Korte verslagen
2. Bezoek aan de Godshuizen van Brugge - 25 aug. 1968
Een zonnige zondag - de grote uitzondering van de vorige zomer!
Dr. Jos De Smet leidde een grote groep naar een speciaal en dikwijls gedoken "hoekje" van Brugge: de Godshuizen. Van uit Spaenhooghe, eerst een algemene uitleg over ontstaan en betekenis van hospitaal en godshuizen voor reizigers en voor arme zieken in onze oude steden, over de stichtingen van godshuizen door rijke families of door ambachten.
Daarna het bezoek aan een hele reeks typische godshuizen: Rome, de Walplaats , de Noordstraat met zijn fraai barok kapelletje, het Begijnhof (wie wist er dat ook het Begijnhof zijn eigen godshuizen had voor arme oude begijntjes?), de Nieuwe Gentweg. Een stukje dromerige poëzie, een lied van zonnige herinneringen, een grote brok mensengeschiedenis vol gerimpelde gezichten, vol vriendelijke ogen, vol kromgewerkte handen, vol geestige tongen.
Voorzitter René De Keyser kreeg de gelegenheid om de plantenliefhebbers (ik was verwonderd dat er zoveel waren) te wijzen op de karakteristieke verzameling van bloemen en planten in die stille binnentuintjes, en wij letten er op hoe in vele van die tuintjes bij de pomp of de waterput nog een schaduwboom was overgebleven.
Na een gezellige rustpoos in een volksherberg op de Garenmarkt, trokken we nog naar de Zwarte Leertouwersstraat met zijn godshuizen voor oude soldaten en hun vrouw, langs die van de Bakkersgilde, tot bij Cobrysse in de Leffingestraat om te eindigen in het moderne beluik achter Jeruzalem.
Een stukje oud Brugge, dat de eeuwen heeft getrotseerd! Hier zijn veel jachtige levens tot berusting gekomen, hier is veel schoons in vredevolle aanvaarding "ten enden uutgebloeid" . Zelfs aan iemand die jaren door Brugge heeft rondgezworven , heeft de Heer De Smet nog verrassende ontdekkingen bijgebracht.
0000000000000000
3. De Zeevaart in de Middeleeuwen - Voordracht te Damme, 10 november 1968
J.R.
Waar kunnen we beter over middeleeuwse zeevaart praten dan te Damme. Het woord zelf wekt niets dan beelden over zeilende pleiten, houten kranen, stapels wijntonnen en gekalefaterde haringbuizen.
Voor een aandachtig gezelschap van 75 belangstellenden, kwam Ere-conservator van het Rijksarchief, Dr. Jos De Smet spreken over het varen op zee in de middeleeuwen, in het bijzonder op de kusten van de Noordzee.
Bij het begin van onze jaartelling waren de Friezen de bijzonderste zeevaarders op de Noordzeekusten. In 1899 bij het graven van de haven van Brugge, werd op 4 m. diepte een pleite blootgelegd uit de 10e eeuw, waarschijnlijk in een toegeslipte kreek langswaar Brugge naar zee vaarde in de richting van Zeebrugge. De boot was 14,50 m. lang, 3.50 m. breed en 1.35 m diep; had een platte bodem, een stuurriem aan de rechter kant (stuurboord), één vaste mast in 't midden en 3 banken voor roeiers.
Wij kennen allen de versierde snekken van de Noormannen of Vikingen uit dezelfde tijd, met 30 roeiers; evenals de afbeeldingen op het tapijt van Bayeux, meest kleine boten zonder roeiers.
In de 13e eeuw werd het vast scheepsroer uitgevonden, dat aan de achtersteven was vastgemaakt. Nu kwamen ook meer masten en zeilen op de boten, waardoor de roeiers bij ons volledig wegvielen. Op de oudste zegels van Damme en Sluis vinden we de kogge, hoog, breed en zwaar, traag in de vaart en ongeschikt voor laveren - bij tegenwind gingen ze voor anker. Het vast roer schijnt voor het eerst op de kogge te zijn aangebracht.
De inhoud van een handelsschip werd gemeten in lasten. Oorspronkelijk was een last de lading van 1 wagen op 4 wielen of van 2 karren op 2 wielen. Later werd de inhoud van een schip gemeten volgens een last rogge uit Danzig, d.i. 3 1/4 kubiekmeter of ongeveer 2000 kgr. Op de Franse westkust ontstond een andere scheepsmaat, die de last zal verdringen, nl het vat of de ton wijn. Een vat of een ton bestond uit 4 okshoofden van 200 à 250 liter en was de vracht van een kar op 2 wielen, dus ongeveer 1000 kgr. of een halve last.
De grootste kogge die in 1369 Hamburg verliet had een lading van 60 last of 120 ton. De koggen hadden een diepgang van 3 à 5 meter, dus waren ze weinig geschikt voor onze kust. Daarom werden op onze kust vierboeten (vuurtorens) aangebracht om de diepere geulen aan te wijzen, evenals boeien.
Om de gevaarlijke Noordzee te vermijden, vaarden de Hanzaschepen van uit de Duitse Bocht (Hamburg - Bremen) door de Waddenzee tussen de Friese Eilanden en het vaste land, door de Zuiderzee, langs binnenwaters over Utrecht en Dortrecht, tussen de Zeeuwse Eilanden tot in de monding van het Zwin. In 1366 werden enkele vuurtorens bijgeplaatst: Duinkerke, Nieuwpoort, Oostende, Blankenberge. Later vinden bij Pourbus ook een vierboete te Heist. Maar kerktorens waren nooit vuurtorens, alleen Landmerken. In de 15e eeuw werden acht loodsdiensten ingericht: Duinkerke, Lombartsijde, Oostende, Wenduine, Blankenberge, Heist, Sluis en Slepeldamme (waar de Ede van Aardenburg in het Zwin liep). Er waren 60 loodsen die als kenteken een klein zilveren roer droegen.
In de monding van het Zwin wezen 7 tonnen de vaarweg naar de zandbank "de Brune". Op de westoever stonden 3 "bollebaken" vanaf de zee tot aan de "Plate", en op de oostzijde van de Plate stonden er eveneens drie. In de 14e eeuw werd een handboek voor de zeevaart opgesteld ten dienste van de schippers die het Zwin aandeden. Het geeft afstanden, getijen, zandbanken , enz. vanaf de Middellandse Zee tot het Zwin, van de Ierse Zee tot Sluis, van Regal tot Vlaanderen.
Dit zijn slechts enkele gegevens uit die boeiende voordracht.