Heist in 18de eeuw. Aspecten uit het dagelijkse leven - Deel I (4 van 4)
Jacques Larbouillat
5.7. De grenswijzigingen in 1715 en in 1718 (vervolg van Deel I (3 van 4))
Door het Barrièretraktaat had de Oostenrijkse keizer een grenswijziging aan Noord-Nederland toegestaan. De Nederlanders wensten ten westen van Sluis een ruimer voorland, om gemakkelijker de vestingstad Sluis te kunnen verdedigen, desnoods met overstromingen. De grens van 1715 vertrok van een punt halverwege tussen Blankenberge en Heist. Op die plaats mocht geen huis opgericht, geen vissershaven aangelegd en geen zeesluis gebouwd worden. De nieuwe grenslijn liep vervolgens zuidwaarts naar de Goteweg (weg nu verdwenen in het havengebied van Zeebrugge) tot aan de Evendijk. De grenslijn volgde de Evendijk en liep vandaar uit rond de verdwenen kerk van Heist (hoek Heistlaan-Koudekerkelaan) verder naar het begin van de Hoekevaart aan het Oud Zwin en over het Sint-Job fort in rechte lijn naar de oude grens uit 1664 te noordwesten van de kerk van Middelburg.
Door die grenswijziging werd in het noordoosten van Brugge ca. 9191 gemeten of 4056 ha grondgebied aan Noord-Nederland afgestaan. Daarbij hoorden de dorpskern en omgeving van Heist, ongeveer 46 huizen met de molen en de kerk, geheel Knokke met de kerk en 47 huizen, Westkapelle met de kerk en 59 huizen, te Ramskapelle 4 huizen en 22 gemeten grond, een deel van Sint Anna-ter-Muiden op Oostenrijks gebied met 768 gemeten en 2 huizen, te Hoeke 300 gemeten met 16 huizen en te Lapscheure 712 gemeten met 6 huizen.
Situatieschets (Rond de Poldertorens, jg.II, nr.4, blz 14)
De Staten van Vlaanderen tekenden protest aan tegen die uitbreiding van het Noord-Nederlands gebied niet alleen te noordoosten van Brugge maar ook ten noorden van Eeklo, evenals een groot gebied rond Assenede en Zelzate, alsook de westoever van de Schelde vanaf het Fort la Perle. Afgevaardigden van de Staten van Vlaanderen vertrokken op 15 januari 1716 naar Wenen om aldaar hun klachten aan de Keizer voor te leggen. 58 In de maand februari 1716 logeerde een “duytschen ingenieur” in de herberg Sint-Anna bij Marijn De Groote. Hij verbleef er meerdere dagen, om zijn opdracht uit te voeren in verband met de nieuwe grens -regeling. De rekening van zijn verblijf bedroeg 6 pond 8 schellingen. 59 Te Westkapelle verbleef ook in opdracht van “Hof van Brussel” een ingenieur met zijn paarden en knechten met dezelfde opdracht. 60
Er werden nieuwe onderhandelingen ondernomen met de Verenigde Provinciën (Ned.) en op 22 december 1718 werd in Den Haag een nieuw verdrag voor grensregeling gesloten. Door dat verdrag werd de oude grens van voor 1715 hersteld, met uitzondering van Sint-Anna-ter-Muiden, dat bij de Verenigde Prov. bleef.
In onze streek begon de nieuwe grens nu aan het Fort Sint-Paulus te Knokke, liep door de Oude Hazegras-polder, langs de linie van Cantelmo tot aan de Zwarte Sluis. Het Fort Sint-Donaas bleef bij Noord-Nederland. De grens liep verder op zekere afstand ten zuiden van de oude grens van 1664, tot ten westen van Middelburg, waar zij de oude grens vervoegde. Deze grens bleef onveranderd tot in 1785.
6. De herbergen
Heist telde in het begin van de 18de eeuw drie herbergen. Twee herbergen waren gelegen aan het dorpsplein, door de Heistenaars “de plaetse van het dorp” genoemd. De herberg “De Swaen” stond aan de oostkant van het dorpsplein, nu de hoek van de Kursaalstraat en de Pannenstraat. De herberg “De Croone” stond tegenover “De Swaen”, nu de hoek van de Kursaalstraat en de Kerkstraat. De derde herberg “Sint-Anna” was gelegen op de hoek van de huidige Kerkstraat en de Vuurtorenstraat, nu de winkel Demuynck. Toen was de Vuurtorenstraat een weg die leidde naar de duinen. 61
Volgens het gewoonterecht in het Brugse Vrije, mocht enkel herberg gehouden worden in huizen of op plaatsen waar vanouds herberg was. Uitzondering op dat gebruik werd uitsluitend verleend door de overheid. De herbergiers moesten slaapgelegenheid bezitten voor 3 reizigers en stalling voor minstens 3 paarden. Het was de herbergiers verboden onderdak te verlenen aan bedelaars en landlopers, op straf van 10 ponden parisis boete voor elke overtreding. Twee derden van de boete was voor de overheid, één derde voor de aanbrenger. Hoofdmannen en officieren moesten daar nauwkeurig over waken.
Het was op het platteland niet toegelaten in de herbergen te drinken op zon- en heiligdagen gedurende de hoogmis en na 21 uur ‘s avonds. Daar stond vanwege het Brugse Vrije een geldboete op van 3 ponden parisis voor de overtreders en hetzelfde bedrag voor de herbergier. Deze voorschriften voor de zon- en heiligdagen werden reeds uitgevaardigd door Philips II in een plakkaat van 31 augustus 1560 en in gewijzigde vorm herhaald in de 17de en 18de eeuw. In de stad Brugge waren ze ook van toepassing. 62
Koster en klokkenluider van Heist François Vander Meiren, kreeg van half oogst 1772 tot 1787, per jaar 2 ponden courant uitbetaald door de lokale overheid “over het extraordinair gheluyt ‘s avonds ten neghen uren tot doen advertentie aen het publicq ten einde een yder sal hebben te vertrecken uyt de herberghen”. 63 In 1792 kreeg zijn opvolger Andries De Bruyne verder dezelfde jaarvergoeding voor het luiden van de klok in de zomer “ ‘s avondts ten thien uren ende inden winter ‘s avondts ten neghen uren op het ontijdigh drinken en de vertreck uyt de herberghen”. 64
Het zedelijk gedrag van de jeugd werd door de geestelijke en wereldlijke overheid nauwlettend gevolgd en streng gereglementeerd.
De aartsbisschop van Mechelen had op 25 november 1675 een pastorale brief gepubliceerd om “te beletten de sonden ende schandaleuse ongeschicktheden die in de herbergen in de vergaederinge der jonge dochters met de jonghmans bedreven worden, ende oock ‘s avonds in ‘t huys leyden naer haere wooninge”.
Op 2 maart 1682 en op 6 maart 1687 vaardigde de koninklijke raad een plakkaat uit waarbij het aan ongehuwde jonge vrouwen verboden was zich te bevinden in de herbergen met jonge mannen om er te drinken en te dansen op zon-, heilig- en werkdagen gedurende de kerkelijke diensten. Intussen was vastgesteld dat in sommige dorpen, de baljuws, melers en andere gerechtsdienaars weigerden de geestelijkheid te helpen bij de toepassing van dat reglement.
Na overleg met de gouverneur der Spaanse Nederlanden gaf de hogere overheid bevel aan alle gerechtsdienaars om in hun rechtsgebied te waken op de toepassing van het plakkaat van 2 maart 1682, en in het bijzonder op zon- en heiligdagen de herbergen te controleren en de overtreders te bestraffen. Bij iedere vastgestelde overtreding de waard of waardin te beboeten met 6 guldens per jongeman en jonge vrouw, te verhalen op hun ouders of voogden. De gerechtsdienaars kregen ook bevel hulp te verlenen bij ieder verzoek van de geestelijke rechters en hun officieren.
De koninklijke raad gebood alle gewestelijke overheden de ordonnantie te publiceren op de gebruikelijke plaatsen en toe te passen naar vorm en inhoud. 65 Burgemeesters en schepenen van het Brugse Vrije ontvingen op 14 juni 1700 een brief van de Raad van Vlaanderen met een gedrukt exemplaar van het plakkaat. De edele heren van het College besloten het eerst in algemene vergadering te bespreken, om te weten of het land van het Vrije daardoor niet in zijn belangen zou geschonden worden. 66
6.1. De herberg “De Swaen”
“De Swaen” stond op een perceel cijnsgrond van 91 roeden (13 aren 41 ca.), dat toebehoorde aan de kerk van Heist. De herberg was een L-vormige constructie, vermoedelijk opgetrokken in vakwerk met een strooien dak. Karel Dhulst was er tavernier. Hij pachtte de cijnsgrond voor 2 schellingen groot per jaar, met een pachtbrief van zes jaar. 67 Hij betaalde de hoogste “pointinghe” of belasting op de uitbating van zijn herberg aan de “prochie” of dorpsontvanger, nl. 16 schellingen per jaar. Zijn twee concurrenten betaalden maar respectievelijk 10 en 8 schellingen per jaar. Het was dus de meest bezochte herberg van Heist op dat moment. De hoofdman en de pointers hielden er regelmatig hun vergaderingen voor het regelen van de “noodige affairens vande prochie”.
Om geen naijver te verwekken vergaderde de lokale overheid ook in de herberg “De Croone”. De rekening voor het verbruik van de lokale overheid in “De Swaen” bedroeg van half maart 1700 tot half maart 1701, 5 pond 7 schellingen 4 groten.
Op 6 juni ging de processie uit te Heist en was het “kermisdagh”. De schuttersgilde van Lissewege kwam de processie opluisteren en kreeg drank aangeboden door de hoofdman en de parochianen in “De Swaen”.
De schuttersgilde van Heist, de “vaendraeghers” en de “clockluyders” werden ook getrakteerd, niet meer of minder dan die van Lissewege, elk voor 2 pond groot. De traktatie voor de Heistse parochianen die in de processie meegingen, bedroeg 12 pond 15 schellingen 4 groten. 68
Na de brand op 22 september 1701 in het huis van Michiel Heulendonck trakteerde de hoofdman in “De Swaen” de Heistenaars die de brand geblust hadden. Het gelag bedroeg 1 pond 19 schellingen 10 groten. Na een tweede brand in 1701, nu in het huis van Sebastien Verheye, trakteerde de hoofdman de blussers in de herberg Sint-Anna. Was de groep blussers kleiner of hadden ze minder dorst? Het gelag bedroeg daar slechts 8 schellingen groot. 69
Gedurende de Spaanse Successieoorlog, kregen de herbergiers ongevraagd veel vreemde soldaten over de vloer. De “Hollandsche en Spaensche” soldaten aten en dronken op kosten van de Heistenaars. Niettegenstaande de oorlog bleef “De Swaen” de meest getaxeerde herberg.
Karel Dhulst overleed in 1712. Molenaar Mathys Van Haecke baatte tijdelijk de herberg uit. Niclaes Lecouf nam datzelfde jaar de herberg over. Hij kreeg ook te doen met “diversche partijen soldaten”. Sieur Pieter Scharre, als gevolmachtigde voor de nalatenschap van Karel Dhulst, ontving 9 pond 3 schellingen 2 groten van de dorpsontvanger, voor het verbruik door soldaten en gidsen. 70 In 1713 werd Niclaes Lecouf evenveel “gepoint” als zijn concurrent Marijn De Groote uit de herberg Sint-Anna, 16 schellingen groot. Mathys Van Haecke betaalde 8 schellingen groot, bijkomende belasting voor de tijdelijke uitbating van de herberg, en 2 pond 10 schellingen voor de uitbating van de molen. 71
In 1714 blijft de belasting voor de “pointinghe binnencosten” op de twee herbergen gelijk aan het jaar 1713. In 1715 is Niclaes Lecouf “paerdesmidt”geworden. Alexander Witgeers is herbergier in “De Swaen”. De belasting op de “neeringen” of handel, wordt in 1715 door de plaatselijke overheid geschat en gelijkgesteld met het bewerken van een oppervlakte landbouwgrond. De twee herbergen zijn geschat op 1 gemet 50 roeden (51 aren 60 ca.) land en getaxeerd aan 10 schellingen groot per gemet. 72 Bertholomeus Amandels baat in 1731 de herberg uit en in 1733 neemt Cornelis Meyers het perceel in cijnspacht “zijnde betimmert met de herberge De Swane in ‘t dorp”. De cijnspacht, aanvankelijk 2 schellingen groot per jaar, wordt door de kerkfabriek verhoogd tot 4 schellingen groot per jaar. In 1736 neemt François Fontayne als brouwer-herbergier de zaak over.
In 1744 verklaart de Franse koning Lodewijk XV de oorlog aan Oostenrijk en Engeland. Het Frans leger valt Zuid-Vlaanderen binnen. Een deel van de barrièresteden valt in Franse handen. De Nederlandse troepen trekken zich terug in het Noord-Vrije. Het Brugse Vrije verdedigt zijn grondgebied door de Oostendse en Gentse Vaart te verschansen. In de zomer van 1745 rukken de Franse troepen noordwaarts op. De Nederlanders beschermen hun posities door inundaties. De Fransen bezetten Brugge en een groot deel van het Brugse Vrije. 73
De “prochie-rekeningen” van Heist ontbreken van 1742 tot 1759. Vermoedelijk zal Heist dezelfde oorlogslast gekend hebben als de omliggende dorpen. In 1755 is Jacob Van Daele waard in “De Swaen”, in 1770 Simoen Bouillon en in 1779 Carolus Meyers. 74 Tussen 1773 en 1780 maken “quade en dulle honden” Heist en omgeving regelmatig onveilig. Ze worden in opdracht van de lokale overheid door vrijwilligers neergeschoten. De jagers kregen als beloning een traktatie in de twee herbergen. 75
6.2. Kaartersruzie
Het sociale leven speelde zich, behalve in de schuttersgilde Sint-Sebastiaan en in het meestappen in de verschillende processies door het jaar, hoofdzakelijk af in de herbergen. Op zaterdag 18 september 1779, spelen stuurman Frans Vande Moere, zijn broer Jan, Pieter Waege en Emmanuel Vercruyse een partij kaart in “De Swaen”.
Rondom hen staan de “kijkers”, onder ander Hendrik De Lieu, Augustijn Martinicq, François De Groote en zijn maat Karel Vio. Toeschouwers die over de schouders van de spelers heen het spel met een kritisch oog volgen. Zij weten het altijd beter, nadat de kaarten gespeeld zijn. Al een paar keer hadden de spelers kort en nijdig Sissen De Groote toegesnauwd dat hij moest zwijgen.
Toen François De Groote een derde keer zijn kaarterswijsheid aan de man probeerde te brengen, was de maat vol. Vloekend waren de kaarters recht gesprongen, en De Groote kreeg een opdoffer van jewelste. Zijn pappenheimers kennende, had de waard al de deur opengezet. François De Groote werd als eerste buiten gegooid, achterna gezeten door de wraakzuchtige kaarters, met hun mede- en tegenstanders. De Groote zette koers naar zijn armzalige woonst. Vooraleer hij de kans kreeg de deur achter zich toe te slaan, was Pieter Waege mee binnen geglipt. Dat was een misstap. Pieter Waege pleegde huisvredebreuk. Onmiddellijk werd hij in bedwang gehouden door Sissen De Groote, die vliegensvlug zijn spade had genomen en die dreigend boven het hoofd van zijn tegenstander hield. Zowel binnen als buiten werd moord geroepen! In het voortuintje werd al aan de hekstijl getrokken om deze als stormram te gebruiken. Een paar man belegerde het huisje aan de achterkant. Daar trokken ze een onder-lat weg zodat in de gevlochten wand een gat kwam, groot genoeg om er een man te laten doorkruipen. Dat probeerde er een te doen. Van zodra hij zijn hoofd binnen stak kreeg hij er een dreun op. Die diende hem de twaalfjarige zoon van de huisbaas toe. Zijn lust om binnen te gaan verging meteen en zijn makker had er de moed niet toe. Voor de ogen van de toegestroomde buren, was de deur inmiddels stuk geramd en bezweken.
Pieter Waege was ontzet en de dreiging geweken.
Deze zaak kreeg zijn beslag voor het gerecht in Brugge. De vechtersbazen kwamen in de gevangenis terecht. In het gevang werd op 10 oktober Pieter Waege verhoord door “de heren schepenen”, onder beschuldiging van huisvredebreuk en slagen toegebracht in andermans huis, iets wat “hoogelijkcks strafbaer” was!
Pieter Waege verklaarde de zoon te zijn van Pieter, “oudt omtrent 39 jaer geboortig van Cnocke” en wonende te Heist, visser van beroep. Hij legde uit dat hij aan het kaarten was, toen Sissen De Groote zich met het spel bemoeide ener ruzie ontstond. Jan Vande Moere had Sissen gezegd dat hij zijn mond moest houden. Daarop had Sissen Jan willen slaan, maar het was hij die de slag incasseerde. Daarop verweet hij De Groote dat hij beter zijn schuld aan hem zou betalen. Sissen De Groote antwoordde dat hij maar moest meegaan naar zijn huis. Daar gekomen had hij van de zoon enkele stokslagen gekregen, zodat hij twee blauwe ogen had opgelopen. Wie er aan de achterzijde van het huisje probeerde binnen te geraken, wist hij niet. Evenmin wie de deur had ingebeukt en wel omdat “sijne oogen door de slaegen vol bloedt ende gezwollen waeren”. Was hij daar niet ontboden geworden, hij zou niet zijn binnen gegaan. Pieter Strubbe en de weduwe Pieter Verburgh kwamen getuigen dat toen hij in dat huis was, De Groote hem heeft bedreigd en gezegd hier moet gij uw leven laten!
Dezelfde dag werd ook Hendrik De Lieu ondervraagd. Hij was de zoon van Lodewijk “oudt omtrent 25 jaeren, geboortig van Ramskapelle”, woonde in Heist en was visser van beroep. Hij had geen andere reden gehad om tegen François De Groote te vechten, dan om deze buiten de herberg te werken, omdat hij hen telkens stoorde bij het kaartspel. Wie en waarmee men de deur had geforceerd, wist hij niet. Hij had ook de maat van François De Groote, Karel Vio, bedreigd en gezegd “ick sal u den kop inslaen”. Van de kop inslaan, was er geen sprake geweest. Hij liet opmerken dat hij De Groote niet had geslagen in zijn huis maar wel buiten voor zijn hekken. Hij gaf ook te verstaan dat De Groote niet zo een heilig boontje was! Zes of zeven jaar geleden had De Groote herbergier David Latomme aangevallen met een mes, de broer van de wagenmaker had hij ook bedreigd en de koster afgetroefd!
De schepenen vroegen Hendrik De Lieu of het waar was dat hijzelf bekend stond als een geweldenaar? Hij zou schaper Gillis Tarrasse bedreigd hebben, diens hofstede in brand te steken. Had hij niet enige tijd geleden, het kapelleke van Wenduine kapot geslagen? Dat men hem dat in de schoenen schoof, ontkende Hendrik met klem.
Op 11 oktober werd Augustijn Martinicq ondervraagd. Hij was de zoon van François, oud 23 jaar, was geboren in Heist en woonde in Heist, visser van beroep. Hij bekende in de herberg “De Swaen” te zijn geweest. Toen de rel uitbrak was hij reeds vertrokken en heeft daar niets gezien. Later was hij met Pieter Strubbe nabij de woning van De Groote gekomen, waar 12 of 13 mensen waren samengekomen. Wie dat allemaal waren, wist hij niet te zeggen. Hij hoorde binnen De Groote roepen tegen Pieter Waege: gij zult hier uw leven laten ! Daarop hadden enige personen getracht de stijl van het hekken uit de grond te trekken om daarmee de deur in te beuken en Waege te verlossen uit de handen van die geweldenaar. Samen met Pieter Strubbe en Jan Vande Moere was hij naar de achterkant van de woonst gegaan, in de onderkant van de wand was een gat waar wel een man kon doorkruipen. Hij ontkende binnen te zijn geweest.
Verder verklaarde hij dat “het gat in de riedt weegh (rieten wand) geheel de somer is open geweest ende dat de beesten aldaer sijn door gepasseert”. Pas daarna gaf hij toe dat hij De Groote bedreigd had met een losgebroken plank en dat hij zich beroemd had “de deur te hebben platgelegd”, hoewel dat niet waar was. Hij ontkende ook te hebben gezegd : “ick sal van hier niet gaen vooraleer alles sal in stukken geslaegen sijn”. Hij bekende te hebben meegevochten, omdat François De Groote tegen Waege gezegd had, dat hij daar zijn leven zou laten.
Daarop was het de beurt om François Vande Moere te ondervragen. Hij was de “soone van Pieter, oudt 23 jaeren, geboortig van Cnocke, woonende in Heyst, stierman”. Hij ontkende François De Groote in de herberg te hebben aangevallen. Met velen waren ze rondom diens woonst geweest, waarin Pieter Waege om hulp schreeuwde. Samen met Augustijn Martinicq, Jan Vande Moere en andere personen, wiens namen hij niet meer wist, hadden ze getracht de stijl van het hekken uit te trekken om de deur in te beuken. Toen dit niet lukte, ging hij naar de wagenmakerij van Pieter De Groote om een balk te halen, maar toen hij daarmee terugkwam, lag de deur al plat. Frans Vande Moere bekende enkele stoten gegeven te hebben aan het “wijf” van Frans De Groote, maar dat was om ze van zijn lijf te houden, omdat ze hem wilde in het gezicht krabben.
Dat was verre van het slaan en stampen waarvan men hem beschuldigde. Ze wilden enkel Pieter Waege uit de handen van De Groote halen. Tot slot was het de beurt aan Jan Vande Moere. Hij was de zoon van Pieter, oud 23 jaar, geboren in Knokke, woonde in Heist en was visser van beroep. Hij zei enkel dat hij gedreigd had te slaan naar De Groote, indien deze doorging met zijn kaart te “beklappen” aan zijn tegenstanders. Hij ontkende te hebben geslagen en evenmin had hij aan de achterzijde van het huis was binnengebroken. Hij was daar enkel naartoe gegaan om zijn broer te helpen die slaag kreeg van De Groote.
Op 12 oktober 1779 verschenen alle beklaagden in de kamer om hun verklaringen te bevestigen, wat ze ook deden. Voor Augustijn Martinicq hadden de heren schepenen nog een vraag. Er werd hem een stuk van de deur getoond met de deurgrendel aan. Men vroeg Augustijn of hij dat herkende en of het dat stuk was dat hij in handen had waarmee hij gedreigd had te slaan. Augustijn bevestigde dat maar ontkende daarmee gedreigd of geslagen te hebben.
De heren schepenen waren blijkbaar goed geluimd op de dag van het vonnis. Ze besloten de gevangenen Pieter Waege, Hendrik De Lieu, Augustijn Martinicq, Jan en François Vande Moere, elk een scherp vermaan te geven en hen te ontslaan uit de gevangenis. 76 De gedaagden zullen samen de gerechtskosten betalen. Wie verantwoordelijk werd gesteld voor de schade aan het huis van François De Groote, is wegens het ontbreken van dit historisch document niet geweten.
In 1784 is Joachim Neyts waard in “De Swaen” en in 1791 neemt Andries Homers de herberg over. Deze laatste krijgt een vergoeding voor het ter beschikking stellen van een “kamer” in de herberg en het leveren van brandhout voor de vergaderingen van de lokale overheid. Andries Homers was afkomstig van Ramskapelle. Hij werd visser te Heist in 1760, zes jaar later was hij stuurman. Als stuurman genoot hij professioneel aanzien, de Schepenen van het Brugse Vrije duiden hem aan als schatter in erfeniszaken in de visserij.
Tussen 1791 en 1801 veranderde hij de naam van de herberg in "De Drije Swaenen”. 76
Germain Vandepitte, Rechtspraak in het Brugse Vrije, kaartersruzie tussen Heistse dunekeuns, Rond de Poldertorens, 19de jaargang (1977), nr. 1, blz. 17-22. Rijksarchief Brugge, nr.17.032, Register Crimineel, folio 28 recto -33 verso.
6.3. De herberg “De Croone”
De herberg “De Croone” stond op de hoek van de Zuidstraat (nu Kerkstraat) en de Pompestraat (Kursaalstraat), op de westkant van het dorpsplein tegenover “De Swaen”. Het perceel was particulier bezit. De herberg “mette haere erfve” was ook een kleine boerderij. De herberg “De Croone” wordt onder deze benaming vermeld in de ommeloper van 1670.
In 1700 baat Thomaes Derniers de herberg uit en betaalt 10 schellingen groot belasting voor de uitbating van de herberg. Afwisselend worden in “De Croone” en in “De Swaen” van half maart 1700 tot en met half maart 1701, de vergaderingen gehouden voor de opstelling van de rol tot belastingaanslag op ieders landgebruik, door de hoofdman, pointers en voornaamste ingezetenen.
De rekening voor het drankverbruik voor deze gelegenheid bedroeg 7 ponden 8 schellingen groot. In 1702 werd ook in “De Croone” vergaderd voor het regelen van “de affaires vande prochie”. Een van de lotingsessies voor het werven van soldaten in 1702, waarbij Heist vijf soldaten moest leveren aan het Brugse Vrije gebeurde ook in “De Croone”.
Bij Thomaes Derniers werden in 1701 gedurende de herstellingswerkzaamheden aan de grensforten te Knokke en Westkapelle enkele dragonders van het beveiligingseskadron ingekwartierd. Thomaes Derniers kreeg het hard te verduren gedurende de Spaanse Successieoorlog. Door de vele opeisingen van voedsel en drank door de militairen geraakte hij vanaf 1702 in financiële moeilijkheden. Hij bewerkte toen 15 gemeten 2 lijnen en 37 roeden land, en kon zijn belastingen daarop niet volledig voldoen. Voor de uitbating van de herberg stond hij ook voor 15 schellingen 8 groten in het krijt bij de ontvanger “ter cause van synne genoughsaeme bekende insolventie”.
In 1703 overleed vermoedelijk de vrouw van Thomaes Derniers. De ontvanger noteerde in de jaarrekening van de “prochie”, “het sterfhuys van Thomaes Derniers staet in de rolle” met een oppervlakte van 16 gemeten 2 lijnen 13 roeden (ongeveer 7 ha 39 aren) vrij land, waarvoor hij de belasting van 3 ponden 4 schellingen niet kon betalen, om dezelfde redenen als hierboven vermeld. De hoofdman en de pointers gaven in 1704 Thomaes Derniers enkele betaalde opdrachten. Hij reisde driemaal voor de lokale overheid naar het “hollandsch campement”, en werd betrokken bij de bouw van de afdamming in de Isabellavaart, toen de gouverneur van het Isabellafort de gelijknamige sluis dreigde te vernielen, om de landerijen ook die te Heist te overstromen met zeewater. Wat op 4 juni 1704 daadwerkelijk gebeurde. In 1706 reisde Thomaes Derniers nog verschillende keren in opdracht van de lokale overheid. Hij kreeg daarvoor een vergoeding van 5 ponden 4 schellingen groot. 77
Na 1706 worden Thomaes Derniers en de herberg “De Croone” niet meer vermeld in de rekeningen.
6.4. De herberg “Sint-Anna”
De herberg “Sint-Anna” was gelegen op het hoekperceel van de huidige Kerk en Vuurtorenstraat (nu handelszaak Demuynck nv.). De naam duikt op in de eerste helft van de 18de eeuw.
Reeds eeuwenlang stond op dit perceel een woning, in de 16de eeuw genoemd “Papenhol”, waarin herberg werd gehouden. Eind 17 de eeuw was de naam geëvolueerd tot “Papenhooft”. 78 In deze laatste periode werd geen herberg gehouden in dat huis. 79
In 1700 is Marinus De Groote herbergier-brouwer in “Sint-Anna”. Hij is in 1695 gehuwd met Brigitta De Vos en ze hebben vier kinderen: Joanna (1696), Jacobus (1697), Maria (1700) en Jacoba (1702). Marinus, in de volksmond Marijn genoemd, staat “gepoint” of belast op de uitbating van de herberg “Sint Anna” voor 8 schellingen groot, de laagste belasting op de drie herbergen in Heist. De vergaderingen van de lokale overheid gaan er niet door en op de processie-dag te Heist doen de schuttersgilden van Lissewege en Heist, de vaandeldragers en de klokluiders de herberg niet aan. Vermoedelijk startte Marijn De Groote pas zijn herberguitbating. Bij de inkwartiering van een detachement dragonders in augustus 1701 ontsnapte Marijn aan de opeising. In het begin van de Spaanse Successieoorlog kreeg Marijn De Groote minder soldatenvolk over de vloer dan zijn twee concurrenten.
In 1714 worden de twee herbergen “De Swaen” en “Sint-Anna” door de lokale overheid gelijk belast op 16 schellingen groot. 80 Dat zelfde jaar worden “dulle honden” neergeschoten te Heist. De traktatie vanwege de hoofdman en de pointers aan de jagers gaat door bij Marijn De Groote. De schuttersgilde van Heist kreeg naar aanleiding van de processie op kermis-dag haar traktatie aangeboden in “Sint-Anna”. 81
De herberg beschikte over logeermogelijkheid. Een “duitschen ingenieur” logeerde er meerdere dagen in februari 1716 gedurende zijn opdracht voor de grenswijzigingen. 82 Toen de bisschop van Brugge Heist bezocht in 1717, werden de schutters die zijn hoogwaardigheid inhaalden getrakteerd in “Sint Anna”. Marijn De Groote overleed op 29 september 1725 en in 1727 had de boedelscheiding plaats.
Jacob De Groote nam de herberg met brouwerij over. Om uit onverdeeldheid te treden lieten hij en zijn drie schoonbroers Jacob Pauwaert, Frans Maesschalk en Anthone Malbrancke het onroerend bezit van Marijn De Groote schatten door de “ghesworen lantmeter ‘s lants vanden Vrij en Jacques Lootijns” met medewerking van Pieter Bogaert meester-timmerman, Cornelis Willems “meester-matsenaere ende glaesemaecker” en Jacob Dudon strodekker.
De herberg en brouwerij met een erf van 40 roeden (5 aren 89 centiaren) werd geschat op 139 ponden 14 schellingen groot. Een huis met 90 roeden Tand (13 aren 27 centiaren) bewoond door Maerten Tournon werd geraamd op 28 ponden 6 schellingen groot. Een schuur met 2 lijnen (29 aren 49 centiaren) grond werd geraamd op 50 ponden groot. Een stuk zaailand van 61 roeden (8 aren 99 centiaren) kreeg een waarde van 4 ponden groot courant. Een huis met “stalleke” en 24 roeden (3 aren 53 centiaren) land, dat bewoond was door Cornelis Mattheus werd geschat op 28 ponden 8 schellingen courant.
Het onroerend bezit van Marijn De Groote werd geraamd op een totale waarde van 250 ponden 2 schellingen 8 grooten courant geld. 83 Marijn De Groote was een welstellend man als brouwer-herbergier te Heist in deze periode.
Jacob De Groote en zijn schoonbroer François Maesschalk namen de herberg met brouwerij, zonder de brouwerijuitrusting, voor hun erfdeel. Vermits de herberg met brouwerij geschat was op 139 ponden 14 schellingen groot en hun erfdeel samen maar 125 ponden 1 schelling 4 groten bedroeg, moesten zij 14 ponden 12 schellingen 8 groten uitkeren aan de twee andere schoonbroers Jacob Pauwaert en Anthone Malbrancke. Laatst genoemden erfden de vier andere onroerende goederen met een waarde van 110 ponden 8 schellingen groten. Jacob De Groote kocht de brouwerijuitrusting : “den brauketel, cuppe ende coelbacken ende alle sijn toebehoorten” voor 44 ponden. Hij betaalde zijn twee schoonbroers Jacob Pauwaert en Anthone Malbrancke daarvoor elk 11 ponden groten uit op 1 september 1727. 84
Jacob De Groote brouwde en tapte bier het jaar rond. Hij kreeg op de jaarlijkse kermis- en “heilighen sacramentsdagh” de vaandeldragers die in de processie mee stapten over de herbergvloer voor de gebruikelijke traktatie op kosten van de belastingbetalers.
Jacob De Groote overleed in 1758 of 1759.
Isabella Clara Pauwaert, dochter van Jacob Pauwaert en Maria De Groote, gehuwd in eerste huwelijk met Johannes-Augustinus Rotsaert, koster te Heist en in een tweede huwelijk met Simoen Bouillon, erfde van haar oom Jacob De Groote drie vierden en van haar moeder een vierde van de herberg Sint-Anna met erf te Heist. Na het overlijden van haar eerste echtgenoot eind februari 1760, werd voor het opstellen van de staat van goed de herberg herschat. Op 17 april 1761 stelden de beëdigde schatters de verbeteringen vast die de herberg met brouwerij in de loop der jaren had ondergaan. De gebouwen waren gedeeltelijk in baksteen opgetrokken. In het huis, de kelder en buiten rond de woning lagen vloertegels. De gebouwen waren allen met dakpannen bedekt ook het hout en ijzerwerk werd geschat. Totale waarde 201 ponden 19 schellingen 6 groten.
Jacob De Groote had bij testament op 30 april 1750 een gezongen mis in de kerk van Heist gefundeerd, met “drie lessen en lauden” te celebreren ieder jaar op zijn sterfdag. De pastoor kreeg daarvoor, in het testament bepaald, een vergoeding van 10 schellingen groot, de koster 3 schellingen 4 groten, de klokluider 1 schelling, de kerk 5 schellingen groot. Aan de armen moest een half hoet tarwe (86,1) gebakken in brood uitgedeeld worden. De kosten van het jaargetijde werden gehypothekeerd op de drie vierden van de herberg en brouwerij. Indien de fundatie niet meer op deze laatste of andere financiële middelen kon worden bezet, mocht Isabella Pauwaert in gemene lasten brengen een kapitaal van 51 ponden 4 schellingen groot wisselgeld met een rente van de penning 24 (4,16 %), om het brood aan de armen te betalen.
Jan Devos pachtte in 1759-1 760 de brouwerij. 85 Na het overlijden van haar eerste echtgenoot J.A.Rotsaert, koster te Heist, huwde Isabella-Clara op 29 oktober 1760 met Simon Bouillon. Hij was 28 jaar en afkomstig uit Houthave. Met haar tweede echtgenoot baatte zij vanaf 1761 de herberg-brouwerij Sint-Anna uit.
Historie en Folklore door Herve Stalpaert,
uitgeverij voor Gemeenteadministratie Heule, 1957.
Isabella-Clara Pauwaert overleed op 18 december 1767. Simon Bouillon liet een staat van goed opstellen, omdat er behalve de drie minderjarige kinderen uit het eerste huwelijk van lsabella, hij ook drie minderjarige kinderen had met haar: Marianne Bouillon, geboren op 29 oktober 1761, Innocentius geboren 24 oktober 1763 en Isabella geboren op 2 maart 1766. De onroerende goederen die Isabella-Clara erfde van haar oom Jacob De Groote en van haar moeder Maria De Groote, met name de herberg met brouwerij Sint-Anna, een schuur met twee lijnen (29 aren 49 centiaren) land gelegen west van de herberg Sint Anna en 61 roeden (8 aren 99 centiaren) zaailand te Heist, werden op verzoek van de voogden van de drie minderjarige kinderen Karel, Pieter en Genoveva uit het huwelijk van Isabella met J.A. Rotsaert, te Brugge openbaar verkocht door “stockhouder Sieur Pieter Moentack”. Balthazar Vandermeuren kocht alle voornoemde onroerende goederen te Heist voor 221 ponden 7 schellingen groot wisselgeld. 86
De brouwerij uitrusting werd door de koperslagers Paulus Allaert en Karel Vanholme geschat, de tonnen door de meester-kuipers Andries Kesteloot en Jacob Deman, allen uit Brugge. Het geheel werd geraamd op 91 ponden 8 schellingen groten courant. De locatie van de brouwerij wordt niet vermeld in de staat van goed.
De herberg Sint-Anna bezat geen verdieping en bestond uit: een keuken, een hoog-kamer, een kelder, een kamer op de gelijkvloers, een bierkelder, een zolder en een bak-keet.
De keuken diende tot woonplaats, gelagzaal en slaapplaats. De haard was voorzien van een haal, 87 een tang, twee blaaspijpen, twee roosters, twee vuurschoppen en een haardgerei-hanger. Het meubilair bestond uit een toog, drie tafels, twee banken en acht stoelen. Tegen de wand stond een staand uurwerk, en er hingen drie rekken met 24 lepels en 17 vorken in tin en een spiegel aan de wand.
Tot de herberguitbating behoorden twee stoopkannen (1 stoopkan = 4 pinten van 0,5468 1) twee enkele pinten in tin, 15 stenen kannen, vier dozijn glazen (48) en veertig stukken “gleyerswerck”. 88
Om het voedsel te bereiden was er een zout-la, een vleesvork, een “slaghmes”, een schuimspaan, een ketel, een emmer, een pan in koper, theegerief, een koperen “coffoir” of verwarmingstoestel met houtskool. Het tafelgerief woog 60 pond (27,83 kg.) in tin en bestond uit lepels, vorken, sauskommen, borden, kommen e.a.. In de keukengelagzaal stond ook een “pluyme bedde met syn toebehoorten”.
Op de hoog-kamer stond een “lijderpo” (lit de repos) of ligbed met zijn toebehoren, twee tafels, een bank, zes stoelen, een zijden zeef, twee standen, een “fusieke met lanteiren” (geweer en lantaren).
Een rek voor lepels
In de gelijkvloerse kamer of “platte kamer” stonden een ligbed, twee kasten, twee tafels, drie banken, tien stoelen, dertien pond tin, een koper “lauwer”, een strijkijzer met zijn “boutten” en een theemoor. In deze kamer stonden de kasten waar de klederen van de huisgenoten werden bewaard, ze diende ook als slaapkamer.
In de kelder stond een stande (kuip meer hoog dan breed) met vlees, een pot boter, een pot met vet, (smout?), een koelvat, een koperen emmer, een “carteel” met aardappelen en rapen en al het “aerdewerck”. In de bierkelder lagen 112 flessen wijn, negen tonnen en half groot bier zowel “goe en sleghte”, een vat jenever. De drankenvoorraad werd geschat op 28 ponden groot.
Op de zolder lagen vier hoet en half (774, l) 89 tarwe, twee zeefden, een korenvat, een schop, twaalf korenzakken, twee vaten haver, ajuin en droge bonen, vitsen, een balIe met hop, enige ledige flessen en wat oud ijzer. In de bak-keet stond een “keiren” (kam) met zijn toebehoren en het slaapgerief voor de dienstmeid, “stuyckysers en bollen”. 90 Al het droog brandhout werd er bewaard en de boonpersen, wortels, aardappelen, prei en een “deen swijn”. 91
In de koestal stonden vijf koeien “groote en deen” samen geraamd op 19 ponden 5 schellingen groot.
In de schuur lagen verschillende graangewassen: drie hoet (516,l) niet gedorste tarwe, waarde £ 4.16.00. Veertien hoet en een vat niet gedorste gerst, waarde £ 14.08.04 groot en bonen. Een “mingelinge” van niet gedorste graangewassen, zes hoet en half geschat op £ 5.17.00 groot. Verder drie honderd schoven rogge-stro, een “waschkuype”, een ijzeren pot, een ladder, de dilt-persen £ 1.10.00 groot.
Gedurende hun huwelijk hadden Simon en Isabella een nieuwe bakkeuken laten bouwen, die op 11 maart 1768 door Joseph Vanhoutryve “meester matsenaere te Heyst” geschat werd op 11 ponden 6 schellingen 8 groten.
Waardin Isabella-Clara Pauwaert was een welgestelde vrouw. Behalve de erfenis van haar oom en moeder, bezat ze uit de erfenis van haar vader Jacob Pauwaert, molenaar te Knokke, 3/8 in de korenwindmolen met woonhuis en 25 roeden land (3 aren 68 centiaren), gelegen in de Watering van Volkaertsgote op de Graaf Jansdijk te Knokke, alsook de helft in de herberg “De Swaene” in het dorp te Knokke.
Haar kledingstukken worden in de staat van goed niet nominatief vermeld maar geschat op 12 ponden 10 schellingen groot, een niet onaardig bedrag. Simon Bouillon liet het zilverwerk en de juwelen schatten door "Sieur Geernaerts meester-silversmit” te Brugge: “een silver snuyfdose nieuw alloy, weegt twee oncen dry engelschen en half bedraeght in courant geit” £ 1.03.00, “een silver senture gispe een once twee engelschen en half’ £ 0.11.03, “een silver naelde nieuw alloy weeght een once en dry engelschen” £ 0.12.00, “een paar silver gispen nieuw alloy weeght veerthien engelschen en alf’ £ 0.07.04, “een silver beslagh van een rieme weeght achthien engelschen” £ 0.09.00, “een kerkboek besleghen met silver” £ 0.12.00, “een goude keten van vier toeren weeght een once negen engelschen en achthien aesen” £ 10.00.10, “een goude moode rinck weeght acht engelschen en sesthien aesen” £ 2.19. 06, “de cleenste moode rinck weeght vijf engelschen en acht aesen” £ 1.16. 09, “een goude trouw rinck weeght vier engelschen” £ 1.08. 00, “een goude cruyse met een schuyver weeght vier engelschen en vier en twintigh aesen” £ 1.13. 03.
De totale waarde van haar juwelen en zilver sieraden bedroeg 21 ponden 12 schellingen 11 groten.
Een reeks potten ,die met de grote opening is een bierkan,de andere zijn oliekannen
Boter, vet en vleespotten
(dr. Jozef Weyns, Het huisraad in de vlaamse volkskunde, Kredietbank 1974)
Het liggend geld bedroeg op 7 januari 1768 : 13 ponden 6 schellingen 4 groten. De lokale overheid stond nog met 5 ponden 16 schellingen 5 groten schuld voor “ghedaene thaire” in de herberg en enige personen waren debiteur “over leveringhe van bier” 1 pond 6 schellingen 8 groten.
Daartegenover was er nog te betalen aan Joannes Verbrugge, “meester chirurgien” te Dudzele voor bezoek en levering van “medecijnen in ‘s overledens doodsieckte” 1 pond 3 schellingen 8 groten.
Heer en meester Ignatius Bocxtael, pastoor te Heist had te goed voor de begrafenis-mis met de middelbare dienst en levering van de kaarsen 3 ponden 5 schellingen 4 groten. François Vandermeiren, koster over zijn recht in de uitvaart 1 pond 5 schellingen groot.
De ontvanger van de Watering van Eyensluis 2 schellingen 10 groten voor watergeschot. Aan Sieur J.L. Vanderlijnde, ontvanger der provincierechten te Blankenberge, 7 ponden 4 schellingen groot over provincie en maalderijrecht.
De dienstmeid Emerentiana Savels kreeg voor haar dienstloon tot 7 jan. 1768, 1 pond 7 schellingen groot.
Voor de levering van jenever op 21 februari en 14 december 1767, was nog een factuur te betalen aan Emanuel Bonte stoker te Dudzele van 7 ponden 2 schellingen groot. Aan Sieur Bertholomeus Michot, wijnhandelaar te Brugge was ook een factuur te betalen voor levering van “twee stucken wijn” op 1 mei en 12 september 1767 van 21 ponden groot, omgezet in courant geld 24 ponden 10 groten.
Simon Bouillon stond op 35 jarige leeftijd, na zeven jaar huwelijk, op straat, weduwnaar met drie minderjarige kinderen. Niet gans berooid, hij kreeg ingevolge zijn huwelijkscontract met Isabella-Clara Pauwaert, de “beste coutse en bedde” en 200 guldens of 33 ponden 6 schellingen 8 groten weduwgeld.
Bij de verkoop van herberg en aanhorigheden aan Balthazar Vandermeuren werd bedongen dat S. Bouillon de herberg en bedrijfsgebouwen mocht gebruiken tot 1-5-1768 en het zaailand tot eind september. 92
Simon Bouillon kon het bier brouwen en tappen niet laten en nam in 1770 de herberg “De Swaen” voor negen jaar over. In 1792 vinden we hem terug als kleine landbouwer met 9 gemeten 2 linie en 79 roeden (4 ha 39 aren) land.
Balthazar Vandermeuren nam zijn eigendom, de herberg met brouwerij Sint Anna, in bezit in 1768, maar kreeg zijn uitbatingvergunning pas in 1779. Intussen runde David Latomme de zaak. Achtereenvolgens waren Pieter Hullaert in 1784, Philippe Lems in 1789, Joachim Neyts in 1791, Pieter Rotsaert in 1793 en Pieter Sabbe in 1796 de uitbaters van de herberg Sint-Anna. 93
Het vervolg van dit artikel verschijnt in het tweede nummer van deze jaargang: Heist in de 18de eeuw. Aspecten uit het dagelijkse leven - Deel II (1 van 3)
Zie ook:
- Heist in de 18de eeuw. Aspecten uit het dagelijkse leven - Deel I (1 van 4)
- Heist in de 18de eeuw. Aspecten uit het dagelijkse leven - Deel I (2 van 4)
- Heist in de 18de eeuw. Aspecten uit het dagelijkse leven - Deel I (3 van 4)
Voetnoten
58. Jos De Smet (dr.), Over het ontstaan van de huidige Rijksgrens tussen de zee en Middelburg, R.D.P., jg. II, nr. 4, blz. 10 -16.Broeder Gaëtan (Jos Rau), De grens -van het Barrièretractaat 1715 -1718, R.D.P, jg. 8, nr. 3, blz. 102 -105.
59. RaB., Register Brugse Vrije, nr. 3181, prochie-rekenig HeystA° 1716, folio 26 verso.
60. Maurits Coornaert, Westkapelle & Ramskapelle, Drukkerij -Uitgeverij Lannoo pvba, Tielt, 1981, blz. 195.
61. RaB., nr. 582, herbergregister Heyst A° 1768, Sint-Anna in het dorp, straete leedende naer den duyn.
62. L.Gilliodts -Van Severen, Coutumes du Franc de Bruges, Tome 1, Bruxelles 1879, p. 236, 240. Fons Theerens, Op herbergbezoek te Brugge (1750 -1850), Verhandeling tot het behalen van de graad van licentiaat in de Moderne Geschiedenis, Nieuwe en Nieuwste tijd, Leuven 1981, 252 blz., p. 107,108.
63. RaB., Reg Brugse Vrije, nr. 3219, prochie-rekenig Heyst A° 1772, folio 24 recto. Idem nr.3228, A° 1781 -87, niet gefoliëerd.
64. RaB., Register Brugse Vrije, nr. 3234, prochie-rekening Heyst A° 1792, folio 24 recto.
65. RaB., Placcaertboeck van Vlaenderen, IV Boeck, Rubrica III, p. 1320, 1321.
66. RaB., Register van Resolutien ende andere Collegiale acten van Burgm, ende Schepen ‘s
67. Lants vanden Vrijen 1698 -1701, nr. 42, folio 191 verso. RaB., Register Brugse Vrije, nr.12.154, kerkrekening Heist, A° 1703-1 707, folio 40 recto.
68. Blankenbergse Watering, nr. 831, port. 12. RaB., Register Brugse Vrije, nr. 3171, prochie-rekening Heyst A° 1700, folio’s 20 recto -21 recto.
69. RaB., Register Brugse Vrije, nr. 3172, prochie-rekening Heyst A° 1702, folio 24 recto -verso.
70. RaB., Register Brugse Vrije, nr. 3177, prochie-rekening Heyst A° 1712, folio’s 23 verso, 24 recto.
71. RaB., Register Brugse Vrije, nr. 3178, prochie-rekening Heyst A° 1713, binnen-kosten, folio 8 recto.
72. RaB., Register Brugse Vrije, nr. 3180, prochie-rekening Heyst A° 1715, folio 6 verso.
73. H.P.H.Jansen (dr.), Kalendarium Geschiedenis van lage landen in jaartallen. Prisma boeken, nr. 1469, p.133 -137
Fons Theerens, Chronologisch register Knokke-Heist, Gem. Openbare Bib., 1998, periode 1744-1748, met bibliografie.
74. RaB., nr. 582, Herbergregister Heyst A° 1768.
75. RaB., Registers Brugse Vrije, prochie-rekenigen Heyst A° 1773, nr. 3220, folio 14 verso, folio 15 recto. A° 1774, nr. 3221, folio 17 recto. A° 1776, nr. 3223, folio 20 verso, 21 recto. A° 1779 -80, nr. 3227, folio’s niet genummerd.
76. Idem noot 75
77. RaB., Registers Brugse Vrije, prochie-rekeningen Heyst, nr. 3171, A°1700 folios 7 verso, 20 recto. Idem nr, 3172, A° 1702, folio 28 recto. Idem nr. 3173, A° 1703, folios 59 verso, 61 verso, 73 verso. Idem nr. 3174, A° 1704, folio’s 43 verso, 45 recto. Idem nr. 3176, A° 1706, folio 42 recto. Maurits Coornaert, a.w., p. 433.
78. Maurits Coornaert, a.w., p. 446 en 452.
79. Maurits Coornaert, a.w., p. 167.
80. RaB., Register Brugse Vrije, nr. 3179, prochie-rekening Heyst A° 1714, folio 8 recto.
81. idem noot 80, folios 24 recto en 25 recto.
82. idem noot nr. 59.
83. RaB., Staat van goed 4de reeks, nr. 442. F. Roose, Van Riebekes (2de d) bijlage 3, p. 61, R.D.P, 12 jg. (1970), nr. 2.
84. Idem noot 83, ingevoegd twee ontvangstbewijzen.
85. RaB., Staat van goed, 2de reeks, nr. 3832, folio’s 10 verso tot 13 recto, folio’s 20 verso tot 24 verso.
86. RaB., Purgatieve rekening J. A. Rotsaert, nr. 3846, folio’s 3 recto tot 5 recto.
87. Haal = getakt ijzer waaraan men een ketel boven het vuur hangt.
88. Gleyerswerck = verglaasd glinsterend aardewerk, met tinglazuur met versiering voor het bakken is aangebracht.
89. J. Mertens & P. Vandewalle, Metrologisch Vademecum voor Vlaanderen, p. 71, korenmaat: 1 hoet = 172 1, havermaat: 1 hoet = 198,56 liter.
90. Stuyckysers en bollen. Dit kan voor het bolspel in open lucht hebben gediend bij de herberg.
91. Klein varken.
92. RaB., Staat van goed, Isabella Pauwaert, 2de reeks, nr. 2042, folio’s 1 tot 63 recto. ~ RaB., Herbergen register Brugse Vrije, nr. 582.