Rechtspraak in het Brugse Vrije
1. Een reeks Kerkdiefstallen
Germain Vandepitte
Op 15 maart 1728 kwamen de schepenen van het Brugse Vrije, de heren Tollenaere en d'Hooge, bij een rare vogel terecht toen ze zich in de gevangenis aanboden voor een verhoor.
- Ja hij, beklaagde, was Jacob Vermeersch de zoon van Jan en te Jabbeke geboren. Nu was hij in zijn zeventiende levensjaar. Tot hij zowat drie of vier maand was, had hij zijn verblijf te Jabbeke. Nadien, en tot zijn negende jaar, woonde hij op Stene. Van toen af was hij op zee geweest.
Op Bordeaux had hij gevaren. Van Holland uit was hij naar Groenland geweest; verleden jaar, of het nu op 7 of 8 april was geweest, is niet zeker te zeggen; maar rond die tijd was hij van de stad Hoorn vertrokken met kapitein Lamére: maar binnen de drie weken waren ze daar al terug geweest.
- Maar verleden winter, vanaf de maand oktober 1726, waar was hij dan geweest?
- Die winter woonde hij te Gistel. Bij Joannes Vande Celde, een hovenier, had hij vijf of zes weken logies gevonden. Trouwens diens vrouw Isabella Vande Walle was zijn eigen moeie. Vandaar is hij naar Stene gegaan en woonde daar bij Jan Vermeersch, een halfbroer van zijn vader. Daar verbleef hij tot zijn vertrek naar Hoorn.
Na zijn terugkeer van Groenland woonde hij altijd te Brugge. Hij logeerde in "De Wereldt Uyt", bij een wever rechtover het Sint- Janshospitaal en bij de schoenlapper die daar neffens woonde. Tot een maand of twee geleden, vóór het aankomen van de Oost-Indische vloot, verbleef hij te Oostende in de herberg "De Stadt van Brugghe" . Nu zowat drie weken geleden is hij met de barge van Brugge naar Gent gereisd, waar hij acht dagen verbleven heeft bij Jan, of was 't Pieter Coppenolle op St.-Pieters (Gent).
- Een waarmee had hij al die tijd zijn kost verdiend?
- Gewerkt heeft hij niet; wel geleefd van hetgeen hij als gage had verdiend op zijn reis naar Groenland. Daarvoor had hij 44 guldens gekregen, waarvan er hem 4 rijksdaalders vooruit waren betaald geworden. Van dat geld had hij geleefd en ander geld had hij niet gebeurd.
- Waar kocht hij de klederen die hij droeg?
- Het opperkleed werd door hem in Brugge gekocht op de markt voor 16 schellingen. De vest betaalde hij 4 schellingen. De rest van zijn klederen had hij al voor zijn reis naar Groenland. Van daar had hij geen kleren meegebracht. Zijn hoed had hij gekocht voor "dhalle" nu zes weken geleden, voor 8 schellingen; en zijn schoenen kwamen van Gent en kostten hem 6 schellingen.
- Heeft hij nooit gebedeld of langs het land gelopen?
- Gebedeld heeft hij nooit en hij reisde altijd met de barge.
- Is hij in de maand november 1726 niet op de parochie van Middelkerke geweest?
- Neen, daar was hij niet.
- Hij weet toch wel waar de parochie St.-Pieterskapelle ligt? Zijt ge daar omstreeks begin december 1726 niet geweest?
- Ja, hij kende die parochie wel maar -december 26- toen was hij daar niet.
-Hij is toch wel eens op Uitkerke geweest, eind januari 1727?
- Uitkerke dat weet hij niet liggen. Eens voor twee jaar, was hij op een zondag te Blankenberge.
- En te Koolkerke, zowat op 2 of 3 februari 1727?
- Dat weet hij niet meer.
- En op 9 en 10 februari, toen was hij toch op Bredene?
- Daar is hij gepasseerd met de barge, maar heeft er nooit een voet aan wal gezet.
- En nu, omtrent een jaar geleden, was hij dan niet op Oostkerke?
- In het begin van de winter was hij daar op de kermis; sedertdien echter niet meer.
- Op 8 en 9 oogst van 1727,is hij dan niet een tweede maal op St.- Pieterskapelle geweest?
- Daar was hij in geen twee jaar geweest.
- Maar op 1 of 2 december waart ge te Koekelare?
- Nooit of nooit ben ik daar geweest.
- En te Oostkamp op 8 of 9 januari 1728?
- Nooit geweest.
- Maar op het eind van die maand waart ge te Stalhille?
- Meer dan een jaar geleden was hij daar.
- En op 5 of 6 oktober te St.-Michiels?
- Ja op kermismaandag laatst was hij daar. Sedert niet meer.
- Was hij op 9 en 10 februari 1728 niet te Beernem; en heeft hij daar niet de hoogmis bijgewoond?
- Op Beernem is hij nooit geweest.
- Heeft hij de twee laatste jaren niet geslapen in boerenschuren en stallen?
- Voor een jaar, tijdens het delven van de Oostendse Vaart heeft hij een nacht geslapen in de herberg aan de zuidkant van Stalhillebrugge. In de gevraagde periode anders nooit meer te lande geslapen.
- Sedert wanneer draagt hij nu een "perucke"? (pruik)
- Nu een drietal maanden terug had hij deze gekocht in "dhalle" voor vijf stuivers.
- Welke klederen heeft hij de laatste zes maanden gedragen?
- Geen andere dan deze die hij nu om het lijf heeft. Op uitzondering van de kazakke die ze hem hier vertonen. Verleden jaar op zijn reis naar Middelburg, heeft hij deze gekocht voor een rijksdaalder. Ook het "maelken" werd door hem voor veertien dagen gekocht te Brugge voor 4 schellingen (1). De kazakke had hij echter verleden zondag verkocht aan een "waele" met name Jan Boycke (2). Deze waal had hij leren kennen op St.-Gillis in het Pottemakersstraatje waar hij, gevangene, sedert nieuwjaar logeerde en waar hij ook werd aangehouden. Voordien had hij deze man nooit gezien.
- Dat litteken in de muis van zijn linkerhand, van waar komt dat?
- Verleden zomer was hij op de kermis te Watervliet. Tijdens het brood snijden was zijn mes uitgeschoten. Meester Jan, de chirurgijn van Watervliet, had hem verbonden. Sedertdien had hij nooit meer kwetsuren opgelopen.
- -Is hij nooit gekwetst geweest te Bredene?
- Neen, dat niet.
Deze verklaringen werden door hem ondertekend met zijn "marcq" door het feit dat hij niet schrijven kon.
He! daar staan we nu! Wie klaar ziet, steekt zijn vinger op. Een hoogst drollige ondervraging, waarbij niets gevraagd werd over een misdrijf.
Maar op 18 maart waren de Heren daar al terug. Ze hebben opgeschreven: "Naerdere tichten in de saecke van den Heere tot laste van Jacobus De Grijse, gevangene, zich genaemt hebbende Jacobus Vermeersche".
Wel god-in-den-hogen-hemel! Zowaar had deze rekel een valse naam opgegeven: "Seght te wesen genaemt Jacobus De Grijse, zoon van Jan", geboren te Leffinge, waar zijn vader arbeider is en woont "dat hij synen naem te hebben verandert om te lachen".
- Is hij verleden zomer van de tiende tot omtrent de laatste dag van juni niet te Vlissingen geweest en in het "Land van Casant"?
- Ja, daar was hij geweest, maar de precies tijd kan hij niet opgeven.
- Had hij daar niet gelogeerd in de herberg "De Gouden Leeuw"? Hoe lang en met wie?
- Daar had hij wel vijf nachten geslapen. Daar waren ook Lange Jan, Griete en meer anderen.
- Had hij daar ook niet vernomen dat de kerk van St.-Margriete was bestolen geworden?
- Zoiets had hij wel gehoord, ja.
- Had hij ook gehoord wie dat wel kon hebben gedaan?
- Neen, dat niet.
- Heeft hij niet vernomen wat daar wel gestolen was?
- Ook dat niet.
- Waar heeft hij verbleven, nadat de herbergier van De Gouden Leeuw hem had weggejaagd?
- Toen was hij in Groede geweest. Jan Daneel was daar toen ook.
Van Griete wist hij het niet te zeggen, evenmin van de vrouw van Jan Daneel en zijn dochtertje. Trouwens hij is daar het eerst vertrokken.
- Hij weet toch wel dat er daar twee sergeanten gekomen zijn om Jan Daneel en Griete op te pikken?
- Nee, daar wist hij niets van af.
- En, Jacob De Grijse, de donderdag na Driekoningen 8 januari laatst, zijt ge omtrent de avond uitgegaan en pas teruggekomen ‘s anderendaags in de morgen omstreeks 9 uur?
- Heeft hij toen niet verklaard aan Anthone Bellamy dat hij de hele nacht kaart gespeeld had in "Het Papenheester"? (3)
- Ja , dat had hij gezegd.
- Maar die nacht had hij daar helemaal geen kaart gespeeld. Waar was hij toen geweest?
- Dat weet hij niet meer.
- -Die nacht was hij toch op Oostkamp?
- Nee, dat was hij niet.
Daarmede eindigde deze tweede ondervraging. De derde ronde ging door op 2 april 1728.
- Waar waart ge de nacht dat er ingebroken werd in de kerk van St.- Margriete?
- Dat weet hij niet meer te zeggen.
- De 15e was een zondag geweest. Toen was hij toch in de hoogmis geweest op die parochie?
- Dat kon niet, want hij ging altijd mis horen te Watervliet, Isendijke of Oudeman.
- Hij, De Grijse, had die nacht de inbraak gepleegd. Wie had er geholpen?
- Hij is daar nooit met iemand geweest.
- Ge hebt er het tabernakel opengebroken en daaruit verschillende stukken zilverwerk gehaald?
- Niet waar.
- Waar zijt ge, en uw kompanen, met dat zilverwerk beland?
- Weet niets af van kompanen en zilverwerk.
- Gij, gevangene, wist wel dat het gestolen zilverwerk enige tijd bewaard werd en verstopt in de kelder van De Gouden Leeuw?
- Hoe moest hij dat weten?
- In wat steden van Zeeland of Holland zijt ge geweest na het vernemen van deze diefstal?
- Nergens anders dan te Middelburg; en dan nog maar een dag heen en terug, om de markt te zien.
- Kent ge niet een soldaat met name Jan Meys, 31 jaar oud en geboren te zoutleeuw; soldaat van de compagnie van kapitein De Jonghe ?
- Hij kent veel soldaten, maar de vraag blijft of deze Jan daarbij is.
- Weet ge nog dat ge verleden jaar hier binnen deze stad de processie gezien hebt van de Paters Discalsen ?
- Ja dat wist hij nog.
- Had hem dan niet een soldaat aangesproken ? Dat was deze Jan Meys geweest.
- Dat kan wel.
- Heeft deze hem toen niet gevraagd waar Lange Jan was ? En heeft hij niet geantwoord het niet te weten.
- Dat wist hij niet meer.
- Heeft deze soldaat hem toen niet gezegd : "Hoe durft gij hier zo te komen, gij die overal gezocht wordt ?"
- Weet niet !
- Gij hebt gewerkt op de hoeve van de heer Lespé te Breskens ?
- Een jaar of drie geleden had hij daar een tweetal maanden thuisgelegen om te werken.
Toen dat werk af was, is hij weggegaan.
- Heeft hij toen niet gehoord dat de heer Lespé of zijn pachter of iemand anders op zijn pachtgoed, tijdens zijn verblijf aldaar of op de dag van zijn vertrek, bestolen is geweest ? En door wie ?
- Niets gehoord.
- Heeft hij niet ingebroken en de bussen gelicht van de kerken te Middelkerke, Slijpe, St .-Pieterskapelle, Uitkerke, Koolkerke en Bredene ?
- Is hij de nacht van de inbraak te Bredene niet in de herberg geweest genaamd "De Roode Leeuw" bij Johannes De Bock ? Toen hij de waard had opgeklopt heeft hij hem niet gevraagd een fagot hout te stoken ?
- Niets daarvan.
- Was hij toen niet gekwetst aan de linkerhand ?
- Neen, deze kwetsuur had hij van Watervliet.
- En de inbraken in de kerken te Oostkerke, St.-Kruis en St.-Pieterskapelle? dit voor de tweede maal?
- Weet daarvan niets.
- Toch zijt ge de donderdag voordien bij Anna Hoye geweest, de weduwe van de wagenmaker van St.-Pieterskapelle? En hebt ge niet geslapen op het hof van Joseph Kersebilck op Slijpe die bepaalde donderdagnacht?
- Daar ben ik nooit geweest.
- Daags nadien zijt ge wederom ten huize van Anna Hoye geweest en zijt daar gebleven tot het vallen van de avond?
- Niets van.
- ' s Avonds is hij dan gaan slapen in de schuur van Pieter Blondeel. En in de nacht heeft hij die verlaten om de diefstal te plegen.
- Heeft daar nooit geslapen.
- En de inbraak in de kerk te Jabbeke? En te Sint-Michiels? En te Koekelare?
- Geen weet van.
- De nacht toen hij zei tegen Bellamy dat hij de hele nacht in de Papenheester was, heeft hij dan niet geslapen te Oostkamp bij burgemeester Laureys Goormaghtigh?
- Nooit heeft hij te Oostkamp geslapen. Waar hij was weet hij niet meer.
- En te Stalhille? had hij daar niet geslapen in de koestal van Cornelis Weemaes? En is hij niet juist die nacht van daar vertrokken toen er ingebroken was in de kerk?
- Hij was daar niet.
- Zeven of acht dagen was hij hier uit de stad weg. Maar de avond van 1 maart 1728 heeft hij toch geslapen in het huis van Anthone Bellamy?
- Op een maandagmorgen, tussen 8 en 9 uur, is hij te Brugge aangekomen van Gent bij Bellamy. Hij was te voet gekomen en had er drie dagen over gedaan. De nacht voor zijn aankomst, dus de nacht van zondag op maandag, heeft hij geslapen in de schuur van een klein hofstede bij de vaartdijk te Moerbrugge. Hij is in de schuur gekropen zonder iemand gezien of gesproken te hebben. De nacht er voor had hij geslapen een mijl of twee langs deze kant van Gent op een klein hofstede waar hij de vrijdag er voor ook had overnacht; en doordat hij ziek was, had hij daar een volle dag verbleven. De zondagmorgen was hij daar heel vroeg vertrokken naar Brugge toe en op deze dag heeft hij geen mis gehoord of is hij niet in een kerk geweest. De hele tijd bleef hij langs de vaartdijk tot aan de hofstede op Moerbrugge.
- Maar ge zijt op zondag 29 maart toch te Beernem naar de mis geweest?
- Niet waar, want hij weet niet eens waar Beernem ligt.
- Maar die zelfde avond waart ge op de hofstede van Christoffel Ryserhover? Met deze, zijn vrouw en nog een meisje hebt ge een tweetal uren "gekout by de viere". Dan zijt ge gaan slapen in de schuur.
- Niets van.
- In de nacht hebt ge de schuur verlaten en hebt ge de inbraak gepleegd in de kerk van Beernem.
- Is daar niet geweest.
Wat hij wel bekende is de diefstal van zijn moeders beurs: "Dat is waar, zei hij, en wat waar is, wil ik bekennen.
Op 13 april verscheen hij voor de Kamer. Daar bevestigde hij zijn verklaringen van 15 maart mits de volgende correcties: a/ dat zijn naam De Grijse was; b/ dat hij niet juist meer weet of het een of twee jaar geleden is dat hij op Groenland was; c/ dat hij op de tijd dat ze vroegen wel te Koekelare was, maar dat hij de naam van de parochie niet kende; d/ dat hij in Cadzand voor de boeren gevrocht had, maar voor de tarweoogst is hij vertrokken met nog een pattakon of twee op zak; e/ dat hij later nog 16 of 17 schellingen gewonnen had op Nieuwendamme (4); f/dat hij zijn brood wel eens gebedeld heeft, maar zulks dateerde van voor zes jaar; g/ dat hij zich omtrent de maand mei moet gekwetst hebben te Watervliet; h/ dat hij "de camisole met silvere cnopkens" die nu verkocht is, gewonnen had met kaart spelen te Groede van een onbekend persoon.
Ook zijn verklaringen van 18 maart onderschrijft hij, mits: dat hij niet graag zou zeggen waar hij de nacht van 8 op 9 januari geweest is, om geen andere personen in het verdriet te brengen. Aangemaand om dat toch te doen, zei hij wel te weten waar hij geweest was, maar dat niet wilde declareren. Men wees hem er op dat hij te Oostkamp had overnacht. Neen, antwoordde hij, in de stad.
Eindelijk kwamen ze bij zijn verklaringen van 2 april. Deze bevestigde hij, uitgezonderd: a/ dat hij de nacht van 15 op 76 juni 1727, wanneer de kerk van St.-Margriete werd bestolen, geslapen had in het "Land van Casant", zonder evenwel te kunnen zeggen waar; b/ dat hij uiteindelijk wel heeft gehoord dat het gestolen zilverwerk bewaard geworden is te Vlissingen in De Gouden Leeuw; dat hij nooit dat zilverwerk heeft gezien; dat hij niet meer weet wie hem dat had verteld.
- Het is bekend dat ge sedert een jaar en half veel geld hebt uitgegeven, wel tot twee schellingen daags?
- Daar is niets van.
- Van 23 november laatstleden tot 1 december, hebt ge gelogeerd op de parochie van Koekelare, in de herberg "De Croone" bij Thomas Neyen?
- Ja dat is zo.
- Voor uw gelag moest ge tussen de dertien a veertien schellingen betalen?
- Dat kon wel.
- Onder dat geld, waarmee hij had betaald, waren wel een negen schellingen in "oortjes ende stuyverkens".
- Niets van. Er werd betaald in "driestuyverkens ende dobbels".
Op 1 mei werd De Grijse andermaal in verhoor genomen in het gevang.
- Is hij op een zaterdag in de herberg geweest met name "Den Oost Indische Wellecom" (5), in gezelschap van Anna Blaublommeke, Lange Jan en Cornelis Mignou?
- Inderdaad daar was hij. Daar heeft hij ongeveer vier stuivers verteerd. Maar hij weet nu niet precies of deze Cornelis, die hem hier aangewezen wordt, wel bij het gezelschap was, of dat het Andries Vyverman was.
- Wanneer en met wie heeft hij deze herberg verlaten?
- Ze zijn daar de hele nacht gebleven tot het aanbreken van de dag. Dan zijn ze naar zijn logement getrokken in De Gouden Leeuw.
- -Hoe laat was het dan? Was Griete daar ook bij?
- ’t Moet ongeveer drie uur geweest zijn; Griete is daar nog wat gebleven
- Wanneer heeft hij dan Griete voor het eerst gezien, nadat ze de Oost Indische Wellecom hadden verlaten?
- Dat kan wel 8 of 9 uur geweest zijn.
- Maar ge hebt ze gezien die zondagmorgen voor De Gouden Leeuw, tussen drie en vijf.
- Dat is niet juist.
- Hebt ge dan Griete niet zien komen met Cornelis Mignou?
- Is Griete dan niet tot bij u gekomen en had ze hen niet toegesproken?
- Niks van.
- Is Griete dan niet met hem en Cornelis Mignou in de kelder geweest van De Gouden Leeuw; en is Lange Jan niet gaan schilwacht staan?
- Heeft Griete dan geen deel van het zilverwerk uitgehaald en dat getoond aan Mignou in uw tegenwoordigheid?
- Heeft Griete dan niet gezegd dat het een schone buit was? En heeft ze aan Mignou niet gevraagd of hij niet wist hoe dit te gelde te maken?
- Weet daarvan niets.
- Had Cornelis daarop niet geantwoord dat hij zich daarmee niet wilde bemoeien?
- Weet niets af.
- Heeft Cornelis daarop de kelder niet verlaten? Was hij, gevangene, daar present? Vanwaar kwam dat zilver?
- Weet daar helemaal niets van af.
- Hij had samen met Lange Jan zeer veel geld verteerd te Vlissingen met drinken; wel zevenenveertig rijksdaalders?
- Zeker niet,
- Heeft hij zekere dag geen woorden gehad met Griete in tegenwoordigheid van de waardin Mary Coolmans en van Andries Vyverman?
- Toen heeft hij Griete bedreigd met een bloot mes?
- Had Griete hem dan niet gezegd: "Staet stille ofte ick helpe u aende galghe"? Dat ze hem zo behandelde omdat Griete wist dat hij betrokken was bij de diefstal van dat zilver?
- Wist Griete dat, hij, De Grijse, wist dat niet.
De schepenen zeiden hem dat ze nu overtuigd waren van zijn schuld en dat hij nu maar bekennen moest. Hij bleef echter ontkennen en verklaarde de waarheid te hebben gezegd.
- Kende De Grijse de personen die hem hier werden getoond nl. Andries Vyverman, Anna Blauwblommeke, Cornelis Mignou en Pieter Pontaine?
- Hij kende ze allemaal van te zien in De Gouden Leeuw te Vlissingen.
Op 2 mei herhaalde hij die verklaringen in de Kamer. Daar werd hij eveneens geconfronteerd met Vyverman en Mignou.
We schrijven 20 mei voor er weer roering kwam. Waarschijnlijk waren er aanvullende inlichtingen binnengekomen, want de ondervraging geschiedde weer in het gevang.
- Kende de gevangene de datum van de kermis te Sluis?
- Helemaal juist niet, naar men hem gezegd had, viel dat na half juni.
- Verleden jaar, de zondag voor Sluis-kermis, op 15 juni was hij overgestoken van Vlissingen naar Cadzand, samen met Lange Jan? Hij was toen nog 27 stuivers schuldig in De Gouden Leeuw? Lange Jan stond in het krijt voor vier guldens.
- Dat wist hij niet. Even later zei hij, dat hij soms wel iets schuldig bleef, maar dat het nu zeker niet zoveel was.
- Heeft de waardin geen betaling geëist? Heeft ze u niet gevraagd waarom ge, zoals de anderen, niet ging werken in Cadzand? Zijn ze die dag niet gegaan?
- Dat kan best gebeurd zijn.
- Is Lange Jan de dinsdag daarop niet teruggekeerd te Vlissingen?
- Weet hij niet.
- Is hij, De Grijse, de dag daarop ook niet teruggekeerd?
- Ja, dat wel, gegaan en gekeerd. Maar hij weet de dag niet meer.
- Had hij Mary Coolmans, onder het drinken van een glaasje jenever, geen schelling gevraagd om de overzetkosten te betalen aan de schipper?
- Herinnerde zich niet met de schipper in de herberg te zijn geweest. Hij heeft ooit maar eens vier stuivers geleend om de oversteek te betalen.
- Is de waardin toen niet met Lange Jan in de kelder geweest en heeft ze kort daarop er ook haar man niet bijgehaald?
- Weet dat niet.
- Is hij, De Grijse, deze woensdagmorgen en de volgende vrijdag ook, niet in de kelder geweest?
- Hij is meermaals in die kelder gegaan om het een of ander te halen, water bijvoorbeeld. Hij was er ook om zich te wassen. In de kelder was een steen put en een regenbak.
- Griet en Lange Jan zijn die vrijdag naar Middelburg gegaan na de middag; voor de avond waren ze al terug?
- Dan was hij niet in Vlissingen.
- Dat Lange Jan toen enig zilverwerk in een neusdoek had gebonden en gepoogd had het te verkopen?
- Weet niet.
- Dat Lange Jan bij zijn terugkeer die vrijdag met het zilverwerk, hem in de keuken geroepen had?
- Weet niets.
- Dat hij, De Grijse, die zelfde avond plotseling uit Vlissingen is vertrokken, zeggende tegen Lange Jan dat hij naar Middelburg ging?
- Niets van.
- Dat hij toen naar ter Goes is geweest? (6)
- Verleden jaar was hij daar geweest, later nooit meer.
- Dat hij van daar op een dinsdag, 24 juni 1727?, terug is gekomen naar Vlissingen in De Gouden Leeuw, en dat Griet hem had gevraagd van waar hij kwam? En of hij dat zilverwerk mee had?
- Had hij niet geantwoord: wat is daaraan gelegen?
- Dat Griet gevraagd had aan Lange Jan waar hij geweest was en of het zilverwerk verkocht was? Daarop had Jan bevestigend geantwoord.
- Weet daar niets van.
- Dat Griet hem de woensdag gezegd had: Waarom hebt gij het mij niet willen zeggen, dat ik dat van Jan moet horen?
- Weet dat niet. Jan kan zijn eigen zaken nog niet zwijgen.
- Dat hij verder gezegd had er 20 gulden voor te hebben gekregen?
- Weet van geen zilverwerk af.
- Dat Griet hem naderhand gevraagd had het haar te geven daar ze toch mee geweest was naar Middelburg? Dat hij haar twee zilveren haakjes had gegeven?
- Heeft zoiets nooit gehad.
- Dat hij toen nog enkele stukjes verguld zilver uit zijn zak had gehaald en op de toog gelegd. Waar had hij die gehaald?
- Weet daarvan niets.
- Dat de zes stukjes de radertjes waren van de ciborie die hij gestolen had te St.-Margriete..
- Niks van.
- Dat hij met de intentie deze diefstal te plegen, met Lange Jan is overgezet naar Cadzand de zondag voor Sluis-kermis. Dat hij na het bekend worden van deze diefstal op de 29e terug is overgestoken naar Cadzand met Lange Jan?
- Niets van dat alles.
- Dat hij de week daarop teruggekomen is naar Vlissingen in De Gouden Leeuw; en dat ze hem daar logies hebben geweigerd. Dat hij toen zijn mes had getrokken?
- Weet dat niet.
- Dat hij tot dan toe de neusdoek waarin hij het zilver had geknoopt had behouden?
Voorgebracht in de Kamer op 20 mei, om deze verklaringen te onderschrijven deed hij opmerken: a/ dat hij de waardin, ooit maar eens vier stuivers had geleend om de veerman te betalen, maar de dag niet meer wist; b/ dat hij op woensdag de 18e in de kelder van De Gouden Leeuw was geweest met lange Jan; ontkende daar te zijn geweest anders dan om water te halen.
Besloten werd toen tot confrontatie over te gaan met de getuigen. Mary Margriete Vanden Berghe herkende De Grijse als de persoon die zij in haar verklaringen had genoemd als "de jongen". ' Verder hield ze alles staande. De Grijse herkende dat Griete de waarheid had gezegd en wist niets ten laste van getuige in te brengen. Nader ondervraagd over dit "waar zijn" wat dat inhield, verklaarde hij: dat hij in de Oost Indische Wellecom was geweest met haar; dat hij in de kelder was geweest om water in De Gouden Leeuw; dat van al de rest, dat ze had verteld, niets waar was.
Op 7 juni kwamen andere getuigen. Anna Hoye legde de eed af op haar getuigenissen. Zo ook Pieter Blondeel. Nogmaals werd hij aangemaand. te zeggen waar hij die nacht geslapen had, toen hij Bellamy had wijsgemaakt gespeeld te hebben in het Papenheester.
De Grijse zei nogmaals in de stad te hebben overnacht. "Al brandt ge me en hangt ge me, ik zeg niet waar". Getuige Jacob Goormaghtigh verscheen dan en deed er de eed op dat hij hem degelijk gezien had en hij de nacht had doorgebracht te Oostkamp.
- Was hij niet op Beernem geweest de laatste zondag van februari? Hier kwamen de getuigen Jacob Beuckels, Guillaume Matheus, Christoffel Ryserove en zijn vrouw Martine Steyaert, plus Josine De Mulder. Verder werd hem gezegd dat hij op 20 november 1727 op de parochie van Dudzele was geweest en er geslapen had in de schuur van Louis Breedenraet en dat hij die zelfde nacht had ingebroken in de kerk aldaar. Ook dat loochende hij.
Toen was men het meer dan zat! Besloten werd Jacobus De Grijse "op hedent ter ure ende plaetse ordinaire ’ t appliquieren op het scherp examen ende torture ordinaire voor den tydt van neghen uren, ende indien hij binnen den selven tydt niet en bekent d’ opgheleghde kerckdieften, denselven’t appliquieren ter extraordinaire torture met ghewighten aende duymen ende den groote teen sonder limitatie van tydt.
Actum in Gamer den 8 juni 1728
P. Huwyn".
Dat was geen klein bier. Hier werd al nauwkeurig uit de doeken gedaan, wat er met Jacob stond te gebeuren. Het verslag van de griffier wijst er echter op dat men bijlange niet tot het uiterste is moeten gaan, Na twee aanmaningen, begon hij "te zingen".
Toch waren er een paar diefstallen die hij niet wou toegeven. Waarom?
Op 12 juni werd hij daarover nogmaals ondervraagd in de gevangenis. Toen bekende hij ook grif de andere diefstallen. De 14 werd hij in de Kamer voorgeleid om zijn verklaringen te staven en te ondertekenen. Daarop werd het vonnis uitgesproken. Op 19 juni werd het publiek voorgelezen en uitgevoerd.
Vanwege Mher Maximiliaan Joseph van Lalaing, hoogballiu, en Jonker Pr. Baltasar Corbisse, Heer van Arzeele, burgemeesters van de Commune van dezen Lande van den Vrijen, is mij gelast kennis te geven aan U, Jacobus De Brijse, zoon van Jan, achttien jaar oud en geboren op de parochie Leffinge
-Dat het zo naar Goddelijk als naar wereldlijk recht en volgens de verordeningen van Zijne Majesteit zeer uitdrukkelijk is verboden, op zware straffen, van de kerken te bestelen en heiligschennis te bedrijven.
- Dat gij u van jongs af aan begeven hebt tot een lui en onnuttig leven, in plaats van u te deugen te stellen en te werken voor uw kost.
- Dat ge u in slecht gezelschap hebt begeven en het zo van kwaad tot erger is gekomen.
- Zo verre dat ge in de maand oktober 1726, wanneer alle kerken open waren ter gelegenheid van de grote jubilee (7), gij te Slijpe in de kerk zijt gegaan en met een mes de kassa hebt opengedaan die stond in de zuidhoek. In die kast waren de aalmoezen van de kerken dismeesters, alsook die van de O.-L.- Vrouwegilde bewaard. Die hebt ge gestolen.
- In de nacht van 15 op 76 november 1726 zijt ge naar Middelkerke geweest zijt er in de kerk binnengeklommen aan de zuidzijde langs het tweede raam. In de kerk hebt ge drie kasten opengebroken met een ijzer, nl. deze van de kerken dismeesters en die van de Ho-Kruismannen. Daaruit hebt ge ongeveer 6 ponden gr. gestolen.
- Dit gestolen geld verteerd zijnde, hebt ge u naar Uitkerke begeven en in de nacht van 29 op 30 januari 1727 daar in de kerk ingebroken. Daartoe hebt ge een ladder gehaald die stond in een in opbouw zijnde huisje; en zijt ge langs een venster in de zuidbeuk in de kerk gekomen. Het kastje van het O.-L.-Vrouwgild werd open gebroken; en daaruit hebt ge tien à twaalf schellingen gestolen.
- Vier dagen daarna waart ge op Koolkerke waar ge al de aalmoezen hebt gestolen die zich in de kastjes bevonden van kerken dismeesters en van de O.-L.-Vrouwmannen.
- Zes dagen daarna, op 9 februari 1727, hebt ge u naar Bredene begeven en op dezelfde manier met een ladder ingebroken in de kerk.
Uw buit bedroeg daar omtrent 15 gulden. Daarboven nog een deel "quaede oorden" die in een van die kastjes bewaard werden. Deze hebt ge later weggesmeten nabij het kapelleken "op Lijsken Morres" en ' s morgens om 2 uur hebt ge de herbergier Joannes Brock opgeklopt en zijt daar gebleven tot de dagenraad (8).
- Drie weken later waart ge op Oostkerke in de nacht van 2 op 3 maart. Met een ladder zijt ge kerk binnengeraakt door braak van een venster in de zuidbeuk. De kastjes van de kerk- en dismeesters en deze van de O.-L.-Vrouwmannen werden opengebroken en daaruit omtrent 8 gulden gestolen. Daarbij hebt ge nog gepoogd een klein kastje of "secretien" dat in de kast stond van het middelste "locquet" van het 0.-L.-Vrouwgild, te forceren. Daarin slaagde ge niet. Deze braak hebt ge gedaan met een ijzeren ploegstoker of een disselspil, want deze beide tuigen werden door u achtergelaten in de kast van de O.-L.-Vrouwegilde.
- Daarna, in de nacht van 11 op 12 maart, hebt ge de kerk van St.- Kruis bestolen. Daar had ge "een stijl ofte perse gehaald" op het hof van Pieter De Backere, herbergier "In Den Oliefant". Met behulp daarvan zijt ge op het schaliedak van het portaal geklommen. Door een venster zijt ge op het doksaal gekomen en vandaar in de kerk. Daar hebt ge de vier kasten opengebroken nl. van de kerk en dismeesters, en van de gilden van het H.-Sacrament en van O.-L.- Vrouw. Daaruit hebt ge al het geld gestolen uitgenomen de kwade oorden die daar in een "roode houten schotel" lagen.
- Na deze zeven kerkdiefstallen vreesde ge in het gevang te geraken en zijt ge hier de justitie ontlopen. Gij zijt gegaan naar het Land van Cadzand en er gebleven tot in de maand juli. Binnen die tijd hebt ge uw "allergrauwsaemste crijm" gepleegd; daarvan later.
- Op de 8e van oogstmaand 1727 waart ge op de parochie St.-Pieterskapelle. Daar zijt ge twee dagen gebleven; tot ge in de nacht van de 9e op de 10e uit de schuur gekomen zijt van Pieter Blondeel en uw inbraak in de kerk hebt gepleegd. De diefstal uit de vier kastjes bracht u twee ponden groten op.
- De 27e September waart ge ‘s middags te Jabbeke. De kerk was open, want de schaliedekkers waren er aan het werk. Uit de kastjes van kerk- en dismeesters en deze van St.-Sebastiaan, hebt ge al het geld gestolen, zijnde omtrent 26 schellingen gr.
- Op 5 oktober waart ge op St.-Michiels. Tijdens de hoogmis hebt ge de kerk daar bespied om er dezelfde nacht in te breken. Daar hebt ge de kasten opengebroken van de kerkmeesters, van de H.-Sacramentsgilde en van de 0.-L.-Vrouwegilde.
- De avond van 20 november daarna, zijt ge te Dudzele geweest. Aan de dorser van Louis Van Breedenraedt, met name Adriaen Bauwens, hebt ge gevraagd in de schuur te mogen slapen. Ondanks dat deze van buiten uit gesloten was, zijt ge er in de nacht uitgeklommen.
Met een ladder zijt ge dan in de kerk geraakt. Met een ijzer hebt ge er de kasten opengebroken, nl. deze van de dismeesters, die van de Confrerie van het H. Sacrament en die van O.-L.-Vrouw. Uw buit bedroeg ongeveer 12 schellingen.
-Op 23 november zijt ge dan naar "Coucquelaere" gegaan, ten huize van Thomaes Neyens, de herbergier "In de Croone" op het dorp. Daar hebt ge gelogeerd tot de eerste december. Uw schuld bedroeg omtrent 16 schellingen waarvan ge er maar 13 hebt betaald. Voor een bedrag van 9 schellingen waren het al oortjes en stuiverkens. Ge zijt omtrent de middag lopen gegaan, zonder taal of teken te geven, waarbij het restant onbetaald is gebleven. In de nacht van I op 2 december hebt ge daarenboven de kerk bestolen. Ge zijt er ingebroken en met een ploegkouter die ge vooraf had meegenomen van de ploeg van Jacob De Reepere, hebt ge er de kasten opengebroken van kerk- en dismeesters, plus deze van de O.-L.-Vrouwmannen. De buit was ongeveer 2 pond dertien schellingen groten.
- Op Nieuwjaaravond van het jaar 1728 zijt ge komen logeren ten huize van Anthone Bellamy in de Pottemakersstraat. Daar verbleef ge tot de 8e van dezelfde maand, want deze dag zijt ge er vertrokken een uur voor zonsondergang, zonder ook maar iets te zeggen.
- Ge hebt u naar Oostkamp begeven en aan Jacob Goormaghtigh, de zoon van Laureys, en aan Jacob Van Gurdebeke hebt ge gevraagd te mogen slapen in de schuur van Laureys Goormachtigh, burgemeester van Oostkamp. De toelating werd u gegeven. Tijdens de nacht hebt ge de schuur verlaten en hebt, met behulp van een "deille" via een venster ingebroken in de kerk. Met een ploegkouter meegebracht van Goormachtigh's hebt ge de kastjes van de kerkmeester en van de H.- Sacramentsmannen opengebroken en bestolen.
-Die zelfde maand waart ge ook op Stalhille. Van Regina en Cornelie, de dochtertjes van Comelis Wijmeersch, kreeg ge de toelating om te slapen in de koestal. ' s Nachts zijt ge daaruit gekomen en hebt de ladder die tegen de dilt stond medegenomen. Met behulp daarvan zijt ge in de kerk geraakt en uit de kasten hebt ge 15 guldens gestolen.
-Op zondag 29 februari waart ge op Beernem in de hoogmis, waar ge ten aanzien van alle gelovigen de kerk bespied hebt. Omtrent de avond zijt ge naar de hofstede van Christoffel Van Ryserhoven gegaan en hebt hem verzocht te mogen slapen in de schuur, daar ge verklaarde ziek van Brugge te zijn gekomen. Na twee uren in gezelschap van Christoffel en zijn vrouw en Josijne De Muldere bij het haardvuur te hebben gezeten, werd ge door de boerin naar de schuur geleid. In de nacht hebt ge die verlaten en de weg genomen naar de kerk, zoals de sneeuwsporen het uitwezen. Vooraf hadt ge de ploegkouter van Pieter Bellaert meegenomen. Met een essene perse, die ge recht gesteld hebt tegen het venster naast de sacristie aan het oost einde van het St.-Amandskoor, zijt ge binnengeraakt. De kasten van de Armen en van de St.-Amandsgilde werden door u beroofd. Daaruit hebt ge twee pond gestolen.
Bovendien bekende gij nog, op een gelijke manier te hebben ingebroken in de kerken van Oudenburg en Kaaskerke, zodat er uiteindelijk zestien kerkdief stallen met inbraak op uw rekening komen en een zonder inbraak.
Hoewel al deze diefstallen, die ge alleen hebt bedreven volgens uw verklaringen, "zo groot en zwaar zijn dat het niet bevattelijk en is", en het moeilijk aan te nemen valt dat een zo jeugdige persoon "hem tot soo eene groote boosheigt heeft derven begheven".
Toch hebt ge door een "drouf exempel" aangetoond hoe een mens die de vreze Gods verloren heeft, tot groter en slechter daden bekwaam is. Hierboven werd gezegd dat ge, na menige kerkdiefstal het land had verlaten en u naar Cadzand had begeven, verder ook naar Vlissingen. Daar hebt ge dan kennis gemaakt en omgegaan met een zekere Jan Van Hee, soldaat in het regiment van kolonel Eversteen, in de omgang Lange Jan genoemd. Alsook met Marie Margriete Vanden Berghe, dienstmeid van Marie Coolmans de waardin van de herberg "De Gouden Leeuw" binnen Vlissingen. Deze Margriete werd om haar ontuchtig leven ook wel genoemd "de admiraal van de hoeren". Met deze twee personen hebt ge dikwijls in Vlissingen de bloempjes buiten gezet, drinkende en verterende wat ge niet bezat. Om deze tering te betalen zijt ge halfweg juni vertrokken uit Vlissingen om u op onbehoorlijke en strafbare middelen geld te bezorgen. Van dat voornemen hadt ge kennis gegeven aan Lange Jan, hoewel gij niet gezegd hebt hoe en op welke manier.
In uitvoering van dat plan, zijt ge op 15 juni 1727, een zondag, vertrokken uit Vlissingen en naar de parochie St.-Margriete gekomen waar ge de hoogmis hebt bijgewoond. Opgemerkt moet worden dat het juist de octaaf was van het H. Sacrament en dat daardoor het Allerhoogste was uitgestald en daarna in processie rondgedragen. Daarmee is het gekomen dat ge "uw onrechtvaardige ogen" hebt laten vallen op de zilveren ciborie. Dan zijt ge tegen de avond gegaan naar een klein hofstede, niet ver van "de plaetse" van St.-Margriete, alwaar ge met toestemming van de vrouw in de schuur gegaan zijt om te slapen.
- In de nacht zijt ge daaruit gekomen en gegaan recht naar het huis van de wagenmaker op de plaatse; en daar hebt ge weggenomen een "eegde" die ge tot onder een venster hebt gedragen aan de zuidmuur van de kerk. Daarlangs zijt ge gemakkelijk, volgens uw verklaring, aan dat venster geraakt. Ge hebt het opengebroken en daarlangs zijt ge op de biechtstoel terechtgekomen. In de kerk dan, hebt ge een kastje geopend en uit een schoteltje hebt ge 8 stuivers meegenomen. Dan zijt ge naar het altaar gegaan en hebt er het hele tabernakel afgenomen. Dat hebt ge gedragen tot voor het venster langs waar ge binnengekomen waart. Dan hebt ge een ladder genomen van vijftien treden, die naast een nog grotere hing in de kerk. Deze ladder hebt ge laten rusten op het onderste van het venster. Zo hebt ge, van trap tot trap, dat tabernakel naar boven gehesen; en boven gekomen, hebt ge het naar beneden gegooid op het kerkhof.
Met een ploegkouter genomen uit de ploeg van Cornelis Dierijcx, die op een "brouette" (9) lag voor het huis van de wagenmaker, hebt ge dan de deurtjes van het tabernakel geforceerd. Toen strekte uw heiligschennende hand zich uit naar de ciborie die op de grond was gevallen en die de grote geconsacreerde specie bevatte die de pastoor daags tevoren had rondgedragen in de processie, of waarvan de specie, door het vallen van het tabernakel uit de ciborie op de bodem was gegleden. De ciborie hebt ge genomen, alsmede het deksel met de vergulde kromme stralen en een rond glas middenin, dat men op het deksel kon vijzen als men het Allerheiligste wilde tentoonstellen. Verder ook een kelk en een geweven beursje waarin een zilveren doosje stak, dat in twee delen openging. Het bovenste deel bevatte de Hosties die men mede droeg naar de zieken; in het onderste was de H. Olie. Verder nog een zilveren pateen en een tinnen doosje waarin het Krisma werd bewaard.
Al deze heilige vaten hebt ge genomen. En die grote geconsacreerde specie is door die goddeloze handeling blijven liggen in twee stukken gebroken, op de bodem van het tabernakel, hoewel ge verklaard hebt deze niet met uw handen te hebben aangeraakt. De tabernakelkast hebt ge dan verder gedragen tot op de hoek van het kerkhof en vanaf de voetbrug in het water gegooid. Waarschijnlijk hebt ge daardoor ook laten vallen de zilveren pateen van de kelk en het tinnen doosje krisma.
Na uw gruwelijke daad te hebben begaan, hebt ge in koelen bloede al deze gestolen zaken in uwe kazak gebonden en zijt ge daarmee door het Land van Cadzand getrokken tot aan Breskens, waar ge overgestoken zijt naar Vlissingen. Daar zijt ge recht naar de herberg De Gouden Leeuw gegaan en hebt uw misdaad bekend aan Lange Jan, hem het zilverwerk tonende. Op zijn raad hebt ge alles verborgen in een vuil donker hol in de kelder van deze herberg.
Intussen was de misdaad te St.-Margriete ontdekt geworden door de koster en enkele dorpelingen, die de pastoor van de parochie, die te Sint-Laureins woonde, verwittigden. Toen deze aankwam vond hij in de tabernakelkast die in de gracht lag, de twee stukken van de grote Hostie en veronderstelde dat het deze was die hij daags tevoren in de processie had rondgedragen. Deze twee stukken waren door het water echter zo week geworden, dat hij niet met zekerheid kon zeggen of deze geheel was. Ook vond hij in de gracht de zilveren pateen van de kelk.
Intussen wist gij en uw compagnon Lange Jan geen raad met deze gestolen voorwerpen, daar men in het omliggende gebied alle bewoners in kennis had gesteld van de diefstal; en de zilversmeden in het bijzonder waren gelast de bezitters ervan op te houden. Na zeven dagen het zilver te hebben verborgen in deze kelder, hebt ge het dan weggebracht en gestoken in het struikgewas langs het "Westerhoofd" te Vlissingen. Daar lag het ook al zeven tot acht dagen, toen Jan en Griete, met uw toestemming, ermee naar Middelburg in Zeeland zijn gegaan. Daar probeerde Lange Jan het te verkopen aan een smaus (10). Deze echter zei geen zilver te willen kopen.
Niet verder durvende aandringen, zijn Lange Jan en Griete weergekeerd naar Vlissingen.
Gij hebt verklaard kort daarop naar Dort (11) te zijn gegaan met het zilverwerk, dat in een rood bebloemde neusdoek was geknoopt.
Daar hebt ge het verkocht aan een smaus, en daarvoor elf guldens ontvangen. Dit volgens uw zeggen. Wederkomende naar Vlissingen met het geld, hebt ge dagelijks gedronken en omgegaan met Lange Jan en Margriete totdat het gerucht is beginnen lopen dat gij en Lange Jan de diefstal hadden gepleegd; en ge hebt u uit Vlissingen teruggetrokken. Daar men u en Lange Jan verschillende maal in de kelder van De Gouden Leeuw had zien gaan, en dat Marie Coolmans, de weerdinne, zeker wist dat ge in deze kelder enige vaten of delen ervan had verstopt of verloren, is op een morgen Andries Vijvermans, soldaat onder kolonel Eversteen, op het zeggen van de waardin, in de kelder gaan rondneuzen en rondspeuren. In een hoek onder een hoop vuiligheid heeft hij dan het zilveren doosje gevonden en een zilveren wereldbolletje dat op- en afgevezen kon worden op het deksel van de ciborie. Van deze twee stukken waren de zilveren kruisjes afgebroken, die er op stonden. Op verzoek van Marie Coolman had Vijverman dit enkele dagen bij zich gehouden.
Dan had hij het in handen gegeven van zijn kapitein Roper, om het te bewaren tot vast stond dat de diefstal was bekend geworden. De kruisjes waren dan door de militaire rechters ter hand gesteld van VLD en (l2).
Hoewel gij goed wist dat men u overal zocht en trachtte u te arresteren, zijt ge daaraan kunnen ontsnappen. Overmoedig zijt ge sedert oogst 1727 hier in deze stad en het land gekomen en hebt er uw boos werk verder Tot ge in de nacht van 13 op 14 maart ten huize van Anthone Bellamy gevangen zijt genomen. Dit alles is gebleken uit uw eigen bekentenissen en alle informatie en onderzoek. Dat zulke kerkdiefstallen met braak, heiligschenderijen en godslasteringen niet "lijdelijk en zijn in een land van rechte" zonder bestraffing, zo is ' t dat de Heren besluiten u, Jacobus De Grijse, zoon van Jan, achttien jaar oud en geboren te Leffinge, te straffen volgens wet en recht, anderen tot voorbeeld.
Burgemeesters ende schepenen ' s Lands vanden Vrijen, hebben u, Jacobus De Grijse zoon van Jan, alhier present, veroordeeld om gebracht te worden voor het Landhuis op een schavot en aldaar, nadat uw twee handen zullen zijn afgekapt, aan een staak met een bast (13) gewoeld te worden tot er de dood op volgt. Daarna zal uw dode lichaam door het vuur helemaal verteerd worden en de as ervan overgebracht en verstrooid op het galgenveld. Daarbij wordt beslag gelegd op al uw goederen, zo roerende als onroerende, waar die ook mogen staan of gelegen zijn, ten behoeve van wie het behoort, de kosten van de rechtspraak en diens uitvoering vooraf afgenomen. Uitgesproken en uitgevoerd op 19 juni 1727.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat het vonnis, verwijst in de Kamer op 15 juni, nog het volgende erbij voegde: "De gevangene op zaterdag toekomende te laten brengen uit de gevangenis op een hurde, om in Vierschare te verschijnen en gebracht te worden voor het Landhuis".
Op 19 juni was dit inmiddels uitgevoerd. Jacob werd op een hurde gesleept van ' t gevang naar 't schavot. Een hurde (een horde of hort) is een mat gevlochten uit dikke wilgentenen.
Werd o.a. in de landbouw gebruikt voor het uiterst fijn leggen van een partij zaailand, b.v. een vlasschaard. Alle houten vlechtwerk noemt men horde of vlaak, b.v. om afsluitingen op te richten, om aarden dijken of versterkingen aan te dammen, om steenblokken op zeehoofden vast te houden, om een zoldering in de dilt te leggen.
Het schouwspel van een veroordeelde gesleept op een horde, staat afgebeeld op het schilderij nr.15 "In het Dorp" (een foto daarvan vindt men in de catalogus) van de tentoonstelling gehouden te Brugge (juni-oktober 1974) onder de titel "Meesterwerken uit Praag". Links op het schilderij: een paard trekt of sleept een hurde waarop een geknevelde man is gezeten. Een kruis steekt tussen zijn gebonden armen. Een pater spreekt de veroordeelde toe.
B r o n
- Rijksarchief Brugge, Registers Brugse Vrije nr. 17012 f° 100 v° - 107 r°; 131 v° - 141 v° - 162 r° - 169 r°
N o t e n
- Maelken: kleine maal of reiszak.
- Een waele: een franssprekende.
- Het Papenheester: in Brugge noemt men "heester" een huis dat langs de kant van de straat een ommuurde tuin heeft. Hier gaat het waarschijnlijk om de herberg "Het Papenheester" te St.-Pieters-op-de-Dijk, nevens de herberg "Het Papenhoerenkot". Men kende te Brugge verschillende heesters o.a. "De Spaanse Heester" in het Pottemakersstraatje.
- Nieuwendamme: ? de wijk Nieuwendamme op Moerkerke?
- Oost Indische Wellecom: herberg te Vlissingen.
- .Ter Goes: werd hier Goes bedoeld? In verdere tekst spreekt men van Dort.
- Grote jubilé : ??
- Lijsken Morres: Elisabeth Morre, bewoonster van een huis dicht bij het kapelleke.
- Brouette: in de 17e en l8e eeuw noemde men alzo een driewielkar, of stortkar.
- Smaus: scheldnaam voor Jood. Vroeger in meer algemene zin voor heler, woekeraar.
- Dort: zie noot nr. 6.
- VLDen: initialen die we vermoeden "Vlaenderen" te betekenen.
- Een bast: oorspronkelijk een tenen twijg. In de rechtspraak is de betekenis telkens: hennepkoord.
& & & & & & &