Criminele rechtspraak te Damme
De Revolte van Joos de Vroe -1704/05(1)

Germain Vandepitte

‘t Gebeurde te Damme! Het merkwaardige is dat, als iemand die woorden hoort, er een monkel op zijn gezicht verschijnt, alsof daar sedert de tijd van Uilenspiegel geen ernstig mens meer gewoond heeft. Niets is minder waar. Meestal was alles er doodernstig; zelfs de stads- en dorpspolitiek, zover we teruggaan... tot op heden toe. Is het die ernst geweest die de komische noot accentueerde? Want daarachter zat steeds Uilenspiegel op de loer.

Maar ’t gebeurde in Damme! En wel in een zeer rumoerige en politiek topzware tijd, geflankeerd met steeds weerkerend krijgsrumoer: de Erfenisoorlogen rond de eeuwwisseling van de jaren 1700. De allianties van Spanje en Frankrijk en daartegenover Oostenrijk, Engeland en de Verenigde Provinciën, met als kaper aan de kust het opkomende Pruisen. Dat zijn allemaal moeilijke begrippen en grote woorden. Wat betekende dit alles voor Damme?

Damme was als garnizoenstad een militair bolwerk en één van de knelpunten in heel die affaire. In deze wisselende strijd werd Damme opgeëist als één van de elf versterkingen die de Verenigde Provinciën zouden bezet houden als veiligheidsbarrière tegenover Frankrijk. Dit werd natuurlijk prompt afgewezen door Frankrijk en aan deze eis van de Verbondenen werd dan ook later niet meer vastgehouden bij het opmaken van het definitieve Barrièretraktaak 1775.

Het feit dat Damme een militaire versterking en een garnizoen­stad was, bracht het verblijf mee van militairen en met hen de tros, waaronder vrouwen en kinderen van die soldaten, die allen inkwartiering behoefden. Zo erg werd het, begin 1700, dat de eigen burgers erdoor in verdrukking geraakten in hun eigen woonst, en de hele familie moest samenhokken in eenzelfde plaatsje.

Na het vertrek van de troepen van Baron de Wranghel, bleef menig soldatenweduwe(?) met haar kinderen te Damme achter en zij vielen ten laste van de Dis. In zoverre dat het stadsbestuur liet uitklinken dat deze vrouwen en kinderen, evenals alle andere vreemde behoeftige personen, binnen de 24 uur de stad moesten verlaten.

Maar ach, het ene leger ging, het ander kwam. Volgden in die dagen elkaar op: 1702 de troepen van de Condé; 1703 deze van de Chateaubriand; 1704 van Baron de Brouville; enz. In 1706 veroverde dan de Hertog van Marlborough de stad Damme . (2)

Wat Joos de Vroe had uitgespookt in julimaand 1704, weten we niet. Eigenlijk weten we helemaal niets over Joos, tenzij dat hij het aan de stok had met de stedelijke overheid en dat er een aanhoudingsbevel tegen hem was uitgevaardigd. (3)

Denijs Goderis, luitenant-baljuw van Damme, had dat aanhoudingsbevel willen omzetten in werkelijkheid, maar Joos had zich niet laten doen en het resultaat was dat de baljuw hem had moeten laten lopen. Dit was gebeurd op 22 September.

In oktober echter was er een nieuwe kans geweest. Beiden waren op hetzelfde ogenblik gekomen in de keuken van het stadhuis; keuken schreven ze, in werkelijkheid was het een drankgelegenheid. Met wat lepe streken trachtte de baljuw Joos over te halen in de gevangenis bier te gaan drinken. Waarschijnlijk was dat wel de gewoonte als men niet te veel in de kijker wilde lopen. Maar Joos was nog niet helemaal van de kaart en weigerde kordaat. En zo was er een hele strijd ontbrand, waarbij de bovenvermelde Erfenisoorlogen maar klein bier waren.

Daar we zelf niets van de zaak afweten, laten we de getuigen aan het woord.

Als eerste kwam de luitenant-baljuw zijn versie geven in de gerechtskamer te Damme op 4.11.1704.

“Op de 22e September laatstleden bevond hij zich in de keuken van het stadhuis, toen hij Joos de Vroe zag binnenkomen, die hij een drietal maanden tevoren in executie had genomen.

Hij had hem willen aanhouden en in het gevang leiden; en daartoe had hij hem bij de armen gevat. Slecht was het hem bekomen want Joos had zich duchtig teweer gesteld, zowel met handen als voeten. Zowaar had hij de baljuw bij de haren gevat en hem gekrabd in het gezicht, zodat hij gans bebloed, genoodzaakt was geweest de Vroe los te laten, vrezende voor verdere ongelukken„ Getuige daarvan waren geweest: Franchois de Backere, Joseph Marcelis en Jan de Leersnyder.

De 20e oktober omstreeks 11 uur in de voormiddag, zag hij opnieuw Joos de Vroe het stadhuis binnenstappen en, plicht voor alles, hij had hem opnieuw willen arresteren en in het gevang opsluiten.

Ook nu had Joos zich daartegen verzet, maar nu vorderde de baljuw de hulp in van twee assistenten van de deurwaarder Thange, die daar aanwezig waren. Met daarbij nog de hulp van officier Jacop Willems, slaagden ze er in de Vroe in de nor te werken en de deur toe te slaan. Oef, wat een opluchting!

Pas dan zagen ze en hoorden ze het ook, dat de officier Willems mee opgesloten zat. Achter de gevangenisdeur ging het er heel erg aan toe. Daarbij kwam nog dat op dit ogenblik ook metselaarsknechten bezig waren met hun vieruurtje achter de kiezen te slaan en dat zij uitgerekend, als een rustig oord, de gevangenis hadden opgezocht als eetzaal. (4)

Om nu de onvrijwillige gevangenen uit de gevangenis te bevrijden, moest de deur terug worden open gedaan; en één der eersten die buiten kwam gesprongen, was natuurlijk Joos de Vroe. Het gevecht was daardoor opnieuw gestart. Hij, de Baljuw, was dan naar de Collegekamer gelopen en had er ex officio ook de twee kamersergeanten opgeëist om hem hij te staan in zijn moeilijke taak.

Met vereende krachten hadden dan Joos achter slot en grendel gekregen en hem de ijzeren boeien om zijn enkels geslagen.

Joseph Marcelis woonde in de keuken van het stadhuis; waaruit we dus kunnen opmaken dat hij herbergier was. Hij pachtte de conciergerie van het sta      dhuis van Damme.

Marcelis zat op die bewuste 22 September in zijn keuken voor de haard, had er de baljuw zien binnenkomen met Joos de Vroe; en het leek hem dat beiden dronken waren. Joos de Vroe had de deur dicht getrokken en had er zich met zijn rug tegen gesteld. De bal­juw wilde de deur openen en zei tot Joos: "Kom we gaan in de gevangenis drinken". Joos weigerde evenwel en antwoordde dat hij niet in de gevangenis zou gaan drinken. De baljuw vatte dan Joos bij de arm en Joos de baljuw bij zijn haar. Daarop hadden ze zo een half kwartier serieus gevochten en wel zodanig dat zijn vrouw genoodzaakt was geweest om een emmer water over hun kop te gieten om ze te scheiden, net zoals men bij copulerende honden doet.

De baljuw bloedde erg uit zijn hoofd en zijn gezicht en hij was vertrokken naar de Collegekamer. Toen getuige wat later ook in die kamer kwam, zag hij de baljuw staan met burgemeester Roose in gezelschap van Joos de Vroe en het gezelschap dronk een glas bier.

François de Backere was officier van Damme. Op de 22e sept, omtrent drie uren was hij in de gang van de keuken van het stadhuis. De baljuw en de Vroe stonden beiden aan de kelderdeur en hij had gehoord dat Goderis tegen de Vroe zei: "de Vroe, ge moet met mij in de gevangenis gaan". Joos weigerde dat pertinent en sloeg voor in de keuken te gaan en daar een paar kannen bier te drinken. De bal­juw had nogmaals aangedrongen en ziende dat Joos keukenwaarts ging, liep hij hem achterna. Bij de keuken waren ze omzeggens op elkaar gebotst, waarbij de deur was dichtgeslagen en hij, getuige, voor een gesloten deur stond. Daar hij wist dat beiden bij drank waren, had hij nog geprobeerd de deur open te krijgen, om de baljuw bij te staan, maar dat was te vergeefs geweest. Pas een half kwartier later was het hem gelukt en toen zag hij dat beiden nog aan de slag waren. Hij en andere omstaanders hadden hen dan gescheiden.

De luitenant-baljuw bloedde uit zijn hoofd en gezicht; en uitdagend vroeg de Vroe hem of hij nog een vuist wilde hebben. Op  het bevestigend antwoord van Goderis, had Joos met volle hand nog eens uitgehaald en de baljuw een kaaksmete gegeven.

Daarop was getuige uit de keuken naar burgemeester de Roose gegaan opdat deze naar het stadhuis zou komen. Later had hij de burgemeester, de baljuw en de Vroe vinden staan in de Kamer, terwijl hij is teruggegaan naar de keuken.

Jan de Leersnyder stond op die memorabele septemberdag in de keuken van het stadhuis tussen drie en vier uren. Daar waren ook present de baljuw en Joos de Vroe, die beiden dronken en beschonken waren. De baljuw had Joos met de hand op de borst geslagen en gezegd: "gij moet met mij drinken in de gevangenis". Daarop antwoordde Joos dat hij helemaal geen behoefte had om in de gevange­nis te drinken en dat ze dat in de keuken konden doen.

Daarop had de baljuw Joos bij de arm gegrepen om hem in het gevang te leiden. Joos had tegengestribbeld en beiden waren op de grond gevallen. Daardoor was de keukendeur toegeslagen en was de officier de Backere buitengesloten. Zo een half kwartier lang hadden beiden liggen vechten en worstelen, tot ze door getuige en andere omstaanders gescheiden werden door het gieten van een pot water over hunne hoofden. De baljuw bloedde erg uit zijn hoofd en aangezicht. Intussen was de officier de Backer om de burgemees­ter gegaan en samen met andere burgers zijn ze dan in de Collegekamer gegaan waar de burgemeester zijn best deed om hen "pays" te laten drinken. De baljuw Goderis zou dat evenwel afgewezen hebben en geëist hebben dat het College samenkwam, omdat hij voor deze vergadering wilde verschijnen zoals hij er op dat moment uitzag.

Pieter Snauwaert, sergeant van de Kamer, verklaarde dat hij op 20 oktober aan de deur stond van de collegekamer en zowat tussen 12 en 1 uur een hels gerucht gehoord had aan de deur van het gevang en naderbij tredende, aan de andere kant van de deur groot rumoer hoorde en het geschreeuw van Joos de Vroe, die het College en de burgemeester was de famerende, de schepenen uitmakende voor bloedzuigers van de gemeente, en andere lieflijkheden meer.

Daarna was Pieter in het College ontboden geweest, waar hij en Abrams opdracht kregen de baljuw te assisteren om de werklieden, alsmede de officier Willems te helpen ontzetten. Zo waren ze dan naar het gevang gegaan, hadden de deur geopend, maar eilacie, een van de eersten die uit het gevang kwam opgedoken was toch wel de Vroe geweest. De baljuw stond hem te naaste bij en wilde Joos aanvatten, maar deze was rapper geweest en had de baljuw reeds in een wurggreep bij de halsdoek. Diens keel was reeds vlug zodanig benauwd dat hij nog amper om hulp kon roepen. Jacop Abrams was er dan toch in geslaagd de vuist van Joos te openen en de baljuw te bevrijden. Samen hebben ze dan met grote moeite Joos binnen het gevang gekregen. 

Damme 7.11.1704

Abrams was de volgende getuige. Op 20 oktober laatstleden was hij naar huis geweest en had zich tegoed gedaan aan de potagie. Nog luid naboerend had hij zich op weg begeven naar het stadhuis, onderwijl de laatste etensresten van tussen zijn tanden peuterend, toen hij bij zijn aankomst aldaar in zijn vredige gemoedsrust gestoord werd door een groot alarm. Met Pieter Snauwaert, ook kamersergeant, was hij opgevorderd geworden om bijstand te verlenen bij het verlossen van die onschuldige metsersknapen en de officier.

Toen de gevangenisdeur geopend werd, had de Vroe kans gezien tussen de anderen te glippen. Hij greep dan de baljuw bij de hals­doek zeggende: "gij hond, zoudt ge mij in het gevang steken, ick zou u mordieu, gij schelm..." Daar hij uitgerekend op dat moment op zijn rug viel , was de rest in zijn keel blijven steken. Ondertussen was ook de burgemeester naderbij gekomen en hij sprak vermanend: "Schaamt ge u niet de Vroe, van tegen de hand van de justitie op te staan, ik die zoveel voor u gedaan heb". Getuige was er dan in geslaagd de gebalde vuist van Joos open te wringen, zodat de baljuw vrij kwam en adem kreeg.

Officier Jacop Willems was de laatste getuige. Op de 20e okt. stond hij in de voorzaal van het stadhuis toen de baljuw daar arriveerde en tegen hem zei dat ze Joos de Vroe moesten arresteren. Beiden waren ze dan naar de keuken gegaan waar Joos zat te drinken. Terwijl de baljuw de Vroe "executeerde" en sommeerde op bevel van het College in de gevangenis te gaan, antwoordde deze, terwijl  hij zich in de hoek van de haard drumde: ik wil in de gevangenis niet drinken,"ick sal hier myn huys van taire houden". Daarop had de baljuw de twee knechten van de deurwaarder opgevorderd, die daar ook waren. Samen hadden ze dan Joos aangevat en geleid en gedragen in het gevang, ondanks diens verwoede tegenstand. De Vroe hield echter getuige vast bij het haar, zodat hij zich niet op tijd kon verwijderen toen de deur dichtgeslagen werd. Joos had hem verder vastgehouden in het haar en met zijn vrije hand verder geslagen.

Ook had hij geschopt en gestampt waar hij de officier maar raken kon; zelfs had hij in zijn rechterhand een "gat" gebeten, dat tot nu toe nog niet genezen was.

Toen men dan eindelijk de deur terug opende om de metselaars eruit te laten, was de Vroe bij de eersten buiten gesprongen, waar hij de baljuw te lijve ging en bij zijn halsdoek vatte. Sergeant Abrams had hem uit die greep verlost en samen hebben ze dan Joos terug in de cel gedragen, waarop hij, Willems, dan op bevel de Vroe in de ijzers heeft geklonken.

12.11.1704

Op 8 december werd vonnis geveld in deze zaak:     De schepenen,

volgens het advies van rechtsgeleerden, wijzen en veroordelen de verweerder, ter oorzaak van de re...able exessen hem door de eiser (heescher) ten laste gelegd, maar in acht nemende zijn lange gevangenschap, in de boete van 100 carolus guldens in profijt van Hare Majesteit, mits ook om op de naast komende zondag in de parochiale kerk van deze stad, de dis te doen dekken ten behoeve van de armen, met een halve hoed tarwe verwerkt in broden; en verder in de kosten en misen van het proces naar schatting.                          Prononce 8.12.1704.

De 19e januari 1705 kwam Jan de Leersnyder, cipier van de stadsgevangenis van Damme, in de Kamer getuigen onder eed.

Dat hij op de 22 december van verleden jaar, 's avonds omtrent "den half heuren thienen" revue deed in de gevangenis en de gevangene de Vroe toen aan het schrijven was. Op zijn vraag of hij haast zou gaan slapen, had deze ja gezegd. Daarop had getuige zich teruggetrokken, de gevangenis gesloten, zijn verdere verplichtingen nagekomen en was hij gaan slapen.

's Anderendaags ‘ s morgens, terwijl hij om 7 uur de poortklokke luidde, viel zijn slaperig oog op een venster dat open stond in "het contoir". Opeens klaarwakker, hield hij op met luiden en ging naar de gevangenis zien. Daar was de vogel gaan vliegen. Hij zag dat de gevangene een gat gemaakt had in de schouw en langs daar in het kantoor was terechtgekomen. Via een venster had hij zich laten zakken op de buitentrap van het stadhuis. Hij had onmiddellijk de burgemeester op de hoogte gesteld.

Drie dagen later kwam Joseph Marcelis getuigen. Op 22 dec. rond één uur 's nachts, was de Vroe bij hem binnen gekomen en had een glaasje brandewijn besteld. Onderwijl vertelde hij dat hij uit het gevang was geraakt. En met meer dergelijke praat was het 3 uur geworden voor hij opkraamde. Op de 4e van deze maand jan. kwam de Vroe van Brugge en was weer bij hem binnen geweest. Hij had twee glazen bier gedronken en was met zijn vrouw huiswaarts getogen.

Gillis Voet kwam ook getuigen. Op 23 dec. was hij op het stadhuis geweest en samen met de burgemeester, met schepen Verbeke en de griffier was hij in het kantoor geweest en had hij gezien hoe de gevangene was ontsnapt door een gat in de schouw te maken. Hij had tevens een gedicht gevonden dat de Vroe geschreven had en daar achtergelaten. Dat gedicht was zeer krenkend en beledigend voor de eer en faam van burgemeester de Roose en zijn schepenen. Enkele dagen later was hij de Vroe tegengekomen buiten de Brugse Dampoort. Tegen getuige had de Vroe toen gezegd dat hij binnen enkele dagen hoopte te kunnen gaan en keren naar Damme zoals tevoren; en dat hij goede hoop had dat deze zaak zou geregeld worden.

Aan deze zaak kwam er wel een einde, maar het was zeker niet zoals Joos de Vroe had verwacht. Vermoedelijk hadden ze hem weer te grazen gehad. Hij verscheen in de Kamer op 2 februari. Daar werd hij veroordeeld en voor zes jaar verbannen uit de steden Dam­me, Houcke en Meunickenrede, alsmede buiten de Palen van deze plaatsen, met verbod er terug binnen te komen op zwaardere arbitraire straffen. Ook voor de gerechtskosten moest hij opdraaien.

Prononcé 3.2.1705

Personages

  • Denijs Godens of Goderus (hijzelf tekende Godtheeres) Luitenant-baljuw, 35 jaar
  • François de Backere, officier, 45 jaar
  • Jacop Willems, officier, 42 jaar
  • Pieter Snauwaert, sergeant van de Kamer, 41 jaar
  • Jacop Abrams fs Cornells, sergeant van de Kamer, 29 jaar
  • Jan de Leersnyder, cipier, 27 jaar
  • Joseph Marcelis fs Niclaeys (tekende Maseligh) 38 jaar, conc.stadh.
  • Gillis Voet fs Gillis, 24 jaar

Voetnoten

  1. C.I.D. Fiere crimineel der steden Damme, Hoeke en Meunickenrede,.f° 2-13 v°.(17112)
  2. R. Vandenberghe, Damme, uitg. V T B Antwerpen 1956, p.90-100.
  3. Was het politieke naijver, broodnijd? De omstandigheden waren er naar.
  4. Zij waren er niet gevangen gezet. Wel waren het werklieden die aan het werk waren en blijkbaar was het gevang een heel geschikte en rustige plaats om zijn boterhammetje te nutten.

Uit de context blijkt dat het ook een filiale was van de stadhuiskeuken, die een herberg was.

Criminele rechtspraak te Damme - De Revolte van Joos de Vroe -1704/05

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1977
04
161-168
Ludo Sterkens
2023-06-19 15:26:46