Slusenaers, Oostendenaers en andere vrijbuiters berecht in Brugge (1584-1590)
Bernard Schotte
Vervolg van: Slusenaers, Oostendenaers en andere vrijbuiters berecht in Brugge (1584-1590) - Deel 1
Ook het aantal vluchtelingen, “zoo menich duusent”, kan slechts bij benadering geschat worden. Het was een voortdurend komen en gaan van mensen. Terwijl mensen van het platteland bleven toestromen, vluchtten Bruggelingen, waaronder veel protestants gezinden naar Zeeland, Holland of Engeland; “eet scheen dat gheheele wereylt verhusde”. Ook gevluchte boeren verlieten na een tijd opnieuw de stad, dikwijls onder dwang. Gezien het voedseltekort werd iedere arme Bruggeling en vluchteling verplicht de stad te verlaten. Ook katholieken en mensen die weigerden een afvallings-eed tegen de Spaanse koning te zweren werden uit de stad verjaagd. 43
Hele dorpen verhuisden naar Brugge. De inwoners van Houtave, Stalhille en Vlissegem woonden in Brugge. Deze van Ruddervoorde en Waardamme waren reeds in 1581 naar Brugge getrokken. Drie jaar later waren ze nog met 200 â 300 man. Ze leefden er in armoede en grote miserie. Om het vee te voederen dat vele vluchtelingen binnen de muren in veiligheid hadden gebracht, moesten ze zich buiten de stad wagen. Tochten die niet zonder gevaar waren want vijftien boeren die met een bootje probeerden voeder voor hun beesten binnen te brengen, werden door soldaten overvallen. Langs de waterwegen probeerde men zoveel mogelijk tarwe, hooi en andere gewassen van de velden te redden maar zelfs boeren gewapend met geweren waren geen partij voor soldaten, zoals vluchtelingen uit Houtave in augustus 1584 ondervonden toen ze door soldaten, gelegerd op het landgoed Blommendale, werden ontwapend en beroofd. De overvallers waren dan nog soldaten van het Spaanse regeringsleger die een kapitein in zijn legerbende had kunnen inlijven met financiële steun van diezelfde boeren.
De Spaanse soldaten waren toen ingekwartierd in verschillende leegstaande landgoederen rondom de stad en vlak na de inname van Brugge in mei 1584 bleven ze de bevolking vijandig behandelen. Ze haalden zelfs koeien uit de weiden vlakbij de stad en het ontbieden van hun kapiteins in het stadhuis zal daar wel niet veel aan verholpen hebben. 44 Ook brandhout haalden de soldaten waar ze konden. Anna Weyts, weduwe van Lieven vander Straete, kreeg Schotten op bezoek op haar landgoed vlak buiten de Smedenpoort waar ze allerlei ongeregeldheden bedreven en bomen omhakten. Soldaten van kapitein Halewijn, ingekwartierd in het lusthuis Blommendale van de weduwe van Bernard Winckelman, stookten haar grote voorraad brandhout op en dreigden de schuren af te breken. Haar “meestove” aan de Speiepoort werd zonder haar toestemming gebruikt als corps de garde. In Meetkerke kwamen cavaleristen regelmatig hooi wegnemen uit een schuur van een pachter. 45
Het platteland is in die jaren gewoonweg onleefbaar en boeren kunnen er geen bestaan meer opbouwen. Claeijs Zeghers bijvoorbeeld pachtte een hoeve in Wenduine tot hij in 1583 regelmatig ongewenst bezoek begon te krijgen van zowel Waalse soldaten in Spaanse dienst als Oostendenaren. Ze namen zijn volledige oogst mee en al zijn vee. Hij was alles kwijt, zelfs met zijn huisraad waren ze gaan lopen. De soldaten van Oostende waren alom bekend als “niet en laeten, maer de goede lieden al thare ontnomen”. Ook Jan de Vos die een boerderij in Dudzele bachten “zeven eecke pachtte van de Eekhoutabdij was door de inlandsche troublen en oorlogen gheruyneert”. Soldaten hadden “tsijnen grooten verdriete, ja totale ruijne” zijn paarden en zestien koeien meegenomen, evenals de oogst die hij in 1583 had binnengehaald. Ook zijn woning werd geplunderd. Hij had omzeggens niets meer en kon zelfs zijn pacht niet meer betalen. Gillis de Cock en Andries van Sysseele uit Oedelem verkeerden in dezelfde situatie. Zij hadden in 1583 hun vee en oogst moeten achterlaten en konden dus ook de verschuldigde pachtsom niet neertellen. 46
Klacht van Claeys Zeghers, vnjlaat van Uitkerke en pachter van zaalland in Wenduine, wiens oogst en bestiael of vee geroofd is door Walen en soldaten van Oostende, die nieuwers niet en laeten maer de goede lieden al thare ontnomen (1584). (SAB, OA, 124, Rekwesten, bundel 1583-1584, nr. 135)
Het verlies van de oogsten trof onrechtstreeks ook de pachters van de tienden. Zoals andere inkomsten uit belastingen werden de tienden verpacht, maar door inlandse oorlog en plundering van de soldaten konden de pachters deze heffing niet opleggen. Overal roofden soldaten in Spaanse dienst het graan, hooi en stro dat de arme boeren met veel moeite in hun schuren hadden opgeslagen. In 1583 werd zelfs een groot deel van de gewassen niet eens geoogst.
In Oostkamp lagen de meeste velden er woest ende “onghecultiveert bij en van dese bezaijt was, hoe lettel dat was, heeft dat bedorfven ofte ghehalet gheweest bi] den viant”. De inners van de tienden durven zich niet buiten de stadsmuren wagen en als ze dan toch met een bang hart eropuit trekken, vinden ze de boeren niet die moeten betalen! Clais de Vrieze, een wagenvoerder die de tienden in Sint-Michiels had gepacht, ging niet graag op pad omdat hij al een paar keer zijn paard en wagen had moeten achterlaten toen hij achterna werd gezeten door soldaten. 47
Niet alleen de strooptochten maar ook de moedwillige inundaties maken landbouw in de streek rond Brugge quasi onmogelijk. Pachters van land in Lapscheure bijvoorbeeld kunnen in 1584 geen pacht betalen omdat hun velden overstroomd zijn met zeewater en hun oogst verloren is gegaan door het doorsteken van de dijken. Nog twee andere boeren uit Oedelem hadden in 1583 hun oogst niet kunnen binnenhalen door de inundaties en het foerageren door zowel vijandelijke als “onze” soldaten. Van vele boeren werd de pacht voor het “vluchtjaar” 1583 dan ook kwijtgescholden. 48
Staet of ic zal u duersteken
Op 1 januari 1582 kwam een klein groepje Waalse ruiters tot aan de Gentpoort en verrasten er drie Franse ruiters en sloegen hun kapitein dood. De Walen zaten verschanst in versterkte plaatsen in de buurt, zoals De plattelandsbewoners verloren door de vele strooptochten niet alleen hun veestapel en andere bezittingen maar waren omzeggens vogelvrij verklaard in hun eigen streek. De gewoonte onder soldaten om mensen gevangen te nemen en pas terug vrij te laten na betaling van een rantsoen of losgeld was een echte plaag. In de periode 1578-1584 kwamen de Waalse soldaten of Paternoster dragers om de haverklap vee roven en mensen kidnappen, zelfs tot vlak buiten de muren en poorten van de stad. Het aantal mensen dat tijdens dergelijke raids werd gevangen genomen, was zeer groot. Op een middag in november 1584 bijvoorbeeld werden zo’n 23 gevangen mannen en vrouwen langs de weg van Gent in Sluis binnengeleid. 49 Een groep van 30 Walen roofde op 28 juni 1581 Beernem leeg en namen al het volk dat zij konden krijgen. Op 22 mei 1583 kregen Knesselare en Oedelem het bezoek van rovers en vele boeren werden gevangen genomen. Enkele dagen later staken de Walen Lichtervelde in brand en werden de bewoners “gheranzoenneert”. In Male, bij Damme, en vele andere plaatsen stelden de Walen talloze mensen op rantsoen. Zelfs mensen die vlak buiten de Gentpoort woonden, waren niet veilig. Dergelijke strooptochten brachten gewoonlijk een nieuwe vluchtelingstroom richting Brugge op gang. Het lef van sommige van deze “Spaanse vrijbuiters” was zelfs zo groot dat ze gevechten durfden aan te gaan bij de stadspoorten.
Lusthuizen en kasteeltjes. De Brugse troepen die voornamelijk uit Schotten, Engelsen en Fransen bestonden, konden ze doorgaans niet uit deze roversnesten verjagen. De protestantse troepen waren eigenlijk niet opgewassen tegen de Walen en andere Spaanse soldaten. De verschillende hulpkonvooien die in 1584 van Brugge naar het belegerde leper trokken, werden bijvoorbeeld telkens overweldigd door de Spanjaarden. De gevangen soldaten kregen weliswaar hun vrijheid terug na het betalen van een rantsoen. Soldaten spaarden inderdaad dikwijls het leven van hun tegenstrevers om losgeld te kunnen vragen. Het gebruik was zelfs zo wijdverspreid dat er verordeningen, zoals het hallegebod van 13 juni 1582, werden uitgevaardigd om soldaten te verbieden elkaar nog gevangen te nemen en op rantsoen te stellen, “maer al doet slaen zonder ghenade”. 50
In feite was iedereen die zich buiten de stadsmuren waagde niet meer veilig en vooral gewone lieden waren gemakkelijke slachtoffers. Jacob de Poortere werd in Scheepsdale gevangen genomen door zes Oostendse vrijbuiters toen hij terug kwam van Blankenberge met een zak nagels. Zijn kidnappers verplaatsten zich met een bootje dat ze hadden gestolen. In Meetkerke vonden ze een visser die naast zijn schuit en netten lag te slapen. Ook hij wordt overmeesterd en vastgebonden. Zijn vissersbootje werd tot zinken gebracht. Beide mannen konden echter de volgende dag al terug naar huis keren omdat ze hadden beloofd elk zes gulden te betalen. De broer van Jacob de Poortere die soldaat was in Oostende had zich borg gesteld.
Mensen die beroepshalve dikwijls buiten de stad trokken, liepen snel kans voor de voeten te lopen van vrijbuiters, zoals messangers of stadsboden, jagers, vogelvangers, vissers, een schapenkoopman, een koeienhoeder, appelplukkers, een rondtrekkende tamboerijn...
Visser Jan de Louf uit Lissewege was zelfs al twee keer gevangen genomen en voor zijn vrijlating had hij 60 pond moeten betalen en een andere keer moest hij een gekwetste helpen dragen naar Sluis. Een palingvisser uit Meetkerke werd door vrijbuiters die zich verplaatsten met een bootje aan boord genomen om mee te helpen roeien. Een man die noten en kastanjes zocht om te verkopen, kreeg zijn vrijheid terug na het betalen van een rançon van 2 ponden groten en gevangeniskosten.
Carle Rooze die een handeltje dreef in schappelinghe en oude schoenen viel tijdens één van zijn zoektochten in Eernegem in handen van Oostendenaars. Hij was ook één van de vele die met moeite de eindjes aan elkaar kon knopen, want naast het verkopen van oude schoenen begroef hij pestdoden. Een pooier die veel rondzwierf, werd eens opgepakt door Oostendenaars aan wie hij terstond 25 guldens moest geven voor zijn vrijlating. Misdadigers werden zeker niet ontzien door rondzwervende soldaten.
Jan Platteel die een afgelegen, illegale drankslijterij openhield en verdacht werd van het opkopen van gestolen paarden, kreeg bezoek van drie soldaten die langs een venster binnenkwamen en alles meenamen wat zij vonden. Een rondzwervende paardenknecht die zich toelegde op het stelen van paarden en koeien werd zelf tijdens één van zijn strooptochten gevangen door vrijbuiters die hem dwongen hun buit te dragen tot Oostende. De wagenknecht Dries Verhalleman en vele anderen die op 16 maart 1585 tijdens een overval op een konvooi in handen vielen van Oostendenaars werden eveneens gedwongen geroofde goederen te dragen naar het protestants bolwerk aan de kust, waar ze evenwel zonder het betalen van een rantsoen werden vrijgelaten. Jagers en vissers die vrijbuiters tegen het lijf liepen, moesten hun wild of vangst afgeven.
Visvangst en jacht waren voor Bruggelingen, die anders zouden vergaan van de armoede, dikwijls de laatste strohalm. Jan Libbe bijvoorbeeld, die vôôr de crisisjaren de kost verdiende als kok bij bruiloften, leefde nu van visvangst in de meersen buiten de stad. Sommige mensen waren echter zo berooid dat ze eigenlijk niets te vrezen hadden van vrijbuiters. De 31-jarige visser-jager en gewezen landbouwer Jooris Wellens viel in 1586 in handen van de Slusenaers maar ze lieten hem lopen “zoo zij zaghen dat hij niet en hadde”. Toen begin 1590 een bende onder leiding van Hieroon Verpoort alias Duc Dalve Beernem binnenviel, roofden ze al het vee en namen twee inwoners gevangen. Ze namen nog iemand mee van wie ze wisten dat “hij niet en hadde”, maar die dan als tussenpersoon zou kunnen optreden om de losgeldbrieven en het rantsoen over te brengen. Het bedrag van zo’n rançon varieerde sterk. Gabriel de Roo bijvoorbeeld werd in de buurt van Eeklo gevangen en kwam vrij voor 14 pond groten. Anderen betaalden 2 pond, 4 pond... Teercosten of verblijfskosten als gevangene werden ook aangerekend. Boeren konden zelfs hun gestolen vee terugkrijgen na het betalen van een rantsoen. 51
Dat het vangen van mensen voor losgeld frequent gebeurde, illustreert het wedervaren van Jan de Voldere, speyhouder van Damme. Tijdens een inspectietocht wordt hij door Sluizenaars gevangen. Soldaten van Damme kunnen hem echter bevrijden maar ze houden hem dan wel vast voor hun buit! Pas na het betalen van 4 ponden groten zouden ze hem loslaten. 52 De stad vergoedde een deel van zijn kosten. Ze nam trouwens regelmatig de (gedeeltelijke) betaling van rantsoenen van gevangen genomen ambtenaren voor haar rekening. Een zeer kwetsbare groep waren de koeriers of stadsbodes. In de periode 1584-1589 vielen de stedemessagers Stevin Carron, Guillame du Terme (Terne) en Cornelis Feytins zelfs regelmatig in handen van vrijbuiters. Ook buiten Vlaanderen waren de dikwijls zeer verre reizen van koeriers hachelijke ondernemingen. Adriaen Asaert liep zelfs in de buurt van Krakau boosdoeners tegen het lijf die hem pas na de betaling van een losgeld van 10 pond lieten lopen. Sommigen raakten zelfs gewond of hun paard werd gestolen. Stevin Carron en een andere bode kregen elk een nieuw paard nadat hun rijdier door Spaanse soldaten was gestolen. Als burgers het slachtoffer waren van diefstallen door regeringssoldaten betaalde de stad soms voor de geleden schade en zelfs sommige boeren of schippers die een rantsoen aan de vrijbuiters hadden moeten betalen, konden rekenen op een toelage van de stad
Voor vele slachtoffers van kidnappingen door vrijbuiters betekende de betaling van rantsoengeld een zware financiële aderlating. Broeder Benedictus Collart, biechtvader in het klooster van Hemeisdale, moest bij verschillende personen geld lenen om zijn rancon ende kosten te kunnen betalen. Hij had negen weken in gevangenschap doorgebracht nadat zijn konvooi was overvallen en hij, samen met vele Brugse poorters, was ghedreven binnen Oostende. Niet alleen had hij een ellendige gevangenschap in grooter miserie, met veel spottinghen achter de rug, maar hij kon daarenboven zijn schuldeisers niet terugbetalen. 54
Al vermoerdt
Dat vrijbuiters gewoonlijk erop uit waren mensen voor losgeld te kidnappen, neemt niet weg dat zo’n ontmoeting fataal kon aflopen. In mei 1586 werd visser Coppe Dullaert in Klemskerke versmoord door een bende van twaalf jonge Oostendenaars die een groep vissers had overvallen om hun vangst af te nemen. 55 Dat andere vrijbuitersbendes er niet voor terugdeinsden om mensen te vermoorden, was al gebleken uit de medogenloze raids van Pauwels Verburgh, Cornelis Cru(w)enier, Michiel Mortier en Hieroon Verpoort.
Ook de talrijke strooptochten door Walen in 1583 kostten aan vele buitenlieden het leven. Zeker als er verzet werd geboden, vielen er doden. Op 16 oktober 1578 waren de boeren buiten de stad bijeengekomen met vuile wapenen om zich te weer te stellen tegen de Paternosterdragers, maar ze waren geen partij voor deze beroepssoldaten en vele boeren vonden dan ook de dood in schermutselingen. Op 28 februari 1580 vond er eveneens een groot gevecht plaats tussen buitenlieden en Paternostersdragers. Met het organiseren van
boerenwachten en het aanleggen van verschansingen probeerden de boeren meestal tevergeefs het oorlogsgeweld buiten hun dorpen te houden. In Torhout vormden de haastig aangelegde bolwerken evenwel geen hindernis voor de Walen die op 3 juni 1583 de verdedigers overmeesterden en zich aan de weerloze bevolking vergrepen en hebben “zy al vermoerdt al dat zy costen ghecryghen bynnen ende buten”. De plunderaars namen alles mee: geld, juwelen, kleren, koeien, paarden, schapen, zwijnen, lammeren... Twee dagen later waren de Torhoutenaars opnieuw het slachtoffer van een moorddadige overval. De overlevenden zat niets anders op dan hun heil te zoeken binnen de muren van Brugge. 56
Sommige boeren lieten zich niet doen. Silvester Twijn, wiens twee koeien in Sint-Andries waren gestolen, was van plan de daders die gelegerd waren in Loppem te achtervolgen en zijn koeien terug te halen. 57 Niet ver van Brugge verbrandden boeren op 1 april 1583 een brug in aanbouw waarlangs Franse soldaten zouden passeren en joegen de werklieden weg. Bovendien dreigden de boeren alle voorbijtrekkende Franse soldaten dood te slaan. Boeren vermoordden inderdaad soms soldaten die op hun eentje of met slechts een paar
trawanten op rooftocht waren uitgetrokken. De moe getergde boeren namen dikwijls op wrede wijze wraak door betrapte plunderaars te folteren of levend te verbranden. Nabij leper werden in 1582 drie garnizoen soldaten die “rudessen” hadden bedreven door boeren vermoord en heimelijk begraven.
Boeren doodden in 1591 in de buurt van Roeselare zeven Ierse soldaten. Hun kameraden kwamen echter de volgende dag terug om wraak te nemen. 58 Van sommige soldaten wist men al met één oogopslag dat ze niet veel goeds in hun mars hadden. De Franse hulptroepen die op 8 december 1581 in Brugge toekwamen, zagen er volgens de inwoners eerder uit als een bende dieven en galgenaas. Ze waren gekomen om te plunderen i.p.v. te vechten tegen de vijand. Dat ze nagenoeg geen wapens bij zich hadden, quasi naakt waren, blootvoets liepen en velen alleen een sarge over hun hoofd droegen, maakte zeker geen geruststellende indruk. Met het inzetten van dergelijke soldaten kon men vanzelfsprekend nooit de geharde Paternostersdragers en andere Spaanse troepen verslaan. De Bruggelingen hadden dikwijls meer schrik van de soldaten die in de stad waren ingekwartierd dan van de vijandelijke legerbendes. Vooral vreemde troepen zoals de Schotten werden gewantrouwd. Sommigen keerden zich zelfs tegen hun eigen officieren zoals de vijf Schotse soldaten die op 1 augustus 1583 op de Markt werden terechtgesteld voor de moord op hun kapitein.
Voor de mensen die buiten de stad woonden, kenden ze zeker geen genade en of de stadsverordeningen tegen uitspattingen door soldaten veel zal hebben uitgehaald, valt te betwijfelen. Ze mochten nochtans niet “buten gaen om roeven ofte stelen eet goet van de lanslyden, op de gaighe, noch hudt gaen zonder paspoert, op ghelyche straffe”. Doch wanneer in 1580, 1582 en 1583 grote groepen katholieken uit de stad worden weggezonden, laten de garnizoen soldaten deze kans niet liggen om ze te beroven. Telkens er katholieken werden uitgewezen, trokken de soldaten buiten de stad om ze op te wachten en uit te schudden. Slechts zelden werd een soldaat wegens diefstal berecht. In 1587 werd een jonge knecht van een Franse soldaat opgehangen omdat hij ringen had gestolen. 59
De soldaten van de burgerwacht waren betrouwbaarder. Ze werden ingezet voor wachtdiensten aan de poorten en buiten de stad, bescherming van konvooien en kleine krijgsoperaties tegen vijandelijke troepen. Wanneer de vesten dichtgevroren waren, werden alle soldaten van de burgerwacht opgetrommeld voor bewaking. Ze namen soms zelfs vrijbuiters gevangen.
De eenheid onder leiding van Jan van Doorne kon bijvoorbeeld in Scheepsdale een Oostendenaar gevangen nemen die kort daarna werd opgehangen. Anderen legden zich, zoals de vrijbuiters, toe op guerrilla-acties, zekere “exploict ghedaen up den viandt”. In de gevechten leed de burgerwacht natuurlijk ook verliezen. De
weduwe van biervoerder Boudewijn Corier, die nabij Oostende was gesneuveld, kreeg 16 pond smartgeld. De weeskinderen van sergeant van de camere Christiaen Gallois die in 1587, samen met verschillende andere Bruggelingen, waaronder Lieven van Marke, omgekomen was toen hun konvooi door Oostendenaars werd aangevallen, vroegen eveneens een toelage aan de stad. 60
Reizen in konvooien bood een zekere bescherming. Desalniettemin werden in de periode 1584-1592 om de haverklap grote konvooien naar Brugge overvallen en vele kooplieden gevangen genomen. Wie een konvooi niet kon bijbenen, was bijna zeker een vogel voor de kat. In 1590 vermoordde een Spaanse deserteur een vrouw, die een konvooi op weg naar Brugge en beschermd door Waalse soldaten, niet meer kon volgen. De dader, zoon van een boer uit Navarra, had vooraleer hij in dienst trad jarenlang als vagebond rondgezworven. Hij was zelfs ooit in Pamplona opgepakt en gebrandmerkt.
Zoals zovele soldaten uit beide kampen was hij uit noodzaak soldaat geworden. De vrouw, die uit even armzalig midden kwam en volgens de Spanjaard toch maar een hoer was, had hij vermoord voor een habbekrats. Hij wilde in Brugge haar kleren verkopen om aan voedsel te kunnen geraken. De met bloed
besmeurde kleren wekten vanzelfsprekend argwaan en voor de zelfzekere moordenaar, die niet eens de moeite had genomen om het bloed van zijn rapier te vegen, hadden de rechters geen medelijden en op 17 januari 1590 werd de 28-jarige Spanjaard op het schavot op de Burg gewurgd. Niet alle oorlogsmisdaden bleven toen onbestraft. 61
Leden van het stadsbestuur en andere hogere ambtenaren waagden zich toen zeker niet buiten de stadsmuren zonder een militaire escorte. De burgemeester van het corpse, een schepen en twee griffiers konden in 1589 tijdens een reis van Gent naar Brugge rekenen op 70 Ierse soldaten voor hun veiligheid. Ook gouverneurs en regeringscommissarissen werden begeleid door soldaten als ze van de ene stad naar de andere trokken. 62
Ter bescherming van de reizigers werd het struikgewas langs wegen verwijderd. In oktober 1589 werden de soldaten en werklieden vergoed die te Scapersberch het kreupelhout hadden weggehakt tot ‘t bevrijden van “tpassage aldaer”. Door de ontvolking van het platteland werden de velden niet meer bewerkt en groeide langs vele wegen niet dan “wildernesse van blomme en ander ruwagie van houtte”, ideale plaatsen voor een hinderlaag door vrijbuiters en andere struikrovers. Een beruchte plaats waar dagelijks reizigers en kooplieden werden overvallen was Scapersberch langs de Kortrijkse Heerweg en gelegen tussen Oostkamp en Waardamme. De vrijbuiters konden ongestoord toeslaan langs deze belangrijke handelsweg naar Brugge en alleen grote groepen gewapende mannen durfden deze weg vrijmaken. Op initiatief van de baljuw van het Houtsche en met de financiële steun van de stad Brugge werd het de rovers moeilijker gemaakt door in 1587-1589 overal struikgewas te kappen en bewakers te posteren. Er werd dan wel voorgesteld dat de reizigers een kleine tol zouden betalen. Reeds in 1584 vroegen de inwoners uit het Brugse die binnen de stadsmuren waren gevlucht dat de stad de toegangswegen zou bewaken zodat boeren hun akkers konden bewerken. 63
Vele vluchtelingen waren bereid om naar hun verlaten dorpen terug te keren als de stedelijke overheid hen allerlei voorraden verstrekte. Kerken werden omgebouwd tot versterkte plaatsen waar de dorpelingen zich konden verschansen. Overal verrezen kleine fortjes als verweer tegen vrijbuiters en aanvallen van Staatse troepen. Vrijbuiter Bartholomeeus fs. Michiel Tant werd bijvoorbeeld onderschept door Spaanse soldaten gelegerd in het fort Thonaersnest. Verschillende lusthuizen en boerderijen in de omgeving van Brugge deden dienst als versterkingen. In juli 1583 overmeesterden Brugse soldaten een versterkte boerderij in Oostkerke waar 19 Spaanse en Waalse soldaten zich hadden verschanst. De boerderij Pensee en het kasteeltje Breda in Loppem waren toen eveneens versterkte plaatsen. Na de Reconciliatie streken Spaanse troepen neer in de lusthuizen van wijlen Bernard Wijnckelman (Blommendale in Sint-Andries), Pieter de Blende, Jacques Broucxsaulx en Nicolaas van Briarde (in Loppem). In de omgeving van Brugge lagen tevens de forten Scheepsdale en Schoeringe. 64 Van verschillende van deze forten zijn er plannen bewaard, onder andere van forten in Knokke, Cadzand, Coxyde, Bredene, Blankenberge, Retranchement (Ter Hofstede) en zelfs van een kerk die omgebouwd was tot een versterking. 65
Plan van het met kanonnen uitgeruste fort “Ter Hofstede” (in Cadzand/Retranchement) (eind 16de eeuw) (SAB, Brieven en Akten, 1515-1559, zie Kaarten en plannen, nr. 121)
De strijd tegen de vrijbuiters was een militaire aangelegenheid. Verschillende sneuvelden in gevechten of werden gevangen genomen door hun tegenstrevers en op rantsoen gesteld. Een aantal vrijbuiters werd door een rechtbank gevonnist maar velen konden blijkbaar een regeling treffen. Dat er verordeningen werden uitgevaardigd om soldaten, de geuzen jegens de Walen, te verbieden elkaar gevangen te nemen en terug vrij te laten voor losgeld, toont aan dat het een wijdverspreid gebruik was. Er werden ook krijgsgevangen uitgewisseld, zoals bijvoorbeeld op 6 november 1584 toen twee Sluisenaars werden uitgewisseld voor twee Spaanse cavaleristen. Uit de hierboven beschreven avonturen en krijgsverhalen van verschillende vrijbuiters blijkt dat ze dikwijls de dans ontsprongen met het betalen van een rantsoen. Onder hen waren zelfs notoire vrijbuiters. Sommige gewezen soldaten uit het protestantse leger konden ongestoord in Brugge een nieuw leven beginnen, zelfs als ze aan vrijbuitersacties hadden deelgenomen. Vrijbuitersoperaties waren een vorm van oorlog voeren die door beide partijen werd toegepast en dus niet alleen door protestantse strijdkrachten, waarbij vooral de gewone lieden het gelag betaalden.
In 1591 sloten het Brugse Vrije en de stad Brugge overeenkomsten met de vijand 66 opdat het platteland gevrijwaard zou blijven van brandschattingen en de scheepvaart via Sluis normaal kon verlopen maar we betwijfelen of dat alle vrijbuiters in toom heeft weten te houden.
Plundering van een dorp, door Roeland Savery geschilderd in 1604 (° Kortrijk, 17de eeuw)
VOETNOTEN
43 G. WEYDTS, p. 90-92, 97, 99, 109-111, 113, 116-120. Ch. CUSTIS, a.w., 109-110, 117-120
44 SAB, OA, 124, Rekwesten, pf. 1583-184, nr. 89 (16/07/1584), nr. 67 (8/08/1584), nr. 50 (15/09/1584)
45 Ibidem, nr 14, nr. 70(23/06/1584), nr.119 (15/06/1584)
46 Ibidem, nr. 135, nr. 130 (7/06/1584), nr. 94(11/05/1584)
47 Ibidem, nr. 7(3/11/1584), nr. 186 (3/02/1 584, nr. 196 (10/04/1584)
48 Ibidem, nr. 114 (23/06/1584), nr. 93(5/04/1584)
49 RAB, 62Oter, f. 96v
50 G. WEYDTS, p. 7,21,22,25-26,29,42,45-46,49-51,57,80, 112, 119
51 RAB, 620ter, f. 93-93v, 95v, 100, 105v-106v, 112, 118, 126v, 141v, 154, 159, 190v, 224v 226v
52 SAB, OA, 124, Rekwesten, 1583-1584, nr. 35 (26/09/1584); SAB, OA, 216, Stadsrekeningen,1584-85, f. 60v
53 SAB, OA, 216, 1584-1 589
54“ SAB, OA, 124, Rekwesten, 1583-1 584, nr. 33
55 RAB, 62Oter, f. 148
56 G. WEYDTS, a.w., p. 10, 21, 83-85
57 SAB, OA, 124, Rekwesten, 1583-1584, nr. 148 (30/05/1584)
58 G. HENRY, The Irisch military community in Spanisch Flanders, 1586-1621, p. 91. C. VERHOEF, Nieuwpoort 1600 (Soesterberg, 2000), p.80; A. VAN HERMELGHEM, Nederlandsche historie, dl. 1, p 198; dl. II, p. 198-199), G. WEYDTS, a.w., p. 78
59 G. WEYDTS, a.w., p. 21, 48, 56, 96, 103, 107, 113-114. RAB, 62Oter, t. 187
60 SAB, OA, 216, Stadsrekeningen, 1584-86; SAB, OA, 124, Rekwesten, 1583-1 588, nr. 53
61 RAB, 62Oter, f. 222v
62 SAB, OA, 216, 1587-89
63 SAB, OA, 216, 1589-90, f. 52v; 124, Rekwesten, 1583-1 584, nr. 22, 23, 82
64 SAB, OA, 216, 1587-1589; 124, nr. 89. G. WEYDTS, a.w., p.49-51, 99. Het landgoed
65 SAB, OA, 216, Kaarten en plannen. A. SCHOUTEET, Catalogus van kaarten en plannen
66 Ch. CUSTIS, a.w., dl. III (Brugge, 1765), p. 190-1 98