Karel van Sint Omaars

Jacques De Groote

Tien jaar geleden, in september 1999, hoorde ik voor de eerste maal de naam Karel van Sint-Omaars. Ik was toen op Open Monumentendag het Sint Elooi’s graf    (1)   in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Damme aan het opgraven. Een man uit Moerkerke sprak mij aan en vroeg mij of ik die naam kende. Ik moest toegeven dat ik over deze heer van Moerkerke niets wist.

De man zei mij dat zijn zoon in Leuven studeerde en gegevens had over Karel van Sint-Omaars. Hij gaf mij zijn telefoonnummer. Spijtig genoeg heb ik dit telefoonnummer toen verloren en weet ik tot vandaag niet wie deze persoon was. Vanaf dan is mijn zoektocht naar Karel van Sint-Omaars begonnen.

Karel van Sint Omaars, gezegd van Moerbeke

schildknaap, heer van Dranouter, Merris, Oudenem, Moerkerke, etc. (Charles de St Omer dict de Morbecque / seigneur de Dranoultre / Merris / Oudenem Moerkercke etc.)

Karel werd in 153 /33 geboren (2)  als tweede kind van Joos van Sint-Omaars, gezegd van Moerbeke, heer van Dranouter, Merris, Oudenem, etc., en Anna van Praet, dame van Moerkerke, etc.. Zijn ouders waren getrouwd op 10 december 1523. Hij had een oudere zuster, Joanna, en waarschijnlijk ook een broer, 

Eustache, die op jonge leeftijd stierf. (3)   De familie van Sint-Omaars was afkomstig van Moerbeke, waar Karels overgrootouders, Joos en Jeanne d’Hondecoustre, in de Sint-Firminkerk begraven werden. (4)  Anna van Praet was dame van Moerkerke geworden bij de dood van haar oudere zuster Josine op 2 dec. 1546.

2015 09 16 1101552015 09 16 110233

De familiewapens zijn:2015 09 16 110401

Karels oudere zuster Joanna huwde na de dood van haar eerste man, Colard van Halewijn, met Willem van Bronkhorst. Zij werd na de dood van haar vader dame van Dranouter, etc.  Karel werd na de dood van zijn zuster, die in de kerk van Moerkerke werd begraven, op 11 oktober 1551 heer van Dranouter, etc. Gezien hij dan nog minderjarig was, werd hij onder voogdij geplaatst van Loys de Cherf. Hij werd bij de dood van zijn moeder, die ook in de kerk werd begraven, in 1559 heer van Moerkerke.

Karel heeft in Leuven studies ondernomen. (5)  Welke en of hij zijn studies heeft afgerond is niet geweten. Nadien zou hij een militaire carrière begonnen zijn en zou hij die om gezondheidsredenen hebben moeten opgeven. Karel huwde met Françoise de Blois, gezegd Trèslong, en na haar dood (10 december 1559) met Anne d’Oingnies (18 april 1562). Hij stierf kinderloos. Volgens Adriaan Coenensz van Schilperoort was hij impotent en werd hij gekweld door jicht.

Karel was zeer welstellend. Hij leefde op het kasteel van Moerkerke. Hij was een humanist met vele interesses. Hij maakte deel uit van de kring Brugse humanisten rond de gebroeders Laurinus. Zijn beste vriend was Mathias Laurinus, die zijn buur was op het kasteel van Leeskens. Karel was meerdere talen machtig: het Frans, zijn moedertaal, het Vlaams, het Latijn en hij had waarschijnlijk ook tenminste noties van Grieks, Duits en Italiaans. Hij was botanicus. Hij had een bibliotheek met Griekse, Latijnse, Franse en Nederlandstalige boeken. Op het kasteel waren er twee kabinetkamers  (Wunderkammern). Hij bezat een collectie schilderijen. Het kasteel hing vol wandtapijten. De tuin van het kasteel bouwde hij uit tot één van de belangrijkste Renaissancetuinen uit die tijd in Vlaanderen. Er was naast de tuin ook een grote boomgaard. In de tuin had hij ook een kleine zoo. Karel was lid van verschillende schuttersgilden. Hij was lid van de gilde van Sint-Joris te Gent, van de gilde van boogschutters van de stad Gent, van de gilde van de kruisboogschutters, van de haakschutters en van de boogschutters van de stad Brugge, van de Sint- Sebastiaangilde van Moerkerke en van de gilde van de kruisboogschutters van de stad Damme.

Het kasteel van Moerkerke

In tegenstelling tot de 16de-eeuwse tendens om een tweede residentie op het platteland te gaan bouwen en er te gaan verblijven in de zomerperiode, zien we bij de familie van Praet het tegenovergestelde fenomeen. Sinds onheuglijke tijd bezat de familie de heerlijkheid van Moerkerke, bestaande uit het kasteel en het leeni. Later werd het huis aan de Koningsbrug in Brugge, vroeger Ryckenburg genoemd en nadien van Praet, aangekocht en bij het leen van Moerkerke gevoegd.

Niet het huis te Brugge, maar wel het kasteel van Moerkerke bleef de hoofdverblijfplaats van de familie. Wanneer Karel van Sint-Omaars Moerbeke heer van Moerkerke wordt, blijft dit ook zo. In de staat van goederen staat het ook zeer duidelijk vermeld. (6)  Of Karel verbouwingswerken aan het kasteel liet uitvoeren is niet geweten. Wel richtte hij de tuinen in en liet een nieuwe dreef aanleggen. Het geheel bestond uit een opperhof (7) en een neerhof. (8)  Op het opperhof stond het kasteel, omringd door grachten. Ook het neerhof was omringd door grachten.

2015 09 16 110427Hof van Praet aan de Koningsbrug te Brugge, stadspiattegrond door Marcus Gerards 1562.

Ten zuiden van het kasteel, afdalend in de richting van de Lieve, lag de lust- en kruidentuin; ten westen lag de grote boomgaard. (9) Zowel de tuinen als de boomgaard waren omringd door doornhagen. Op de noordwest hoek van het neerhof stond een poortgebouw, ten westen van de poort. Aan de oostzijde van de poort stond er een woonst, bestaande uit twee kamers, gedekt met een schaliedak. Daaraan stond ten oosten een washuis, bestaande uit een kelder en een kamer, gedekt met tegels. Daaraan stonden ten oosten de paardenstallen, gedekt met stro. Daaraan stond er nog een stal voor schapen, kalveren en hoenders. Op de noordoosthoek stond het wagenhuis. Aanpalend stond er op de oostzijde van het neerhof een grote schuur.

Al deze gebouwen stonden met hun fundering aan het water van de singel. Achter de schuur, over de walgracht, stond er een “aisement”-huis (toilet). Tussen de brug van het kasteel en de poort op het neerhof lag er een kasseiweg. Op het neerhof stond er een grote linde met een bank eronder. Aan de zuidzijde van het hof lag er een brug over de wal om naar de kruidtuin te gaan. Ook aan de westzijde was er een brug, waarbij er nog een aisement-huis stond. Bij deze brug stond er ook een huisje, met schalies gedekt, waarin water werd gedistilleerd. Aan de oostzijde van het hof stond er een klein huisje met een pomp, ook met schalies gedekt, en op de noordoost zijde stond een huisje, met stro gedekt, en een pothuis (oranjerie).

Buiten de omwalling stond rechtover de kerk de grote herberg, met paardenstal en hofstede. Er stond ook nog een klein huisje, waar de wagenaar van de heer van Dranouter in woonde. Op het neerhof stonden er 204 olmen, op het schuttershof van de herberg 170 en een populier en langs de dreef buiten het hof aan de oostzijde van het kasteel stonden er 125 olmen en twee linden. (10) 

Hoe het kasteel zelf eruitzag weten we niet exact, maar uit de beschrijving in de staat van goederen hebben we toch een goede kijk op de zaak. Op het gelijkvloers was er een inkomzaal, een gaanderij, een grote en een kleine zaal, een keuken, een bottelarij. Onder de bottelarij was er een kelder. Er waren ook twee slaapkamers met garderobe.   (11)   Eén van de slaapkamers was die van Karel zelf. In de garderobe van zijn slaapkamer hield hij zijn cabinet. Naast de kleine zaal had Anna een eigen cabinet. Op de eerste verdieping 

waren er nog slaapkamers. Er was er één boven de slaapkamer van Karel, één boven de andere slaapkamer, één boven de kleine zaal, één boven de bottelarij, één boven de keuken en twee boven de grote zaal. Op de tweede verdieping was er een kamer voor de knechten, een linnenzolder en nog een andere zolder.

Op het kasteel van Moerkerke was er, in tegenstelling tot het huis in Brugge, geen kapel. Alles was wel aanwezig om er de mis te lezen  (Vne calice auecque vne petite platine sur jcelle pesant deux marcq quatre onces et demje / Deux petites ampulles Vne clochette et vng heristoir dargent / Vne casulle vne .. et ce que duist a dire la messe et vng crucifix).

In de kapel van het huis te Brugge hing er boven het altaar een schilderij van de Heilige Drievuldigheid. Ook boven de inrijpoort hing er een afbeelding van de H. Drievuldigheid. Zeker tot in de 18de  eeuw werd er een processie ter ere van de H. Drievuldigheid naar deze plaats gehouden. (12)

Het onderhoud van de daken van het kasteel werd uitgevoerd door de schaliedekker Jan Blomme, die er een jaarlijkse wedde voor kreeg. (13) 

Na Karels dood besliste Anna, volgens de mogelijkheid door hun huwelijkscontract geboden, te Moerkerke te blijven wonen. Het leen bleef ook na haar huwelijk met Jehan d’Estourmel  haar eigendom. (14)   Na haar dood in 1577 ging het kasteel naar Cornelius van Moerkerke, (15)  feodale erfgenaam, en diens zoon Maximiliaan. Deze laatste moest het leen later door geldproblemen verkopen. Het werd eerst in 1586 door Jan Lauwers en in 1587 door Clement de Castillo aangekocht. Deze laatste liet onderhouds- en verbetering werken aan het kasteel uitvoeren. (16)   In die tijd was er geen sprake meer van een botanische tuin

2015 09 16 110447Maquette van het kasteel van Moerkerke zoals het er zal uitzien na de aanpassingswerken (gemaakt door Michel van den Broeck).

De tuin van het kasteel

Het aanleggen van kruidentuinen is bij ons geen nieuwigheid uit de 16de  eeuw geweest. Al veel vroeger vinden we tuinen in de Nederlanden. Iedere abdij en ieder hospitaal had reeds vroeg een kruidentuin, waar kruiden werden gekweekt voor medicinaal gebruik. Ook apothekers legden kruidentuinen aan.  Ook lusttuinen werden vroeger aangelegd. Botanische tuinen ontstaan echter in de 16de  eeuw, samen met de interesse voor de plant of de bloem op zichzelf en niet meer uitsluitend als medicinale waar.

In onze streken zijn verschillende belangrijke 16de-eeuwse tuinen gekend, of tenminste de eigenaars ervan. Een deel ervan waren nog altijd tuinen van apothekers of artsen. Zo vinden we in het Kruydtboeck van Lobelius verwijzingen naar de tuinen van Jan Mouton, apotheker te Doornik, Willem Driesch en Adriaen Beyerlinck, apothekers te Antwerpen, en enkele anderen. In deze tuinen worden de planten gekweekt om er geneesmiddelen mee te maken, maar sommige zijn al meer dan dat. Een andere groep tuinen bestaat dan uit lusttuinen en botanische tuinen.

Lobelius geeft ons in de inleiding van zijn Kruydtboeck uit 1581 een hele lijst tuinliefhebbers. In zijn boek zelf haalt hij er nog verschillende andere aan. Zo vinden we nog de namen van Kaerle van Croy, prins van Chimay, Mijnheer du Bosqueil, rouart van Rijssel, Joris vander Ryen uit Mechelen, Raphael Coxia, schilder te Mechelen, Frederick Gembello, Olivier Dries, Jan Coene.

En er waren in die tijd ook vrouwen, die tuinen aanlegden: Joufvrouwe Marie de Brimeu, huysvrouwe van Coenraedt Schetz, Mijn-Vrouwe Catharine van Eekeren, huysvrouwe van Heer Jan Straele, Amant van Antwerpen, Radegonde du Quesnoy, huysvrouwe van Heer Matthias Laurin Tresorier, generael van 

Vlaanderen. Deze laatsten waren ook de buren van Karel van Sint-Omaars. Zij woonden op het kasteel van Leeskens, tussen Moerkerke en Middelburg, maar ook in Antwerpen, waar zij een tuin had.

De twee belangrijkste tuinen waren echter die van enerzijds Peter van Coudenberghe, (17)   apotheker uit Antwerpen, die een belangrijke botanische tuin had buiten de Sint-Jacobspoort in Borgerhout, en van Karel van Sint-Omaars, in Moerkerke. Beide tuinen worden door Guicciardini, in zijn boek Description de touts les Pays-Bas (18)  als volgt geloofd: “en cette ville est hors la porte saint Jacques, au village de Borgher-haut, le jardin excellent du Seig. Pierre Coudeberg Apoticaire, et homme docte, et vertueux: auquel jardin, outre les simples ordinaires qui croissent communement icy, et allleurs, on y voit plus de 400 sortes de simples d’estrange pays, que a faict portes, et recouvré de tous costez à grand frais, et avec une extreme diligence.

En une lieuë et demye de Bruges en la Seigneurie de Moerkercke le Seigneur du lieu nommé Charles de St. Omer gentilhomme bien qualifié, et honorable, a un jardin digne d’estre admiré, pour estre embelly d’infinies sortes de simples excellens; outre mille autres gentillesses, qui rendent le lieu agreable; et tant iceluy, que la chose et le Seigneur d’iceux digne de perpetuelle mémoire ».

Lobelius schrijft nog over twee andere belangrijke tuinen, namelijk die van Jan van Brancion in Mechelen en die van Jan Vander Delft in Lier. Clusius, die in zijn Spaanse Flora (1576) veel minder tuinliefhebbers in België aanhaalt, geeft ons toch de namen van de voornaamste, namelijk Jan van Brancion, Jan Boisot, Jan Vander Delft, Joris van Rye, Raphael de Coxie (schilder van de Koning) en Peter van Coudebergh, alsook twee vrouwen, Marie de Brimeu en Margaretha de Clemes, vrouw van de Praesides van Namen. Karel van Sint-Omaars vermeldt hij niet, alhoewel hij twee jaar bij hem verbleef.

Al deze tuinliefhebbers en herbaristen kenden elkaar en stonden met elkaar in contact. Ze vormden als het ware een netwerk, waarbinnen planten en zaden werden uitgewisseld en besproken. Ze stonden ook in contact met het buitenland. Er werden hen regelmatig nieuwe planten en zaden gestuurd of meegebracht uit het buitenland, zowel door mensen van ter plaatse als door mensen uit de Nederlanden, die om de ene of de andere reden in het buitenland vertoefden. De plant werd hier dan in de ene of de andere tuin gekweekt en daarna werden zaden of plantjes aan andere leden van het netwerk doorgegeven.

Een voorbeeld van deze handelswijze zien we bij Clusius, die zowel uit Spanje en Portugal, toen hij daar op reis was in 1564, als uit Wenen, toen hij daar als beheerder van de tuinen van keizer Maximiliaan II verbleef tussen 1573 en 1587, een groot aantal planten naar de Nederlanden heeft gestuurd.

Ook Lobelius stuurde planten uit het buitenland naar de Nederlanden. In Lobelius’ Kruydtboeck vinden we nog een vermelding. Charles Rijm, heer van Eckenbecken in Vlaanderen, die ambassadeur was van Keizer Maximiliaan bij de Grote Turk Soliman, zond uit Constantinopel planten naar Jan van Brancion. Ook Clusius vermeldt hem in zijn Spaanse Flora, samen met Augier Ghislain de Bousbecke, die ambassadeur van Ferdinant I bij de Grote Turk was geweest van 1554 tot 1562, (19)  en Philibertus de Bruxellis, die ook planten uit Constantinopel opzonden of meebrachten.

De meeste tuinen uit onze gewesten verdwenen in de woelige periode op het einde van de 16de  eeuw. Karel van Sint-Omaars was één der eersten, die hier in de Zuidelijke Nederlanden een botanische tuin aanlegde. Het is meer dan waarschijnlijk dat de tuin rond het kasteel al vroeger werd aangelegd, maar dat Karel deze aanpaste in de geest van de tijd.

Zijn tuinen lagen buiten het opperhof van het kasteel te Moerkerke, aan de zuidzijde en de oostzijde ervan. Ze waren onderverdeeld in « jardins a jolytez et des aultres jardins auecques darbres fruict portans et bois montans ». De lusttuin, met de kruidentuin, lag aan de zuidzijde, de boomgaard lag aan de oostzijde. Beide waren omringd door een doornhaag. Om van het opperhof naar de tuinen te gaan, moest men over een brugje over de walgracht. Karel liet ook een nieuwe dreef aanleggen, ten zuiden van het kasteel in de richting van de Lieve. In de kruidentuin kweekte hij zowel inheemse als uitheemse planten. Welke uitheemse planten er in de tuin te vinden waren, kunnen we opmaken uit de aquarellencollectie, waarin bij de beschrijving der planten wordt vermeld dat deze hier in de tuinen voorkwamen.

Er werden niet alleen planten in de tuin gekweekt; de zaden werden ook geoogst en bewaard om ze later terug in de tuin te kunnen zaaien, maar ook om ze met plantenliefhebbers uit binnen- en buitenland te kunnen uitwisselen. Dit kunnen we in verschillende brieven uit de correspondentie van Clusius, uit de periode dat hij bij Karel verbleef, lezen. (20)   Een voorbeeld van deze werkwijze vinden we ook in de brief die Johannes Cruquius op 21 december 1566 aan Clusius in Brugge zond. (21)   Hier lezen we duidelijk dat Karel VSO de planten, waarvan hij wist dat ze in Frankrijk voorkwamen, aan Cruquius vraagt. Cruquius kan ze niet onmiddellijk vinden, maar zal er alles aan doen om het volgend jaar zaden te oogsten en op te sturen. Hij stuurt hem wel een scheut van een Aporynum, die Karel VSO hem vroeger gevraagd had, en ook zaden en de vrucht van een Arbor vitae, die hijzelf van de heer Rassius had gekregen. Merkwaardig is ook dat het niet Karel is die de vraag aan Cruquius richt, maar wel Clusius in Karels naam. Dit geeft ons een aanwijzing van wat Clusius bij Karel ook deed.

In het kasteel stonden er verschillende kasten om de zaden te bewaren. In Karels cabinet stond er ‘un couffre pour y mectre les semences’. In dat van Anna stond er nog ‘ung grand ormaire pour garder sementes’. Hij bewaarde er niet alleen de zaden uit zijn eigen tuin, maar ook de zaden die hem onder andere door Clusius werden gezonden.

Guido Laurinus schrijft op 25 november 1564 een brief naar Clusius in Salamanca, waarin hij o.a. laat weten, dat hij de zaden en de brief, die hij van hem had ontvangen voor Karel van Sint-Omaars, aan Karel heeft gegeven. (22)   Ook in de periode dat hij bij Karel verbleef, tussen september 1565 en november 1567, heeft Clusius voor planten en zaden kunnen zorgen en heeft hij de kruidentuin kunnen verzorgen. Dit is de eerste maal dat Clusius de mogelijkheid krijgt om zich met een (al bestaande) tuin bezig te houden. Hier heeft hij waarschijnlijk de kennis opgedaan, die hij nadien bij Jan van Brancion in Mechelen, keizer Maximiliaan II in Wenen en in de Hortus van Leiden voor het onderhoud en de uitbouw van de tuinen heeft kunnen gebruiken. Het is dan ook billijk om de namen van de mensen, die Karels tuinen onderhielden hier te vermelden. Uit de staat van goederen weten we dat de tuin werd onderhouden door Paul de Witte, de tuinier. Voor het onderhoud van de boomgaard was Zegher de Wever verantwoordelijk.

Een bevoorrechte getuige is ongetwijfeld ook François Rapaert, gekend geneesheer uit Brugge, die de arts van Karel van Sint-Omaars is geweest (23)   In een brief, (24)   die hij na de dood van Karel in 1670 aan Clusius, die toen bij de heer van Brancion in Mechelen verbleef, schreef, zegt hij: Beste Clusius, onlangs heeft heer Mathias Laurinus mij in jouw naam gegroet waarbij ik heb verstaan dat je het goed stelt en dat je zeer ijverig bent in je vroegere kennis van de planten en dat er jullie ook van overal zoveel zaden, bollen, en planten worden gestuurd, dat je nu gedeeltelijk een rijkere collectie bezit dan vroeger  heer van Dranouter.

Wat er op wijst dat Karel van Sint-Omaars een belangrijke collectie zaden, bollen en planten bezat.

De grootte van de boomgaard kunnen we afleiden uit een schattingsverslag van de fruitbomen dat werd opgemaakt in opdracht van Clement de Castillo in 1609. Daarin staat: …up een stuk Iants daer wylen myn heere van Dranoulter zyn moy hof afghemact hadden…  …200 hondert veertich keersse boomen daerjnne begrepen zynde drie peere boomen met een deel jonghe queeckerie vp een houcxken vanden zeluen houe…  (25)   Dank zij Lobelius weten we dat ook in het domein van Karel van Sint-Omaars te Brugge kruiden werden gekweekt. In zijn Kruydtboeck schrijft hij dat Turcks koren (maïs) in de ganse Nederlanden bijna niet te vinden is, maar dat het wel omstreeks 1567 in Brugge heeft gegroeid in t’huys van Praet aan de Coninck Brugghe (26)   Dit huis was het stadspaleis van Karel binnen Brugge.

Het is bijna zeker dat de plantentuin, die één der belangrijkste geweest is in de Zuidelijke Nederlanden van de 16de  eeuw, na Karels dood, niet meer werd onderhouden en ook zeer vlug verdween. In 1580 schrijft Lobelius in zijn Kruydtboeck nog alleen maar in het verleden over de tuin en op het einde van de eeuw staan er in de tuin nog alleen kerselaars. (27)   Ook Sanderus schrijft in zijn ‘De scriptoribus Flandriae’ (28)   in 1624 nog enkel in het verleden over de tuin van Karel.

Een dierenpark

Karel was niet alleen geïnteresseerd in planten, hij was het ook in dieren. Zoals we verder zullen zien, had hij een belangrijke collectie plantenaquarellen samengesteld. Een deel van de collectie bestond echter uit dieren, namelijk insecten, vissen, vogels en zoogdieren. In zijn tuin had hij ook een dierenpark. In de staat van goederen worden de dieren beschreven, die op het domein te vinden waren. Een deel ervan waren de hoevedieren van het neerhof, het andere deel waren echter de dieren van het dierenpark.

Twee jonge paarden, een paardje, een muilezel, zeven koeien, twee vaarzen van drie jaar, vijf stukken hoornvee van twee jaar, twee van één jaar, acht schapen, drie lammeren, een geit met twee geitjes, een bok, zes zwanen, vier pauwen, drie fazanten, twee Afrikaanse kippen, een arend, een beer, twintig kippen, zeven nertsen, een ooievaar, een papegaai en meerdere kleine vogels. (29)

Al deze dieren werden na zijn dood verkocht.

Karels’ rariteitenkabinetten 

In de 16de  eeuw ontstaan overal in Europa rariteitenkabinetten, waarin naast menselijke verwezenlijkingen zeldzame minerale, plantaardige en dierlijke voorwerpen worden verzameld en tentoongesteld. Een kabinet is enerzijds de plaats waarin rariteiten worden verzameld en anderzijds het meubel waarin voorwerpen worden tentoongesteld.

De verzamelingen uit die tijd bestaan uit naturalia of zaken uit de natuur en artificiala of voorwerpen door de mens geproduceerd. Ze worden later aangevuld met antiquiteiten en exotica of uitheemse voorwerpen, die door reizigers en zeelieden massaal werden meegebracht. Zoals velen in die tijd, verzamelde ook Karel rariteiten. Hij had in zijn kasteel te Moerkerke twee kabinetten, waar hij en zijn vrouw Anna hun rariteiten bewaarden. (30)   In zijn kabinet, dat naast zijn slaapkamer gelegen was, verzamelde hij de meer mannelijke zaken, zoals wapens en visgerief, maar ook echte rariteiten. In het kabinet van zijn vrouw, naast haar kamer, werden de meer verfijnde rariteiten en kostbaarheden verzameld.

In zijn kabinet stonden er drie kasten, waarin de rariteiten werden bewaard. Van de inhoud werd er een afzonderlijke inventaris opgesteld, die spijtig genoeg niet bij de staat van goederen werd gevoegd. Dat er een afzonderlijke inventaris werd opgesteld, wijst erop dat het om waardevolle voorwerpen ging. 

Opmerkingswaardig is ook dat er drie kasten waren, wat wijst op een grote collectie. De andere voorwerpen werden wel afzonderlijk beschreven. Hij had een grote collectie wapens.ii Hij bezat ook boeken in het Latijn en andere talen (zijn Griekse en Latijnse boeken gaf hij bij testament aan Charles de l’Escluse). Waarschijnlijk bestond een groot deel van zijn bibliotheek uit boeken die verband hielden met botanica.

Eén boek had als titel Opera Plinii in parva forma en in november 1566 had Karel bij Plantijn in Antwerpen een boek van Avicenna gekocht. (31)   Anna had een afzonderlijk kabinet, met onder andere:

  • ”Meerdere schilderijen (spijtig genoeg is er geen beschrijving van de schilderijen en is er ook geen hoeveelheid vermeld).
  • Vng couffre ou jl y a dedens quatre liures dherbes paintes
  • Vng commenchement dung livre des oyseaulx
  • Vng commenchement dung liure des poissons et aultres animaulx

Deze laatste drie vernoemde zaken slaan op de collectie aquarellen van Karel, die zich nu in Krakau bevindt. Dit is het belangrijkste bewijs van zijn eigendomsrecht. De twee eerste delen van  de “libri picturati A16-A 30(31)” zijn juist het begin van een boek met vogels en het begin van een boek met vissen en andere dieren. (Zie verder)

Hier moeten we toch even blijven stilstaan bij het feit dat de collectie botanische en dierenaquarellen zich in het cabinet van Anna bevond. Dit zou er kunnen op wijzen dat het Anna is, die na de dood van Karel eigenares werd van de collectie, gezien er bij de aanvang van de staat van goederen duidelijk staat dat haar kabinet haar eigendom bleef. Dit wil ook zeggen dat er door Karel nergens per testament werd bepaald dat de collectie zou worden geschonken aan de Universiteit van Leuven, zoals Sanderus later in één van zijn boeken zou beweren.

  • Een grote kast waarin de zaden werden bewaard, die zowel ter plaatse in de tuin werden verzameld, als van overal in de wereld naar Karel werden opgestuurd om zijn tuin aan te leggen.
  • Een koffer met mineralen (de apotheker Antoine Bacq leverde hen sommige stenen)
  • Een grote lessenaar
  • Een schrijfdoos met zilver om mee te schrijven
  • Een psalter
  • Twee bordspelen
  • Een boek met de ridders van de Orde en andere Franse boeken (hier gaat het waarschijnlijk om een exemplaar van de statuten van de Orde van het Gulden Vlies).
  • Tekengerief.

De voorwerpen, die zich in het kabinet van Anna bevonden, bleven volgens hun huwelijkscontract na de dood van Karel haar eigendom. Wat we in de beschrijving van deze kabinetten niet vinden, zijn dieren. Toch weten we uit de nota’s van Adriaan Coenensz van Schilperoort in zijn Visboeck, (32)   dat hij enkele dieren aan Karel bezorgde, waaronder een gedroogde schildpad.

We kunnen hier ook opmerken dat er van de schilderijen geen afzonderlijke lijst werd opgemaakt, noch dat ze in deze staat van goederen worden omschreven of naar waarde geschat.

2015 09 16 110518

Een groot proces

Eén van Karels voornaamste bezigheden was het beheren van zijn eigendommen. Daarbij raakte hij ook regelmatig verwikkeld in processen. Het belangrijkste proces was:

De zaak tussen jonkvrouw Anna van Praet, weduwe en douairière van jonkheer Joos van Sint-Omaars gezegd van Moerbeke, heer van Dranoultre, contra d’erfgenamen van wijlen Mr. Vincent Cornelisz. (32 pagina’s)   (33)   Anna is de naaste leenvolgster van wijlen vrouwe Josine van Praet vrouwe van Moerkerke, haar zuster, en heeft de armementen aangenomen van het proces door heer Lodewijk van Vlaenderen, heer van Praet als momber en voogd van vrouwe Josine, impetrante in rau actie en relief, en heer Karel van St. Omaars, geseijt van Moerkercke, erfgenaarn van vrouwe Anna van Praet, naderhandt gecommen zijnde in’t voorschreven proces impetrant van requeste civile enerzijds; en de erfgenamen van wijlen Mr. Vincent Cornelisz, tresorier generaal van de keizer (gedaagde en gerekwireerde).

Anna c.s. zeggen dat hun voorzaten 10, 20, 30, 40, 50, 100 jaar en nog veel meer geleden en al langer dan mensenheugenis bezaten de gorzen, slikken, landen en aanwassen in het ambacht van Schobbe en Everocker, nu gezegd het land en ambachtsheerlijkheid van Moerkerke ofte Mijnsheerenland en bijbehoren, gelegen in Zuid-Holland.

Ze hadden die landen in leen van de keizer als heer van Putten en Strijen en ambachtsrechten op visserij, jacht, veer, malen, vogels etc. Lodewijk van Vlaanderen had die landen als voogd en man van Josine van Praet. Volgt omschrijving van gebied dat grenst aan Maesdam, etc. etc.

Het gebied was in 1381 voorzien van winterdijken door Gotschalk van Roosendaal, leenhouder van een voorzaat van de eiseres - tot zijn grote kosten. (Daarbij hadden ook deeleigenaren van de gorzen bijgedragen). Dit alles tot welvaren en voedsel van de ingezetenen.

De precieze uitleg over waar die dijk langs de Maas ligt, waardoor ook andere parochies profiteren van de beveiliging. Er volgt een uiterst gedetailleerd verhaal over hoe de rivier loopt, hoe de afwatering via sluizen en spuien werkt, waar alles precies ligt, de locatie en het uiterlijk van het oude tolhuis. Daarna volgt het verhaal over hoe vroeger de gorzen en slikken kaal waren, en de schepen uit en naar Dordrecht meestal stopten bij het tolhuis, waar ze beschut lagen tegen de storm, in verband met de stroming etc.

Daarna zijn er nieuwe gorzen aangegroeid (aantal worden met naam genoemd en beschreven). Vroeger waren die onbegroeid en onbelangrijk. Ze brachten weinig op. Nu zijn ze aangegroeid, begroeid en in gebruik. Een deel ervan ligt op of grenst aan het grondgebied van Mr. Vincent Cornelisz. Welk deel precies is moeilijk om te zien, aangezien een aantal kreken gedicht is. Bovendien vallen volgens eisers al dit soort aanwassen automatisch onder ambachtsheerlijkheid en ook de rechten op opbrengst, visvangst etc. ervan.

Het probleem is dat ene Barry sleuven had dichtgemaakt, en het lijkt erop dat Vincent c.s. daarmee hun aanspraken en claims op die uitergorzen versterkt hebben, omdat ze nu gewoon aan hun land vastzitten. Dan volgt het verzoek van Lodewijk van Praet aan mr. Vincent en Barry om de zaak in praktijk gezamenlijk te bekijken en de grenslijn nogmaals duidelijk te stellen. Eerst zeggen ze dit best te vinden, maar dan gebeurt er in de praktijk niets behalve loze beloftes. Dus moeten ze procederen. Toestemming wordt aan van Praet tot lokaal “gerechtelijk onderzoek” (“valitudinarie enqueste”) gegeven omdat veel van de belangrijke getuigen erg oude ingezetenen zijn, vandaar dat ter plekke onderzoek moet gedaan worden. Dit gebeurt en daarna volgt de dagvaarding aan Mr. Vincent.

Vincent zegt aan de deurwaarder dat hij zijn grond bezat door koop van Jan van Barry en dat die de zaak zou afhandelen. Barry c.s. trekken zich van alles niets aan, laten wel landmeters toe, maar gehoorzamen verder niet. Dan doen Lodewijk van Praet c.s. een verzoek aan de keizer tot mandement in rau actie. Lodewijk eist ter zitting dat Vincent van hof en land in dit gebied gelegen (iemand anders woont daarin) afblijft; en idem van nog een ander hof met zoveel morgen grond, en nog meerdere andere hoeven. Bovendien moeten onterechte pachten etc. overeenkomsten die hij gesloten heeft vervallen enz. enz.

Vrouw Josine overleed vervolgens kinderloos; dus haar zuster Anna, weduwe van Joos van St. Omaars, volgde haar op als leenvolgster. Dan ontstaan problemen rond allang dode figuren die al dan niet de gorzen verkocht zouden hebben aan Mr. Vincent. Daarover volgen talloze details - ook hoe Praet eerder helemaal geen problemen hiermee had, en zelf contracten mee ondertekend had waaruit die bezitsrechten van Vincent bleken - en hoe deze eigenaars eveneens grote kosten hadden gehad aan het bedijken en het regelen van de afwatering etc. Gedaagden willen dus dat eis niet ontvankelijk wordt verklaard. Volgen reprochen salvatien etc.

Dan overlijdt ook Anna van Praet en haar zoon jonker Karel van Sint-Omaars zet het proces verder. Hij veroorzaakt allerlei vertragingen en herzieningen omdat hij bang is dat door het slepen van het proces en doordat zijn moeder de zaken niet altijd goed heeft bijgehouden, hun kansen slecht liggen. Dit heeft allemaal geen succes.

Op 22 december 1564 stemt het Hof van Holland niet in met de eis van Anna van Praet c.s. en veroordeelt hen tot de totale proceskosten en de kosten van het rekwest civiel. Gedurende het proces verbleef Karel een lange periode in den Haag. Hij logeerde er aan het hof van de stadhouder. Hij was er vergezeld van een hele schare knechten, koks en pages, had er 6 tot 8 paarden, terwijl ook zijn echtgenote er vertoefde in het gezelschap van staetsvrouwen. Daarna is procureur Joost Jacobs van der Bije als procureur van Karel c.s. in beroep gegaan bij de Grote Raad van Mechelen.

Op 16 mei 1567 verkocht Karel de heerlijkheid van Moerkerke in Zuid-Holland aan Goossen van Raesvelt, heer van Raesvelt. Joos de Valcke, Karels baljuw te Moerkerke, werd naar Holland gestuurd om de verkoop te bewerkstelligen. 

Bij Karels dood was het proces nog niet beëindigd. Dit wordt in de staat van goederen, samen met andere nog hangende processen, beschreven.IV

De botanische en zoölogische aquarellencollectie van Karel van Sint-Omaars  (34)

Zijn markantste verwezenlijking was het samenstellen van een merkwaardige collectie planten- en dierenaquarellen. Deze collectie is tot op heden nog bestaande. Zij maakt de kern uit van de ‘Libri picturati A. 16-30(31)’, die zich nu in de Jagiellonskabibliotheek in Krakau bevinden. Om deze collectie samen te stellen deed hij beroep op Jacob vanden Coornhuuse en nog andere schilders enerzijds, en op een aantal medewerkers om ze te annoteren anderzijds. De collectie werd lange tijd de Clusius-collectie genoemd, maar Helena Wille ontdekte de naam van de rechtmatige ontwerper ervan, Karel van Sint-Omaars.  (Dit deel wordt verder uitgebreid behandeld in een volgende aflevering)

Clusius te Moerkerke

Carolus Clusius (Charles de l’Escluse) (Arras 1526 - Leiden 1609) studeerde Latijnse en Griekse letteren te Leuven, waarna hij er civiel recht volgde. In 1548 zette hij zijn studies gedurende acht maanden verder te Marburg. Daarna volgde hij filosofie te Wittenberg. Daar begon hij ook interesse te tonen voor botanica en begon er planten te verzamelen.

Geïnteresseerd door de res herbaria besloot hij geneeskunde te studeren te Montpellier, waar hij zich in 1551 inschreef. Hij volgde er 2 jaar les bij Rondelet, bij wie hij ook logeerde. Met Rondelet verzamelde hij ook planten en vissen. In 1554 vertrok hij uit Montpellier om zijn studies verder te zetten in Leuven. Daarna verbleef hij in Antwerpen en verschillende andere plaatsen in de Zuidelijke Nederlanden. In 1560 was hij in Parijs. In 1563-1564 reisde hij samen met Jacobus Fugger, zoon van Anton Fugger de bankier, rond in Spanje en Portugal. Daar verzamelde hij o.a. planten, die hij later zou gebruiken om zijn Spaanse flora te schrijven. Hij verzamelde er ook Latijnse teksten, die hij o.a. aan Marcus Laurinus zou bezorgen (35)
Het is zeer waarschijnlijk dat hij bij zijn tocht door de Nederlanden Brugge en ook Moerkerke aandeed en er bij Karel van Sint-Omaars diens tuinen en zijn aquarellencollectie leerde kennen. Guido Laurinus schrijft op 25 november 1564 een brief naar Clusius in Salamanca, waarin hij o.a. laat weten, dat hij de zaden en de brief, die hij van hem had ontvangen voor Karel van Sint-Omaars, aan Karel heeft gegeven. (36)

In 1565 kwam Clusius terug naar de Nederlanden om er in september bij Karel van Sint-Omaars zijn intrek te nemen. Hij zal er tot einde november 1567 verblijven. (37)   Gedurende die periode zal hij wel bij Karel verblijven en niet bij de gebroeders Laurinus, zoals Hunger schrijft. (38)   Uit de bewaarde brieven, die naar Clusius in die periode werden gestuurd, kunnen we opmaken, dat deze laatste zowel te Brugge als te Moerkerke bij Karel verbleef. In de adressering staat duidelijk:  « Brugis, Chez Monsr de Dranoutre; A Monsr Mr Charles de Lescluse chez monseigneur de Reynoultre a present a Moerkercke; A Monsr Charles de I’Escluse mon bon amij a Brugis au logis de Monsr de Reynouter ». 

Doordat hij regelmatig ziek was, nam Karel mensen in dienst om hem bij te staan. Buiten zijn gewoon personeel, zoals een persoonlijke huisknecht en twee pages en het huispersoneel te Moerkerke en te Brugge, alsook het personeel op de verschillende lenen, nam hij ook mensen in dienst om hem bij zijn botanische bezigheden te helpen. Zijn vriend Guido Laurinus verbleef regelmatig bij hem om hem bij te staan. Hij had ook een zekere periode een priester in dienst, wiens vaardigheden als volgt worden beschreven: niet ongeletterd en beslagen inzake kruiden. Die kreeg een jaarloon van negen pond vlaams, alsook dagelijks levensonderhoud. (39)   Wie deze priester was, kunnen we niet met zekerheid zeggen, maar het is waarschijnlijk dat Martinus Smetius een tijd voor Karel werkte. In zijn brief van 15 november 1565 vanuit Sleidinge aan Clusius noemt hij Karel van Sint-Omaars comuni nostro patrono.

Nadat Clusius naar Mechelen zal verhuisd zijn, zal Karel hem vragen of hij in Leuven nog een priester zou willen zoeken. Karel wordt Clusius’ eerste broodheer. Clusius zal hem bijstaan in zijn botanische en zoölogische bezigheden. Clusius zal daar 200 pond t. voor ontvangen.

Het is ook in de beschermde omgeving te Moerkerke en te Brugge dat Clusius zijn eerste eigen botanisch werk heeft geschreven.

Hij ondernam er eerst in 1566 de Latijnse vertaling van het werk van Garcia da Orta, “Aromatum et simplicium aliquot medicamentorum apud Indos nascientium historia”, dat in 1567 bij Plantijn werd uitgegeven. Daarna begon hij aan zijn eerste eigen werk, de Spaanse Flora, die door allerhande moeilijkheden maar eerst in 1576 onder de naam “Rariorum aliquot stirpium per Hispanias obseruatarum Historia” ook bij Plantijn werd uitgegeven. Karel had hem daarbij gestimuleerd. Hij liet onder andere de tekeningen maken van de planten die Clusius uit Spanje had meegebracht. Die tekeningen werden in Karels collectie opgenomen en werden ook gebruikt om de houtblokken voor de Spaanse Flora te vervaardigen.

In de periode dat hij bij Karel verbleef, heeft Clusius ook voor planten en zaden kunnen zorgen en heeft hij de kruidentuin kunnen verzorgen. Het is dan ook verwonderlijk dat Clusius later in zijn geschriften Karels tuin nooit zal vermelden. In 1609 schrijft hij in een brief aan Matteo Caccini met grote lof over Jean Boisot en diens tuin en over hun relatie. Hij schrijft o.a.: “Die edelman was mijn grootste vriend, een geletterde man, en ik denk dat hij en ik de eersten zijn geweest, die nieuwsgierig waren om de verscheidenheid der planten te leren kennen, hoewel hij geen reizen heeft gemaakt, maar de planten in zijn tuin kweekte”. Geen woord over Karel!  (40)

Na Karels dood erfde Clusius de Griekse en Latijnse boeken uit Karels bibliotheek. Of hij ze ooit gekregen heeft, weten we niet. Wel staat vast dat hij nog verschillende personen heeft aangeschreven om ernaar te vragen. Matthias Laurinus, één van de executeurs-testamentair van Karel en gevolmachtigde van Anna d’Oingnies, antwoordde op 2 juli 1570 op een brief  van Clusius, waarbij hij schreef dat hij niet wist waar bepaalde boeken van Karels bibliotheek naartoe waren, waaronder een “Opera Plinii in parva forma”, waar Clusius om vroeg. Ook het geld, waar hij nog recht op had, had Clusius toen nog niet ontvangen. (41)

Clusius had ook al een brief gestuurd naar Jan vanden Heede in Brugge om te vragen wanneer hij de erfenis zou krijgen, waarop die op 10 april 1570 antwoordde dat meester Charles de Scildere hem liet weten dat de heer van Moerbeke erop stond dat de schulden eerst moesten betaald worden en dan pas de schenkingen. (42) Jan van Halewyn uit leper liet hem op 4 juli 1570 weten dat hij de boeken, die Clusius nog uit de bibliotheek van Karel in zijn bezit had en hem had teruggestuurd, goed had ontvangen. (43)

Centuriae plantarum rariorum

In zijn brief van 14 december 1567 aan Clusius, die toen bij Dodoens in Mechelen verbleef, laat Karel van Sint-Omaars het volgende schrijven:

Quod ad operis illius de plantis rarioribus vel nondum exhibitis a te instituti inscriptionem attinet, salvo iudicio tum tuo tum aliorum meliori, quando nulli certo ordini aut methodo hac in re te astringere velle videris, non alio titulo aptius inscribi posse censet, quam Centuriae plantarum rariorum etc., ita ut opus in Centurias primam, secundam. tertiam etc. distinguatur. Sic enim liberum tibi fuerit semper addere novam centuriam vel plures prius editis earum herbarum quas te postea continget observare. (44)

Op 27 april 1566 had Clusius in een brief aan Crato geschreven:

Meam epitomen habebis proximo mercatu Francofordiano, Deo favente, atque etiam, si fieri possit, eodem tempore Plantarum Centuriam dabo. Utriusque exemplar ad te curabo, ne sis sollicitus. Sed quod pretil mentionem injicis, facis mihi injuriam. Non convenit enim inter amicos.

In de catalogus van de tentoonstelling ‘Uitgelezen bloemen’, Brugge, Stedelijke Openbare Bibliotheek De Biekorf, 15 november 1997 -10 januari 1998, interpreteerde Helena Wille de tekst van Karel als volgt:

Omdat Clusius in deze moeilijke momenten een aangename gesprekspartner geweest was, stelde Karel van Sint-Omaars het op prijs dat Clusius zijn oordeel zou geven samen met andere deskundigen over de uitgave van de “Centuriae plantarum rariorum”. Hier is sprake van een groots opgevat plaatwerk van honderden zeldzame planten. Karel van Sint-Omaars hield aan deze indeling omdat het de aanvulling van de uitgave zou vergemakkelijken. Ook belangrijk is dat we uit deze brief kunnen te weten komen dat Clusius voor zijn bijdrage een jaarlijkse vergoeding van 9 vlaamse ponden werd uitbetaald en kost en inwoon kreeg. In de brief wordt ook nog gesproken over een tekenaar Jacob genoemd.

Uit de brief leid ik echter af dat Clusius, toen hij bij Karel verbleef, was begonnen aan het schrijven van een boek over planten. Zonder zich te willen opdringen stelt Karel voor om het de naam “Centuriae plantarum rariorum etc.” te geven, ingedeeld in honderdtallen, zodat het later mogelijk zou zijn om er meerdere honderdtallen aan toe te voegen. We vinden in de brief van Clusius aan Crato,   (45) geschreven uit Brugge op 27 april 1566, een vermelding van een “Plantarum Centuria”, die Clusius, samen met een ander geschrift aan Crato hoopt te kunnen overhandigen op de volgende jaarmarkt te Frankfurt. Dit zou er kunnen op wijzen dat Clusius een project had opgezet om een boek over planten uit te geven en dat dit het project is geweest, waaraan Clusius heeft gewerkt gedurende zijn verblijf in Moerkerke. De “Plantarum Centuria” zou dus wel eens een eerste versie kunnen zijn van de Spaanse Flora, de “Rariorum aliquot stirpium per Hispanias observatarum historia” (1576), - de naam die Clusius later koos voor zijn boek in plaats van de voorgestelde “Centuriae plantarum rariorum”. Einde 1567 had Clusius al een tweehonderdtal planten beschreven. (46)

Tot nu toe heeft men (H Wille, F Egmond e.a.) de tekst van de brief altijd geanalyseerd alsof het boek, waarvoor Karel de naam “Centuriae plantarum rariorum etc.”  voorstelde, een gezamenlijk project zou geweest zijn van Sint-Omaars en Clusius met betrekking tot de aquarellencollectie van Karel. Ik denk dat men dit uit de tekst helemaal niet kan afleiden en dat het wel gaat om een project van Clusius dat niets te maken heeft met de aquarellen. De geaquarelleerde planten waren toen geenszins “de plantis rarioribus vel nondum exhibitis”.

De meeste planten uit Karel ‘s collectie waren planten, die ook door anderen al waren gepubliceerd of beschreven en die ofwel hier in het wild groeiden ofwel hier in tuinen werden gekweekt. Er zijn maar 6 planten in de collectie, waarbij de tekst “a nemine descript(a)(um) of exibita”  staat. Karel liet ook de tekeningen van de planten voor Clusius’ boek door Jacob vanden Coornhuuse maken. Die tekeningen bevinden zich nu nog in de aquarellencollectie. De houtblokken werden door Gerard van Kampen en Peter van der Borgt gesneden.   (47)  Clusius beklaagde zich wel over de kwaliteit van de houtblokken. (48)

2015 09 16 110654Samenwerking tussen botanici

In de 16de  eeuw ontstond er over gans Europa een netwerk van mensen die een grote interesse toonden voor de “res herbaria”. Al deze mensen wisselden hun kennis alsook hun planten uit. Een mooi voorbeeld van deze handelswijze volgt hierna. In 1567 vond Karel van Sint-Omaars, toen hij in de omgeving van Moerkerke samen met Clusius met de koets werd rondgereden, langs de weg van Male naar Maldegem aan de tweede mijlpaal vanaf Brugge in een nat, moerassig deel van de heide een Gentiaan, twee soorten Zonnedauw en een “Asphodelus” (?). Clusius beschrijft de plant later in 1601 als de Asphodelus palustris met goudgele bloem, maar het zou wel de Pseudo-asphodelus met bladeren zoals de Xyphis of klein-bladig zoals de Iris kunnen zijn.

LEES VERDER: Karel van Sint Omaars (Deel 2/2)

Voetnoten

  1. Zie http://www.tzwin.be/sint%2Oelooi.htm
  2. Op basis van de inschrijving van Karel op de universiteit van Leuven schrijft Helena Wille in haar doctoraatsthesis De albums van Karel van Sint-Omaars. Een aristocratisch natuurobservator uit de Renaissance. (16 05 2008, Leuven) dat Karel zou geboren zijn in 1526. Zij baseert die bewering op de vaststelling dat sommige jongelingen vanaf hun 11 jaar aan de universiteit inschreven. Deze bewering wordt echter tegengesproken door de vaststelling dat Karel in 1552 nog minderjarig was en onder voogdij stond. In de geextendeerde sententies van de Grote Raad van Mechelen (VI) staat onder nr. 1703 een vonnis ingeschreven in een rechtszaak tussen Jan van Sint-Omaars enerzijds en Anna van Praet en Loys de Cherf, voogd van Karel van Sint-Omaars, anderzijds. In 1556 is het nog altijd Anna van Praet die in naam van haar zoon een rechtszaak aangaat (nr. 2242).
  3. Karel werd in 1537 samen met Eustachius op de universiteit van Leuven ingeschreven. Schilling A., Matricule de l’Université de Louvain, IV, februari 1528 - februari 1569, Brussel, 1961.
  4. Les gisants sont extrêmement abîmés, suite à l’incendie de léglise datant de la dernière guerre. La pierre a éclaté, laissant subsister des reliefs sans véritable forme. L’église a été détruite à chacun des 2 conflits du 20ième  siècle. B. Damarey.
  5. In de Liber Computuum Receptorum Universitatis 1529-1543 staat inschrijvingsgeld ingeschreven. Rijksarchief Leuven nr. 273, f° 202 vo.
  6. De meeste gegevens uit dit artikel waarbij geen bronvermelding staat aangegeven, komen uit de staat van goederen.
  7. Het huidige kasteel van Moerkerke staat nog altijd op het opperhof en is nog deels omringd door de walgrachten.
  8. Het neerhof lag aan de noordzijde, tussen het opperhof en de kerk. Nu staat de parking van het kasteel op het neerhof, alsook het oud gebouw van het gemeentehuis van Moerkerke. Tussen het gemeentehuis en de Kasteelstraat ligt er een bredere strook grond dan links en rechts ervan. Deze strook komt overeen met de walgracht aan deze zijde van het neerhof.
  9. Tussen het huidig kasteel van Moerkerke en de Nieuwdorpstraat, parallel met deze laatste, loopt er een weg, die de Middelburgse Steenweg met de Kasteelstraat verbindt, met de naam Boomgaard. Door de aanleg van de nieuwe verkaveling op de gronden van de vroegere boomgaard werd een deel van de weg ingepalmd.
  10. Nu staan er linden langs de dreef.
  11. Kleinere kamer, aanpalend aan de andere.
  12. De kapel werd op 1 oktober 1578 vernield. Het beeld boven de inrijpoort wordt in juni 1708 als volgt beschreven: Vreugdig Wonderweirdig Denckbeelt van d’Alderheyligste Drievuldigheyt staende ter straete boven de Poorte van het Oudt, vermaerde Leengoedthuys genaemt Richebourgh RAB, 68D2, 28-29.
  13. Est deu a jehan blomme escailleur pour sa pension ordinaire que ledict feu s’ doiuoit annuellement pour lentretient et reparation des thois au chasteau de Moerkercke pour la rate du temps encorru depuis le dernier four daougst lxviij jusques le xje daougst lxix a laduenant xxv s groz par an la somme de vij lb ij s iij d
  14. Jehan d’Estourmel, heer van Vandeville, Steenwerck, Douxlieu, etc.
  15. Anna werd in de kerk van Steenwerck begraven.
  16. RAB, Jezuîten, 2374.
  17. In zijn de hortis Germaniae liber recens geeft Gesner de lijst der planten, die in de tuin van Peter van Coudenberghe groeiden. Een studie ervan verscheen in De Botanica in de Zuidelijke Nederlanden: L.J. Vandewiele, Wat groeide er in de tuin van Pieter van Coudenberghe, Antwerpen 1993, 23-31. Peter van Coudenberghe en Karel van Sint-Omaars kenden elkaar en wisselden zaden en planten met elkaar uit.
  18. Description de tovts les Pays-Bas autrement appellez la Germanie inferievre ov Basse Allemagne par Messire Loys Gvicciardin gentil-homme florentin, Re-imprimé à campen chez Arnoud Benier, pour Henry Laurents Libraire demeurant à Amsterdam sur l‘eau 1641.
  19. Nog in 1569 tracht Clusius bloembollen uit Turkije van hem te bekomen. F. HUNGER, Charles de l’Escluse, Nijhoff, ‘s Gravenhage, 1927, l/108.
  20. www.library.leiden.edu/faculty/scaliger-institute/projects/clusius-project.html
  21. Leiden, UB, VUL 101, Cruquius, J-O01, CLUY128-001
  22. De brief werd geschreven vanuit Moerkerke. Deze brief is het 1ste  bewijs dat Karel en Clusius elkaar reeds kenden.
  23. In de staat van goederen van Karel van Sint-Omaars staat er: A Me franchois rapaert docteur en medecine pour ses gaiges voyaiges visitations faictes audict Sr deffunct suyuant son billet la somme de xxvij lb vj s t.
  24. Leiden, UB, VUL 101, Franciscus Rapardus, CLUY273-001 
  25. RAB, Aanwinsten, 3330/IX 22 sept 1609
  26. Lobelius, Kruydtboeck, 1571, 51.
  27. RAB, Aanwinsten, 3330/IX 22 sept 1609, Schattingsverslag van de fruitbomen op het hof van Moerkerke voor Jonker Clement de Castillo
  28. A Sanderus, De scriptoribus Flandriae, Antwerpen, 1624: Carolus ex Illustri a Divo Audomaro stirpe progenitus, Drenoultre Dominus, amoenissan eruditionem natalibus nobiissimus coniuxit. Hortum habuit egregium in ruro suo Moerbekano (sic), ubi alebat omne genus florum, herbarum, aviumque, emissi qui in Belgis & extra, studiossime conquirerent.
  29. Deux jeunes cheueaulx de selle, Vng petit cheuallin, Vng mullet, Sept vaches, Deux genises de trois ans, Cincq bestes a come de deulx ans, Deux bestes a corne dung an, Huyt moutons, Trois angneaulx, Vne chevre avecq deux cheurettes, Vng boucq. Huict cygnes, Quatre panar, Trois phaisans, Deux poiles dafricque, Vng aigle, Vng our, Vingt poullaiers, Sept visons, Vne cigoigne, Vng papegay, Plusieurs petyts oyseaulx.
  30. Dit is de oudst gekende beschrijving van een rariteitenkabinet in de Nederlanden.
  31. In het Plantijns archief (Museum Plantin-Moretus) 37 wordt een boek van Avicenna vermeld dat door Karel vSO bij Plantijn wordt aangekocht op 16 november 1566.
  32. A Coenen, Visboock, 1577-78, KB den Haag, Ms 78 E 54
  33. ARA, Hof van Holland, Civiele Sententies 538 (Boek 69 register L) fol. 232
  34. Wille, H., 1997 The albums of Karel van Sint-Omaars (1533-1569) (Libri Picturati A 16-31, in the Jagiellon library in Krakow). Archives of natural history 24: 423-437.
  35. In Hispanica mea peregrinatione ego, Carolus Clusius, multas inscriptiones veteres observabam, et fideliter excipiebam, ... in Belgium redux anno MDLXV Brugis Flandriae nobili viro Marco Laurino, Domino de Watervliet, mutuo dabam, sed numquam illas deinde recipere ab illo potui.
  36. De brief werd geschreven vanuit Moerkerke. Deze brief is het eerste bewijs dat Karel en Clusius elkaar al kenden
  37. P.F.X. de RAM, Caroli Clusii Atrebatis ad Thomam Redigerum et Johannem Cratonem epistolae, in: Compte~rendu des séances de la Commission Royale d’Histoire, Tome XII, 1847, XXXX, p.59.
  38. Hunger, Charles de l’Escluse, Nijhoff, ‘s Gravenhage, 1927
  39. Brief van Karel van Sint-Omaars aan Clusius, 14december 1567
  40. Hunger, Charles de l’Escluse, Nijhoff, ‘s Gravenhage, 1927, 11/216.
  41. Universitaire Bibliotheek Leiden, clusius’ correspondentie, VUL 101, brief van Mathias Laurinus aan Clusius in Mechelen, 2 juli 1570. Mathias schrijft: Jaij recheu vos dernieres lettres et me desplaist que je ne scaij rataindre les livres desquelles font vos Iettres mention qui doibvent estre de la bibliotheque de feu le Sr. de Dranoultre non obstant touttes les recherches que jen ait fait et certes il me souvient bien avoit veu opera Plinii in parva forma: ensemble le second thome des vieulx medecins, mais personne ne me peult donner certitude ou ils peuvent estre devenus. J’en ai faict aultrefoijs diceulx livres parler a Franciscus qui dit les avoir veu, non scachant aultre ou ils peuvent estre devenus. Florike Egmond schrijft dat het boeken waren van Clusius, die nog in Karels bibliotheek lagen, wat erop wijst dat ze problemen heeft met het lezen van oude Franse teksten. Franciscus, die in de brief wordt vernoemd, is waarschijnlijk Fransisce Tassin, één van de vroegere pages van Karel van Sint-Omaars.
  42. Vanden Heede schrijft: touchant a vre testament de monsr. de dranoutre duquel toucheez, jay parle a mr charles de schildre luy remonstrant le temp es desia passe et que le testaments deburoit estre satisfaictz lequel me repondit que monsr. de morbecque veult soustenier que les debtes doibuent estre payes deuant les donations. UB Leiden, Clusiuscorrespondentie, VUL 101.
  43. Jan van Halewyn schrijft: Monsr. de lescluse. Jay par le sr. de vroijlandt receu vostre lettre accompaignee des trois livres de feu de bonne memoire monsr. de dranoultre auecq la promesse dassistance des bulbes. UB Leiden, Clusiuscorrespondentie, VUL 101.
  44. Met betrekking tot de titel van het door jou begonnen werk over de zeer zeldzame of nog niet uitgegeven planten, meent hij, behoudens het betere oordeel van jou of van anderen, daar je je niet wenst te binden aan een zekere ordening of methode in deze zaak, dat geen andere titel als geschikter kan toegewezen worden dan: Centuriae plantarum rariorum, etc., zodat het werk in eerste, tweede, derde, enz... honderdtal ingedeeld kan worden. Zo zal het je vrijstaan altijd een of meerdere nieuwe honderdtallen die je eventueel later zou kunnen observeren toe te voegen aan de eerder uitgegeven kruiden.
  45. P.F.X. de RAM, Caroli Clusii Atrebatis ad Thomam Redigerum et Johannem Cratonem epistolae, in: Compte-rendu des séances de la Commission Royale d’Histoire, Tome XII, 1847, XXXV, p.51-53.
  46. In zijn brief aan Crato schrijft hij: Ducentarum numerum explere puto, quae a nemine hactenus sunt exhibitae, praeter paucas admodum, viginti forsitan, quae ab aliis perperam.
  47. Plantijn-Moretus, Plantijns archief XXXI, 77, 90.
  48. Nactus sum sane pictorem ex animi sententia: utinam sculptor sit aeque diligens.

Karel van Sint Omaars (Deel 1/2)

Jacques De Groote

Rond de poldertorens
2010
02
043-063
Mado Pauwels - Ludo Sterkens
2023-06-19 14:43:22