Mededelingen
3. Uit voorbije jaren: het Werkboekje
René De Keyser
Vóór enkele weken kwam bij ,van een mij bekende familie, ter gelegenheid van een opruiming, een werkboekje voor de dag dat op het laatste ogenblik uit de brandstapel werd gered. Het heeft een omslag in zwarte stof, met een lint om toe te binden … en het meet 17 bij 11 cm.
Het werkboekje werd afgeleverd te Damme op 28 September 1912 en in naam van de burgemeester ondertekend door Houtave (?). Het boekje draagt het nummer 175 en werd afgeleverd aan De Grande Camiel, geboren te Koolkerke op 18 oktober 1881. Hij beoefende het beroep van aardewerker-werkman. Het was zijn eerste werkboekje.
Het werd uitgereikt in uitvoering van de wet van 10 juli 1883.
Op blz. 3 en 4 is het koninklijk besluit van die laatste datum, dat bestaat uit 10 artikelen, volledig afgedrukt.
Over het eerste artikel zullen wij hierna verder uitweiden.
De negen andere artikelen bevatten, kort samengevat, het volgende:
- Art. 2: Ieder persoon die zijn diensten aan iemand toezegt, kan of mag een werkboekje aanvragen.
- Art. 3: Het gemeentebestuur moet op aanvraag van een werknemer hem een werkboekje uitreiken. .
- Art. 4: Het werkboekje wordt door de Burgemeester of zijn afgevaardigde uitgereikt op zegelvrij papier; de prijs mag niet meer dan 25 centiemen bedragen.
- Art. 5: De werkgever mag in het boekje niets anders schrijven dan de datum van indiensttreding en van uittreding.
- Art. 6: In geval de werkgever door overlijden of een andere oorzaak de datum van uittreding niet kan inschrijven, is de burgemeester of zijn gevolmachtigde alleen bevoegd dit te doen.
- Art. 7: Na elke inschrijving moet de werkgever het boekje teruggeven aan de werknemer.
- Art. 8: Een koninklijk besluit bepaalt alles wat op vorm en afleveren der boekjes betrekking heeft en ook over het houden van registers der afgeleverde boekjes.
- Art. 9: Alle ambtelijke stukken in verband met betwistingen tussen meesters en dienstboden zijn vrij van zegel, zegelrecht en registratie.
- Art. 10: In geval van beroep of eis tot verbreking in verband met vonnissen rakende de wet op de werkboekjes, kan de werknemer de behandeling van de zaak Pro Deo aanvragen.
Het eerste artikel volgt hier integraal: "Zijn afgeschaft, de artikels 11, 12 en 13 der wet van 22 Germinal en 2 Floréal van 't jaar XI, het besluit der Consuls van 9 Primaire jaar XII, het artikel 26 van het Keizerlijk Decreet van 3 januari 1813 en de Koninklijke besluiten van 30 december 1840 en van 10 november 1854. Zijn mogelijks afgeschaft, de Keizerlijke Decreten van 3 Oktober 1810 en van 25 September 1813 en het artikel 1781 van het Burgerlijk Wetboek"„ Dit eerste artikel wekte natuurlijk mijn belangstelling en speurzin op. Onze kring heeft gelukkig een ruildienst met het heemkundig tijdschrift "Het Land van Beveren"; en daarin heeft Jozef Bekers in jaargang XII-1969 blz. 53-61 een artikel geschreven naar aanleiding van het vinden van een inschrijvingsregister van werkboekjes en van een klapper op het inschrijvingsregister van werkboekjes over de jaren 1846 tot 1883. In dat artikel zet de ter zake bevoegde heer Bekers uiteen wat de afgeschafte wetten betekenden, die vermeld worden in het eerste wetsartikel uit ons boekje.
Ten gerieve van onze lezers nemen we hier uit de tekst van de heer Bekers het volgende over:
De wet op manufacturen, fabrieken en werkplaatsen van 22 Germinal an XI (12 april 1803) legde een werkgever verbod op een werknemer aan te werven, indien deze niet houder was van een werkboekje, waarin kwijting voorkwam van zijn verplichtingen ten opzichte van de vorige patroon, en dat op straffe van betaling van schadevergoeding aan de vorige patroon. Het besluit van 9 frimaire an XII (1 december 1803) werkte het systeem van het werkboekje meer uit en bepaalde o.a.:
- leder werknemer moet een werkboekje bezitten.
- Het werkboekje draagt de stempel van de gemeente en vermeldt naam, voornaam, leeftijd, geboorteplaats, persoonsbeschrijving en beroep van de werknemer en de naam van de werkgever.
- Bij vertrek uit de gemeente moet de werknemer zijn boekje laten viseren door de burgemeester en er zijn nieuwe verblijfplaats laten op aanbrengen. Een arbeider zonder geviseerd boekje wordt als landloper beschouwd.
- 4. Iedere patroon moet zijn werknemer, na dienstvervulling, kwijting geven van zijn verplichtingen en de dag van vertrek in het boekje optekenen.
- De werknemer moet de dag van indiensttreding door de patroon of door de burgemeester, in zijn boekje laten noteren.
- Indien een patroon zonder geldige reden weigert een werkboekje te geven of ontslag te verlenen aan zijn werknemer, dan kan er geprocedeerd worden.
De arbeiders die bij zich aan huis werkten voor rekening van anderen, behoorden tot een bijzondere categorie. Gedurende de periode dat België verenigd was met Nederland, werd voor hen de wet van 21 mei 1819 uitgevaardigd die voorschreef dat deze categorie van arbeiders behoorden tot patent plichtige en dus een bijzondere belasting of patentrecht moesten betalen, en niet hoefden in het bezit te zijn van een werkboekje.
De wetgeving van de Franse en van de Hollandse tijd raakte na de onafhankelijkheid van België in 1830, langzamerhand in onbruik. Door het Koninklijk Besluit van 10 november 1845 kreeg het werkboekje nieuw leven. De administratieve bewerkingen werden nauwkeurig omschreven en de sancties bij niet toepassing werden verzwaard.
De wederinvoering van het werkboekje werd zeer uiteenlopend geapprecieerd. De bedoeling van de wetgever leek nochtans eerlijk: met deze wettekst wilde hij beide partijen (werkgevers en werknemers) tegen elkaar beveiligen in het naleven van hun respectievelijke plichten. Maar door de meeste werknemers werd het boekje gezien als een middel dat hen overleverde aan de willekeur van de werkgever. Indien deze, zo werd geargumenteerd, een aanmerking in het werkboekje schreef (wat nochtans uitdrukkelijk door de wet van 1845 was verboden) of gewoonweg weigerde het werkboekje terug te geven, dan was de werknemer tot werkloosheid gedoemd, hij zou zonder werkboekje geen nieuwe werkgever kunnen vinden of tot toegeven zijn verplicht. In geval van zulk een weigering kon de werknemer weliswaar zijn toevlucht nemen tot het gerecht, maar hier speelde art. 1781 van het Burgerlijk Wetboek, dat de werkgever in zake loon op zijn woord geloofde, in zijn nadeel. In de eigentijdse romanliteratuur heet het werkboekje dan ook o.a. "een brevet van slavernij".
Bij de wet van 10 juli 1883 werd het werkboekje facultatief en art. 1781 van het Burgerlijk Wetboek werd afgeschaft. Dat was het resultaat van lange discussies (een eerste wetsontwerp dateerde van 29 januari 1869). Behalve het bovengenoemd argument van ongelijkheid tussen werkgever en werknemer speelden o.a. ook contra het werkboekje van 1845: de niet juridische grond van de sancties, die slechts bij Koninklijk Besluit en niet bij wet waren opgelegd; het in onbruik raken van het werkboekje (met statische bewijzen); de afschaffing ervan in de buurlanden. Er kwamen ook elementen pro naar voren, zoals: het werkboekje weerspiegelt de loopbaan van de werknemer en staaft zijn vaardigheid; en, het dient als bewijs om aanspraak te maken op pensioen.
Het werkboekje van Camiel De Grande, dat we ter hand hebben, werd dus afgeleverd ingevolge de wet van 10 juli 1883. Alle teksten zijn tweetalig met het Frans eerst. Camiel heeft echter geen gebruik gemaakt van zijn werkboekje: geen enkele indiensttreding werd er in opgetekend. Waarschijnlijk werd het boekje in 1912 reeds minder nuttig. We kunnen ons zelfs afvragen of het niet helemaal verdween ten gevolge van de oorlog 1914-18. En na deze oorlog hebben waarschijnlijk de syndicaten de belangen van de werklieden beter verdedigd dan die werkboekjes.
Het werkboekje De Grande wordt bewaard in de bibliotheek van de onze Kring.