Rechtspraak in het Brugse Vrije
a. Egyptenaren ofte Bedelaars (1)
Germain Vandepitte
St-Andries, de eerste zondag van de vasten van het gezegende jaar 1759. Met deze tijdsbepaling moeten wij het stellen. Ten eerste, waren het vroeger allemaal gezegende jaren. Ten tweede: iedereen regelde zijn werk- en leefgewoonten naar de hoog- en leegdagen. Het berekenen van de juiste datum laten we maar zo, want Gauss heeft daar een rekenkundig aardigheidje uitgehaald waarvoor we werk zouden hebben voor de rest van ons leven. (2)
Boer Bulcke, Adriaen pour les femmes, wreef zich de ogen uit na zijn noenedutje. Toen hij zijn kijkgaten klaar had, zag hij twee vrouwen zijn erf opkomen. Hij wist ook meteen wat voor vlees hij in de kuip had, want van dat soort waren land en stad oververzadigd. Bedelvolk! Adriaen jongen, uit je doppen kijken, zo vermaande hij zichzelf. Narigheden had hij al genoeg en last te over. Alle jaren een kind in de wieg, allerlei tegenslag met de beesten, en de laatste twee jaar een gesukkel met een van zijn paarden, 't was erg.
Achterdochtig bekeek hij de naderende vrouwen. Die had hij liever verloren dan gevonden. Ze vroegen of ze zich wat mochten warmen en of ze wat te eten konden krijgen; ze zouden er voor betalen. En effectief haalde een van hen wat geld boven.
Wijfelend bekeek Adriaen ze. Inderdaad het was nog bitter koud en ze zagen er verkleumd uit tot op het bot. Hij ging ze voor naar de keuken waar moei Françoise in de weer was met een van de kleinsten. Zoveel werk als op de huidige dag maakten ze er wel niet van, maar hun natje en droogje moesten ze toch hebben.
Zo geraakten de vrouwen allangs aan de klap van dit en van dat en ... hoe was dat nu met die ziekte onder de beesten, en met het paard? Adriaen en Françoise keken elkaar in opperste verbazing aan. Hoe wisten die wildvreemde vrouwen dat? Ze wrikkelden al op hun stoel heen en weer. Dat was toch wonder? En de beide vrouwen maar doorkletsen over kwade hand en hekserij en dies meer. De boer wist toch dat de hele boerderij behekst en betoverd was?
Als Adriaen en Françoise hun calvarieweg overschouwden die ze de laatste jaren hadden afgelegd, kwamen ze tot de slotsom dat het inderdaad niet anders kon. ' t Was al te veel geweest. Maar hoe dat afgewend en gekeerd; wat gedaan?
Met Gods hulp zouden de vrouwen dat wel klaarspelen en hen helpen. Vooreerst moesten ze wat zout bijbrengen en wijwater. Verder al het geld en de juwelen die in huis waren, en de beste kleren van de vrouw. Tevens een paar van de beste hemden van Adriaen.
Met bang gemoed en vrees in 't hart vlogen Adriaen en Françoise den huize rond om het gevraagde. Inmiddels dwaalden de vrouwen al evenzeer het huis rond, gebeden prevelend en murmelend, onderwijl sprenkelend met wijwater en zout strooiend. Over alles en allen werd gesprenkeld, want Adriaen, zijn vrouw en de kinderen waren betoverd; verder tot in de kasten en de spinde toe, niets ontsnapte aan hun aandacht. Onderwijl lieten ze niet na er op te wijzen hoe kwaad die kwade hand wel was en hoe erg de boerderij Bulcke eraan toe was. Maar geholpen zouden ze worden, dat zeker!
Tot slot moesten ze een spa hebben. Beangstigd in hoge mate, keken boer en boerin toe. In het midden van de slaapkamer van de kinderen werd een putje gemaakt. Daarin werd een pakje gelegd dat in stoppe gewikkeld was.(3) Daarin zaten de kleren, het geld en de juwelen, die ze de vrouwen hadden ter hand gesteld.
Zorgvuldig was dat putje bestrooid en besprenkeld geworden en waren veel gebeden gepreveld. Nu werden boer en boerin met aandrang bezworen van toch maar niet zelf aan dat putje te raken of het open te maken, want dan zou het leed onvoorstelbaar zijn en niet te overzien. Zelf zouden de twee vrouwen een paar dagen later komen om de laatste bezweringen te doen en het putje te openen. Dan zou alle onheil afgewend zijn voor goed!
God geve’t, sprak Françoise met tranen van aandoening in haar ogen. Adriaen had met wat achterdocht de hele scène bekeken, maar tenslotte was hij toch ook onder de indruk gekomen. Tegen zoveel wijwater en gebeden was zelfs de hemel niet bestand. Nu zou al het boze van zijn familie en zijn erf geweerd zijn: God zij geloofd en geprezen!
Na het vertrek van de vrouwen, en nadat ze op hun positieven waren gekomen, leek het allang geen zekerheid meer en de twijfel besloop hen. Hoop en vrees streden om voorrang en in gedachten zagen ze nog de vreemde doening van de twee vrouwen rond dat putje. Daar staken hun goederen in, dat hadden ze met eigen ogen gezien.
De onrust stak hen aan en vrat hen op. Dat putje! En niet mogen of durven openmaken, want daarvan hing het allemaal af.
’t Werden twee lange zenuwslopende dagen en toen de avond viel van de tweede dag en de vrouwen maar niet opdaagden, toen werd het hen te machtig. Adriaen greep de spa en in koleire smeet hij het putje open, haalde het pakje daaruit en deed het open. In zijn handen hield hij twee stenen, twee doodgewone bakstenen. Françoise huilde hartverscheurend en Adriaen raasde van machteloze woede.
Hun laatste stuivers, hun beetje zilverwerk, bun best kleren en lijnwaad, alles weg en door. Zo'n loer gedraaid worden! om in de grond te zinken van schaamte en spijt! Beiden verweten ze elkaar hun simpelheid van geest en hart. (4)
*********************
Na het aanleggen van de steenweg van St.-Pieters-op-de-Dijk naar Blankenberge in 1723, waren enkele landelijke herbergen ontstaan langs deze weg. Een ervan was het hofstedeken "De Kolve". Dwars door de Kolveboomgaard was de baan aangelegd en daardoor kwam het huis vlakbij de steenweg te liggen en leek aldus voorbestemd om vroeg of laat herberg te worden. Werd het ook. (5)
In 1759 was Pieter De Clerck waard van De Kolve. Hij woonde daar samen met zijn tweede vrouw. (6)
't Was de woensdag in de tweede week van de vasten. De waardin had juist voor het laatst die dag de varkens hun bekomst gegeven, toen ze twee vrouwen op de herberg zag afstevenen. Ze vermoedde wel dat het de gedroomde cliënten niet waren, maar men kon ze toch niet zonder meer het huis ontzeggen ook. Of ze eten konden krijgen en een kamer voor de nacht? Ja, dat ging best. ’t Was beter dan verwacht, dacht de bazin.
Tijdens het bezorgen van de maaltijd en het aanwijzen van hun kamer, kwamen de vrouwentongen los: ... en van dit... en van dat...
En wist ze dan niet dat de eerste vrouw van haar man gestorven was van toverij en dat zij nu ook al betoverd was doordat ze op een plaats had "getorden" waar vuiligheid lag. Dat ze niet moest verwachten ooit met haar huidige echtgenoot kinderen te hebben, enz, enz.
Was de hemel ingestort boven het hoofd van vrouw Clerck, meer zou ze niet geschrokken zijn. God in den hogen Hemel! Haar voorgangster ziek en betoverd? Nu dat ze dat wist, ze had wel gehoord dat het geen zuivere koffie was geweest. Zo al met eens iets op de nek gesmeten geweest en weg. En nu ook zij betoverd! Here der Heren, dat was het toppunt van malheur. En ja, de laatste tijd ging het ook al niet zoals vroeger en ... en hoe meer ze nadacht over vroegere onbenulligheden, hoe meer deze begonnen te lijken op tragedies. Er waarde trouwens zoveel kwaad rond in die tijden.
En de pastoors wijdden toch ook zoveel water, ’ t was toch wel dat het vandoen was! Dat alles flitste door haar geest. Sjeeses-maria-jozef! Trouwens met haren Pieren was ’t ook niet meer zo pluis de laatste tijd. De vent was ook aan de sukkel geraakt. Zou hij ook...? Ze gruwde bij de gedachte daaraan.
De volgende uren en de nacht waren een kruis voor de waardin.
Bij haar Pieren moest ze daarmee niet aankomen. Met zulke trunterijen hield hij zich niet op. Ze was blij dat het ochtend was en zij aan het werk kon.
Na het ontbijt wilden de vrouwen het gelag betalen. Voor de zowat drie schellingen die ze schuldig waren, gaven ze een kroonstuk ter betaling. Pieren trok daarmee naar de voutekamer om het nodige wisselgeld. Daartoe ging hij naar de rebbank en lichtte het deksel op. Hij rommelde onder wat kleren om zijn geldbeurs te nemen en juist toen hij die in de hand had om te openen, ontwaarde hij de schim van een der vrouwen naast zich. Pieren verschoot zodanig dat hij ruw uitviel en zei dat ze daar geen zaken had, en hij haar daar wegjoeg. Gramstorig kwam hij met het wisselgeld de trap af en gaf het aan de vrouwen. Even later ging hij naar zijn werk toe.
De vrouwen schenen niet zo gehaast en vertrokken pas later. Niet dan nadat ze de waardin verder de daver op het lijf hadden gejaagd met hun verdere verzinsels over toverij, beloofd hadden haar daarvan te verlossen. Daartoe echter moesten ze wijwater hebben en zout, een ei en een kroonstuk, alsook een van haar beste neusdoeken.
Gejaagd haalde de waardin het gevraagde bij elkaar. Opnieuw togen de vrouwen aan het werk. Toen alles besprenkeld, bestrooid en belezen was, moesten ze nog een spa hebben ook. Daarmee werd een putje gemaakt in de kelder. Het kroonstuk en het ei werden in werk (3) gewikkeld en in het putje gelegd. Dit werd dan toegesmeten. Beloofd werd dat ze de zondag daarop zouden aanlopen om de rest van hun werk te doen en het putje te ledigen. Niemand anders mocht er aankomen; daarop moest de waardin goed toezien want de gevolgen zouden verschrikkelijk zijn.
In arren moede en bezwaard hart diste de herbergierster wat later het verhaal op aan Pieter De Clerck, over die toverij, dat kroonstuk en dat ei. En Pieren die echt niet bijgelovig was, begon haar verwijten te maken. Wat ten duivel was dat met al die onzin?
Maar dat ei intrigeerde hem. Een ei potverblomme. Voor dat ei vond hij geen redelijke verklaring en Pieren werd er enigszins door van zijn stuk gebracht. Een kroonstuk en een ei in een putje, wat voor den duivel...? En zijn vrouw had wel degelijk gezien dat alles in het putje werd gelegd. Dedju dat ei! Had Colombus voor hem een probleem met een ei, Pieren had er nu een veel groter.
Schuw keek de vrouw haar man aan die onrustig rondscharrelde en de ene stoel na de andere bereed. Een ei verdomme!
Toen kwam het moment dat Pieren het niet meer kon harden en hij zijn ei niet langer kon ophouden. Hij greep de spa die in de hoek van de haard stond en snauwde zijn bevende vrouwmens toe mee te komen naar de kelder. En hoe deze ook trachtte hem te overreden zulks niet te doen, Pieren opende het putje en haalde het bundeltje er uit. Voorzichtig werd het geopend en wat zagen hun ongelovige ogen? Op de palm van Pieters hand lag een aardkluit, een kluit klei noch min noch meer. Weg het kroonstuk, weg het ei! Dat was nu eens toverij. Verdwaasd keek Pier van de kluit naar zijn vrouw, en van zijn vrouw naar de kluit alsof hij er geen verschil in zag. En al meteen begon het te dagen in zijn bovenkamer. Ze hadden den Pieren liggen, en dat allemaal door die dwaze kont van zijn vrouw. Hij schold haar de huid vol. Met al die dibbestreken, daarzie, dat was het resultaat. Hij schuimbekte van woede en ergernis.
En na dit dagen in zijn bovenkamer, kwam er licht en in dat aureool van licht zag hij de vrouw naast hem op de voutekamer staan toen hij zijn geldbeurs uit de rebbank haalde. In twee sprongen was Pieren bij zijn rebbank op de voute, en tasten en graaien deed hij... tevergeefs. Weg zijn 25 ponden in kroonstukken. Weg ook bij nader kijken, de gouden knopring van zijn vrouw! Weg door toverij ! Wat er in dit huisgezin verder verteld is geworden, gaat niemand aan. Elk in zijn huis!
Een detail nog: Pieren heeft naar alle waarschijnlijkheid deze toverij niet lang overleefd. (6)
**********************
Die zelfde woensdag in de tweede week van de Vasten, deed Engelbertus Vermeire, een landbouwer van Nieuwmunster, goede zaken met twee vrouwen die bij hem op de hoeve kwamen. Hij verkocht hun een stuk boter" en "een half vijfentwintig eieren"(7). Hoeveel dat nu ook juist mag zijn, de verschuldigde som bedroeg 12 stuivers en ter betaling boden de dames een kroonstuk aan. Het wisselen liep niet van een leien dakje en na veel gemanipuleer, kwam het toch in orde? Toen de vrouwen weg waren en buiten schot, kwam Engelbert tot de constatatie dat ze er met zijn overige centen vandoor waren, zijnde de zes kroonstukken die staken in de rebbank uit de keuken.
***********************
Sint-Pieterskapelle, 7 juni 1759. 's Morgens zaten er drie vrouwen aan wie Pieter Van Nieuwenhuyse de toelating had gegeven om in zijn schuur te overnachten, aan het ontbijt. Terwijl de boerin hun het brood voorzette, kwam het gesprek op gang. En waarover praat men dan? Eerst het mooie of slechte weer; over de slechte tijden (zijn er ooit andere?) en zo verder; en als van zelf of was dat de bedoeling? over de kwade hand en de betovering van hoeve, mens en vee. Tenslotte was de eerste vrouw van de boer toch aan "de teire" overleden of niet? Maar door wie of wat had ze die gekregen? Betovering!
Het echtpaar Van Nieuwenhuyse stond paf. Hoe in ' s hemelsnaam konden die wijven dat weten? Daar stak meer achter. Zouden ze meer kunnen of weten? Het zag er naar uit. Hoe meer de vrouwen babbelden, hoe meer en zekerder ze boer en boerin overtuigden van hun anti-toverijkracht. Tenslotte liep het er op uit dat ze de Van Nieuwenhuyse's eens en voorgoed van alle betovering zouden vrijwaren.
Daarvoor moesten de vrouwen wijwater hebben en zout. Vervolgens moesten boer en boerin al het geld en de juwelen bijeenbrengen, alsook hun beste klederen en lijnwaad; want alles moest overlezen worden en gewijd. (8)
De vrouwen maakten een hele enscenering, liepen het ganse huis door en lieten geen hoek of kant ongemoeid. En maar lezen dat hun lippen daverden, en maar zegenen en kruisen maken. De bewoners stonden in stomme verbazing de hele bedoening aan te gapen. Eindelijk scheen het aan de normen te voldoen; en toen vroegen ze nog een spade. Pieter kwam daarmee aandraven niet wetende wat er over te denken. Het hele gezelschap begaf zich daarop naar de kelder, in het midden waarvan een put werd gemaakt. Daarop werden het geld, de juwelen en een deel van het goed in stoppe gewikkeld en in de put gelegd. Nadat alles nogmaals gewijd en overlezen was, werd de put gedempt. Nu werden Pieter en zijn vrouw speciaal vermaand om onder geen enkel voorwensel zelf het putje open te maken.
Het zou uiterst slechte gevolgen hebben, minstens hun totale ondergang, als daarvan werd afgeweken.
Wat de klederen betrof, daarmee moest de leidster op een kruisstrate gaan zitten en daar haar lijf en ziel in gevaar stellen om de bezwering af te wenden. Na een paar dagen zouden ze terugkeren met het goed en dan tevens het putje openen. Pas dan zou de toverij doorbroken zijn.
Au revoir en adieu! Toen de wijven met bekwame spoed van het hof waren verdwenen, begon de twijfel te knagen. De boer vertrouwde het hele zaakje niet zo best en de boerin al evenmin. Na een paar uren hielden ze het niet meer uit en doken de kelder in met de spade. Toen het putje werd opengemaakt vonden ze een grote steen in de stoppe. Van Nieuwenhuyse liet er geen gras over groeien en sloeg dadelijk alarm. Alles en allen werden gemobiliseerd om de vrouwen te terug te vinden, doch tevergeefs.
******************
De berijder van het ambacht Vlaslo had meer geluk en hij vond de vrouwen terug op de parochie Nieuwkapelle. Ze waren tevens nog in het bezit van de ontvreemde goederen. Onmiddellijk werden ze op transport gezet naar Brugge. Daar vinden we ze dan ook terug op 10 juni, in het gevang.
Met wie hadden eigenlijk te doen?
De eerste gevangene was Catherina Bernard, de dochter van Pieter Jan. Haar leeftijd kende ze niet, maar ze wist dat ze geboren was te Leuven. Van stiel was ze wassersche. (9) Ze was al die tijd in gezelschap geweest van beide andere vrouwen, daar hun mannen in dienst waren bij het regiment Laly.
Ja, ze was met de andere vrouwen op Sint-Pieterskapelle geweest en ze hadden daar overnacht bij Van Nieuwenhuyse. Pieter en zijn vrouw hadden hun zelf verteld dat ze betoverd waren. Ze bekende dat ze de goederen bij had, maar die had ze gekregen in bewaring en zij zou ze terug gebracht hebben. Pieter zelf had hun die gegeven omdat hij zo angstig en bevreesd was. Het lezen en wijden hadden ze op verzoek gedaan. Ze ontkende de goederen te hebben gevraagd met het inzicht deze te ontvreemden. Van dat putje wist ze helemaal niets af.
Nummer twee was Marie Françoise Duval, dochter van Jan François. Ze was geboren te Antwerpen en 25 jaar oud, zonder woonplaats of beroep. Ze was gehuwd met Jan Baptiste Noyck. Ze was inderdaad op Sint-Pieterskapelle geweest en had daar overnacht op de hoeve Van Nieuwenhuyse, samen met Catherina Bernard en Grosalie Armand, waarmee ze nu ongeveer drie jaar samen is. Ze zijn bijna twee jaar te Brest geweest waar hun mannen waren voor ze ingescheept zijn naar Canada. (10) Op de beschuldiging van diefstal, zei ze dat Van Nieuwenhuyse hen die goederen gegeven had. Dat hijzelf gezegd had dat zijn huis vol spokerij zat en hijzelf betoverd was; en dat ze niets hadden gevraagd. Op de vraag of zij het geweest was die Pieter zei dat hij het volste vertrouwen mocht hebben in C. Bernard, loochende ze dat. Ook het feit dat ze alles zou gezegend hebben met wijwater en zout had gestrooid, dat alles onder het maken van een menigte kruistekens. Wij hebben wel ons kruisteken gemaakt, verweerde ze zich, ’ s avonds voor het slapengaan en bij het ontwaken. De snuifdoos en de zilveren gespen die ze bijhad, had ze onderscheidelijk gekocht te Sint-Omaars en te Dieppe.
Het derde specimen was Marie Grosalie Armand, dochter van Toussaint le Berry, ook te Leuven geboren en 28 à 29 jaar oud, zonder woonplaats noch beroep en gehuwd met François Marchieu. Het was ongeveer drie jaar dat ze samen was met de twee andere vrouwen.
Haar man heeft ze niet meer gezien sedert hij te Brest was ingescheept voor Canada met het regiment Laly, nu twee jaar geleden.
Ze herinnerde zich nog goed samen met de twee anderen bij Van Nieuwenhuyse te zijn geweest en er overnacht te hebben. Deze had hun zelf verteld over alle ziekten en tegenslagen. Hij had hen gesmeekt de goederen in bewaring te houden. Ze erkende grif kruistekens te hebben gemaakt maar kwam dat uit angst; voor "grimaces" van Van Nieuwenhuyse.
Door de schepen werd aan de scherprechter bevel gegeven de ruggen der vrouwen te inspecteren op gebeurlijke brandmerken. Op de rug van Catherina kwam een brandmerk voor, maar de scherprechter kon niet uitmaken van wat stad of land het was. Catherina ontkende en zei dat het een litteken was van een steek van een soldatenbajonet, opgelopen in de omgeving van Bergen-op-Zoom.
Bij Françoise Duval kwam geen enkel merk voor.
Op de linker schouder van Marie Grosalie Armand kwam een litteken voor, zonder dat kon worden bepaald van welke streek of land het was. Zijzelf verklaarde nooit een brandmerk te hebben gekregen en dat het voortkwam van een steek van een bajonet door soldaten toegebracht die haar maagdom hadden willen nemen, dit ten tijde dat ze met haar vader, die soldaat was, te Bergen-op-Zoom lag.
Besloten werd de vrouwen tentoon te stellen voor het Landhuis de volgende zaterdag tijdens de markt. Allicht zouden er mensen zijn die nog een of andere klacht hadden tegen dit trio. Dit scheen nog waar te zijn ook, want op 27 juni werd Catherina Bernard in verhoor genomen nopens het feit dat ze met "madamtje" alias Françoise Duval, op de eerste zondag van de Vasten te Sint-Andries was geweest bij een zekere Adriaen Bulcke.
Catherina loochende zulks en bezwoer dat ze toen in het Frans kwartier was geweest, namelijk te Cales en te Bologne. En ze was niet samen met Grosalie Armand te Sint-Pieters-op-de-Dijk geweest in de herberg "De Kolve". Verder werd Grosalie samen met Françoise Duval beticht van de diefstal bij Engelbert Vernieuwe te Nieuwmunster. Tijdens de confrontatie werden de vrouwen ten stelligste door hun slachtoffers herkend.
Het vonnis viel op 11 juli 1759. De publieke uitvoering ervan had plaats op de 14e daarna.
Vanwege Menheer Pieter François Vincent Burggraaf de Vooght, erfachtig ridder van het Heilig Roomse Rijk, heer van Cruyseecke, Barizeele, ten Doorne, Bieremont, Erckeghem, etc... hoogbaljuw en Jonker Charles Adriaan Lebailly, Here van Maerloop, Burgemeester van de Commune van dezen lande van den Vrijen is mij belast tegen u, Catherina Bernard dochter van Pieter, Marie Grosalie Armand dochter van Toussaint, en Marie Françoise Duval dochter van Jan François .....
Dat het naar recht en volgens de wet verboden is zijn evenmens te bestelen, daartoe strafbare middelen te gebruiken en niet het minst, volgens Hare Majesteits plakkaat (11) uitgevaardigd tegen de Egyptenaren, bandieten, bedelaars en andere vagebonden, in datum van 26 januari 1726, waarbij het verboden is, op zeer strenge straffen, gegroepeerd achter het land te lopen en te vagebonden zo men kloek en gezond is van leden en in staat om te werken.
Dat gij u hebt vervoorderd van zo het een als het ander te bedrijven. .....
Burgemeesters en Schepenen ‘s Lands vanden Vrijen hebben u gecondemneerd van gebracht te worden op een schavot voor het Landhuis, en daar met een bast aan de hals, gegeseld te worden en gebrandmerkt met een gloeiend ijzer, voorstellende een galge, en u te bannen uit de gehoorzaamheid van Hare Majesteit "van herrewaarts over" uw leven lang, met verbod daar nog ooit binnen te komen op straf van de galge. Bevelen u het Land van het Vrije te ontruimen binnen tweemaal 24 uren, de Provincie Vlaanderen binnen de derde dag en de Landen van Hare Majesteit binnen de acht dagen; dit alles na ontslag uit de gevangenis. Veroordelen u verder tot de kosten en misen van het gerecht.
Prononce et execute 14 juli 1759. P.J. De Blaeuwe.
Noten
- Bron: Rijksarch. Brug, Reg Brugse Vr, Nr 170026, f° 54, 56-60
- De wiskundige Gauss slaagde, begin vorige eeuw, er in een formule of formules op te stellen om de paasdatum van elk willekeurig jaar te berekenen.
- Stoppe: van Dale: afval bij het hekelen van vlas; werk.
Werk: grove verwarde draden van vlas of hennep die bij het hekelen afvallen; gebruikt om naden te breeuwen. - Adriaen Bulcke en familie (in tekst ook Bilcke); in parochiereg. - Andries: Van den Bulcke.
° St. And. 6/3/1716, zoon van Jacob en Brauwers Anna + 20/5/1766
1e huw. met Thibaut Françoise (+ St.An. 15/61761, oud 46 jaar.
2e huw. St.an. 9/11/1761 met Roosen Rosa Zuienkerke.
10 kinderen met Françoise, 3 kinderen met Rosa. - De Kolve: nog bestaande huis. Voor de steenweg werden uit de Kolveboomgaard gerooid: 36 kersenbomen, 30 appel en perenbomen 26 olmen en 6 essen (M. Coornaert: Topogr. geschied. en toponimie van St.-Pieters-op-de-Dijk tot 1899, P 265-266.)
- Pieter DeClerck en huisvrouw: Naar alle waarschijnlijkheid gaat het hier om Pieter zoon van Egidius De Clerck en Petronella Pollet, 0P. 29/2/1688, + 4/11/1759, het jaar van de feiten. Over zijn eerste vrouw niets bekend. Zijn tweede vrouw zou dan Anna Marie Kempinck geweest zijn.
- Een half vijf en twintig: ? Het was de gewoonte op de markt en op de hoeve 13 eieren te geven voor een dozijn.
- Dat geld, juwelen en kleren waren: negen stuivers min een oort.
(1 oort = 1/4 stuiver= 2 duiten), een koperen ijzerken met gouden hoofd, een gouden kruis, een zilveren centuurgesp, twee paar zilveren schoengespen, een paar zilveren kousebandgespen, een trijpen (fluweelachtig weefsel van wol) broek met 10 zilveren knoopkens, twee mans en 2 vrouwenhemden, 8 à 10 stropmutsen, twee schorten. - Wassersche: wasvrouw.
- Toen woedde in Canada de koloniale strijd tussen Frankrijk en Engeland (1756-63), zoals overal in de koloniale gebieden.
- Dit plakkaat uitgeschreven 29/12/1725, doch pas gepubliceerd op 26/1/1726:
…het scherpelick verboden is achter den lande te vagabonderen ende zijn broodt te vanghen, naemelijck zijnde ghesont van leden... Dat alle de egiptenaers oft sigh so noemende hunne compagnons ende adherenten van wat staet ofte conditie sij mochte wesen, sich uyt alle de provincien ende landen van de ghehoorsaemhijt van Hare Maj. te houden met hunne huysvrauwen ende kinderen binnen den vierden dagh van de publicatie op peijnen van gheapprehendeert te worden…sonder voor de eerste keer iets misdaen te hebben, niettemin voor de eerste keer soude gegeselt worden ende ghebrantmerckt met een gloeiend ijzer representerende eene galghe.... hetwelcke het schandaleus teecken soude wesen der ghemelde egiptenaers ende vagabonden te weten eene galghe... (reg Vrije 17012, f° 179 v°) - De Boergondische landen werden verdeeld in "landen van Herrewaarts over" en "landen van Derrewaarts over". De eersten lagen dus herre of al deze kant = hier; de andere derre of daar = aan de overkant. De landen van Derrewaarts over waren Boergondië, Nevers, Franche Conte. De landen van Herrewaarts over waren de Nederlandse Provinciën. Karel de Stoute heeft geprobeerd de landen van Herrewaarts en die van Derrewaarts aaneen te rijgen.
*******************
Aansluitend bij het vorige
Te Beerst bij Diksmuide werden in juli 1759 twee landloopsters aangehouden die noch paspoort noch enig attest of document konden voorleggen. Ze werden naar Brugge doorgestuurd voor verder onderzoek. In de gevangenis werden ze daar ondervraagd en het bleken gezusters te zijn, met name Marie Marianne Elisabeth en Marie Elisabeth Baptiste, beiden dochters van Baptiste Joseph. Is dat nu Joseph Baptiste, of is het Baptiste Joseph Baptiste? want gewoonlijk volgt de familienaam op de voornaam. Maar dat is hier van minder belang.
Op 18 juli werd Marie Marianne ondervraagd. Ze was 20 jaar oud geboren te Arrenne of Arvenne in Bretagne, spinster voor de kost en gehuwd met François Duval waarmee ze te Duinkerke woonde.
Duval, Duval... maar zo heette een van de drie vrouwen die hier een paar dagen terug veroordeeld werden: Marie Françoise Duval! Dit waren toch bekenden? En Catherina Bernard en Marie Armand? Zijt ge niet samen geweest met hen?
Marie Marianne ontkende dat en zei dat ze te Beerst aangehouden waren zonder dat men hen ook maar iets ten laste kon leggen.
Ze hadden niets gevraagd en zeker niet gebedeld. De scherprechter moest de rug visiteren: op de rechterschouder werd inderdaad een merk gevonden maar de stad of streek kon niet worden bepaald.
In de kamer voorgeleid op 21 juli, verklaarde Marie Marianne dat ze dat brandmerk gekregen had te St.-Brieuc toen ze daar betrapt was geworden met kontrabande.
Ook haar zuster werd in verhoor genomen. Marie Elisabeth was 19 jaar, geboren te Hannault bij Brest en ze woonde evenals haar zuster te Duinkerke. Beiden waren gevangen genomen te Beerst en voor het eerst in hun leven in het gevang opgesloten, zonder dat ze de oorzaak kenden of konden vermoeden, daar ze niets misdaan hadden. Ze waren van Halle gekomen en op terugweg naar Duinkerke.
Er werd hen ten laste gelegd dat ze te Beerst op verscheidene plaatsen een kroonstuk hadden aangeboden om te wisselen. Dit liet maar al te duidelijk blijken dat ze op bedrog uit waren. Marie Elisabeth ontkende dat en zei dat ze dat gedaan hadden om in het bezit te geraken van Frans geld.
Verder werd hen gezegd dat ze zeker enkele van dat bedelvolk, die zogenaamde Egyptenaren kende, waaronder dan Catherina Bernard, Marie Duval en Marie Grosalie Armand. Ze loochenden heftig, evenals het feit dat ze soldatenkinderen waren of dat ze ooit tevoren in het gevang zouden geweest zijn en veroordeeld. Voor de kamer gebracht op 21 juli hield ze zulks staande. De ruginspectie leverde niets op.
Op 27 juli werden ze beiden terug opgezocht in de gevangenis. Over beiden was een strafregister binnengelopen vanuit Kortrijk, maar beiden ontkenden ooit te Kortrijk geweest te zijn: ze hadden te Brest verbleven. De jongste, Marie Elisabeth was al in 1752 te Kortrijk veroordeeld geworden wegens landloperij. Gezien haar jeugdige leeftijd werd ze toen "gecorigeert" en kreeg ze een vermaning. Een tweede maal werd ze veroordeeld op 19/3/1753 samen met haar zuster. Ze waren toen gegeseld en verbannen geworden. Een derde veroordeling had ze te Kortrijk opgelopen op 1/12/1755. Dit had een nieuwe geseling tot gevolg gehad en deze maal was het tot bloedens toe geweest: "op den bloote rugge tot den loopende bloede..." Andermaal was de ban uitgesproken, nu op straf van geseling en brandmerken met het galgeteken.
Marie Marianne was, zoals gezegd eveneens veroordeeld geworden te Kortrijk op 19/3/1753 en met dezelfde straf bedacht als haar zuster. Ze was echter een tweede keer gevonnist geworden op 15/12/1755. Had men de eerste keer medelijden gehad om haar prille leeftijd, de tweede keer moest men haar ontzien wegens haar zwangerschap en "caduciteyt". Evenwel was de ban uitgesproken geworden.
Gezien hun strafregister, lijkt het vonnis hier te Brugge uitgesproken tamelijk mild. Maar hier, voor het Brugse Vrije, waren geen voorgaande feiten. Ze werden beiden veroordeeld tot levenslange verbanning uit het Vrije en uit al de landen onder de gehoorzaamheid van Hare Majesteit; dit op straf van beschouwd te worden en gestraft als Egyptenaren volgens de plakkaten van Hare Maj. zijnde een publieke geseling en het brandmerken met het schandaleuze teken van de galge.
Noten
- Bron: Rijksarch Brugge, Reg. Vrije nr 17026 f° 54, 55-65.
- Gecorigeert: dit zal ook wel een geseling zijn geweest, maar wel in verhouding tot de leeftijd of het kind-zijn.
- Caduciteyt: van Dale: Gebrekkigheid, Kaduk: gebrekkig, zwak.