guille Bibau de heerlijkheid toe aan Jan Lauwers jr., zoon van de schuldeiser, "voor hem of die hij denomineren zal”. De prijs bedraagt het kapitaal, de achterstallige renten en enkele ander hangende schulden: 608-8-8 pond gr.[10].

De Burg van Brugge, waarvan de heerlijkheid afhankelijk is, verkrijgt op 24 mei 1587 het octrooi voor de verkoop van de Rijselse Rekenkamer[11]. De dag daarna tekent Jan de Hamere, als zaakgelastigde van Clemente de Castillo, het contract met Jan Lauwers. Hij aanvaardt de koop voor 608-8-8 pond en een hooftcleet ter waarde van 8­6-8 pond voor de vrouw van Lauwers. Over deze verkoopprijs moet wel nog wat discussie geweest zijn. Op een blad met opgave van de opbrengsten en lasten van de heerlijkheid staat in de marge de Spaanse notitie (geschreven door Clemente?) dat Lauwers met een verkoopprijs van 250 pond zou moeten tevreden zijn[12]. Deze opmerking slaat wellicht alleen op de heerlijkheid in strikte zin, zonder de bijhorende manschepen[13].

De notariele akte over de verkoop wordt tenslotte verleden op 6 juni 1587. Daarin is de verkoopprijs aangeduid als 3700 gulden, wat overeenkomt met wat in het contract vermeld staat. Er wordt evenwel ook een betaling van 300 pond aan Michel Ramout aan verbonden. Die heeft namelijk in december 1586 een proces aangespannen tegen Castillo in verband met de afwinning van de heerlijkheid. Op 3 maart 1587 valt het vonnis ten voordele van Michiel Ramout. De inhoud van de eis is niet bekend[14]. Beide bedragen worden betaald van de 1.000 pond die bij Charles van Marivoorde in consignatie gegeven is[15].

Toestand van de heerlijkheid

De heerlijkheid Moerkerke is een van de kleinere heerlijkheden in de parochie Moerkerke. Het grootste deel van de parochie valt onder de heerlijkheid Middelburg. Het kasteel van de heerlijkheid ligt wel centraal in het dorp, tegenover de kerk en de heer heeft de supervisie over het beheer van de kerk en de armendis[16]. Volgens de verkoopvoorwaarden van de heerlijkheid beslaat zij - in 1586 - uit 108 gemeten, 1 lijn en 4 roeden (ca 48 ha), in 10 percelen. Het eerste perceel, het kasteel met zijn walgrachten, singels, moten, neerhof, boomgaarden, hovingen en het schuttershof van Moerkerke is 19 gemeten, een lijn en 18 roeden (8,6 ha.) groot. Er horen ook nog 28 achterlenen bij in de wateringen Noord en Zuid over de Leie, die samen 59 gemeten en 98 roeden (ca 26,23 ha) beslaan[17].

Het kasteel en zijn omgeving is een prestigieus geheel geweest in de tijd van Karel van Sint Omaars (1533-1569). Het kasteel zelf is, blijkens diens staat van goed, rijkelijk aangekleed. Als humanist en botanicus laat hij er een botanische tuin aanleggen die door Guicciardini en Sanderus geroemd wordt.

Twee decennia na zijn dood blijft hiervan, door de oorlogsomstandigheden en/of wanbeheer, weinig tot niets over. Het kasteel is hoogstwaarschijnlijk, zoals zoveel eigendommen in het platteland van het Vrije, het slachtoffer geworden van vrijbuiters uit Sluis of Oostende. In de verkoopaankondiging wordt niet "het kasteel” te koop aangeboden, maar "de materialen van het verbrande kasteel”.

Dit kasteel bestaat in 1569 (bij de dood van Karel van St.-Omaars) uit een inkomhal, een grote en kleine zaal, twee slaapkamers, een gaanderij, een keuken en bottelarij op het gelijkvloers. Verder nog slaapkamers op de eerste verdieping en op de tweede verdieping een kamer voor de knechten en twee zolders.[18] Het neerhof bestaat uit een poorthuis aan de buitenste walgracht, twee cameren, een washuis met kelder en camer, de paardenstallen, een schaapskooi, een kalver- en hoenderhok, een wagenhuis, een hondenhok, een grote schuur met een toilet erachter, een gebouwtje aan de walgracht met een waterzuiveringsinstallatie en nog enkele kleine gebouwtjes. Op het plein naast de kerk, aansluitend bij het kasteel behoren ook nog de herberg met paardenstal en het wagenmakershuis tot de heerlijkheid. Op het bijhorende leen van Upschote aan de oostzijde van de kerk staan nog een schuur en een zwijnenstal[19].

Kort voor de verkoop van de heerlijkheid heeft Farnese opdracht gegeven om in de omgeving van Moerkerke bomen te vellen om de belegering van Sluis voor te bereiden. Clemente telt op zijn heerlijkheid 1300 gevelde bomen. Hij voert een jarenlange strijd om een vergoeding voor dit hout te krijgen, vooreerst met Maximiliaen van Praet, die ook recht op een compensatie meent te hebben. Zijn gevecht met de administratie in Brussel sleept lang aan. Hij krijgt enkele malen recht op bepaalde inkomsten, die ofwel onvoldoende blijken, of niet inbaar, of door anderen betwist[20]. Per saldo vindt van Praet dat Castillo te veel vergoeding ontvangt (en hijzelf te weinig).

In 1587 heeft Clemente enkel het leen Moerkerke met zijn achterlenen gekocht. De openbare verkoop door Bibau in 1586 stelde nog twee andere lenen te koop: de ammanie van het ambacht Moerkerke en de visserij, vogel- en zwanenkweek van het zelfde ambacht. Bibau heeft deze dan echter niet verkocht gekregen.

Castillo blijft echter met Bibau onderhandelen over de aankoop ervan. Op 21 juli 1588 noteert notaris Sproncholf een verkoopakkoord tussen Castillo en Bibau. Castillo zal er 50 pond voor betalen[21].

Op 7 mei 1590 verkrijgt de Burg van Brugge een nieuwe vergunning van de Rekenkamer om deze door Bibau te laten veilen[22]. Op 2 juni maakt Sproncholf een projecttekst op voor de aankoop[23]. Het duurt echter nog tot 16 september 1592 voor de inerving van deze twee lenen door de Burg geregistreerd wordt[24].

Prerogatieven van het leen

Bij deze lenen horen een aantal voorrechten die in vele gevallen niet zomaar verworven zijn, maar apart moeten aangevraagd en erkend worden, of in sommige gevallen via processen moeten verkregen worden.

Vooral met de vorige eigenaar, Maximilaen van Praet, ligt Clemente geregeld in proces en sluit hij diverse akkoorden om alle prerogatieven waarop hij recht meent te hebben te verwerven. In de verschillende processen die Praet tussen 1586 en 1609 met Castillo voert komen enkele bezwaren steeds opnieuw naar voor[25].

  • Hij gaat niet akkoord met de inbeslagname en de verkoop van de heerlijkheid. Er was hem uitstel van betaling beloofd en de verkoopprijs is veel te laag.
  • De titel van heer van Moerkerke is niet gebonden aan het bezit van de gronden ervan. De titel wordt ook niet vermeld in de hypotheek op de gronden
  • Het recht op de benoeming van vijf kinderen in de Bogaarden- en Elisabethschool is niet verbonden aan het leen, maar aan de titel van heer van Moerkerke.
  • Hij eist de vergoeding - of tenminste een billijk deel ervan - voor de door Farnese omgehakte bomen op.

Castillo en zijn notaris Lambert Sproncholf proberen hun gelijk te halen via onderhandelingen, gerechtelijke weg en beroep op hogere instanties.

Op 8 oktober 1588 onderhandelt Lambert Sproncholf met van Praet over het recht om de rekeningen van de wateringen van Lapscheure, en van Zuid en Noord over de Leie af te horen, het personeel van de wateringen aan te duiden en de inkomsten ervan te innen[26]. Op 20 december wordt hem dit recht bevestigd door de Raad van Vlaanderen[27].

Op 16 mei 1589 stelt Sproncholf een rekwest op om de supervisie over de rekeningen van de kerk en de kapelanij van Moerkerke en de dis te bekomen.

In mei en juni van datzelfde jaar werkt hij aan een memorie om aan de koning de hogere, midden- en lagere rechtspraak in de heerlijkheid te vragen. Dit is waarschijnlijk niet gelukt, bij de verkoop van de lenen in 1609 wordt hiervan niet gesproken.

Josine van Praet, echtgenote van Lodewijk van Vlaanderen, dan heer van Moerkerke, heeft op 26 december 1546 een fundatie opgericht om in de Bogardenschool en in de Elisabethschool enkele arme kinderen, op haar voordracht, onderwijs te laten genieten[28]. Op 12 november 1592 richt Clemente een verzoek aan het Brugse stadsbestuur om dit recht zelf te mogen uitoefenen. De namen van enkele kinderen die hij zo in de Bogardenschool geplaatst heeft, zijn bewaard. Hansken fs Frangois de Grave is op voorspraak van Clemente in de Bogardenschool gekomen op 18 dec. 1509, hij is door zijn moeder uit de school weggehaald op 14 maart 1601. Op 17 april 1608 is Jacques fs Jan Wildeman uit Sluis opgenomen, op 19 augustus daarna Michielken fs Pieter Buens. Na hun tweejarige opleiding is Jacques Wildeman voor zes jaar bij Cornelis Kelderman geplaatst om hem het ambacht te leren “daertoe hij meest gheest op nemen zal om daermede naermaels wijf ende kinders den cost te winnen”. Hij moet na zijn opleiding 4 pond en zijn kledij met mantel ontvangen. Michielken Buens wordt 8 jaar bij de goudsmid Melchior Dominicle geplaatst om het ambacht van goudsmid te leren. Na zijn leertijd moet hij 3 pond en kledij met mantel krijgen.[29]

In verband met het recht zich heer van Moerkerke te noemen, richt Sproncholf daaromtrent een rekwest aan het Vrije, waarna dat recht op 23 juni 1595 bevestigd wordt[30].

Maximiliaen van Praet blijft moeite hebben met de gedwongen verkoop van zijn heerlijkheid. Op 10 juni 1594 lijken de plooien glad gestreken te zijn. Praet en Castillo sluiten een overeenkomst waarbij Praet erkent akkoord te gaan met de verkoop van de heerlijkheid aan Castillo, met daarbij het recht om de rekeningen van de wateringen af te horen, om scholieren aan te duiden voor de armenscholen en toezicht uit te oefenen op de kerk en de rekeningen van kerk en dis. Castillo schenkt hem “pour une gentilesse” in ruil 35-13-4 pond gr. Op 20 november 1598 bevestigen beiden deze overeenkomst nogmaals[31].

Dat belet van Praet niet om in 1609, wanneer Castillo een vergoeding van 8.000 gulden ontvangt voor de op zijn heerlijkheid gekapte bomen, hem deze vergoeding te betwisten en een hogere tegemoetkoming te eisen dan de 35 pond van 1594[32].

Herstelling van kasteel en neerhof

Over de toestand van het kasteel en de gebouwen van het neerhof op het ogenblik van de verkoop zijn we nauwelijks ingelicht.

Dat de heerlijkheid verkocht wordt “metten matriaellen vanden verbarden casteelle’’ doet veronderstellen dat alleszins van het kasteel niet veel meer overeind staat.

Castillo lijkt in 1589 te starten met de herstellingswerken. Zijn notaris/taelman Sproncholf noteert alleszins op 25 januari 1589 20 schellingen voor een rekwest “om te moghen erigerene de mueren te Moerkercke”, op 17 mei van dat jaar noteert hij een “debat tussen Castillo en meester-timmerman Christoffel vanden Berghe[33] over “diverse werken in Moerkerke”[34].

Na de verkoop van de heerlijkheid aan Franqois Bogaert in 1609 vraagt de koper aan de verkoper een schatting te laten maken van de herstellingen die hij heeft laten aanbrengen. De schatting van de metselwerken en een deel van de schatting van het timmerwerk is bewaard. Het metselwerk wordt op 90 pond geschat. Daarbij is duidelijk dat veelal de voorhanden zijnde stenen van het puin gebruikt worden. Meestal vermeldt de nota dat alleen de waarde van de kalk en het handwerk geschat wordt; wanneer nieuwe stenen aangevoerd zijn, staat dat expliciet vermeld. Een grote kost gaat naar het herstellen van de kamer boven de poort van het kasteel, een muur boven de brug en twee “hendescherpen”, waar in elk van beide een schouw gemetst wordt. Verder wordt er nog gewerkt aan de keuken, de valbrug en het duivenkot.

Op al deze plaatsen wordt het dak hersteld en een tiental venster- en deurkozijnen hermaakt. Hij laat echter ook zestien vensters en vier deuren met leem dichtstoppen. Dit duidt erop dat het hier eerder om instandhoudingwerken dan om een renovatie

gaat[35].

Verpachting

Gezien de oorlogsomstandigheden, de daaruit voortvloeiende onveiligheid en de toestand van het kasteel, is het duidelijk dat Castillo het kasteel niet, zoals tal van edelen en welstellende burgers, zal gebruiken als zomers buitenverblijf. Hij verpacht de gronden, geheel of gedeeltelijk. Over enkele van die verpachtingen zijn we in mindere of meerdere mate ingelicht.

In 1591 sluit Sproncholf een overeenkomst met Jan de Vos over 15 gemeten maaigras, enkele weken later maakt hij een pachtbrief op voor Jacques van Winneseele[36]. Over een spaakgelopen verpachting in 1593 zijn we tot in details ingelicht, omdat van het erop volgende proces verschillende stukken bewaard zijn[37].

Maerten en Guillaume Hoorneweder, poorters van Brugge en Matheus Veltganc, vrijlaat van het ambacht Maldegem, sluiten met Castillo een contract op 28 september 1592, dat zal ingaan op 1 augustus 1593. Zij pachten het neerhof met alle huizen, schuren, stallen, koestallen, het portiershuisje en de 108 gemeten van het leen Moerkerke, voor een pacht van, het eerste jaar 40 pond, het 2e en 3e jaar 42 pond. De pachters moeten de daken van kasteel, opperhuis, schuren en stallen onderhouden, behalve in geval van uitzonderlijke storm. De vensters van het kasteel, de waterpomp, de huizen en zolders en hun bevloering moeten zij na de pacht in gelijke toestand overleveren, behalve indien zij door soldaten zouden verwoest zijn. Enkele van de andere pachtvoorwaarden zijn de volgende:

  • Elke meimaand zullen de duivenkoppels geteld worden; het meertal is ten voordele van de pachters. Elk jaar moeten evenwel 25 koppels aan de eigenaar geleverd worden.
  • In het opperhuis reserveert Castillo voor zichzelf twee bovenkamers. De verpachter moet ook de in de heerlijkheid aangestelde wachter onderdak bieden. Indien deze wachter wenst een stal te bouwen voor zijn beesten mag hij dit doen op het neerhof, met een zo klein mogelijke last voor de pachters. Alleen het eerste jaar mag de wachter zaaien op een afgesproken deel van het braakliggend land; hij mag bier tappen in de herberg, maar alleen gelijkvloers, om te vermijden dat er vreemden boven komen.
  • Castillo zelf mag op het neerhof drie a vier bedden asperges voor zichzelf bewaren.
  • Bij brandstichting of plundering zullen de pachters a rato temporis of geheel vrijgesteld worden van pacht, volgens oordeel van mannen van eer.

Op 16 februari 1593 laten de pachters door hun notaris aan Castillo weten dat zij hun pacht opzeggen. Door de aanwezigheid van de vijand kunnen zij de velden niet bewerken, hun dieren niet laten weiden of er zelf wonen. De laatste weken zijn er Thomas en Pierre Roussel, Gilles Moins, de knecht van Charles Hendricx, die in het kasteel verblijven, gevangen genomen en gebrandschat. De soldaten hebben er alles gestolen wat zij konden vinden, de wachter gedood en vijf paarden gestolen. Castillo heeft zelf 100 daalders moeten betalen, onder dreiging dat zij anders het kasteel in brand steken. Drie of vier dagen later zijn er opnieuw gevangenen genomen. Zij laten daarom de pacht in handen van de heer van Moerkerke om er over te beschikken zoals hem goeddunkt.

Castillo neemt de verzaking niet aan, hij vindt de opgegeven redenen onvoldoende. De pachters hebben zelf geen schade geleden, zegt hij. Er is slechts een kleine “foule" (overval) geweest, van enkele vrijbuiters, afgeslagen door de bewoners. De voorwaarden waaronder zij kunnen afzien van de pacht, waarbij verwoesting van de streek vereist is, zijn dus niet vervuld. De meerderheid van de bewoners is gebleven, zulkdanige “cleene foulen of rusen”, zowel van de vijand als van bevriende troepen zijn normaal in tijden van oorlog en behoren bij de stilzwijgende afspraken in de pachtovereenkomst. De pachters verwachten, volgens Castillo, “aldaer te sittene ghelic doen de ghene die met huerlieder panttoffelkens achter den Burch wandelen”. Zulk gerust leven heeft de eigenaar de pachters niet toegezegd, maar integendeel dat zij zouden zuur en zoet hebben, gelijk hun buren. Er is hen alleen toegezegd, dat wanneer de vijand al hun vee en hun goederen rooft en zij er niet zouden kunnen blijven wonen, zij van de pacht ontheven zouden kunnen worden, en slechts zouden moeten betalen wat redelijk is, a rato temporis.

Van 1 mei 1596 tot 1 mei 1597 pacht de pastoor van Moerkerke, Christiaen de Brabandere[38], het kasteel en neerhof, met uitzondering van een paar stallingen en een deel van het hof die al verpacht zijn, en een kamer in het kasteel die Castillo gebruikt als hij naar Moerkerke komt. De pastoor belooft hiervoor 10 pond gr. te betalen[39].

Daarna verpacht Castillo kasteel, singels en neerhof, van 1 mei 1597 tot 1 mei 1598, aan het driemanschap Jan de Brabandere, Jan Rousseel en, toch opnieuw, Guille Hoorneweder. Zij moeten hiervoor 18 pond gr., 3 steen boter en 3 paar kippen betalen. Daarvan zijn zij in 1602 nog 6-9-0 pond, 2 steen boter en 2 paar kippen schuldig, of in geld omgerekend, 7-2-0 pond gr. Het jaar daarop heeft Jan Rousseel de pacht overgenomen, met als medepachters Jeronimus Christiaens en Jan Herbin, aan dezelfde voorwaarden. Jan Rousseel verzoekt aan Castillo om zijn vorige medegebruikers in gebreke te kunnen stellen voor achterstallige betalingen. Jeronimus Christiaens van zijn kant is dan weer pachter van 12 gemeten land, samen met Jan Rousseel, Jan vanden Berghe en Jan Herbin. Hiervoor heeft Castillo de verschuldigde 24 pond gr. over 1599 tot 1601 ontvangen[40].

Dezelfde Jeronimus Christiaens en zijn vrouw Tanneken Maertens pachten op 15 april 1598 gedurende drie jaar 10 gemeten land voor 12 pond per jaar[41].

Verkoop van de heerlijkheid Moerkerke

In de zomer van 1609 denkt Clemente eraan de heerlijkheid te verkopen. Vanaf 12 juni is er druk overleg met Sproncholf over de modaliteiten van de verkoop[42]. Een reden voor de verkoop van de heerlijkheid ligt waarschijnlijk in de gezondheid van Clemente. Hij sukkelt reeds jaren met zijn gezondheid, met herhaalde aanvallen van malaria en jicht. Hij zal trouwens begin 1610 wegens ziekte vrijgesteld worden van dienst in het Spaanse leger. Anderzijds is het een goede periode om te verkopen. Met de ingang van het Twaalfjarig Bestand is er het vooruitzicht op een lange periode zonder rooftochten en, wie weet, definitieve vrede. De waarde van landbouwgrond zal hierbij sterk stijgen.

Op 8 juli 1609 verkoopt hij de heerlijkheid aan Frans Bogaert[43].

De verkoop omvat de drie lenen: de heerlijkheid Moerkerke, de ammanie van het ambacht Moerkerke en de visserij, vogel- en zwanenkweek van het ambacht, die Clemente in twee tijden heeft aangekocht. De akte vermeldt ook nauwgezet alle prerogatieven die hieraan verbonden zijn en waarvoor Clemente jarenlang kostbare processen heeft gevoerd: het recht op het afhoren van de rekeningen van de wateringen Zuid over de Leie en Noord over de Leie en Lapscheure, de benoeming van het personeel en de inning van de opbrengsten ervan, de plaatsing van drie jongens in de Bogaardenschool en twee meisjes in de Elisabethschool, het toezicht op de rekeningen van de kerk en de dis van Moerkerke en de titel van heer van Moerkerke. Verder worden er nog uitgebreide waarborgen ingebouwd voor het geval de verkoop of de ermee samenhangende rechten nog zouden betwist worden.

De prijs wordt bepaald op 9.400 gulden, een gouden ketting ter waarde van 600 gulden voor Maria de la Puebla en 50 gulden voor haar kamenierster. Bij de inerving voor de Burg van Brugge moet een derde van de geldprijs betaald worden, de gouden ketting en het geschenk aan de kamenierster. De twee andere derden moeten elk met een tussenperiode van zes maand betaald worden.

Op 7 november wordt de akte ondertekend waarbij Castillo alle gevraagde akten, attesten en schattingen aan Bogaert overdraagt[44].

Het bericht van de gunstige verkoop steekt Maximiliaen van Praet. Hij wil opnieuw een hogere vergoeding krijgen dan de 35 pond waarmee hij zich destijds akkoord verklaard heeft. Op 3 november 1609 schrijft van Praet aan Castillo een brief om hem een afspraak te vragen om te spreken over “onse different’, “wel betrauwende dat Ul niet en zouden begheren zulcken notable somme te houden zonder mij te gheven eenich vergoet’[45].

Het onderhoud, als het er geweest is, levert geen resultaat op, want Praet spant weer een proces aan. Hij gelooft de bewering van Castillo niet dat de vergoeding voor de omgehakte bomen van 3.000 gulden in paspoorten op Engelse lakens en karsaaien niet zoveel heeft opgebracht. Er zijn immers voor meer geld dergelijke goederen ingevoerd “zoomen daghelicx over al hoort ende zijet ghebeuren”, zeker als men weet dat Pieter de Pachtre in die tijd zowel commis van licenten in Nieuwpoort was als agent van Castillo. Bovendien heeft Castillo op 27 september 1603 van de aartshertogen voor de omgehakte bomen nog een vergoeding van 8.300 gulden gekregen, stelt hij. Dat brengt de vergoeding hoger dan de waarde van de bomen. Dacht men dan “dat den heeschere zoo slecht ende simple soude gheweest hebben in dien tijden vanden verweerdere de zelve baetelicke actie te cederen voor vijfendedertich ponden derthien schellinghen ende viere groote eens”? Hij stelt dat Castillo hem een passende vergoeding beloofd zou hebben en dit nu weigert. Terwijl hij bovendien nu merkelijk profijt trekt uit de voortverkoop aan Bogaert[46].

Castillo zegt dat Praet slechts ijdele allegaties zonder fundament aanbrengt. Hij heeft destijds zijn rechten afgestaan, er zijn vier jaar verlopen tussen het eerste akkoord en het tweede en twaalf sinds het tweede en nu. De eiser kan trouwens hoogstens aanspraak maken op de waarde van het goed ten tijde van de verkoop, zonder de toegevoegde waarde door de inspanningen van de nieuwe eigenaar. Castillo gaat er prat op dat de vergoeding die hij verworven heeft meer te danken heeft aan zijn gunstige positie aan het hof dan aan de waarde van zijn claim. Hij is fier dat, behalve de hertog van Aarschot en nog twee heren, niemand dergelijke tegemoetkoming bekomen heeft. De toekenning van 8.300 gulden was overigens niet alleen een compensatie voor de bomen, maar vooral om hem te vergoeden voor diverse verliezen die hij heeft geleden door de oorlog en andere redenen, zoals blijkt uit de concessiebrief[47].

Ook dit proces zal faliekant afgelopen zijn voor van Praet, want hij tovert een ander konijn uit zijn hoed. Op 8 december 1609, op de dag dat Bogaert zijn tweede betaling wil uitvoeren, stuurt van Praet zijn notaris naar de zaal van het schepenhuis met een verbod om Castillo te betalen tot uitspraak is gedaan in een proces dat Jan de Lay ingesteld heeft tegen van Praet.

Sinds 3 maart 1585 heeft van Praet immers nog een rekening open staan van 119-0-7 pond voor wijn en voeding, die hij beloofd had te betalen binnen de zes maand, met zijn heerlijkheid als borg. Samen met andere schuldeisers vraagt de Lay op 31 september 1585 aan de baljuw van de Burg van Brugge de verkoop van de heerlijkheid. Van Praet vraagt en bekomt uitstel van de verkoop met drie maand, gezien de verwoesting en ruïneuze toestand van het goed. De Lay heeft zich dus laten de loef afsteken door Lauwers, die de heerlijkheid wel heeft doen verkopen. Hij onderneemt nu, op aansporing van Praet, een nieuwe poging om zijn geld terug te krijgen. Deze aktie eindigt op 22 augustus 1612 met een vrijwillige overeenkomst tussen de Lay en de weduwe van de inmiddels, in 1611, overleden Castillo, waarbij deze erin toestemt hem 100 pond te betalen (die overhandigd wordt op 8 januari 1613)[48].

De tweede aflossing van het geldbedrag door Bogaert is ondertussen toch gebeurd op 13 januari 1611, maar onder protest van Maximiliaen van Praet[49].

En Maximilaen van Praet is werkelijk een aanhouder. Op 28 januari 1631 daagt hij de volgende eigenaar, Charles de Jausse, heer van Kruishoutem, gehuwd met de dochter van Frangois Bogaert, voor het leenhof van de Burg van Brugge. Hij bestrijdt de wettelijkheid van de afwinning van de heerlijkheid in 1587. Het leenhof beslist echter dat de heerlijkheid wettelijk en behoorlijk afgewonnen is en veroordeelt van Praet tot de kosten van het proces[50].

Voetnoten

[1]    Jan Delfosse, Maria de la Puebla en Clemente de Castillo, de Opstand en de Brugse jezuïeten (1569 - 1637) - Brugs Ommeland, 2011, p. 218 - 236.

[2]    SAB, Spaans consulaat, VI, A, Staten van goed, Staat van goed van Francisco de la Puebla 158; RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2355, Rekening Ferri van Marivoorde over bezittingen van Maria de la Puebla; nr. 2363, Rekeningen Guillaume van Marivoorde over beheer bezittingen Maria de la Puebla aan consuls en aan Clemente de Castillo 24 nov. 1585.

[3]    RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2382, Brief van Pierre de Maeda uit Rijsel, 19 juli 1580 aan Guillaume van Marivoorde.

[4]    RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2383, brief ooms Puebla aan Maria de la Puebla, 15 september 1585.

[5]    RAB, Oorkonden met blauw nummer, nr. 11210.

[6]    RAB, Jezuïeten Brugge, nr 2366, Vacatien van Lambert Sproncholf voor Clemente de Castillo van febr. 1586 tot 1 aug 1594

[7]    RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2375, kopie akte van afwinning 2 juli 1585. Volgens akte van het Rijselse Rekenhof dd. 21 mei 1587 is de lening achterstallig sinds 21 september 1581 (RAB, Leenhof Burg van Brugge, nr. 84,f.24ro-25vo). Verschillen in datering tussen akten komen wel meer voor in deze zaak.

[8]    RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2375, kopie akte van afwinning Moerkerke 2 juli 1585.

[9]    Deel van het Obrechtsgodshuis, destijds gelegen tussen de Langestraat en de Bapaumestraat.

[10]   RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2375, kopie decreet en verkoop Moerkerke 2 januari 1587.

[11]   RAB, Burg van Brugge, f.24ro-25vo

[12]   RAB, Jezuïeten Brugge, nr 2374, overzicht lasten op heerlijkheid Moerkerke.

[13]   In de papieren van Clemente is een schatting van het neerhof en aansluitende hagen en boomgaarden "ten tijde van sr. Dranoultre” bewaard. Het is een kopie gedateerd 15 feb. 1590, het origineel werd waarschijnlijk opgemaakt voor de verkoop. Deze schatting komt uit op 324-12-8 pond gr. (RAB, Jezuïeten Brugge, nr 2374).

[14]   RAB, Jezuïeten Brugge, nr. Vacatiën van Lambert Sproncholf voor Clemente de Castillo van febr. 1586 tot 1 aug 1594, Vacatiën dito sr Castillo jeghens Michiel Ramout.

[15]   RAB, Oorkonden met blauw nummer, nr 11210.

[16]   Daniel Verstraete, Lenen te Moerkerke - Rond de Poldertorens,1987, p. 300-314.

[17]   SAB,O.A., nr 519, Leenboek Burg van Brugge, f. 75ro-78vo;

http://www.heerlijkheidvanmoerkerke.be/index filesZPage752.htm

[18]   Jacques De Groote, Het kasteel van Moerkerke ten tijde van Karel van Sint-Omaars, - ’t Zwin Rechteroever, 2002, 1, p. 7.

[19]   RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2374, schatting ten tijde van sr. Dranoultre.

[20]   Jan Delfosse, Clemente de Castillo, het beleg van Sluis en de bomen van Moerkerke, - Biekorf, 2011, p. 469 - 476.

[21]   RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2366, Vacatiën van Lambert Sproncholf 1586 tot 1594; nr. 2375, Betalingen van Castillo aan Lauwers (opgemaakt 1609); in deze laatste tekst wordt 26 april 1590 als datum van het contract vermeld.

[22]   RAB, Leenhof Burg van Brugge, nr. 84 f. 53vo - 54ro.

[23]   RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2366, Vacatiën van Lambert Sproncholf 1586 tot 1594.

[24]   SAB, O.A.,514, Brugse Vrije, nr. 57, verkoop Moerkerke aan Frans Bogaert 1609; RAB, Oud not., nr. 444, f. 462ro-67ro.

[25]   Diverse procesbundels in RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2375

[26]   RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2366, Vacatiën van Lambert Sproncholf 1586 tot 1594; Oorkonden met blauw nummer, nr. 10883; RAB, Oud not., nr. 444, f. 459ro-461ro.

[27]   RAB, oorkonden met blauw nummer, nr. 10316.

[28]   A. Schouteet Een beschrijving van de Bogardenschool te Brugge omstreeks 1555 door Zeger van Maele, Brugge, 1960. p. 147-150.

[29]   SAB, O.A. 438, Bogardenschool, nr 149 , f 47; nr 101, f. 154 en 156.

[30]   RAB, Oorkonden met blauw nummer, nr 10878; RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2375, Vacatiën Lambert Sproncholf 1594 - 1610, 1 juni 1595; L. Gilliodts-Van Severen, Coutumes des Pays et Comte de Flandre. Coutume du Bourg de Bruges, dl. I, Brussel, 1883, p. 266.

[31]   RAB, Jezuïeten Brugge, nr 2375, Overeenkomst Castillo - van Praet 1594; Oorkonden met blauw nummer, nr. 9815; . Oud not., nr. 433, f. 405vo-409ro

[32]   RAB, oorkonden met blauw nummer, nr. 10884.

[33]   Christoffel vanden Berghe is in 1590 vinder bij de timmerlieden; Andre Vandewalle, Brugse ambachten in documenten. De schoenmakers, timmerlieden en schrijnwerkers (14e- 18e eeuw), Brugge, 1985, p. 102.

[34]   RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2366, Vacatiën van Lambert Sproncholf 1586 tot 1594, 25 jan. en 17 mei 1589.

[35]   RAB, Jezuieten Brugge, nr. 2374, Schatting timmerwerk en schatting metselwerk 12 juli 1609. Het VIOE daarentegen ziet ca 1600 een grondige verbouwing, waarvan in de kelderverdieping talrijke sporen bewaard zijn (https://inventaris.onroerenderfaoed.be/dibe/relict/78808). Archivalische bronnen hebben we hierover niet gevonden, wellicht gaat het om werken die na 1609 door de volgende eigenaar uitgevoerd zijn.

[36]   RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2366, Vacatiën van Lambert Sproncholf 1586 tot 1594, 9 en 27 sept. 1591.

[37]   SAB, O.A., 179, Civiele processen, nr. 96/5916.

[38]   Christiaen de Brabandere is de laatste prior van de abdij van Zoetendale. Zij wordt in 1584 opgeheven na verwoesting door de rebellen. In 1584 wordt hij rector van de priorij Sarepta, in 1591 wordt hij pastoor van Moerkerke. Hij wordt op 19 juni 1597 benoemd tot pastoor van de St.-Jansparochie te Sluis. BAB, Acta episcoporum, B 4, f. 105ro en 148vo; B 5, f. 18vo; Erik van Mingroot, De abdij Zoetendale te Maldegem. Een kroniek (1215 - 1584), Maldegem, 1983 p. 160 en 206.

[39]   RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2376, brief Christiaen de Brabandere 15 mei 1596 en schuldbekentenis 1597.

[40]   RAB, Oud notariaat, nr. 437, f. 228ro-229vo.

[41]   RAB, Oud notariaat, nr. 433, f. 104ro-106ro.

[42]   RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2375, Vacatiën Lambrecht Sproncholf, 1594 - 1610.

[43]   RAB, Oorkonden met blauw nummer, nr. 10883.

[44]   RAB, Oud notariaat, nr. 444, f. 459ro-461ro

[45]   RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2375.

[46]   RAB, Jezuïeten Brugge, nr 2375, Intendit van faicten staende te verifieren bij Jr Maximiliaen van Praet, heeschere.

[47]   RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2375, Quadruplique omme Jonker Clement de Castille verweerder jeghens jonker Maximiliaen van Praet, heeschere

[48]   RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2375.

[49]   RAB, Oorkonden met blauw nummer, nr. 10953.

[50]   RAB, Jezuïeten Brugge, nr. 2375.

De heerlijkheid Moerkerke onder Clemente de Castillo (1587 - 1609)

Jan Delfosse

Rond de poldertorens
2015
01
025-035
BV
2023-06-19 14:48:19