Ruzie met de paster...

André Desmidt

Meningsverschillen kunnen er zijn. En als ze tot een positief eindresultaat komen, kunnen die zelfs verrijkend zijn. Beide partijen moeten dan de moed opbrengen om iets toe te geven. Maar als dit met een pastoor is, blijkt dit niet zo evident.

Zo lezen wij althans in het boek Heyst en de Eiesluis van lic. Maurits Coornaert. Een deel van de trilogie die geschreven werd in opdracht van het Gemeentebestuur. Een van de beste beslissingen (en een van de beste realisaties) sinds de fusie trouwens.

Want dank zij lic. Coornaert kennen wij de historiek van Heist, Knokke, Ramskapelle en Westkapelle tot in de minste details.

Zo lezen wij in een momentopname over het jaar 1836 een amusant verhaal over een conflict tussen Burgemeester Schouteeten en pastoor Vanschoebeke.

En zoals in de meeste gevallen gaat het ook hier over geld en macht.

Wat getouwtrekkerij dus tussen de burgerlijke en kerkelijke overheid, waarbij ook toen de pastoor méér wilt dan voorzien.

In 1836 ging het er rustig aan toe in Heist. De veldwachter volbrengt zijn plicht, de gendarmen van de plaatselijke rijkswachtbrigade doen regelmatig hun ‘omreyzen’ en het kerkbestuur beschikt over voldoende inkomsten uit de kerkgoederen om alle onkosten te kunnen dekken.

De pastorie verkeert in een goede staat van onderhoud (die stond toen nog in de Heistlaan naast de oude kerk tussen het Boerenhof en de hoeve van André Desmedt).

Op 29 november was er een geweldige storm die veel schade aanrichtte. Vooral aan huizen, hoeven en ‘graenschelven.

Zoals reeds vermeld was Schouteeten Burgemeester. Bij koninklijk besluit van 3 oktober 1836 werden Albertus Deneve en Casimir Beyne benoemd tot Schepenen. Beyne kennen we als landbouwer van het Boerenhof. Hij had ook een tijdlang een straat naar hem genoemd.

burgemeester schouteetenBurgemeester SCHOUTEETEN (1829-1854)

Gemeenteraadsleden waren toen Vincent Demeester, Pieter Demaecker, Casimir Blommaert en P. Verbeke. In 1836 waren er 46 belastingbetalers, werden twee huwelijken geregistreerd, 31 geboorten, 13 overlijdens.

Heist was een arm dorp met 60 van de 764 inwoners gekend als behoeftig. Vergeten we niet dat dit zowat 8 % is !

Gelukkig beschikte het Armenbestuur over genoeg middelen om de armoede grotendeels te lenigen.

De opbrengst van de granen (tarwe, gerst en haver) was geringer dan de voorgaande jaren. Positief was dan weer de opbrengst van de aardappelen, het koolzaad en het vlees.

Er is een tendens om meer vlas te zaaien. Er was geen boekweit. Er werd geen bos ontgonnen om er zaailand van te maken.

Er is een houten koornwindmolen gebouwd. Daartoe had Burgemeester Schouteeten een aanvraag ingediend op 17 november 1835 bij het Provincie­bestuur. Op den wyk genaemd Krommen Dyk. Maar dé gebeurtenis van 1836 was een geschil tussen de Burgemeester en pastoor Vanschoebeke. De moeilijkheden ontstonden toen de pastoor langs de Bisschop en de Gouverneur trachtte onderhoudsgeld te bekomen. Eerder had het Schepencollege beslist om dit niet meer toe te kennen.

Blijkbaar viseerde de pastoor vooral de Burge­meester, die dit natuurlijk niet nam. Hij schreef dan ook op 1 mei 1837 naar de Arrondissementscommissaris.

Daarin schreef de Burgemeester dat hij reeds 16 jaar lang tresorier (schatbewaarder) was van de kerkfabriek en dat zijn jaarrekening steeds goed onderhouden op het voorziene tijdstip werd voorgelegd en afgeleverd.

Maar de pastoor had blijkbaar een machtsgreep gepleegd en had de Burgemeester in hoedanigheid van tresorier van de kerkfabriek, aangemaand om alle documenten van het kerkbestuur te overhandigen aan A. Deneve (Schepen), die hij aangesteld had als tresorier van de kerkfabriek.

In zijn brief stelt Burgemeester Schouteeten duidelijk dat het de bedoeling van de pastoor was om de gehele administratie in handen te krijgen en de inkomsten naar eigen goeddunken te gebruiken.

De pastoor ging zelfs zover dat hij van op de preekstoel afkondigde dat al de betalingen van stoelgelden en andere in handen van de pastoor moesten gedaan worden... andersints zou hij de stoelen in arrest nemen.

De lezers die vroeger ook naar de kerk gingen zullen zich wel herinneren dat het gaat over persoonlijke stoelen die bepaalde parochianen hadden in de kerk. Stoelen waar niemand anders mocht gebruik van maken en die opvielen door hun luxe. die stoelen waar meestal in mooie zwarte verf, en voorzien van een floeren zitkussen. Dit privilegie is weggevallen in de jaren zestig. Althans in Heist.

De gemeenteraad in zitting bijeen op 5 mei besloot evenwel niet in te gaan op de vraag van de pastoor. Zij motiveerden hun beslissing door te stellen dat de pastoor toch al een wedde kreeg van de Staat en dat hij ook beschikt over een ‘schoone woonst met hoving’ dat hij kreeg van de gemeente.

Daarenboven geniet hij ook nog de inkomsten van zijn diensten.

De gemeenteraad vond dat de inwoners al genoeg belastingen betaalden en zij dus niet meer konden opgescheept worden met deze supplementaire last.

Dat de toestand tussen de burgemeester en de pastoor gespannen was, mag duidelijk zijn.

De pastoor diende dan ook klacht in bij de Arrondissementscommissaris. Op zijn beurt stuurde de Arrondissementscommissaris een brief naar de Burgemeester (25 november 1837) en die antwoordde: kennis te geven van de zaak zoo als de zelve in der waerheid is geschied.

Er bestaet alhier binnen de gemeente eene confrérie onder de naem van den Heiligen Antonius patroon deze gemeente, aen dewelke opofferingen worden gedaen van verkens en verkenvleesch, hetwelke publiekelyk word verkogt, en de inkomsten ervan moeten besteed worden in kerkelyke diensten; tenallen tyde hebben twee persoonen aengesteld geweest op voordragt van den burgemeester voor de verkoopingen te doen, en ook de betaeling der diensten en andere kosten daer aen onderhevig.

Den genaemden Alouisius Vannieuwenhuyse, klokluyder deezer gemeente, my van over langen tydzyn misnoegen te kennen gegeven hebbende, dat hy omtrent de zestien maenden niet betaeld is over het luyden der diensten gedaen voor gemelde confrérie van den Heiligen Antonius, hetwelke komt te beloopen ontrent de twee honderd francs, hebbe ik den genaemden Petrus de Bakker, die aengesteld is, als patroonmeester en verkooper der opgeofferde goederen, gelast om gezegde schuldbekentenis te voldoen, die my voor antwoord heeft gegeven dat hy de betaeling ervan gedaen had aen den pastor, en dus van hem het zelve moest bekomen.

Gemelden Vannieuwenhuyse heeft hem ook differente mael begeven by den pastor tot bekomen betaeling, die hem het zelve weigerde, nogtans hy van de confrérie vier stuyvers, by iedere misse, die hy ontvangen heeft voor het luyden, betaeld is geweest. De oorzaek der weigering, zoo ik dunke, zoude voortspruyten omdat gemelden Vannieuwenhuysen het stoelgeld, dat hy ontvangt in de kerke en waervoor hy aangesteld is, betaeld in handen van den Thesorier der kerke, zoo als het altyd is geschied; in plaets van in die van den heer pastor, die hetzelve begeerd te ontvangen.

Ik hebbe den heer pastor er ook over gesprooken, die my zonder eenige uytlegging voor antwoord heeft gegeven, dat hy betaeld was en nietsgoedvindende, het welke nogtans onwaeragtig is.

Om deeze reden hebbe ik aen Petrus Debakker patroonmeester aengezegd, dat hy geene verkooping meer zoude gedaen hebben, en dat het zyne medemaet zal zyn die hetzelve zal verrigten.

Zondag 19 september lest heeft er een opoffering van een vikken en een stuk vleesch plaets gehad, en is Petrus Verbeke insgelyks patroonmeester gekomen ter plaets, om tot de verkooping over tegaen, en heeft Alouisius Vannieuwenhuyse belast om het vikken ten kote uyt te haelen, waertegen den zelven Debakker hem heeft gesteld, en er stond een gevegt te gebueren.

Hebbe ik den veldwagter geroepen om er tusschen te komen, die het zelve zoo veel als weigerende, waerdoor ik my genoodzaekt hebbe bevonden er by te komen, en hebbe gemelde Debakker tot twee mael toe by den kraeg moeten neemen, om hem achteruyt te doen verwyderen.

Uyt hetgeen hier boven aengehaeld is, kont Ue ontwaeren, mynheer den Arrondissementskommissaris, dat alle moeilijkheden die in de gemeente voorvallen, door het toedoen van onzen heer pastor geschieden, en dat het wenschelyk waere dien heer te zien verplaetsen, om de rust en het goed order in de gemeente te konnen bekomen, daer deezen heer hem met alles wilt bemoeyen, zelfs met de politieklok, dewyl hy ook wilt beletten den toegank in het kerkportaal, alwaer de politieklok moet geluyd worden, en geen ander middel bestaet om het zelve te verrigten.

Daarna richtte de pastoor een brief tot de Bisschop om Schouteeten te beschuldigen. De burgemeester antwoordde op 16 januari 1838 aan de arrondissementscommis­saris, dat hij reeds tweemaal de kerkrekening voor het jaar 1836 aan de pastoor aan­geboden had, maar dat deze weigerde die te aanvaarden omdat enkele pachten nog niet betaald waren. De oorzaak ervan, zo schrijft Schouteeten, spruit voort uit het feit dat de pastoor op de preekstoel verklaard heeft dat alles in zijn handen moest worden betaald.

De Burgemeester heeft de pastoor ook gevraagd hem mede te delen hoeveel de ontvangsten waren van stoelgelden en de rechten van de kerkfabriek, zodat die ook in de rekening kunnen vermeld worden. De pastoor weigert die voor te leggen.

Burgemeester Schouteeten besluit:

Het inzigt van den pastor heeft geen ander doelwit, dan om meester te zyn der penningen, en dezelve te konnen gebruyken naerzyn goeddunken... en dat het wenselyk waere de pastor te zien verplaetsen, om de rust en het goed order in de gemeente te kunnen bekomen.

De vete tussen de pastoor en de burgemeester nam steeds ergere vormen aan. In maart 1838 ontstond een incident in verband met de reeds aangehaalde gewoonte om varkens te offeren aan de heilige Antonius.

In een brief van 27 maart 1838 meldt de burgemeester de feiten aan de Arrondissementscommissaris.

Feytelykheden dewelke alhier op zondag lest hebben plaets gehad:

De plaets of kot het welke aen de kerk gemetseld was, dienende om de verkens, die aen den h. Antonius opgeofferd worden in te plaetsen, afgebrooken zynde by order van den heer pastor, en waervan ik Ue by myn missieve van den 15 dezer kennis hebbe gegeven, hebbe ik om deeze van alle onheugelyke tyden opofferingen niet vernietigt te worden, een houtte verkenskot laeten maeken, en op de zelve plaets doen stellen om de opoffferingen der weldunkende persoonen voor den gemelden h. Antonius te ontvangen.

Het kot aldaer geplaetst zynde hebbe ik aenden veldwagter bevoolen de bewaeking te houden, opdat het niet beschaedigt of weggeworpen zoude worden.

Zoohaest de eerste misse gedaen was, zyn aldaer verscheenen Albertus Deneve en Casimir Beyne schepenen, Joannes Bulcke en Petrus Debacker vergezeld van twee beambten der douanen, in dat gemeente geplaes, voorzien van hunne wapenen dewelke aen den veldwagter hebben gevraegt uyt wiens orders het kot aldaer was gesteld, en heeft hun geantwoort uyt orders van den burgemeester, hun aenzeggende dat het hun niet toeglaeten was hetzelve te beschaedigen of weg te wrpen.

Maer aen zyn verzoek is er niet beantwoord geworden, en zy hebben het kot meegenomen en op straet geworpen.

Den veldwagter is my aenstonds van het verrigte kennis komen geven. De tweede misse gedaen zynde, hebbe ik den veldwagter bevolen het gemelde kot op zyne bestemde plaets te stellen, en ben met hem ter plaets gegaen. Aldaer zynde, zyn dezelve persoonen vergezeld van hunne gewapende beambten gekomen, en hebben met geweld het kot willen wegwerpen, zelfs zoodanig dat ik verpligt hebbe geweest den veldwagter zyne wapens te doen gebruyken, om hun van hunne voorgenomene werkingen af te houden.

Ik vinde het ook van myne pligt, mynheer den arrondissementscommissaris, dat gedeurig deeze beweeging den heer pastor over den muer van zyn hof deeze buytengewoone misdryven heeft bezigtigt.

Het welke geenen twyffel overlaet of deze zynen inzigte verrigt, te meer doet hy de beambten tzynen huyse komen, maekt hun by drank, en geeft oorzaek van veele moeilijkheden, zelfs dat zy my in d’herberge woordenwisseling hebben toegebragt, dat ik verpligt hebben geweest hun uyt de herberg te doen dryven.

Schouteeten hield voet bij stuk bij zoverre dat pastoor Vanschoebeke op 9 oktober 1839 naar Beerst vertrok.

Jan Vansteenkiste, onderpastoor te Langemark, werd op 30 november aangesteld als nieuwe pastoor.

Op vraag van de Gouverneur werd de toelage voor de pastoor in de gemeentebe­groting voorzien, net zoals in alle andere gemeenten.

Wij willen er de aandachtige lezer duidelijk op wijzen dat dit een verhaal is van ruim 150 jaar geleden.

Alle gebeurlijke gelijkenissen of vergelijkingen met huidige personen of toestanden zijn volledig ten onrechte.

E.H. Vanschoebeke was pastoor van de parochie Sint Antonius Heist van 1832 tot en met 1839

De heer Schouteeten was Burgemeester van Heist van 1829 tot en met 1854

Tekst bewerkt en opzoekingen gedaan door André Desmidt

Heist en de Eiesiuis, lic. Maurits Coornaert, Hoofdstuk 4 Van vissersdorp tot badstad, rubriek 7 - Eerste druk 1976

Het bestuur van Heyst Leeft vernam het onverwachte overlijden van mevrouw Hilda Louagie, echtgenote van onze stichter en eerste voorzitter Joseph De Groote.

Wij bieden de familie onze oprechte gevoelens van deelneming aan bij dit heengaan.

Ruzie et de paster... (Burgemeester Schouteeten en pastoor Vanschoebeke)

André Desmidt

Heyst Leeft
2000
03
011-016
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:43:22