Criminele rechtspraak te Damme
Het Aanstellen van een Baljuw te Damme. 1758
Germain Vandepitte
Het ambt van Baljuw werd geveild voor een wisselend aantal jaren. In 1722 was het zeven jaar, later regelmatig drie jaar.
We laten hierna de voorwaarden en de verpachting volgen van het ambt van baljuw te Damme in 1758. (1)
Conditiën van veiling van de pacht voor het baljuwschap van de Stad Damme, door de heer Jan Joseph Dons, baron van Lovendegem, Raad ende Ontvanger-Generaal van Hare Majesteit domeinen van Oost- Vlaanderen, vanwege Hare Keizerlijk en Koninklijke Majesteit, door tussenkomst van de Edele Heer Inge van de voorzijde domeinen, en op order van Hare Majesteits Rekenkamer van datum 25 oktober 1758; volgens de gedane kerkgeboden en de uitgehangen affiches op de wettelijk voorziene plaatsen; met alle baten en boeten, profijten en emolumenten (2) en alle rechten die erbij horen; en dat voor een termijn van drie opeenvolgende jaren die ingaan op 1 jan. 1759.
- De pachter moet een goede katholiek zijn, van goede naam en faam, bekwaam en idoon om dat ambt te bedienen. (3)
- Hij zal zijn woonst en verblijf hebben binnen Damme; dit ingevolge Hare Majesteit plakkaten ter zake. En in geval van ziekte of noodzakelijke afwezigheid, zal hij een bekwame plaatsvervanger mogen stellen op zijn verantwoordelijkheid.
- De hoogstbiedende en solvent bevonden, die zal pachter zijn en hij zal zich door de heer Raad en Ontvanger-Generaal de brieven van commissie (4) doen toezenden, samen met een authentiek afschrift mits daarvan de rechten te betalen.
- Wie pachter is geworden, moet de voorziene eed afleggen dat hij het ambt wel en getrouw zal bedienen.
- De pachter moet zijn jaarlijkse pachtsom betalen ten kantore van de Ontvanger-Generaal "van halfven thalfven jaere" in twee gelijke betalingen en daarboven nog 12 stuivers sjaars voor de ontvangstbewijzen, op straffe van daartoe aangemaand en gedwongen te worden door beslaglegging, zonder andere formaliteiten.
- De pachter moet contant betalen het gewoonterecht van "chariteyt" bedragende "eenen gouden rozenobel" (5) of de tegenwaarde daarvan, zijnde elf guldens zes stuivers en vier deniers courant geld, mits ook den 30 penning van een jaar pacht in profijt van de Majesteit; alles ongeminderd de princepale pachtsom.
- De pachter is gehouden en verplicht voor zijn vertrek (hier uit de veilingskamer) een persoon aan te duiden die voor hem borg staat, zowel voor de jaarlijkse pachtsom als voor het verder bedienen van het baluwschap, en die zich verplicht onder het devies " elck voor andere ende één voor al".
- Mocht er iemand zijn om te bieden of te verhogen die niet solvent bevonden wordt, die zal betalen "het fol renchier" (6) zoveel als zijn verhoging bedroeg en de pacht zal overgaan op de naast voorgaande bieder die solvabel is, ofwel moet men een nieuwe verpachting uitschrijven "a fol renchier" zonder enige andere formaliteiten te moeten in acht nemen dan een simpele publicatie. Indien de pachtsom hoger sou komen te liggen, is dat ten profijt van de Majesteit maar is deze lager, dan zullen alle minontvangsten, kosten, schaden en intresten verhaald worden "bij paraete executie" ten laste van de vermetele bieder, op zijn goederen.
- De heer verpachter behoudt zich het recht voor om, indien de laatste verhoger hem niet bevalt, de voorlaatste of een andere voorgaande bieder te aanvaarden, zonder daarvoor enige reden of verklaring te moeten geven. Ieder bieder zal aan zijn bod gebonden blijven tot drie dagen na de uiteindelijke toewijzing.
- Verder zal de pachter om geen enkele reden aanspraak mogen maken op kwijtschelding of vermindering van zijn pachtsom.
- Ook kan of mag de pachter de pacht niet aan iemand anders overdragen zonder kennisgeving aan en de instemming van de verpachter.
- De hoogste insteller zal als "wijngheldt" (7) drie guldens profiteren, te verhalen op hem die de pacht krijgen zal. Deze zal dat moeten betalen ongeminderd zijn pachtsom; zoals hij ook moet betalen alle verhogingspenningen die de verhogers voor de winst van hun gebod moeten profiteren. De pachter zal met het uitspreken van zijn gebod, zijn akkoord betuigen met alle vorenstaande voorwaarden, en al zijn goederen zullen daarvan onderpand zijn.
Deze verpachting geschiedt op aggregatie en approbatie van de Edele Heren van Hare Majesteit Rekenkamer en daardoor zal de verpachting niet ingaan vooraleer zij daarvoor hun goedkeuring gegeven hebben.
- Hoogst ingesteld door Jan de Cloedt met de somme van éénhonderd en twintig guldens 120/0/0
- verhoogd door Anthoine Saedelaer, op de winst van een derde, met 18/0/0
- verhoogd door Joannes Goedtgheluck, op de winst van de helft, met 12/0/0
- verhoogd door Anthone Zaedelaer, op de winst alvorens, met 6/0/0
156/0/0
Alzo verbleven op Anthoine Zaedelaer, die heeft verklaard aan te stellen de heer Frans Pepers, wonende te Brugge. Deze aksepteerde de pacht voor de somme van 156 guldens boven de voorwaarden; en dat voor een termijn van drie jaren ingaande op 1.1.59 en hij legde de voorziene eed af in de handen van de heer Inge. (8
Akte op 14 nov. 1758 –getekend: F. Pepers, procureur.
Ons present: P.B. de Corte.
Voor de heer Inge verscheen verder de heer Anthone Zaedelaer, burgemeester van Damme, die verklaarde zich principaele borge te stellen voor. F. Pepers, om hem te laten genieten van de pacht, etc...
getekend: A. de Saedelaer 1758 - P.B. de Corte
De President en de Heren van de Rekenkamer van Hare Maj. etc. hebben de uitslag van de "criu" (9) gezien en nagekeken in verband met de verpachting van het baljuwschap van Damme; en waarvoor toezegging is gedaan aan de heer Frans Pepers etc... hebben in naam van Hare Majesteit aangenomen.
17 nov 1758.
Getekend:
Baron de Cazier; Fr. Moerman doudewalle; Jean de Wit.
Ik, Mhr. Jan Joseph Dons, baron van Lovendeghem ten Broucke etc doen weten,.. in pacht gegeven aan Sr. François Pepers het baljuwschap van Damme met alle baten en boeten... en toelating van gedurende deze termijn wel en getrouwelijk, zoals het een goede pachter van Hare Maj. behoort, gebiedende daarvoor alle officieren en onderzaten van de zelve, hun niettemin bevelende van Harentwege dat ze de voornoemde Frans Pepers vreedzaam laten begaan en uitoefenen zijn pacht, zonder hem iets in de weg te leggen.
gegeven te Gent, 22 nov. 1758
get.: J.D. baron de Lovendeghem.
Restte nog aan Pepers, zijn kandidatuur te zien bevestigen door het College van Damme-Hoeke-Meunickenrede. In zitting van november 1758 resolveerden deze Heren, Frans Pepers te erkennen als baljuw van deze steden. Waarop hij de voorgeschreven eed aflegde.
Hij had nog niet goed en wel zijn ambt aangevat, toen de burgemeester en schepenen een verzoekschrift van hem kregen, dat werd behandeld in de zitting van 15 januari 1759. Daarbij verzocht hij het College, zich beroepend op artikel twee van de voorwaarden van de verpachting, een plaatsvervanger te mogen aanstellen, daar het hem onmogelijk was te Damme te verblijven. Naast zijn ambt van baljuw was hij ook procureur van het Brugse Vrije en opperklerk van de Vierschaar van het Vrije, en daardoor zou het hem onmogelijk zijn die gecombineerde taken naar behoren te vervullen.
Alzo de Heren zich wel memoreerden, hadden ze zijn voorganger, baljuw Jan de Cloedt, ook toegestaan om in zijn plaats, als luitenant-baljuw Carel Fareyn aan te stellen. Nu vroeg hij de Heren dezelfde Carel Fareyn aan te nemen als luitenant-baljuw in zijn plaats, daar het een competent en idoon persoon was, die met deze functie vertrouwd was.
De Heren mochten ook wel weten dat hij het baljuwschap van Damme niet gepacht had om er baat en profijt uit te halen, maar wel om te vermijden dat er een pachter zou komen die ongewenst was voor het Damse College; de Heren waren daarover genoegzaam geïnformeerd.
Ze waren inderdaad zo goed geïnformeerd dat het verzoek onmiddellijk ingewilligd werd, en Carel Fareyn zijn eed mocht afleggen.
Uit wat voorafgaat blijkt zonneklaar dat het begeven van het ambt van baljuw, neerkwam op een machinatie.
Het feit dat het moest opbrengen voor de schatkist daargelaten, kon de verpachter naar believen en zonder een woord uitleg elke kandidaat uitschakelen en weigeren.
Verder valt het op, meerdere voorbeelden zijn in de resolutieboeken te vinden, dat de pachters voor het merendeel de burgemeesters en schepenen van Damme zelf waren, die het ambt pachtten en dan een plaatsvervanger aanstelden. Zo vermeden ze de meeste moeilijkheden en wrijvingen met de baljuw want, wiens brood men eet...
Voetnoten
- Res. 15783 f° 6 r°-11 r°
- Emolumenten: v. Dale: ongeregelde bijkomende verdiensten boven de vaste, aan een ambt verbonden, beloning.
- Idoon, ydoon, idoin: Verwijs: woord uit de latere middeleeuwen syn. van bekwaam, geschikt, goed zijn in zijn soort.
- Brief van commissie: schriftelijke aanstelling.
- Rosenobel: v.Dale: oud Engelse munt; in de 16e E. ook in Nederl. gangbare gouden munt.
- Fol renchier: fr. rencherir= hoger bieden, opbieden, opjagen.
- Wijngeld: een premie op een instelprijs of op een opbod. Drinkgeld. Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen wijngeld en verhogingspenningen.
- Duidelijk is hier dat A. Zaedelaere fungeerde als stroman voor Pepers.
- Criu: fr Criée: bij opbod verkopen.