Mededelingen
2.Over Bouw en Gebruik van een Lichtbakdoor onze Pensjagers
Andre De Witte
Jacht op wild is van oudsher voor de mens een levensnoodzaak geweest. In de loop der tijden is die behoefte zodanig afgezwakt, dat jagen een luxe, een hobby geworden is, streng gereglementeerd door de Staat en de grondeigenaars.
Tegen de bestaande wetten in, toch op jacht gaan, noemt men stropen of hier bij ons "pensen". Deze vorm van illegale jacht kan door sommigen met een kwaad oog bekeken worden, maar ... menig pensjager bracht in min weelderige jaren een casserolle lekker vlees op tafel. Onze grootouders kenden een tijd waarin vlees dan toch een luxe kon genoemd worden; en er waren vaak vele mondjes te voeden.
Het woordje "jacht" en "jagen" bevat in zich iets onrustigs, een nog niet bezitten, een zekere vrees voor het slagen. Als het nu om een wettelijk verboden praktijk ging, dan moet ieder pensjager zo een gevoel gekend hebben, samen met een sterk tot uiting komende geldings- en prestigedrang.
De pensjager moest daarbij grondig het wild in zijn handel en wandel kennen en hij moest het doen en laten van politie en gardechasse nagaan. Vooral moest de penser een zekere feeling hebben, een aanvoelen waar het wild zat en ... waar de wettelijke bewakers verbleven.
Het nachtelijk uur was meestal zeer geschikt om het wild te pakken te krijgen. Als de penser wist dat er in een bepaalde partij jong gras of klaver, beten enz., hazen legerden hij had zoiets gedurende veldarbeid of het rondwandelen met kennersoog opgemerkt (hazenleger of hazenkeutels) dan wachtte hij de duisternis af en als 't gat schoon zat, d.w.z. geen onraad, dan haalde hij zijn lichtbak en zijn jachtgeweer boven. Deze voorwerpen hadden meestal een geheim plaatsje.
Zo een lichtbak was betrekkelijk persoonlijk van makelij en niet gebonden aan vaste afmetingen. Kunststukken waren het zeker niet, want ze moesten maar al te dikwijls holderdebolder achter gelaten worden; en dan mocht geen enkel etiket de eigenaar kunnen aanwijzen. Wel waren de lichtbakken efficiënt!
Zeer frekwent in de streek was een houten kubusvormig bakje van circa 20 cm zijde. ’ t Was aan de voorkant open. Midden in het bakje werd een carbure fietslantaarn gemonteerd. Deze lantaarn gaf een fel licht. Het dakje kreeg van binnen met de hulp van een blinkende doos of een spiegeltje een soort reflector. Hierdoor bekwam men grootst mogelijke en naar een punt gerichte lichtbundel. Het bakje werd aan een ruim 2 m lange stok vastgemaakt, waarmede het gemakkelijk door twee helpers kon gedragen worden.
Vóór het uitrukken werd de windrichting nauwkeurig nagegaan.
Dit mocht niet uit het oog verloren worden, want men diende tegen wind te opereren. Dat is trouwens een door alle natuurmensen gekend trucje. De twee dragers stapten met gelijke tred behoedzaam door het veld en lieten de lichtbundel over het gewas of de grond zwaaien, "In ’ t licht trekken" noemde men dat. De jager volgde schietens gereed achter de lichtbak. Op die manier was hij zo een twee meter verwijderd van zijn helpers en verkleinde het ongevallenrisico.
Als er hazenoren (of patrijzen) in de lichtbundel verschenen, dan werd er geschoten. Een vluchtende haas moest het ook meestal met de dood bekopen, want de pensjager kende heel wat van schieten! Het hazenpad kiezen hielp gewoonlijk niet veel.
Voor de opkomst van de carburelantaarns werden een zestal koetsenkaarsen in de lichtbak geplaatst... Dat gaf ook rendement. Het licht van de carburelantaarns was niet enkel veel sterker, maar ook min gevoelig voor windstoten.
Als het gebruik van de elektrische zaklantaarn algemeen werd, was het de handige stroper niet zeer moeilijk om een sterke lichtbron samen te knutselen, gevoed door zowat acht batterijen. Een reflector werd gezocht, waarmede een fijne lichtbundel kon uitgestraald worden.
Een haas kon van op tientallen meters afstand in 't licht getrokken worden... en dat betekende het einde van een hazenleven, en... lekker vlees voor de huisgenoten. Een meester-penser kon zo een elektrische lichtbron met een hand hanteren en met de andere hand loste hij dan rake schoten uit zijn tweeloop! De wakkere stroper had geen traditionele lichtbak meer nodig. De moderne hulpmiddelen verbanden voor de zoveelste maal een stukje romantiek. De lichtbak werd "antiek".
Dank aan oude ongekende stropers, echte natuurmensen, die en land en vogels en vissen en wild en al wat leeft in Gods heerlijke natuur liefhebben, kon dit alles opgetekend worden.