Rechtspraak in het Brugse Vrije
C. Losgeld voor Slaven in Barbarije – 1782
Germain Vandepitte
Te Uitkerke had men in mei 1782 twee vreemde vogels te pakken die geld inzamelden. Terwijl de één in een herberg wachtte, ging de andere de pastoor opzoeken in de hoop daar geld los te peuteren.
Geloof maar niet dat Julien Bassigalu met lege handen bij de pastoor kwam, helemaal niet. Hij was in het bezit van een gelegaliseerde kopie van een toelating op namen van Joseph Ferrari en Dominique Bona, die gemachtigd waren om de aalmoezen van de konfrerie van de H. Drievuldigheid in te zamelen in onze streken, om hun zonen los te kopen die in Tripoli in Barbarije gevangen zaten. Dit stuk droeg de handtekeningen van Hunne Hoogheden de Gouverneurs Generaal der Nederlanden, Marie Christine en Albert van Saksen.
Al naar gelang van het vermogen van de parochieherder en zijn schapen, de godsvrucht tot de H. Drievuldigheid, of het enthousiasme voor de slaven in Moorse gevangenschap, was deze kas goed of mager gespekt. Maar wat er ook in voorraad was, het werd met een goede intentie meegegeven met Julien Bassigalu.
Toch moet het ergens scheef zijn gelopen want deze inzamelaar en zijn vermoedelijke trawant, vonden we beiden terug in het gevang, beschuldigd het geld te hebben geïnd voor eigen gebruik.
Bassigalu was de zoon van Jean (Giovanni), 44 jaar oud en geboren te San Michele in de republiek Genua (Italie). Een vaste woonst had hij niet en om de vijf jaar kwam hij hier in de streek op tournee om zijn stiel uit te oefenen; hij was namelijk "rafineur des cendres d'étain", wat dat ook zijn mag. Hij verklaarde de kopie van de toelating te hebben gekregen van Ferrari ergens boven Roeselare. Voor diens rekening moest hij in de streek het geld innen en dit overmaken "poste restante" te leper. Voor zijn werk kreeg hij, of beter, was hij drie schellingen daags toegezegd. Voor de negen dagen dat hij op stap was geweest, had hij 27 schellingen tegoed.
Men beschuldigde hem dit geld voor eigen rekening op te halen
Soignies |
40/00/00 |
Hooglede |
3/03/00 |
|
Tournay St.-Quentin |
24/04/00 |
Rumbeke |
4/04/00 |
|
Quing |
77/00/00 |
Roeselare |
0/12/00 |
|
Bredene |
77/00/00 |
Kachtem |
3/03/00 |
|
Klemskerke |
3/17/00 |
Koolskamp |
4/14/00 |
|
Houtave |
5/03/00 |
Schore |
3/10/00 |
|
Meetkereke |
4/00/02 |
Keihem |
2/02/00 |
|
Lissewege |
10/10/00 |
Vladslo |
4/10/00 |
|
Middelburg |
8/06/00 |
Maldegem |
11/04/00 |
|
Westrozebeke |
3/09/00 |
Dudzele |
2/15/00 |
|
Ramskapelle |
0/03/02 |
Blankenberge |
5/19/00 |
Bassigalu loochende ten stelligste met een ander te hebben samengewerkt en met deze gedeeld te hebben.
Trouwens was het toevallig dat ze op die dag samen waren. Men hield hem voor dat ze samen uit Brugge waren vertrokken en samen gezien waren op Meetkerke en te Lissewege; tot ze beiden gearresteerd waren te Uitkerke.
Medebeschuldigde was Andre Reboli, zoon van Andre, 44 jaar oud en eveneens geboren in dezelfde parochie San Michele te Genua. Van stiel was hij beeldenmaker in plaaster en was. Hij vervaardigde ook bloemboeketten. Sedert oktober laatstleden had hij zijn verblijf te Brussel waar zijn vrouw en zijn drie kinderen woonden. Regelmatig frequenteerde hij hier in de streek om zijn producten op de foren aan de man te brengen.
Met Bassigalu had hij die bewuste morgen Brugge verlaten langs de Dampoort om naar Sluis te gaan. Onderweg waren ze van gedachte veranderd en waren via Dudzele, Ramskapelle naar Blankenberge gegaan.
In de dorpen wachtte hij zijn gezel op in een herberg, daar deze zich een wijle verwijderd had. Van een toelating tot geldinzameling wist hij totaal niets en hij had ook niets daarvan gedeeld.
De brieven die Reboli naar zijn vrouw in Brussel verzonden had, bevatten het geld dat hij verdiend had met de verkoop van zijn artikelen. De brief uit Mons bijvoorbeeld hield een halve kroon in, twee andere brieven elk een kroon. Deze van uit Tournai bevatte een dukaat, evenals deze uit Brugge. In een paar andere brieven stak een souverein.
Op 26 juni 1782 werden beiden veroordeeld omdat het volgens de wet streng verboden was alom in het land te vagabonderen in plaats van te werken. Bovendien, om "by indirecte middelen de aelmousen tot andere eynde gedestineert, door listen af te persen ende ’ t sijnder subsistentie deselve sigh toe te eygenen". Bassigalu werd voor tien jaren, en Reboli voor zes jaren uit de provincie Vlaanderen verbannen met verbod er gedurende die tijd terug te komen op verdere arbitraire straffen.
In de 16e eeuw waren de Osmaanse Turken de voornaamste oorzaak van de ineenstorting van het Arabische Rijk dat de Islamitische leiders sedert de dood van Mohamed in 632 hadden opgebouwd. Sedert 1212 was ook een begin gemaakt met het verdrijven van de Arabische bezetting uit Spanje. Het laatste bolwerk, Granada (koninkrijk) viel pas in 1492. Na de val van Granada zetten de Spanjaarden zelf hun veroveringen voort tot in Noord-Afrika. De Arabieren en de Berbers riepen echter de Turken ter hulp en dezen bleven. Daarmee was een periode ingezet die zou duren tot in 1830. De Middellandse Zee was een Turkse zee geworden, waar ze heer en meester waren. Een reusachtig zeeroversbedrijf werd opgezet. Daar waar aanvankelijk de Spaanse schepen werden beoogd, breidde dit zich uit tot alle vreemde schepen. Ondanks alle betaalde schattingen werden goederen verbeurd verklaard en bemanningen gevangen genomen en als slaven verkocht. Het duivelse systeem dreef het zover dat ook deze slaven vrijgekocht konden worden, maar dan tegen een aanzienlijke losprijs.
Voetnoten
- Jacques Risler, Geschiedenis van de Arabische cultuur, Aula 262
- Vermeersch, De Slavenmeesters te Lapscheure, Rond de Poldertorens V jg nr 3, p 110; en XVII jg nr 4, p 155.