1908 – 2008: Honderd jaar familie Tilleman op “Ten Houcke Boven”
Jan Tilleman
Voorwoord
1908 – 2008: honderd jaar familie Tilleman op dezelfde boerderij. Velen zullen het met mij eens zijn dat zo’n gelegenheid niet onopgemerkt voorbij mag gaan. Zeker niet als je weet dat de hoeve een rijke voorgeschiedenis kent. Goede en slechte tijden overkwamen deze site. Van rijke haven en handelscentrum tot landbouwactiviteit met ondertussen meerdere lange en kortere oorlogstoestanden. Steeds waren er mensen die leidinggevend waren en anderen die minder aangename toestanden moesten ondergaan. Deze uitgave met vele getuigenissen wil ik als huidige uitbater realiseren uit eerbetoon aan allen die mij vooraf gingen en niet in het minst mijn voorvaderen van de laatste eeuw. U als lezer wens ik een aangenaam meeleven met wat ondertussen geschiedenis is en wordt.
Dit is het tweede deel van de kroniek van de familie Tilleman op “Ten Houcke Boven”. Het eerste deel verscheen in het vorige nummer van Rond de Poldertorens.
De eerste wereldoorlog
Amper drie jaar na de geboorte van de jongste telg brak de eerste wereldoorlog uit. Dat leverde nog eens extra zorgen. Nederland was niet betrokken in het conflict zodat de familie van Marie op vrije bodem bleef. Daarom mochten de jongste vier kinderen gedurende de bezetting op de hoeve van de familie Plasschaert te Sint Anne verblijven. De Duitse bezetter sloot naderhand de grens met Nederland af bij middel van prikkeldraad dat grotendeels onder elektrische spanning werd gezet. Moeder Marie wilde toch kost wat kost haar kinderen in het vrije land bezoeken. Ze speelde het klaar om ongezien, met behulp van wat hout, door de versperring te geraken.[1]
Tijdens diezelfde oorlogstijd was er beperkte bewegingsvrijheid en moest men beschikken over een “schein“ (bewijs van doortocht) om zich buiten de grenszone te begeven. Als burgemeester had Jan het voorrecht te beschikken over zo’n schein wat hem goed van pas kwam om kontact te nemen met de eigenaars van de hoeve die toen in Brugge woonden. Deze laatsten hadden naar hun mening op zeker ogenblik wat te weinig vlees in huis door de rantsoenering. Pachter Jan, ook van geen kleintje vervaard, zorgde dan maar voor een geslacht vet zwijn. Het dier werd goed ingewikkeld en verborgen onder de achterbank in de sjees. Wegens het gure weer waren de medereizigers goed ingeduffeld en was het nogal duister binnenin. Tevens liet Jan zich ook vergezellen van een bevriend Duits soldaat in uniform.
Aan Oostkerke brug gekomen moest het gespan stoppen voor controle. Toen de patrouille van wacht hun collega zagen die zijn hoofd buiten stak, zeiden ze “Richtig“ en de reis kon zonder problemen verder gezet worden.
Een ongelukje op het einde of kort na de oorlog
Voor de meeste jongelui waren de blinkende koperen geweerpatronen zeer verleidelijk om mee te spelen. Daarbij lagen ze vrijwel overal te rapen. Eduard had ook munitie verzameld en was op een namiddag met een naald aan het peuteren in buisjes waarin de ontsteking nog intact was. Het dingetje explodeerde en verwondde ernstig de rechterhand van de jonge Eduard. Niettemin kon hij op latere leeftijd toch de functie van gemeentesecretaris in Zuienkerke waar nemen.
Zonen opgeroepen in het leger
Aldus werd Camiel in 1923 opgeroepen om zijn militaire dienstplicht te vervullen in de kazerne van Zedelgem. Boerenzoon zijnde moest hij er tussendoor de varkens hoeden en konijnen kweken. Wanneer de varkens verkocht waren zei de handelaar “Camiel, je moet ze niet opvullen hé als ik ze kom opladen”. Anderzijds zei de luitenant natuurlijk dat ze wel goed opgevuld moesten zijn. Camiel koos dan wijselijk voor het laatste. Hoe meer kilo’s, des te meer fooi.
Ook was er eens dril op de koer. Wie niet te zien was was Camiel, tot hij plots verscheen met een doos in de armen. “Ewel Camiel” riep de commandant, “’t is hier dat je moet zijn”.
“Ja commandant” was het antwoord maar ‘k moet met een keun naar de buk.
En het was goed voor ene keer.
Werk aan de winkel in de jaren 20
In 1924 werd de oorspronkelijke hoeve waar Jan geboren was, door de eigenaar verkocht. Jan stond een hele tijd in twijfel om het goed met bijhorende gronden aan te kopen. Aangepord door de zonen heeft hij het toch gewaagd om tot de aankoop over te gaan. Het zat wel wat tegen omdat de vraagprijs per Ha ondertussen een paar keer verhoogd was.
Het woonhuis en de stallen, daterend van halfweg de 17° eeuw, bevonden zich in zeer slechte staat. Jan besloot om het geheel te slopen en enkel de jongere schuur verder te gebruiken. Het steenpuin werd gebruikt om een stevige verhoogde toegangsweg (de dreve) van de nieuwe pachthoeve tot aan de vaartdijk aan te leggen. Op de plaats van het afgebroken huis liet Jan een nieuwe woonst optrekken, klaar voor de oudste zoon Jacobus, die in 1925 huwde.
In 1925 konden Jan en Marie een perceel uit het hof aankopen van mevr. Marie Janssens, weduwe van notaris Clement Van Caillie te Brugge.[2] De 76 are 30 ca waren bij erfenis afkomstig van Jan Jacobus Vermeire, grondeigenaar te Brugge en ook eigenaar van de oorspronkelijke hoeve waar Jan en Marie eerst woonden.
Tevens konden Jan en Marie ook een stuk van 2 ha 19 a 95 ca, gelegen aan de vaart, aankopen van het bisdom Brugge. Dit perceel betrof een nalatenschap bij schenking van juffrouw Marie Gilliodts die het op haar beurt geërfd had van Jan Vermeire.
Jan en Marie konden deze aankopen realiseren dankzij noeste arbeid en hard labeur. De industrialisering op het eind van de 19° eeuw bracht de productie van meststoffen met zich mee. Het drieslagstelsel met braaklegging moest plaats ruimen voor meer intensieve landbouw met hogere opbrengsten tot gevolg. Van horen zeggen weten we ook dat Jan een harde vechter tegen het onkruid was. De geel bloeiende “Kaken” die door hun grote omvang geduchte opbrengstdervers waren, moesten het snel ontgelden. Jan ontzag het ook niet om te draineren wat eveneens de structuur van de bodem ten goede kwam.
Weddingschap
Henry, de kloekste telg uit ’t menagie en flink uit de kluiten gewassen, ging een weddenschap aan. Inzet was een bak bier en de opdracht bestond er in om 5 paardenmanden gevuld met gemalen bieten tezamen op te tillen. Henry zette twee maal twee manden met elk een oor tegen elkaar zodat hij in één hand twee manden kon vast houden. De vijfde mand tilde hij met behulp van een singel[3] op met zijn mond. De weddingschap was dus in een handomdraai gewonnen.
Verhuis naar Kaaskerke
Jules Costenobel, zaakwaarnemer en familielid van de eigenaar van de hoeve “Ten Houcke Boven” kwam met een onaangenaam voorstel op de proppen. Een grote, nieuw heropgebouwde hoeve te Kaaskerke bij Diksmuide, uitgebaat en eigendom van zijn familie kwam vrij. Mr. Jules oordeelde dat Jan de geschikte nieuwe uitbater zou zijn van de enigszins verwaarloosde landerijen. Hij kende trouwens de kordate aanpak van Jan. Nu de oudste zoons van Jan de huwbare leeftijd bereikt hadden achtte Jules de tijd rijp.
Op zijn 60ste kreeg Jan aldus de zware opdracht toebedeeld om de hoeve aan het front opnieuw in gebruik te nemen. Daar hij hier burgemeester was vroeg hij aan mr. Jules om de twee oudste zoons naar Kaaskerke te laten gaan. Geen gehoor krijgende was Jan toen zeer teneergeslagen.
In de maand augustus liep Jan eens te grommen op het hof. “De klokken luiden omdat ik ga vertrekken”, zei hij. Maar het klokgelui kwam eigenlijk door de aankomst en verwelkoming van de zusters uit Ardooie die alhier hun intrek namen.
Met de hulp van medeparochianen verhuisde Jan in de maand september een deel van het vee en wat materiaal. Met volle wagens reed men van Hoeke tot aan Heidelberg. Vanuit Kaaskerke kwamen andere mannen met ledige wagens tegen tot in Heidelberg. Daar werden de paarden verwisseld en elkeen reed terug.
De verhuis naar Kaaskerke is voor Jan zeer zwaar geweest. Volgende anekdote getuigt daarvan.
Sedert 1933 rentenierden Jan en Marie in Westkapelle. Kort voor de oorlog was Jan eens op bezoek bij zijn zoon Jacobus waar hij Louis Demeyer ontmoette die terugkeerde van de hoogmis. Jan stond tegen de huisgevel geleund, was weemoedig en tobde over het verloop van de laatste jaren. Met waterlanders in de ogen zei hij “Louis, verlaat nooit je hofstee “.[4]
In Hoeke werd de hoeve “Het Blauw Huus” ingenomen door de oudste zoon Jacobus en op “Ten Houcke Boven“ bleef Camiel.
Camiel Tilleman
Dus door toedoen van de eigenaars werd Camiel bij zijn huwelijk met Elodie Standaert uit Oostkerke de opvolger van zijn vader Jan.
CAMIEL TILLEMAN ° Hoeke 02 - 11 - 1903
† Westkapelle 22 - 06 - 2000
X Oostkerke 13 - 09 – 1927
ELODIE STANDAERT ° Oostkerke 25 - 04 - 1897
† Hoeke 18 - 10 - 1953
Hun kinderen:
- 1 Gerard ° Hoeke 02 - 11 - 1928
- 2 Maria ° Hoeke 28 - 03 - 1930
† Hoeke 05 - 10 - 1955 - 3 Aimé ° Hoeke 13 - 12 - 1931
- 4 Angèle ° Hoeke 18 - 10 - 1934
- 5 Julien ° Hoeke 02 - 11 - 1936
- 6 Alice ° Hoeke 30 - 04 - 1938
† Vladslo 26 - 02 - 2000
Familiefoto getrokken in de boomgaard kort na de oorlog.
Bemerk rechts de bomen van de Damse vaart.
Vlnr. Rechtstaand: Gerard, Elodie, Angèle, Camiel, Aimé, Maria
Zittend: Julien en Alice.
Jong en gezond zette Camiel de werkijver van zijn vader verder. Het kon wel eens moeilijk gaan omwille van de weersomstandigheden. De zomer van 1933 was op dat vlak een bijblijver. Het regende veelvuldig zodat het zelfs onmogelijk was om de gemaaide rode klaver op de ruiters te krijgen.36 De eerste snede van de klaver werd gedorst voor het zaad. Het hooi ervan was een goede eiwitbron voor de melkkoeien. De tweede snede diende om te hooien als wintervoer. In de maand september was het de taak van de koewachter om de derde snede door de koeien te laten afgrazen. Als groenvoeder voor de winterperiode werden ook nog de typisch lange witte voederbieten geteeld. Haver, zomergerst en wintertarwe waren de toen voorkomende witte vruchten of graangewassen. De opkomende mechanisatie drong ondertussen door in Europa o.a. met de pikbinder voor het oogsten van de granen. Het pikken van de gangen en de kanten om de percelen aan te leggen bleef echter nog een tijd in handwerk.
De dorsmachine verving het manueel dorsen met de vlegel. Vlas en suikerbieten werden verbouwd voor de industrie. De suikerbieten moesten in drijvende bakken op de Damse vaart geladen worden. Door paarden getrokken van op de oever transporteerde men de suikerbieten via de Gentse vaart en de Moervaart naar Moerbeke in Oost-Vlaanderen. Voor de menselijke consumptie teelde Camiel Aardappelen en uien. De percelen met lichtere grondsoort leverden een zeer smaakvolle patat. Nu is dat nog steeds het geval, vooral met toediening van runderstalmest. Het merendeel van de aardappelen vond zijn afzet als”provisie” in Brugge en Maldegem. Bijzonder was ook de teelt van pootaardappelen als pootgoed voor het volgende jaar.
Een rijmpje uit de tijd van het pikken:
Pekkewet
is geen verlet
Je krijgt de snee
en je rust ermee
Naast de activiteit op de hoeve nam Camiel ook een sociale functie waar. In de zitting van het armenbestuur op 16 maart 1937 wordt hij voor het eerst als lid vermeld. Op 21 februari 1939 werd Camiel met 3 stemmen tegen 1 verkozen tot voorzitter van de Commissie van Openbare Onderstand.[5] Later werd hij nog twee keer met volstrekte meerderheid tot voorzitter verkozen. Camiel bleef die functie waarnemen tot aan de aanstelling van een nieuwe raad op 13 juli 1959. Hij kwam toen niet meer in aanmerking omdat hij naar Westkapelle verhuisd was. Zijn broer Jacobus was in die hele periode, op één legislatuur na, burgemeester van Hoeke. Sociaal engagement zit ergens wel in de aderen van de Tillemans.
Een eerste maal onteigend
De verbinding van Westkapelle met Hoeke werd lange tijd aangeduid met “den Heerweg”. Op het einde van de 19° eeuw trok men deze weg recht en voorzag hem van kasseien. In de zomer van 1893 vond de inhuldiging van de nieuwe straat plaats. Deze noemde van dan af Hoekestraat.[6]
De opkomst van de automobiel sinds de jaren 20 vroeg om aanpassing van het wegennetwerk. In 1936 werd de bestaande kasseiweg niet alleen verbreed maar ook nog meer rechtgetrokken. Over de Damse vaart bouwde men een geheel nieuwe hoge brug waarvan de noordelijke brughelling volledig op de hofweide van “Ten Houcke Boven” kwam te liggen. Het zand werd met een “berling“ of grondtreintje aangevoerd van Den Hoorn. Zowat 40 aren verdwenen onder het zand. Er kwam meteen een toegangsweg van het hof naar de nieuwe straat wat min of meer een terugkeer was naar de toestand van vroeger met de Bogaertstraat.
We nemen de bedrijfszetel en omgeving eens onder de loupe aan de hand van de topografische kaart versie 1917. Hierop zien we enkel een toegangsweg vanaf de Damse vaart. Het klein gebouwtje rechts in de boomgaard was een berenkot dat niet meer bestaat. Van het linkse langgevelgebouwtje is er ook een stuk aan de kant van de brughelling afgebroken. De oude hoveniershof is nog duidelijk ingetekend. Op elke hoek stond een hoogstam boom. Na de 2° W.O. oorlog werd de groetentuin afgeschaft. Camiel gebruikte de lichte grond van de oude hof om een nieuwe aan te leggen dicht bij het woonhuis.
In het najaar van 2010 kwamen muurresten van dit verdwenen berenkot tevoorschijn bij het aanleggen van een nieuwe regenwater afvoerbuis. Zodoende kan deze locatie exact gesitueerd worden.
De crisis van de jaren dertig mondde uit in wereldwijde conflicten of een nieuwe wereldoorlog. In 1939 zijn Polen en Oostenrijk in snel tempo ingenomen door Duitsland.
Alle weerbare mannen tot de ouderdom van 40 jaar werden gemobiliseerd om het land te verdedigen tegen een eventuele inval van het Duitse leger. Camiel, toen 36 jaar oud werd ontslagen omdat hij reeds vader was van vier kinderen. De algehele mobilisatie vergde in korte tijd ook heel veel paardenkracht om kanonnen en karren voort te trekken. Daartoe eiste het Belgisch leger heel wat paarden van de boeren op. Zo moest ook hier één van de trekpaarden ingeleverd worden. Aldus verliet “Martha”, een voskleurig trekpaard, de hoeve.
Het leven op Ten Houcke Boven tijdens de tweede wereldoorlog.
De Duitse inval.
Ondanks het neutraal statuut van België door koning Leopold III in 1936 als optie van kracht geworden, viel de heerszuchtige Duitse Führer toch ons kleine landje binnen. De inval was totaal, met oprukkende grondtroepen en ook door bombardementen vanuit de lucht.
Mei 1940 was klimatologisch een prachtige maand met lekker weertje. Het gaf op om te werken op het platteland. Op die bewuste 10de mei werd iedereen in de morgen verrast door een hevig gerommel en zware slagen. Het was net als in een fel onweder alhoewel de hemel helder blauw was. Aimé, 9 jaar en Gerard, 11 jaar oud, zaten aan de gevel van de paardenstal een kalkoenhaan te pluimen. Plots schrokken ze op door een oorverdovend geluid, lieten de kalkoen vallen en stoven elk aan een andere kant weg. Het was hun eerste ervaring met de oorlog want het vliegveld van Knokke aan Zee werd gebombardeerd van uit de lucht.
Na een ruime tussenpauze vond in de namiddag een tweede bombardement plaats in de onmiddellijke nabijheid. De vlakers aan de overkant van de Damse vaart, waaronder de verse bakstenen van de veldoven te drogen lagen, waren het doelwit. De Duitsers vermoedden hier een schuiloord van Belgische troepen en hadden het zekere voor het onzekere genomen. Dit bombardement veroorzaakte meteen veel schade in de omgeving.
Capitulatie en bezetting
De hulp van de Franse troepen die nog uitgerust waren zoals in de eerste wereldoorlog, konden de oprukkende vijand niet tot staan brengen.
Om nodeloos bloedvergieten te voorkomen liet koning Leopold III ons land op 28 mei capituleren. Daarop werden we vier jaar lang door Duitse troepen bezet. Op de buiten,en dus ook te Hoeke moest de gemeente logies voorzien voor een aantal soldaten. Een veldgendarme op de moto kwam de hoeve bekijken. De schuur werd bestemd om paarden te stallen en de beste kamer als logement voor de commanderij.
Het trekpaard MARTHA komt terug thuis na opeising
In februari 1941 kwam het bericht van de overheid dat het opgeëiste paard “Martha“ in Brugge mocht afgehaald worden. Vader Camiel, voorzien van een leiband over de schouders, schaatste op de dichtgevroren vaart naar Brugge. Zittend te paard op Martha kwam hij opgetogen terug naar huis. Maar…wat gebeurde toen? In de paardenstal was er een “ sliet “ vrij gemaakt om het paard te stallen, doch Martha’s sliet van vroeger, was ingenomen door een ander paard.
Martha wrong zich in haar eigen standplaats van vroeger zodat de eiken schotplanken kraakten. Het werd een hele karwei om het andere paard te verwijderen en de orde te herstellen.
Belegering maar geen oorlogsgeweld
De eerste jaren van de bezetting waren er hier geen grote wapens te zien. Her en der was er veel beweging door het bouwen van abri’s als schuiloorden en verdedigingspunten uitgerust met kanonnen. De ingekwartierde soldaten op de boerderij beleefden hier een rustige tijd. Op hun programma stonden onder andere oefeningen, het verzorgen van de paarden en wat werkzaamheden in Knokke.
Op zekere dag demonstreerde een soldaat zijn scherpschutterskunst door een fles van een weidepaal af te schieten. Dat was verkwisting van munitie waarvoor de man als straf dril en loopoefening moest doen tot de avond viel.
De bevolking hier had ook een zekere onderdrukking te doorstaan. Zo was er Duitse controle op de handel en moesten de boeren zorgen voor de bevoorrading van de troepen en de burgers in dorpen en steden. De oppervlakte per teelt diende aangegeven te worden waarna een zekere hoeveelheid granen of vruchten per oppervlakte eenheid ingeleverd moest worden. Ook de veestapel was geïnventariseerd. Een aantal stuks moesten regulier afgestaan worden. Er was streng toezicht op het vervoer van goederen zodat handel op de zwarte markt sterk bemoeilijkt werd. Boeren met goede opbrengsten waagden het om een deel ervan te verbergen. Vandaar de aanwezigheid van een blauwzolder op vele boerderijen, zo ook op onze hoeve.
Links: Duitse “Mauser“ karabijn, schot per schot, uitgerust met bajonet. De kolf van dit geweer is uit notelaren hout vervaardigd.
Bij hun overgave gooiden de Duitse soldaten hun geweren weg in het water. Zo is er een exemplaar uit de Damse vaart opgedregd in de jaren zeventig.
Het geweer op de foto is in 1976 gevonden in de modderspecie uit de gracht aan de achterkant van het “ Vissershof “. Het was toen de eerste keer sinds de oorlog dat die gracht (restant van het oude Zwin) onderhouden werd.
De bajonet daarentegen is lange tijd door de Tillemans als handalaam op de pikbinder gebruikt.
Links: 8,25 mm patronen voor “Mauser” karabijn. Jaartal 1939; Verzameling Ten Houcke Boven.
Voorzien van de nodige documenten leverde Camiel in het late najaar heel wat provisieaardappelen in Brugge. Bij een goede klant kon hij een paar honderd kilo tarwe ruilen voor steenkolen. Bij het vervoeren lagen de zakken tarwe onderaan in de bak van de wagen. Bovenop lagen dan vier lagen aardappelzakken in piramide vorm. Onderweg naar Brugge was er controle. Een Duits soldaat klom op het volle voer om het te doorzoeken. Hij wist geen raad met de zakken aardappelen en moest het speuren staken.
In de zomer van 1943 moest de 15 jarige Gerard in opdracht van vader Camiel met een koppel paarden en twee wagens vol geladen met vlas, naar Maldegem rijden. Vader had benevens de verkoop van vlas ook een speciale verkoop van koolzaad afgesloten. Gans de bak van de wagens lag vol met zakken koolzaad, ontoegankelijk voor eventuele controle. Bijna ter bestemming in Maldegem was de hobbelige kasseide wat neerlopende en liep de laatste en breed geladen wagen rechts van de weg vast tegen een elektrische paal. Gerard probeerde met de paarden het getrek weer los te krijgen door de eerste wagen naar links op te trekken. Die handeling lukte wel maar door de trekkracht van de paarden liep het linkerwiel van de eerste wagen links van de weg in de gracht. De wagen zakte scheef en de lading vlas schoof er af. Een paar omwonende vrouwen die alles zagen gebeuren kwamen toegesneld. Bekommerd riepen ze mekaar toe ”Er zit een jongen onder het vlas”. Gerard was echter over de gracht gesprongen en ongedeerd gebleven. De in de buurt wonende vlashandelaar kwam ook snel ter plaatse. Eens de wagen terug recht getrokken laadde men het vlas vlug weer op. Het verdoken koolzaad belandde uiteindelijk veilig op zijn bestemming.
Inundatie in twee fasen van de streek tussen de zee, de Leopoldvaart en de Schelde
Op 2 oktober 1944 heeft de Royal Airforce luchtopnames gemaakt van het geïnundeerd gebied ten noord-oosten van Brugge. Al de donkere gedeelten zijn waterpartijen. Bij het pijltje Ten Houcke Boven. Kopie van foto in het bezit van de bibliotheek St-Guthago.
De overmacht van de Geallieerden dwong de Duitse troepen om zich terug te trekken in de noordhoek van Vlaanderen. In het geïsoleerd gebied tussen de Damse vaart, de Leopoldvaart en de zee wilden de overgebleven Duitsers alles op alles zetten om stand te kunnen houden. Hiertoe maakten ze gebruik van een techniek die in het verleden ook al vaak was toegepast, namelijk het onder water zetten of inunderen van de streek. Op 8 februari 1944 werden de sluizen voor het eerst open gezet en kon het zoute zeewater het land binnen stromen.[7] Na deze eerste inundatie stond het water in feite te hoog, tot ongemak van de bezetter zelf en werd een lager peil aan gehouden. In een tweede fase, op 1 september, verhoogde men terug het waterniveau. De gevolgen van deze inundaties waren verstrekkend. Naast het ongemak en de beperkte mobiliteit kon er dat jaar maar geboerd worden op de schaarse hoger gelegen plaatsen. Vrijwel twee derden van het land was ondergelopen. Ten gevolge van het zoutwater gingen de meeste fruitbomen dood. Het nog overgebleven vee werd samen gebracht op de droge plaatsen. Aldus kwamen de 17 runderen van Raymond Van Haecke hier terecht.
Boomtransport in opdracht van de Duitse overheid
Vanaf februari 1944 werden de boeren van Hoeke opgeëist om dagelijks bomen naar Maldegem te vervoeren. ”Da’s werk voor Gerard“ dacht vader Camiel en hij hield zijn oudste zoon thuis van school. Met twee paarden en een wagen was het ventje meteen grote paardenknecht. De andere voerders van Hoeke waren Bertrand Van Holm en Maurits Quintens. Elk alleen op zijn wagen rijden was maar een eentonig gedoe. Na een paar dagen wisten paarden en voerders goed de weg. Er van uit gaande dat de paarden elkaar toch zouden volgen, besloten de voermannen samen op de eerste wagen met bomen te zitten om een babbeltje te slaan. Er was trouwens toch geen ander verkeer op de weg. Het gespan van Gerard volgde als laatste in de rij. Zij waren de weg naar Maldegem gewoon want telkenjare in het late najaar moesten ze er rapen voor de melkkoeien gaan halen. Druk in gesprek zijnde passeerden de drie menners voorbij Vake kalseide. Wat later achterom kijkend zagen ze de paarden van Gerard die ingeslagen waren naar de rapenboer van gewoonte. Vlug stopten ze om de verkeerd gestapte paarden tot stilstand te brengen. Het was dan een hele klus om de geladen wagen met lange boomstammen op de smalle weg gekeerd te krijgen. Bij de volgende ritten werd de volgorde gewijzigd. Gerard reed op kop, zijn paarden aan de lijn houdende en de twee makkers bij hem op de wagen.
Op 6 juni 1944 landden de geallieerden te Arromanche aan de Franse kust. Het duurde echter een maand vooraleer Canadezen en Engelsen de Duitse weerstand in Frankrijk konden breken. Hier was het hunkeren naar bevrijding doch er moest nog een tijd van ellende doorstaan worden.
V 1 gevallen in Hoeke op O.L.Vrouw Hemelvaart (15 augustus 1944).[8]
Meerdere mensen in Westkapelle hebben die bewuste morgen de V 1 gezien en gehoord. Met een zwaar geronk kwam hij uit het Westen en draaide over de wijk Schapenbrug af richting Hoeke. Het tuig verloor al hoogte en het was te merken dat hij niet ver meer zou vliegen.
Aimé Tilleman weet nog het volgende te getuigen: We waren ‘s ochtends de koeien aan het melken (met de hand) toen een vreemd geluid steeds sterker en luider werd. Vader Camiel ging buiten kijken en zag het vreemde tuig afkomen uit de richting van Westkapelle. “Vlug naar de kelder !” riep hij. De motor van de vliegende raketbom viel uit wegens gebrek aan brandstof en hij dook omlaag.
De V 1 viel op de spaarwegel, zo’n 150 meter ten zuidwesten van de hofstee. Door het gedreun en de hevige luchtverplaatsing van de ontploffing vlogen vrijwel alle ruiten in de buurt uit hun ramen. Op de boerderij van Camiel waren alle dakpannen opgelicht en van de pannenlatten geschoven.
Er viel ook een zwaargewonde vrouw. Camiel werd gevraagd om haar naar Knokke te voeren. Onderweg vroeg ze om wat verlegd te worden tegen de pijn. Bij aankomst was ze ondertussen overleden.
De bevrijding
Algemeen kunnen we stellen dat de Canadese bevrijders van uit Frankrijk snel het noorden van Vlaanderen konden bereiken. Het Duitse leger had zich in allerijl terug getrokken in het gebied vanaf de Noordzee, tussen het Bouwdewijnkanaal, de Gentse vaart, het kanaal Gent-Terneuzen en de schelde. Een gebied afgebakend door natuurlijke grenzen wat het innemen moest bemoeilijken.
Op 10 september weerklonk op de radio dat Brugge bevrijd was. Hier in de Zwinstreek dacht men dat de oorlog nu gauw voorbij zou zijn. Niets was minder waar, zo bleek achteraf.
Gerard door Duits soldaat beschoten
12 september ’44 was een drukke dag te Hoeke. Grote groepen Duitse soldaten marcheerden voorbij naar Lapscheure toe. Een groot aantal bleef hier achter wat niet veel goeds voorspelde. Vader Camiel besloot om de nacht door te brengen in het veld op een veilige afstand van Hoeke brug. De hondenkar werd geladen met een dekzeil, dekens en kussens. Samen met Gerard en Aimé trok hij op de Hoogstraete naar de “Hoge 4 gemete”. Daar was het ook hoog en droog om een grote kuil uit te graven. Na het klaren van de klus keerden vader en Aimé weer naar huis. Met valavond zouden ze dan terug komen met de overige gezinsleden.
Gerard bleef achter, kapte wat spillen van naburige tronken en legde daarmee een raamwerk over de kuil. Hierover legde hij het dekzeil zodat de kilte niet in de kuil kon vallen. Toen de avond viel en nog niemand kwam opdagen werd Gerard toch wat ongerust. Nieuwsgierig stak hij zijn hoofd af en toe buiten door een gat in de afdekking. Er was echter schietoefening naar een opgelaten ballon waar zijden linten aan bengelden. Daardoor kon de familie ook niet weg van thuis. Opeens toen Gerard nog een keer buiten gluurde suisde een kogel vlak langs zijn hoofd. Hevig geschrokken liet hij zich neervallen. Blijkbaar hadden Duitse soldaten van op de Nachtegaele gezien dat er in het veld ongewone activiteit gebeurde. Het zekere voor het onzekere nemend waren ze in de “Hoogen Bilck” naderbij geslopen om de vermeende vijand onder vuur te nemen.
Pas heel laat kwam de familie aan bij de put en vonden Gerard bevend als een riet. Toen volgde nog een bange nacht omdat de Canadezen aan de wijk “Het Molentje“ probeerden over de twee kanalen te geraken. De volgende ochtend ging de familie terug naar de hoeve waar het dagelijks werk moest verricht worden. Gerard moest hangend aan de hondenkar mee strubbelen want het verschot was serieus in zijn lijf geslagen. De jonge Duitse dokter die op de hoeve ingekwartierd lag heeft zich over Gerard ontfermd en hem geholpen met medicamenten en kamillethee.
De vraag, door wie Gerard beschoten was, werd door de soldaten op de boerderij beantwoord. Duitse soldaten langs de Nachtegaelestraat hadden de werkzaamheden aan de put in het veld gade geslagen en vermoedden de verschansing van een Canadese soldaat. Ze waren per bootje genaderd tot aan de “Hoogen Bilck”. Daar deze weide boven water uitstak slopen ze te voet dichter bij. Aan de Hoeke vaart gekomen konden ze niet verder en namen van hier af Gerard onder vuur. Elk jaar bij de herdenking van de slag bij het “Molentje” wordt het verhaal opnieuw verteld. Gerard is nu nog steeds de Duitse dokter dankbaar, en benieuwd of die man de oorlog overleefd heeft. Daar komt echter geen antwoord op want zijn naam is onbekend gebleven.
Op 14 september 1944 ondernamen de Canadezen een poging om het Schipdonkkanaal en de Leopoldvaart ter hoogte van de wijk Het Molentje (Moerkerke) over te steken. De slag bij het Molentje eiste echter veel mensenlevens waarbij de Canadezen besloten om zich terug te trekken. De daarop volgende dagen vuurden de bevrijders granaten af op alle vermeende Duitse verdedigingspunten te Lapscheure, Hoeke Oostkerke en Westkapelle. Zo moest de kerk van Oostkerke er op 22 oktober 1944 aan geloven.[9]
Als gevolg van de toenemende nachtelijke bombardementen besloten Camiel en Elodie vanaf de eerste week van oktober om de kelder als beveiligde slaapplaats in te richten. Het afschermen van de kelderraampjes met balen stro, treinbiels en aarde moest het indringen van kogels en granaatscherven verhinderen. Deze beveiliging was niet overbodig, want op zeker ogenblik kwam een zware granaat, vermoedelijk afgeschoten vanuit Koolkerke, tot ontploffing tegen de keldermuur. De ganse familie hield zich op dat moment in de kelder schuil. Schrik en angst bekroop de aanwezigen die God zij dank ongedeerd bleven. Omwille van de gevaarlijke toestand was, behalve de paarden, al het vee op stal gebracht.
Op 1 november in de voormiddag verschenen talrijke Canadese tanks op de dijk langs de Damse vaart. Gewapend en in kleine groepjes kwamen Canadese soldaten langs de gedynamiteerde brug overgestoken. De spanning was te snijden toen ieder gebouw, elke hoek en kant nagezien werden op de eventuele aanwezigheid van de vijand. Sommige Duitsers gaven zich vlot over zoals in het nabijgelegen Vissershof maar her en der zaten er echte koppigaards die in staat waren om nog tot de laatste seconde te doden tot heil van het Duitse vaderland. Eén Duits soldaat had zich dan weer liever door het hoofd geschoten dan een onbekende toekomst in te gaan. Drie Canadezen kwamen sluipend vanaf de vaart naar de hoeve. Ze vroegen of er nog Duitse soldaten zaten.
Eén Canadese soldaat heeft dan de opdracht gekregen om in zijn eentje heel de boerderij af te zoeken naar achterblijvende Duitsers. Om stoutmoediger te zijn kregen de soldaten geregeld geestrijke drank ter beschikking. Zo durfden ze wel wat meer aan.Een Duits soldaat verkleed in boerenkledij naderde de hoeve langs de zijberm van de brughelling. Hij kwam uit de richting van Westkapelle en wilde zich verschansen in een afwateringsduiker. Men dacht dat het Raymond van Haecke was. Deze sliep in de kerk en kwam elke dag zijn dieren voederen die hier opgestald waren. Toen men riep “Raymond, we zijn bevrijd !”, deed de soldaat teken stil te zijn. Het was kennelijk Raymond niet maar wel een Duitser die de strijd nog niet wilde staken.
Op de middag van diezelfde 1 november kreeg de bevolking uit de omgeving van Hoeke brug het bevel have en goed te verlaten. Met een vrachtwagen werd iedereen naar Maldegem gevoerd. Duitse soldaten uit Knokke planden namelijk nog een tegenaanval. Vader Camiel kon de volgende dag een fiets huren en naar huis terug keren om het vee te voederen. Na drie dagen mocht iedereen evenwel terug keren. Knokke, Heist en Zeebrugge waren ook bevrijd.
De oorlogsschade was aanzienlijk
In totaal werden de gebouwen door 38 obussen of granaten getroffen. Daar waren ook fosforhoudende projectielen bij die na explosie ontbrandden door de blootstelling van de fosfor aan de lucht. Deze granaten werden “Branders“ genoemd. Op de zolder van het wagenhok lag vochtig stro gestapeld waarin zo’n brander na inslag gestikt is.
Bij nazicht van het vee in de Nachtegaele weide werden twee paarden aangetroffen, gekwetst door granaatscherven. Een derde paard dat dood was werd ter plaatse gedolven. De resterende runderen in de stallen kwamen behouden uit de oorlog.
Julien en Angéle kort na de oorlog.
De volgende foto’s tonen aan dat er zeer veel herstellingswerk voor de boeg staat.
Obusinslag in de koeienstal naast het woonhuis.
Het ovenkot en een deel van het woonhuis geteisterd door kogelgaten. Dichtst tegen de brughelling was ook de maalderij getroffen.
Een hoek van de veulenkoten weggeschoten.
Het gehavende deel van de schuur.
Obusgaten aan het einde van de grote bouw. Let op de duivenhokjes boven de poorten.
Reeds in de winter van 1944 - 45 kon het herstel van de gebouwen aangevat worden. Camiel deed hiervoor beroep op aannemer Maurits Broucke uit het nabijgelegen Oostkerke. Marcel Dekeyser was metselaar en heeft het meeste werk uitgevoerd.
Aan het woonhuis moesten de bestaande muren hermetst worden. tevens werd een nieuwe buitenmuur bijgezet aan de gevel en aan de kant van de vaart. Het volledig nieuwe dak is belegd met dubbelslot boomse pannen afkomstig van Kortrijk. De cement, nodig voor de herbouw, moest afgehaald worden op een hoeve te St. Pieters Brugge. Het houtwerk moest van Oostkamp komen. Men kon zich na de oorlog aan een tekort van alles verwachten. Daarom hadden de eigenaars van de hoeve al een voorraad cement aangelegd op een eigendom van hen.
Het ophalen van de bouwstoffen was echter een hele klus. Alle bruggen over de kanalen waren geëxplodeerd. Enkel over een legerbrug aan het sas van Heist kon men de twee vaarten oversteken. Een rit heen en terug verliep met drie paarden en twee wagens aan elkaar gekoppeld. Men moest om 12 uur in de nacht vertrekken om de volgende dag pas om middernacht weer thuis te komen. Van de zeven ritten verliep er één in beangstigende omstandigheden. Het was zwaar bewolkt, geen beetje maanlicht, stikkedonker dus. De smalle oprit aan de noodbrug in Heist was moeilijk te vinden in het donker zodat Gerard voorop moest gaan terwijl Camiel de lijn in de hand hield. De paarden zagen echter goed in het donker. Zonder dralen gingen ze door maar op de enge brug drumden de twee buitenste paarden tegen de middelste zodat deze licht van de grond ging. Het was telkens een opluchting als deze hindernis zonder ongelukken voorbij was.
De schoeper waarmee het bed voor de draineer-buizen afgewerkt werd. Ernaast een buis van 8 cm binnendiameter.
Een ander probleem dat moest opgelost worden was de onvruchtbaarheid van de bodem door het bezonken zout uit het zeewater.
De klassieke landbouwgewassen bestaan uit niet zoutminnende planten. Op aanraden van de landbouwvoorlichting ging men dieper ploegen dan gewoonlijk zodat de teelten in 1945 op zoutvrije grond konden uitgezaaid worden. Het resultaat was bevredigend. De ervaring leerde ook dat gedraineerde gronden rapper drogen dan niet gedraineerde, waardoor ze merkelijk vroeger bewerkbaar zijn. Daar komt het nu precies op aan om goede opbrengsten te halen. Aldus werd draineren een jaarlijks weerkerende activiteit in de nazomer. Na de oogst van de graangewassen waren een deel van de percelen vrij om op te werken. Een equipe mensen uit de buurt van Zerkegem stond hierbij in voor de meeste taken. Met paaltjes op regelmatige afstand werd een rechte lijn uitgezet waarbij men een gelijke hoogte aanhield. In functie van de mogelijkheid tot weinig of veel verval bracht men op die paaltjes een teken of streep aan. Die merkpunten gingen in dalende lijn naar het lozingspunt toe. Door alle punten te verbinden met een strak gespannen koord kon men zo bij het delven de gewenste diepte aanhouden. De geul werd gegraven door een eerste man die een spadesteek diep uit dolf, gevolgd door een tweede en derde man die elk een steek dieper dolven. Als laatste was er nog een man die met behulp van een schoeper het bed waarin de buizen kwamen te liggen afwerkte.
Met een grote winkelhaak in hout bepaalde hij de juiste diepte tegenover het koord. In functie van het waterpeil in de lozingsgracht legde men de buizen op een diepte van 60 tot 90 cm.
Gerard en Aimé moesten vaak helpen bij het draineren en zo herinneren zij nog een plek waar ze de funderingen van een muur ontmoetten. Denkende dat ze er na een kleine meter wel zouden door geraken weken ze niet af van de uitgezette lijn. Het werd echter sakkeren want ze troffen een muur aan in de langs richting waardoor ze veel kap en hauwwerk hadden. Dat kan wel een kerkmuur zijn, dachten ze. Uit de oude omlopers weten we echter dat het om de locatie van een verdwenen hofstede ging.
Gerard enkel opgeroepen voor zijn drie dagen
Voor de oudste van zes kinderen is de militaire dienst normaal niet van toepassing. In de naoorlogse jaren wilde elke natie een uitgebreid leger paraat houden. Daartoe voerde de overheid een lange dienstplicht in met recrutering van zoveel mogelijk manschappen. Zo moest Gerard in ‘47 naar het “Klein Kasteeltje” te Brussel voor zijn 3 dagen. Na medisch onderzoek en bijhorende testen was Gerard geschikt bevonden voor het vervullen van de dienstplicht. Uiteindelijk bleef het toch bij deze driedaagse zodat hij als kostwinner op het landbouwbedrijf bleef.
Tien jaar later in 1957 volgde toch een oproeping waarbij Gerard naar de kazerne van Sijsele moest om zijn legerkledij op te halen. Gehuwd zijnde en bedrijfsleider kon hij uiteindelijk algehele vrijstelling bekomen.
Aimé opgeroepen voor de langste dienstplicht ooit
Toenemende spanningen met het Oostblok in de naoorlogse jaren lagen aan de basis van wel heel lange dienstplichtperioden. De lichting ‘51 waarbij Aimé opgeroepen werd ging voor 21 maanden dienst in Duitsland binnen. Met een traan over de wangen vertrok hij naar het onbekende, ver weg van eigen haard en gezin. Ingelijfd bij de artillerie lag Aimé 6 maanden in Ludenscheid en 18 maanden in Aachen. Ja, je leest het goed, samen 24 maanden werden het. Twee volle jaren moesten ze thuis een jonge werkkracht missen. Bij zijn afzwaai trok hij tevreden naar huis met in het achterhoofd de gedachte ”Je ziet mij hier nooit meer terug”. Het draaide wel anders uit want achteraf moest hij nog twee maal kamp doen.
Julien, ingelijfd bij de infanteristen
In 1955 was het de beurt aan Julien om de militaire dienstplicht te vervullen. Hij werd ingelijfd bij de bevoorrading, wat eerst 4 maanden opleiding in Doornik inhield. Daarop volgden 14 maanden dienst in Leopoldsburg. Alles samen was Julien dus 18 maanden buitenshuis voor het vaderland.
De eerste automobiel op de hoeve
Toen moeder Elodie ziek geworden was in het begin van de vijftiger jaren, diende er om de haverklap naar Gent gegaan te worden voor behandeling tegen haar ziekte. Camiel besliste dan maar om een auto aan te schaffen zodat hij van niemand afhankelijk meer was. Er waren trouwens nog niet veel mensen die eigen vervoer hadden. De groot geworden kinderen leerden meteen ook met de “Vauxhall“ rijden, zij het wel eens met een hapering. Zo is de wagen op een keer door één van de dochters in de mestvaalt beland.
Aimé poseert hier bij de “Vauxhall“ toen hij afzwaaide van het leger in 1956.
Foto collectie Aimé Tilleman.
De eerste tractor en melkmachine
Goede getrouwe werkkrachten werden stilaan een zeldzaamheid. Door de heropbouw na de tweede wereldoorlog was er werk te over aan hogere daglonen dan geldig in de landbouw. Op de boerderijen bleven meestal minder begaafde lieden werkzaam die dan nog dikwijls met een drankprobleem zaten. Op zo’n mensen kon je dan ook het minst reken als de nood het grootst was. Investeren in mechanisatie was de enige weg vooruit. Mede door de elektrificatie[10] na de oorlog werd het voor Camiel mogelijk om in 1956 reeds een melkmachine met twee potten te installeren. De melkduur kon verkort worden, zelfs met minder werkkrachten.
In datzelfde jaar kocht Camiel eveneens een landbouwtractor. Het was een Duitse ALLGAIER A. 133 met een vermogen van 33 pk. “Zo’n paard is nooit moe” zei Camiel en dat brengt voortgang in het werk. De bestelbon werd op 19 april 1956 ondertekend. De waarde bedroeg toen 140000 B Fr. De aankoop geschiedde via Aimé Cocquyt uit Moerkerke terwijl Max Buyck uit Anzegem de importeur was.
Hier kunnen we nog een anekdote toevoegen die nog maar eens het denkend vermogen van paarden illustreert:
De Allgaier zat eens vast. Rabby werd er voor gespannen om te trekken maar weigerde ook maar één stap te zetten. ”Trek jezelf” moet ze gedacht hebben over het “ijzeren ros”.
Gerard Tilleman 1957 – 1983
Als eerste paardenknecht van zijn vader was Gerard verknocht aan de ouderlijke hoeve. Er was alleen geen duidelijk beeld hoe en of hij hier wel zou kunnen blijven. Toen de broers Aimé en Julien elk in kennis kwamen met een enige boerendochter die allebei konden beschikken over de ouderlijke hoeve, kwam er voor Gerard zicht op de toekomst. Hij kon blijven op “Ten Houcke Boven“. In het naburige Westkapelle vond Gerard een knappe boerendochter met wie hij op 1 juli 1957 in het huwelijksbootje stapte.
GERARD TILLEMAN ° Hoeke 02 - 11 - 1928
X te Westkapelle op 1 juli 1957
LUTGARDE BRAET ° Westkapelle 19 - 01 - 1933
Er was geen tijd te verliezen om voor opvolging te zorgen. Twee kindjes kwamen ter wereld:
MARIJKE ° 28 – 04 – 1958
† 02 – 06 – 1960
JAN ° 04 – 06 – 1959
Een moeilijk begin voor Gerard en Lutgarde
Het eerste boerenjaar van het jonge koppel, 1958, het jaar van de wereld-tentoonstelling te Brussel, voldeed niet aan de verwachtingen. Men dacht algemeen aan een groot verbruik van levensmiddelen en iedereen zorgde voor een grote productie. Niets was minder waar. De vette ossen op de markt waren minder waard dan op tweejarige leeftijd bij de overname. Een zeer mager begin dus. De eerste aankoop beperkte zich dan ook tot een bromfiets van het merk “Sachs“ om zich eens naar de ouderlijke hoeve van Lutgarde te begeven.
Gelukkig duurde de crisis niet lang. De mechanisatie begon aan een sterke opmars zodat de duurder wordende vreemde arbeidskrachten stilaan van de hoeve verdwenen. In 1960 kon Gerard reeds een eerste loods in betonconstructie laten bouwen. Gedaan dus met de buiten staande mijten of schelven. Alleen de benaming “Schelfhof “ blijft nog voort bestaan.
Zoutvergiftiging onder de veestapel
Het gaat lang niet altijd voor de wind op een boerderij. Halfweg de zestiger jaren dook een probleem op waarvan de oorzaak pas na lang zoeken achterhaald kon worden. Het groter wordende rundvee kreeg diarree en vermagerde met zelfs sterfte tot gevolg. De symptomen leken op die van leverbot ziekte maar behandeling hiertegen bood geen soelaas. De toen praktiserende dierenarts had in hoofdzaak penicilline als medicijn doch beterschap bij het vee bleef uit. Er moest wel gezocht worden in de richting van een of andere vergiftiging. Analyses brachten een sterk verhoogde aanwezigheid van zout in het bloed aan het licht. Oorzaak was strooizout van de grote baan dat opgelost in dooiwater terecht kwam in de waterput. De overloop naar de gracht fungeerde in de winter eigenlijk als instroom bij regenweer. Door het feit dat het drinkwater voor het vee uit de waterput opgepompt werd kwam het zout terecht in hun lichaam.
Met de Peugeot 404 op stap. De N 49 is nog geen expressweg
De problemen raakten van de baan door in 1971 een boorput aan te leggen. Het water komt nu van 54 meter diep en is drinkbaar. Tweejaarlijks wordt het gecontroleerd in het kader van IKM ( Interne Kwaliteitszorg Melk ) met steeds een gunstig rapport.
1966: Hooi persen op het “Nieuwland“ in de Sweerts-polder. Gerard bestuurt de MF. 65 Marc II terwijl Camiel de balots van de persladder neemt.
Twee keer soldatenhulp
Zowel het najaar van 1968 als dat van 1974 zijn gekend als zijnde zeer nat. Het oogsten van aardappelen en bieten verliep in uiterst moeilijke omstandigheden. De overheid besloot om de landbouwerszonen met verlof te sturen. De boeren konden ook soldaten inhuren als werkkrachten op het veld. Zo waren er hier in de tweede helft van oktober 1968 soldaten uit de kazerne van Sint Kruis behulpzaam bij het rooien van aardappelen en bieten. Via een kostennota in de militaire rekendienst bleek dat hiervoor 3935 B fr moest betaald worden aan de gemeente Hoeke.
In 1974 kon men eveneens maximum 10 soldaten gedurende één week inhuren. Vanaf de derde zondag van september was het onophoudelijk aan het regenen. De rooiwerkzaamheden dienden weer manueel uitgevoerd te worden. Naast eigen werkkrachten deed Gerard ook beroep op 10 soldaten uit de kazerne van Ieper om de aardappelen te oogsten. Vier man kapten de struiken bloot met een vierhaak. Zes anderen raapten geknield de manden vol terwijl nog eens twee man de volle manden in zakken ledigden. Met dergelijke organisatie konden dagelijks zes wagens geladen en afgevoerd worden. het was uiteindelijk zwoegen voor aardappelen die na de winter toch zeer laag geprijsd stonden.
Even poseren voor de foto. Gerard (links) en vijf soldaten met de in 1967 aangekochte MF 135.
In december werden nog eens gedurende twee perioden twee soldaten ingezet. De suikerbietenoogst kon op 19 december afgerond worden.
Het was een extra zware periode want ondertussen was de bouw aangevat van een nieuwe rundveestal. Tevens werd de bestaande loods ook uitgebreid. Metershoge kranen takelden de betonnen onderdelen over de schuur heen naar hun bestemming.
De veestapel groeide aan en gronden werden bij gekocht. De teelt van deegrijpe maïs vond algemene ingang. Vlas en haver verdwenen uit het teeltplan. De wintertarwe als hoofdteelt nam 1/3° van het akkerbouwareaal in beslag.De Vlaamse zwartbont koeien werden in gekruist met Hollandse zwartbonte stieren. Een hoger vetgehalte van de melk werd bereikt maar de gestalte van de dieren verkleinde.
Het laatste trekpaard op de hoeve
Stella, een blauw-grijs boeren-paard, was de laatste paar-denkracht op het bedrijf. Rollen, kanten uitploegen met de jamelle en aardappelen planten waren tot in 1971 nog haar taken.
Een tweede maal onteigend
In 1975 ging de Belgische staat over tot het omvormen van de Natiënlaan tot een Expressweg met twee keer twee rijstroken voorzien van een pechstrook en fietspad. De brughelling kreeg een andere vorm zodat de baangracht volledig nieuw uitgegraven werd in de hofweide.Toen had men al meteen de gedachte om de expressweg mettertijd om te vormen tot autosnelweg. Men raadde dan ook af om nog veranderingen op het bedrijf uit te voeren nabij de “Grote Baan”. De varkenshokken die zich aan de kant van de expressweg bevinden werden niet meer gemoderniseerd.
Foto van de hoeve kort na de omvorming van de drievaksbaan tot snelweg met 2 X 2 rijstroken.
Door een te gering aantal leerlingen trokken de nonnetjes van Ardooie zich begin de zeventiger jaren terug uit Hoeke. Zuster Judith was echter organiste tijdens de hoogmis ter vervanging van cafébaas en koster Laurent Croes die de zaterdagavond speelde. De 10.00 uur mis werd dan maar gelezen wat niet erg in de smaak viel van de kerkgangers. Iemand onder de gelovigen van Hoeke die wist dat Lutgarde kon piano spelen drong erop aan om het orgel te bespelen tijdens de zondagsvieringen. Zo is het gekomen dat Lutgarde organiste werd, bijgestaan door zoon Jan als orgelblazer.
Een paar jaar later kwam de vraag vanwege de gemeente of Lutgarde met haar diploma van huishoudkunde-regentes geen les handvaardigheid kon geven aan de meisjes in de gemeenteschool van Lapscheure. Deze aanbieding werd meegenomen aangezien het maar voor een paar uren in de week was. Na verloop van tijd vervulde Lutgarde deze taak eveneens in de school van Damme. Na de afschaffing van deze scholen kon ze in Sijsele nog aan de slag als secretariaatshulp tot aan pensioenleeftijd.
Eens met rust legde Lutgarde zich meer toe op haar passionele hobby, met name genealogie of familiekunde. De vele uren opzoekingswerk in het rijksarchief en het stadsarchief van Brugge resulteerden reeds in verschillende familieboeken. De families Tilleman, D’Hoore en Standaert staan ondertussen te boek. Er wordt maar al te vaak op deze documenten beroep gedaan om familiale gebeurtenissen aan te halen of te staven.
Manillen
Gerard heeft net zoals zijn vader Camiel een ferme passie voor kaartspelen. In mindere mate komt het bieden aan bod. Manillen echter des te meer want hiervoor krijg je veel gemakkelijker een spelersgroepje samengetrommeld. Zo werd op zondag na de hoogmis steevast gekaart met onderandere nonkel Ko. Een andere compagnon was de gepensioneerde douanier Jozef Filiers, eveneens woonachtig in Hoeke. Het gebeurde regelmatig tijdens de lange winteravonden dat Jozef langs kwam om een kaartje te leggen: Manillen met zijn tweetjes.
Zo ook op zekere avond was het kaarten geblazen terwijl er een zeug haar jongen aan het werpen was. Moeder Lutgarde was dit keer nogal moe en vroeg de kaarters een oogje in het zeil te houden. Dit was aangeraden om te voorkomen dat moederzeug kleintjes zou doodliggen of dat er biggetjes zouden stikken in het slijm.
De kaarters, nog lang niet moe en blijkbaar in topvorm, besloten om het spel verder te zetten aan een klein tafeltje achter de zeug. Jawel, in het “Moederhuis“, zoals we het kraamhok noemden. De volgende morgen werd moeder wakker om de koeien te gaan melken. Ze schrok eigenlijk niet weinig want de plek naast haar in bed was leeg en koud.
Gerard (op pensioen) met kaartersvrienden aan de slag
In vliegende vaart ging ze kijken in het moederhuis en wat zag en hoorde ze, “Piekens troef gi nondedju !”. Inderdaad, de boom was nog niet uit. Vraag me niet de hoeveelste. En dat is zeker niet de enige nacht die doorgestoken werd met een spel kaarten in de hand.
Een droom werd waarheid
Eens thuis van school kwam voor auteur dezer de verplichte legerdienst snel naderbij. Op de grote baan passeerden zo nu en dan een soort stoer ogende legervrachtwagens voorbij op weg naar Zeebrugge. Met zo’n ding zou ik wel willen rijden, dacht ik toen. Het was bijna een jaar wachten na mijn 3 dagen toen ik een oproepingsbrief van het ministerie van defensie in de bus kreeg. Daarop stond: Opleiding in Heverlee tot chauffeur polycarburant bij de transmissiepooltroepen.
Van deze terminologie had ik geen kaas gegeten en had dus geen flauw idee wat dat wel mocht betekenen. Eens bij de troep bleek dat het ging om chauffeur van een M.A.N. vrachtwagen. De kleppen van de motor waren verstelbaar vanuit de cabine waardoor de compressie in de cilinders kon gewijzigd worden. Op die manier konden alle olieachtige stoffen als brandstof dienen. Effectief kon ik na twee maanden opleiding aan de slag voor lange afstand trajecten van Aken naar Ieper en Sijsele. Na zes maanden routier te zijn was een tamelijk korte legerdienst zonder verveling afgelopen. Het was toen eind januari 1981.
Luc Haes uit Zaffelaere (links) en Jan gekiekt voor de camions op de parking langs de E 40 te Heverlee.
Jan Tilleman: 1983 …..
Meestal neemt de blijver op de hoeve de uitbating over bij zijn of haar huwelijk. Door omstandigheden in familieverband heeft de jonge Jan een gedeelte van de bedrijfsvoering in januari van 1983 overgenomen zonder huwelijk af te wachten. Bij die gelegenheid is er nog een machineloods aangebouwd. Later zou blijken dat dit tevens de laatste verkregen bouwvergunning was. Kort daarna was ook de tijd rijp bevonden om er een jonge boerin bij te halen. Is het niet van dichtbij, ’t is van veraf, en Jan vond zijn gading in Kaaskerke. Het klikte meteen goed zodat trouwen niet al te lang uit bleef.
JAN TILLEMAN ° 04 - 06 - 1959
X te Kaaskerke op 04 - 10 - 1984 met
MARTINE VANCOPPENOLLE ° 16 - 08 - 1963
De vier dochters:
- 1 LODIA ° 22 - 04 - 1987
- 2 SYLVIA ° 20 - 04 - 1989
- 3 ANITA ° 21 - 05 - 1991
- 4 MYRANDA ° 29 - 05 - 1999
Bij de geboorte van Myranda was volgende vers wel gepast:
Oh kindje klein
Dat ook bij ons wil zijn
Kijk hoe je lacht
Je kwam wel onverwacht
Maar ééntje meer,
’t is voor God’s eer.
JT.
Op de familiefoto ter gelegenheid van de plechtige communie van Anita.
V.l.n.r: Anita, Jan, Myranda, Lodia, Martine en Sylvia.
Het staat in de sterren geschreven
Gedurende een korte periode kon ik met behulp van een metaaldetector speuren op het erf. Ten gevolge van de vele ontploffingen tijdens de tweede W.O. zitten er zeer veel stukjes zink van de aan flarden gereten dakgoten onder het gras. Ook granaatscherven vallen met kilo’s te vergaren maar naast deze en wat hoefijzers is er toch iets unieks aan het licht gekomen. Een figuur uit het verleden is namelijk zijn zegelstempelaar kwijt gespeeld. Het betreft een biconisch model in brons met een oogje om te bevestigen aan een halssnoer. Centraal is het symbool voor de levensboom afgebeeld met aan de top een Bourgondische lelie (symbool voor kuisheid). In de rand staat de naam Martinus Joannes Delanghere gegraveerd in 17° eeuws schrift. Hierin de voornaam dus van Martine en Jan die hier nu wonen. Of hoe ons huwelijk bezegeld was, nog lang voor onze geboorte. Toeval of niet maar toch is dit merkwaardig.
Na het reinigen van de stempelaar was nog was te bespeuren in de inkepingen. Dit bewijst het effectieve gebruik van de stempel in het verleden.
Ondertussen kon achterhaald worden dat Delanghere het stadhuis van Houcke bewoonde in het midden van de 17° eeuw.
Zijaanzicht van de zegelstempelaar met oogje.
Het stempelvlak.
De eerste drie winters na ons huwelijk vroor het dat het kraakte zodat schaatsrijden op de Damse vaart gedurende meerdere weken mogelijk was. De dikte van het ijs groeide aan tot meer dan 20 cm. Met lichte traktoren kon men uiteindelijk het sneeuw van de schaatsbanen ruimen.
Op 3 maart 1986 heb ik als tourrijder de eerste “Zwinstedentocht“ ooit, volledig afgelegd op de schaats.
Dat betekende drie keer Sluis – Brugge – Sluis over een totale afstand van 102 kilometer. De massa verzamelde deelnemers voor de start in de straten van Sluis zorgde voor een indrukwekkend gebeuren. De tocht zelf was moeilijk vanwege de uitbrokkelende barsten in het stuk gereden ijs omwille van de intredende dooi. De aanmoediging van kennissen en supporters gaven een extra stimulans om de eindmeet te halen. Kortom een belevenis om nooit te vergeten. Een bronzen schaats en oorkonde zijn nog een blijvende herinnering aan die dag.
Nog meer impact van de natuur:
de legendarische storm op 25 januari 1990
De winter van 1989 – ‘90 was er zo ene van niemendal. Het is te zeggen, geen vorst met fatsoen. Als het niet vriest zit de wind veel in het regengat met nu en dan storm er boven op. Op 25 januari 1990 was het ook van dat, zelfs met orkaanallures. Er was storm voorspeld door het KMI. Maar omstreeks 15.00 uur begon het ernstig uit de hand te lopen. Ikzelf was in het Brugse op een vergadering waar zo langzamerhand de ene landbouwer na de andere aan de telefoon gevraagd werd. Met een desolaat gezicht kwamen ze terug in de zaal pakten hun gerief en vertrokken snel huiswaarts. Van de ene was een dak van het varkenshok weggewaaid, van de ander een deel van het dak boven het woonhuis ingestort en ga zo maar door. Niemand zat nog op zijn gemak zodat de vergadering stopgezet moest worden.
Op weg naar huis zag ik overal omgewaaide bomen. Het water van het Bouwdewijnkanaal zoog omhoog over de Herdersbrug. Thuis gekomen moest het ergste nog komen. Even na 16.00 uur was er een helse ruk, gekraak in de populieren, gedaver van de muren en een geroffel van neerstortende dakpannen. Dit was meteen het meest bangelijke moment van mijn leven.
Pas na 18.00 uur was het doenbaar om buiten te komen. We konden dwars door het dak van het huis kijken. Boven de schuur waren er door de onderdruk ook pannen weggezogen en neergestort op het dak van de koeienstal.
Bijen eerder dan verwacht op “Ten Houcke Boven“
In de jaren tachtig kwam ook vast te staan dat de landbouw op een hoogtepunt gekomen was. De invoering van het melkquotum of productiebeperking in 1985 zou pas een eerste feit zijn in de neergaande conjunctuur.
De intekening van natuurgebieden was de tweede beperkende maatregel die een domper op de bedrijfsvoering zou zetten. Bij de oprichting van de mestbank in 1995 en het in voege treden van het Mest Aktie Plan viel ruim 31 Ha van de bedrijfsoppervlakte onder beperkende normen. Hierdoor zou er in feite rundermest moeten afgezet worden met nog bijkomende kosten. Voor een pachtbedrijf zonder uitbreidingsmogelijkheden (deels zonevreemd) was dit geen hoopgevende zaak.
Opa Camiel zei altijd “Je moet meedraaien met diegenen die het voor het zeggen hebben”. Dit indachtig zijnde en wetende dat alle politieke partijen van ons landje een vleugje “Groen“ mee in het vaandel voerden besloten we om het roer enigszins om te gooien en met de wind mee te varen. Het aantal runderen werd van 150 teruggebracht naar 100. De vrij gekomen tijd ben ik gaan spenderen aan het houden van bijen, imkeren dus.
Op het tweejaarlijks landbouwsalon “Agribex“ van 1994 ging mijn aandacht voor het eerst naar de stand van de KVIB of Koninklijke Vlaamse Imkersbond. De interesse voor de bijen begon te groeien. Alles kwam echter in een stroomversnelling toen begin 1995 Victor Vandamme, een imker en medelid van de heemkundige kring St-Guthago na ziekte overleed. Via een tussenpersoon liet ik de nabestaanden in kennis stellen van mijn interesse voor de bijenvolken. Deze waren door Victor weggeschonken aan een collega imker doch voor een realistische prijs en met wat geduld kwam ik in het bezit van vier bijenvolken en de bijhorende benodigdheden om honing te winnen. Het aanbod aan nectar uit de omgeving laat toe om drie keer te slingeren gedurende de zomermaanden. Na de bloei van de meidoorn op het einde van mei, wordt de voorjaarshoning geoogst. Begin juli volgt dan wat lindehoning. Eind augustus sluiten we het seizoen af met het slingeren van de zomerhoning die vooral van klavers afkomstig is.
Evaluatie van de toestand in een nieuw bijenvolk dat als zwerm geschept werd.
Het imkeren is niet geheel vreemd in de familie. Nonkel Henri in Kaaskerke hield ook een vijftal volken. De rode klaver voor zaadteelt werd zo bevrucht door de bijen.
Ook nonkel Siegfried Van De Sompele te Westkapelle hield er een bijenstand op na.
Vastgekluisterd aan het verleden
Geboeid door Hoeke’s verleden worden alle werkzaamheden op en rond het erf met aandacht voor vondstmateriaal uitgevoerd. Het plaatsen van palen voor weideafsluitingen levert al in geringe mate archeologica op. Door het installeren van twee regenputciternes, een opvang voor mestputsappen en uitgraving voor de aanleg van groenvoedersilo’s breidde de verzameling reconstructies van vaatwerk uit de 13° tot 16° eeuw sterk uit.
Naar aanleiding van 750 jaar Hoeke kon in 2002 een heuse tentoonstelling in de oude pastorie opgericht worden. De belangstelling die toen ontstond leidde tot verderzetting maar dan in de oude bergschuur op de hoeve zelf. De talrijke historische en geografische relicten of overblijfselen uit het verleden, die zich in de onmiddellijke nabijheid van de hoeve bevinden, maken het mogelijk om geleide wandelingen te organiseren. Hierbij komen zowel natuur, landbouw als agrarisch natuurbeheer aan bod. Ter afsluiting van de wandelingen valt de koffietafel met gebak van de boerin Martine, erg in de smaak.
Een unieke vondst
Op mijn dertiende mocht ik de bestaande mestput wat vergroten om wat meer stalmest te kunnen bergen. Bij het uitgraven van de grond met een spade vond ik een soort beeldje dat zeer oud oogde. Het ging om een heft van een scheidelprieme, uitgesneden in het ivoor van een walrustand. Een scheidelprieme is een lang puntig voorwerp waarmee de split in het hoofdhaar getrokken wordt. Het hier gevonden exemplaar stelt een valkenjager voor.
Een wandelgroep luistert naar de uitleg over perceelrandenbeheer dat gedurende vijf opeenvolgende jaren toegepast werd langs de loop van het oude Zwin.
Aan de hand van gegevens uit oude documenten en de ervaringen te velde konden in de loop der jaren al een aantal zaken uit het verleden in kaart gebracht worden.
Door de jaren heen was de hoeve steeds een aantrekkingspool voor groeperingen.
Zo kenden we in de jaren tachtig gedurende een aantal jaar de overnachting van een ruitervereniging uit Bredene. Hieraan kwam echter plots een einde toen op zekere nacht de slaags geraakte paarden op hol geslagen waren. Er was groot alarm waarop een moeilijke zoektocht door de dichte mist volgde. De paarden verspreidden zich rond Brugge waarbij één dier in botsing met een auto geraakte. Pas in de loop van de volgende dag konden alle paarden gelokaliseerd worden. De gevolgen waren echter niet gering. Het merendeel was hoefijzers verloren met bloedende poten tot gevolg. Een aantal paarden moest zelfs afgeslacht worden.
In 1995-‘96 en ‘97 kenden we de passage van een vossenjacht. Door de weiden en langs de Hoogstraete werd door een ruiter te paard een spoor getrokken met een klod gedrenkt in vossenurine. Na een vijftal minuten passeerde dan een meute Engelse Foxen die op de geur af het spoor volgden. Een groep ruiters te paard volgde op zijn beurt de honden. De tocht verliep zo tussen Oostkerke en Sluis.
Aanleg van heggen en beplanting met subsidie
In het najaar van 1999 was het provinciebestuur op zoek naar kandidaat bedrijven die wilden meestappen in een pilootproject erfbeplanting. Er was namelijk nog geld van de 5 B werking over (Opwaardering van de landbouw in minder gevorderde gebieden). Door de ligging langs recreatieve routes zoals de Damse vaart kwam ons bedrijf in aanmerking voor een flinke subsidie.
Een landschapsbedrijfsplan werd opgemaakt door landschapsarchitecte Kathleen Storme. In januari 2000 vond de aanplanting plaats met behulp van sociaal geplaatsten die op die manier een kans krijgen om een nieuw leven op te bouwen.
Bij de aanplant werd geopteerd om overwegend honingproducerende struiken aan te planten die inheems zijn voor onze regio. Aldus vinden we veel sleedoorn (Prunus spinosa), meidoorn (Crataegus monogyna) en gelderse roos (Viburnum opulus) in de aanplant.
De groeiende hagen lokten jaar na jaar meer vogels aan. Naast de vaak voorkomende merels, kool- en pimpelmezen, heggenmussen en vinken zien we nu ook jaarlijks de cetti’s zanger en de kneu. Regelmatig komt ook een troepje staartmezen langs.
Veestapel wordt een mix in de plaats van een zuiver ras
In de zeventiger jaren zagen we de opmars van enerzijds het zwartbont Friesian-Holstein ras, gericht op de melkproductie, en anderzijds het witblauw ras van België voor de vleesproductie. Vanwege de melkquotaregeling (beperking van de melkproductie) werden in het algemeen veel melkkoeien gedekt of bevrucht door vleesstieren met als oogpunt de verkoop van kalveren met meerwaarde geschikt voor de kalvermesterij. Alleen de beste koeien bleven in de selectie voor de melkproductie.
De ervaring leerde mettertijd dat dit uitgelezen hoogproductief melkvee met een productie van 35 tot 45 liter melk per dag, steeds maar hogere eisen stelde. Symptomen als een gedraaide maag[11] en uitblijvende bronst doken veelvuldig op. Om deze problemen uit de weg te gaan zijn meerdere rundveehouders overgegaan tot het kruisen met andere rassen. Daar het klassiek zwartbont ras nog zelden voorkomt viel mijn keuze op het “Jersey“ ras omdat dit vee gekend is voor een hoge vetproductie. Door zijn kleinere gestalte stelt het minder eisen aan de voeding. Met de meeste weiden van ons bedrijf in natuurgebied is dit wel een belangrijk aspect. Naast dit melkveetype houden we ook wat vleesvee van het Belgisch Witblauw ras samen met nog wat kruisingen. Ten behoeve van het vee is er een areaal van 24 ha. blijvend grasland voorhanden. Hierop wordt ook gemaaid met het oog op groenvoeder- en hooiwinning. Als akkerbouwteelten omhelst het teeltplan verder nog 15 ha wintertarwe, 5,5 ha aardappelen, 4 ha suikerbieten, 2 ha voederbieten en 7 ha silomaïs.
750 jarig bestaan van de St. Jacobs parochie Hoeke
Naar aanleiding van het 750 jarig bestaan van de St. Jacobs parochie Hoeke in 2002 schreef ik volgende gedicht tijdens het hooi schudden. Het kwam mij te binnen en ik schreef het op het instructieboekje van de trekkerradio.
HOEKE EN ST. JACOB.
Oh st. Jacob ons patroon
De parochie Hoeke aan u gewijd zo schoon
Deugdzaam is het hier te leven
met een rijk verleden ooit gegeven
Dit bracht met zich mede
vele pelgrims op doortocht in deze stede
De handel en rijkdom zijn echter vergaan
en onder de Spaanse bezetter was het hier een pover bestaan
Hoeke werd een dorp van steenbakkers en boeren
Nu komt men er ook de natuur beloeren
De parochie kende alzo een gevarieerd bestaan
maar nog steeds wil men van hieruit op bedevaart gaan
Is het nu uit dank of om bekering
één iets nemen we hieruit in lering
Het kan in ’t leven al eens slecht vergaan
Met een sterk geloof blijf je bestaan
Alles gaat op en nere
Aan God en St. Jacob alle ere
JT
Voetnoten
[1] Mondelinge overlevering door Augusta Tilleman aan Wilfried Van de Sompele
[2] Akte in privé bezit van Gerard Tilleman – Braet.
[3] Singel; een stevig eind touw met aan het ene uiteinde een oog en aan het andere eind een ijzeren haak. Van Daele; buikriem van een paard.
[4] Mondeling verteld door Eulalie Demeyer, dochter van Louis Demeyer.
36 Een ruiter betekent een driepekkel van houten stokken met horizontale verbindingsliggers waarop hooi of erwten gedroogd werden.
[5] Met dank aan Marc Dalle en Mieke De Jonghe voor het opzoekingswerk in het archief van het Damse OCMW.
[6] Maurits Coornaert in Westkapelle en Ramskapelle p. 415
[7] Mondelinge mededeling Karel Aernoudts
[8] Er zijn publicaties die dit gebeuren verkeerdelijk situeren op zondag 13 augustus 1944. Meerdere getuigen bevestigen nochtans unaniem dat het op halfoogst was. Dit is uiteraard in Vlaanderen een dag met zondagsdienst.
[9] René De Keyser in 900 jaar Oostkerke p. 17
[10] De elektrificatie vond plaats in 1947, mede dankzij de steenbakkerij juist over de vaart.
[11] Het F. Holstein ras heeft een grote buikinhoud vanwege het vermogen om zeer veel ruwvoeder om te zetten. Na het kalven treedt een verminderde eetlust op en ontstaat teveel ruimte in de buik waardoor de lebmaag verdraait De doorgang van voedsel blokkeert waardoor de koe stopt met eten. Hierdoor treedt koude koorts op. Operatief ingrijpen heeft ongeveer 50% kans op slagen.