Slusenaers, Oostendenaers en andere vrijbuiters berecht in Brugge (1584-1590) - Deel 1
Bernard Schotte
“Ic ben hier gestelt omme dat ic ben van eene bende van vrijbuuters die alomme in de prochien gherooft hebben ende gescreven brandbrieven dat een ijgelicke hem wachte van zulcx te doen”.
In de zomer van 1585 bengelde Antheunis Hooghe met deze boodschap vastgespeld op zijn borst aan de galg op het galgenveld vlak buiten de Smedenpoort. Zijn trawant Laureijns Janssens hing naast hem en ook het briefje op zijn borst maakte voorbijgangers duidelijk wat vrijbuiters die paarden roofden te wachten stond als ze in handen vielen van het gerecht. 1
Plundering en roof waren schering en inslag tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1 648). Ook de streek rond Brugge viel toen ten prooi aan oorlogsgeweld. Vrijbuiters waren soldaten van het geregeld protestants leger die met hun commando-raids het leven in de gebieden die nog onder Spaans gezag stonden onmogelijk probeerden te maken door het plegen van roofovervallen, aanvallen op konvooien en kidnappingen. Het waren “professionele en geregelde plunderaars”, die dikwijls ook Oostendenaers, Slusenaers of die van Vlissinghen werden genoemd omdat velen vanuit deze plaatsen hun strooptochten ondernamen. Na de herovering van Vlaanderen door de Spanjaarden onder Farnese (1583-1584) werden de soldaten van de protestantse garnizoen-plaatsen die er met de toestemming van hun oversten op uittrokken om buit te halen beschouwd als vrijbuiters. Aanvankelijk, rond 1570-1580, bedoelde men met “vrijbuiters” afgedankte en gedeserteerde soldaten die als struikrovers het platteland onveilig maakten. Van “wilde en ongeregelde plunderaars” evolueerden ze snel naar gelegenheidscommando’s die met geurilla acties en terreurdaden oorlog voerden. 2
Deze vorm van oorlog voeren was niet nieuw en werd zeker niet uitsluitend toegepast door de protestantse strijdkrachten. Ook soldaten in dienst van Spanje vochten op dezelfde wijze en zij werden trouwens soms ook vrijbuiters genoemd. Bovendien trokken soldaten van het geregeld leger er niet alleen op uit om te vrije buyten te lopen in vijandelijk gebied, maar ze hielden ook lelijk huis in gebieden die onder hun controle stonden. Zowel soldaten van het katholiek als het protestants leger spaarden de mensen niet die ze in feite moesten beschermen.
Op 2 april 1578 verbood de Spaanse koning zijn soldaten om nog langer te gaen vrijbuijten. Vele soldaten en andere onverlaten gaven met hun strooptochten “daghelicx onse goede ondersaeten groot verdriet ende overlast”. Met een commissie en de last van vrijbuiters die ze ooit van hun kapitein hadden gekregen meenden zij carte blanche te hebben om terreur te zaaien op het Vlaamse platteland en zelfs geestelijken te maltraiteren. Alle dergelijke commissies werden ingetrokken en overtreders stond de strop te wachten. Dat het plakkaat enkele maanden later opnieuw werd uitgevaardigd, toont aan dat de vrijbuiterij moeilijk in te perken was. 3 Vrijbuitersoperaties waren dus zeker geen oorlogshandelingen die door protestantse soldaten werden geïntroduceerd als er reeds in 1578 Spaanse soldaten actief waren die vrijbuiters werden genoemd.
Soldaten die zonder toestemming van hun oversten als vrijbuiters opereerden, vielen onder het krijgsgerecht van hun legerbende. In de periode 1578-1584, toen Vlaanderen na de opstand tegen de Spaanse vorst onder calvinistisch bewind stond, eindigden in leper bijvoorbeeld minstens vijf protestantse soldaten aan de galg omdat zij hadden te “vryebuyten geloopen”. Zij waren allen door een militaire rechtbank ter dood veroordeeld. In 1583 vermoordden Schotse soldaten van het protestantse garnizoen in Menen hun kolonel, de sergeant-majoor en de provoost of het hoofd van de militaire politie omdat zij enige vrijbuiters wilden doen “punieren”. Tientallen vrijbuiters werden in de periode 1578-1583 in leper opgehangen en dat waren zowel soldaten uit eigen (protestantse) rangen als deserteurs, gewone struikrovers en vijandelijke soldaten. Wanneer Schotse cavaleristen op weg van Menen naar leper in een hinderlaag vallen, worden hun aanvallers omschreven als vrijbuiters. Ook Waalse soldaten in dienst van de Spanjaarden werden beschouwd als vrijbuiters wanneer ze gevangen werden genomen en geen paspoort bij zich hadden. 4
Op 13 oktober 1581 werd een bende Spaanse vrijbuiters door Brugse soldaten onderschept in Ryckevelde. Sommige werden doodgeslagen, andere konden ontsnappen. Eén van de vrijbuiters was een gewezen schade-beletter van Brugge die, nadat hij als katholiekgezinde uit de stad was gewezen, dienst had genomen in het leger van de Spaanse koning. Hij werd op 15 oktober in Brugge opgehangen. 5
Er waren dus ook “Spaanse” vrijbuiters, zoals niet alleen in verordeningen van 1578 maar ook in een koninklijke verordening van 12 januari 1586 nadrukkelijk vermeld wordt dat het aan soldaten of vrijbuiters op lijfstraf verboden wordt van te lopen up de lans-man. Het viel dus eigenlijk onder de krijgsartikelen en in de Artikelbrief van 1590 van het Staatse leger staat onder artikel 41 dat eenieder die op een “vrijbuit zal gaan ende foulen, extorsien (afpersingen) of dieverjen pleegt”, opgehangen zal worden. Zelfs enkele andere krijgsartikels kunnen op vrijbuiters worden toegepast. Soldaten mochten de bevolking niet beroven, verdrukken of afpersen en geen gebouwen vernielen of in brand steken zonder een speciaal bevel van hun oversten. Wie zijn kwartier verliet zo ver als de scheut van een kanon draagt, kreeg de doodstraf. Zonder toestemming mochten gevangenen niet worden omgebracht of op rantsoen gesteld. 6
Mensen gevangennemen en pas vrijlaten na het betalen van een rantsoen of losgeld was als het ware het handelsmerk van vrijbuiters. Ook protestantse soldaten gelegerd in Brugge (1578-1584) ontzagen de bewoners in de omgeving van de stad niet. Op 9 augustus 1583 werd een halle-gebod uitgevaardigd om de soldaten diets te maken dat ze niet mochten”buten gaen om roeven ofte stelen eet goet van de lanslyden, op de gaighe, noch hudt gaen zonder paspoert, op ghelyche straffe”. 7 Plunderen beschouwden vele soldaten blijkbaar als hun goed recht.
De Schotse infanteriesoldaten en cavaleristen die op 3 juli 1579 in Brugge werden gelegerd, wilden bijvoorbeeld onmiddellijk “gaen plonderen” maar het was hen verboden op lijfstraf. Dat vele soldaten maandenlang op hun soldij moesten wachten, zal plunderingen zeker in de hand gewerkt hebben. Uit verschillende klachten van soldaten, waaronder enkele Schotten, gericht aan het stadsbestuur blijkt dat soms ganse compagnieën nog vier of zes tot zelfs tien maanden soldij tegoed hadden. 7
Zowel soldaten, deserteurs als gewone misdadigers konden dus als vrijbuiter bestempeld worden. Volgens de Ieperling Augustijn van Hernighem noemden deze stoute rovers die alle menschen aenspraken en roofden, zichzelf vrijbuiters, die men noemde, “ofte zy hunzelven alzoo heeteden” (1580). 8 De naam spreekt eigenlijk voor zich: op eigen houtje buit bemachtigen. In de 15de eeuw tijdens de opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk noemden zij zich avonturiers of “ghezellen van avontueren”, een benaming die zelfs rond 1600 nog in zwang was. Het ging om dezelfde soort acties: in kleine groepjes eropuit trekken en roof overvallen plegen, mensen kidnappen en op rantsoen stellen, vee roven, branden stichten en terreur zaaien. Een vorm van oorlog voeren die op het einde van de 16de eeuw meer gereglementeerd werd: soldaten handelden met toestemming van hun oversten en hadden een paspoort of een commissie op zak om te bewijzen dat ze geen deserteurs of gewone struikrovers waren. Het onderscheid tussen bandieten en guerilla strijders was ten andere niet altijd zo duidelijk, ook in de bronnen niet. Het foerageren door de eigen soldaten kwam dikwijls ook op hetzelfde neer. Voor de slachtoffers maakte het trouwens geen enkel verschil wat voor soort van vrijbuiter of soldaat hen leed berokkende.
Aan de hand van criminele processtukken zullen we proberen een beeld te schetsen van de vrijbuiters die na de Reconciliatie of gedwongen verzoening (mei 1584) actief waren in de streek van Brugge én tegen de lamp liepen. Ook de slachtoffers komen aan het woord. 9
Daeghelixschen roverien ende morden
De streek rond Brugge werd nagenoeg vanaf het begin van de Tachtigjarige oorlog getroffen door oorlogsgeweld. In juli 1572 veroverden de geuzen Aardenburg. In datzelfde jaar werden vele Bruggelingen geronseld om de rangen van het regeringsleger te versterken. De soldaten van Brugge onderschepten op 2 oktober 1572 in Blankenberge een landelijke legerbende die hun buit, geroofd bij een overval in Oudenaarde, aan het laden waren op kleine schuiten. Velen werden gevangengenomen en nog anderen sneuvelden toen ze vluchtten en zich probeerden te verschansen in Maldegem. Een klopjacht in de streek leverde nog meer gevangenen op. Men maakte korte metten met de krijgsgevangenen want zij werden allen in Brugge opgehangen.
Van kwartier geven was er langs beide kanten niet veel sprake. Eind juni 1572 overvielen tachtig geuzen Eeklo en namen de pastoor en vier Spanjaarden gevangen die later in Den Briel zullen worden opgeknoopt. Eén van de overvallers, een dronken tamboer met een stoole rondom de hals, was achtergebleven en werd door soldaten uit Brugge gevat. Hij eindigde ook aan de galg. 10
In periode 1584-1590 viel er slechts een dertigtal echte en vermeende vrijbuiters in handen van het Brugse gerecht. Zes veroordeelden werden opgehangen, een paar vrijbuiters werden uitgewisseld voor andere gevangenen of overgeleverd aan een militaire rechtbank of aan rechtbanken van andere jurisdicties, twee mannen werden verbannen, één vrijbuiter werd vermoedelijk naar de galeien gezonden, enkele werden vrijgelaten of gewoon losgelaten omdat ze een paspoort konden voorleggen en van een tiental andere beschuldigden kennen we het vonnis niet of weten we zelfs niet of er een vonnis werd geveld. 11 Al bij al lijkt het er op dat vrijbuiters niet veel te vrezen hadden van het gerechtelijk apparaat. In 1587 bijvoorbeeld, wanneer er sprake was van “daeghelixschen roverien ende morden” op de Kortrijkse Heerweg tussen Oostkamp en Waardamme, werd er in Brugge slechts één vrijbuiter opgehangen en een andere bij de kraag gevat. 12 De schepenbank van het Brugse Vrije velde in de periode 1590-1 595 zelfs geen enkel vonnis tegen een vrijbuiter. 13
Als een vrijbuiter gevangen werd genomen, was zijn lot zeker niet bezegeld. Bartholomeeus Michiel Tant bijvoorbeeld viel verschillende keren in handen van de tegenstrevers maar werd nooit ter dood veroordeeld. Hij was een jonge landbouwer uit Bredene die na het overlijden van zijn vrouw dienst nam in het garnizoen van Oostende. Tijdens een strooptocht werd hij gevangengenomen door Spaanse soldaten gelegerd in het Thonaersnest, een landgoed in Loppem dat door soldaten was ingepalmd. Zijn vader kon hem toen vrijkopen. Hij was dan een tijdlang soldaat in Sluis. De soldaten van het Thonaersnest konden hem opnieuw bij de kraag vatten maar hij werd terug vrijgelaten, vermoedelijk na het betalen van een losgeld. Hij bleef in Brugge wonen waar hij aan de kost kwam als huurling die boeren beschermde tegen overvallen. Veel geld won hij daar blijkbaar niet mee want in 1584 wilde hij samen met twee andere ex-soldaten, Passchier Bruutkins uit de Sint-Clarastraat en een andere Passchier die nabij de O.L.V. kerk woonde, naar Oostende trekken om terug dienst te nemen in het protestantse leger. Ze huurden een bootje en voeren vanaf Scheepsdale in de richting van Oostende. Het drietal was zwaar bewapend, met onder andere een roer of haakbus (geweer), een pijcke (piek of lans), een poignaert en een courtelasse of kort zwaard.
Uit boedelbeschrijvingen blijkt dat vele gewone mensen toen wapens, en soms zelfs een klein wapen arsenaal in huis hadden en het is dan zeker niet verwonderlijk dat ex-soldaten over wapens beschikten.
Bartholomeeus en zijn twee kompanen waren ook hun oude gewoontes nog niet verleerd. Het voornemen om soldaat te worden was blijkbaar een vrijgeleide om onderweg vier buitenlieden gevangen te nemen. François vander Stande en Jan Telleboom haalden ze van een bootje dat voorbij passeerde. Jacop Coppen Nouts en zijn zoon Jan werden onder dreiging van “tvier te steken in schuere” uit hun boerderij gesleurd.
“Roerdrager” of soldaat, gewapend met een roer of haakbus (Jacob de Gheyn, wapenhandelinghe van roers, musquetten ende spiessen, (‘s Gravenhage, 1607)
Tant bedreigde de zoon zelfs met de dood toen hij wilde weglopen. De vier gevangenen zouden pas vrijgelaten worden als er een losgeldvan 400 gulden werd uitbetaald. De kidnappers voeren met hun gevangenen tot vlakbij Oostende. Ze waren zelfs van plan om nog ergens koeien te gaan stelen maar zagen daar er uiteindelijk van af. De twee Passchiers trokken Oostende te voet binnen en lieten zich inlijven. De gevangenen slaagden er echter in weg te lopen. Wellicht heeft Bartholomeeus Tant ze laten vluchten. Hij durfde namelijk zijn vroegere kapitein niet onder ogen komen omdat hij met hem “niet effenen stont”. In feite was hij een deserteur en besloot dan maar van terug te keren naar Brugge. Hij werd gearresteerd en bleef maandenlang opgesloten. De jonge avonturier kon uit de gevangenis ontsnappen maar werd snel opnieuw gearresteerd en onderworpen aan folteringen. Hij werd vermoedelijk naar de galeien gezonden of als pionier tewerk gesteld. 14 Veroordeelde criminelen werden toen dikwijls als pioniers ingezet bij het bouwen van verschansingen. 15
Ofschoon vrijbuiters volgens een verordening van 1581 werden beschouwd als struikrovers en de strop verdienden, was hun doodvonnis niet getekend als ze gevangen werden genomen. Bartholomeeus Tant was niet de enige die (zelfs tot driemaal toe) aan de strop ontsnapte.
Heinric van Coevoorde uit Amsterdam, die als soldaat van een Engelse krijgsbende in Oostende was gelegerd, werd tijdens een overval op een konvooi gekwetst en gevangen genomen. Hij verbleef drie weken in het St-Janshospitaal en kon zich vrijkopen met het betalen van een “rançon” of rantsoengeld. Cornelis Cruwenier, een beruchte vrijbuiter die veel op zijn kerfstok had, kon zich eveneens vrijkopen toen hij in Kortrijk gevangen zat. Tant en zijn twee kompanen waren niet de enige gewezen vrijbuiters die na hun legerdienst ongestoord in Brugge konden wonen. Op 31 december 1588 werd de 24-jarige Jan vander Moere gehalsrecht omdat hij tijdens een ruzie een man had doodgestoken. Voor de Reconciliatie in mei 1584 had hij in het protestants leger gediend en als vrijbuiter had hij zelfs stadsambtenaren gegijzeld en paarden en koeien gestolen. Desalniettemin kon hij na zijn legerdienst terug bij zijn vader intrekken en werken op het goed Ter Panne. Toen de Brugse schrijnwerker Jan Mauwe in 1586 eveneens aan de tand werd gevoeld in verband met een herbergruzie bleek hij ook een gewezen soldaat te zijn die onder vijandelijke vlag had gestreden. 16
De vrijbuiters
Gewone burgers ontpopten zich ook als vrijbuiters. In het geval van Tant en zijn twee trawanten ging het weliswaar om ex-soldaten/vrijbuiters. Toch blijken de bendes dikwijls zowel soldaten als enkele gewone burgers in hun rangen te tellen. Wanneer de gelegenheid zich voordoet, doen ze mee aan een rooftocht. Op 25 oktober 1584 wordt de 17-jarige Joos van Landuut gearresteerd op beschuldiging van veediefstal. Hij is een bakker uit Ruiselede die door de oorlogsomstandigheden op de dool is geraakt en al één jaar in Brugge woont. Hij woont bij een ketellapper aan de Kruispoort en is één van de talloze vluchtelingen die toen in Brugge neerstreken. Op een dag maakt hij aan de “cleene steenbrugghe”, buiten de stad kennis met twee soldaten. De ene heet Brief en van de andere soldaat met een “deen blond baerdeken” weet hij alleen dat hij getrouwd is met een dochter van de verver Jan van Caneghem en in Brugge woont. In een herberg nabij de Gentpoort laat hij zich overhalen om mee te gaan naar Tielt waar de soldaten weten “eenen buut” en hem wordt “yet belooft voor zijn moeijte”.
De twee soldaten, bewapend met een haakbus en een half korte piek of lans, stelen er twee koeien terwijl Joos van Landuut op uitkijk stond. Als ze ‘s nachts met de koeien voorbij Moerbrugge passeren, wordt de jonge bakker geklist. De veedieven zouden, als alles naar wens was verlopen, de koeien verkocht hebben aan een zekere Joos van Zeleghem met wie ze in een bos bij het galgenveld hadden afgesproken. 17 Niet alleen vijandelijke vrijbuiters maar ook Bruggelingen en eigen soldaten gaan dus op rooftocht. Een duidelijke scheidingslijn tussen soldaat/vrijbuiter of gewone rover is dikwijls moeilijk te trekken. Alhoewel met vrijbuitersacties geprobeerd werd het economisch leven in Vlaanderen te verstoren, waren de leden van dergelijke commando-eenheden er vooral op uit een mooie slag te slaan.
Wie waren nu deze vrijbuiters? Van een zeker aantal betichten worden er in de processtukken persoonlijke gegevens verstrekt. Zoals de meeste vrijbuiters die actief waren in de kasselrij Kortrijk 18 waren de ‘Brugse’ vrijbuiters van jonge leeftijd, tussen de 17 en 30 jaar oud, en afkomstig uit Vlaanderen. Zeer zelden was er iemand van de partij uit de Noordelijke Provincies en in het algemeen telden ze weinig buitenlanders in hun rangen. In de protestantse legers dienden heel wat vreemdelingen zoals Engelsen, Schotten, Duitsers en Fransen; maar raids uitvoeren in onbekend gebied was voor hen veel riskanter dan voor mannen die opereerden in hun geboortestreek. Een goede gids was onontbeerlijk zoals drie Engelsen, één Amsterdammer en één Duitser in 1589 ondervonden toen hun leidsman, een man uit de streek van Oostende die ze “little of petit Johan” noemden, hen in de steek liet en zij door soldaten van Snaaskerke werden gevangen genomen. 19
Vlamingen die dienst namen in het protestantse leger waren meestal gewone lieden die dikwijls noodgedwongen voor een tijdelijk leven als soldaat kozen. In december 1585 stonden twee leden van een vrijbuitersbende uit Sluis terecht. De ene, Adriaan Wijchuus, was een gewone burger die zich pas bij de bende had aangesloten en de andere, Hans van Meulenbrouc, een soldaat uit de compagnie van kapitein Mansaert. De bende telde nog acht andere soldaten. Adriaan Wijchuus was een wever die op goede voet leefde met vrijbuiters uit Sluis. Zijn huis in Lo was hun ontmoetingsplaats. Adriaan Wijchuus had nog een tijdje in Sluis gewoond waar hij met zijn vrouw en kinderen een herberg had opengehouden. Omdat hij als wever geen werk vond in Lo, probeerde hij er als appelverkoper en briefdrager aan de kost te komen.
Hij sloot zich bij de bende vrijbuiters aan omdat hij werkloos was. Een keuze die hij beter niet had gedaan want al tijdens de terugreis naar Sluis werd hij gevangen genomen en op 18 juli 1586 werd hij buiten de Smedenpoort op het galgenveld opgeknoopt “zoo datter doot naer volgt”. Vooraleer hij meeging met de bende die bij hem onderdak had gezocht, had hij blijkbaar al lang hand- en spandiensten verleend aan vrijbuiters. Tijdens een ruzie in het huis van zijn zuster, die ook bier tapte, had hij eens samen met zijn zwager een vrijbuiter gedood. Een kansspel met teerlingen liep toen uit de hand en hij stak met een snijder Daneel Coen van Meijghem neer. De vrijbuiter bezweek drie uur later aan zijn kwetsuren. De baljuw veegde echter de spons over de doodslag omdat het slachtoffer toch maar een vrijbuiter was. Dat er tijdens de steekpartij nog een ander vrijbuiter, Gilles vander Moere, aanwezig was in het drankhuis van zijn zuster zegt genoeg over de sympathieën van Adriaan Wijchuus. Deze Gilles vander Moere eindigde trouwens ook aan de galg. Hij werd opgehangen in Kortijk en was misschien verwant met een berucht vrijbuiters duo uit het Kortrijkse, de gebroeders Martin en Hans van Moere. Ook twee andere leden van de bende waarvan Adriaan Wijchuus deel uitmaakte waren in het Kortrijkse geen onbekenden. Hans en RoeI van Meulenbrouc waren afkomstig uit Olsene. Zij waren schoonbroers van de baljuw van Olsene. Hans van Meulenbrouc werd op 3 januari 1586 in Brugge opgehangen. Vooraleer Hans dienst nam in het leger was hij landsman geweest. Van slechts nog één van de andere acht soldaten kennen we zijn vorig beroep: Pieter de Mets, wiens vrouw in Middelburg woonde, was een gewezen timmerman. Eén van de vrijbuiters, Clays vande Pitte, bekleedde de rang van adelborst of 2de luitenant. Bijna heel de bende bestond uit Vlamingen en de leider was blijkbaar een Hollander, Haerlen ofte Crijchsman genaamd. Wellicht werd de bende onderschept toen ze terugkeerden naar Sluis. Ze hadden een gekwetste moeten achterlaten onder de hoede van zijn kameraad. Voor twee man eindigde de rooftocht dus op het schavot. 20
Ook van de 30-jarige vrijbuiter Jehan Sohier uit Tielt die in november 1584 door wachters aan de leybrugge werd gearresteerd, kennen we zijn beroep voor hij soldaat werd. Hij was een lijnwever die al een tijdje in dienst was van de protestantse troepen, o.a. als cavalerist bij de “groenrocx” van de heer van Ryhove. die nu in Sluis lag. Met zijn medegezellen hadden ze wat willen uitrechten in Tielt. Door “tvuijl” weder hadden ze echter dagenlang moeten schuilen, hun proviand raakte op en na drie dagen honger lijden, besloot Jehan Sohier naar Sluis terug te keren. Zijn gezellen wilden wel nog proberen buit te halen in Tielt maar hij zag het niet meer zitten, temeer omdat hij veel kans liep om er herkend te worden. Doordat de streek rond Brugge overstroomd was en dat hij nergens over water “duer en conste”, wierp hij zijn half korte piek in het water en probeerde langs Brugge naar Sluis te gaan. Na ondervraging werd hij vrijgelaten omdat hij een paspoort kon voorleggen. Doordat vele gebieden blank stonden door inundaties, verplaatsten de vrijbuiters zich dikwijls met bootjes of namen de hindernissen met springstokken. 21 Sommigen waren daar zeer bedreven in. Tijdens het beleg van Oostende (1601-1604) deden springers dikwijls geslaagde uitvallen. Vrijbuiters trokken te voet door de vijandelijke gebieden en blijkbaar gebruikten ze nooit paarden tijdens hun strooptochten. Groepen ruiters trokken snel de aandacht en paarden maakten het liggen in een hinderlaag onmogelijk. 22 Vrijbuiters verborgen zich in leegstaande huizen, struikgewas of zelf gedolven kuilen langs de weg om voorbijgangers te bespringen.
De vrijbuiters waren meestal mensen van gewone komaf die dikwijls met verschillende (bij)beroepen de eindjes aan elkaar hadden proberen te knopen vooraleer ze dienst namen in het Staatse leger. Ook als ze ontslag namen, zaten ze terug in hetzelfde schuitje. Uit verschillende getuigenissen, ook over andere zaken dan vrijbuiterij, blijkt dat heel wat gewone lieden voor een korte tijd dienst namen in één of andere legerbende. Jacob de Poortere, een saaiwerker (wever) uit Hondschote, waar hij ook een tijdlang waard van de herberg Int Groene Huus was geweest, had gediend onder een Schotse kapitein. In Brugge probeerde hij te overleven met het verkopen van brandhout, nagels en oud ijzer die hij in Heist en Blankenberge haalde. De gewezen saaiwerker ging eveneens af en toe op zoek naar rapen of een andere keer bracht hij voor een “drincpenninc” een boodschap over. Dergelijke excursies buiten de stad waren gevaarlijk want tijdens één van zijn tochten was hij bij Scheepsdale in handen gevallen van zes vrijbuiters uit Oostende.
Andere Bruggelingen die wellicht uit armoede dienst namen, waren o.a. een schrijnwerker, een 18-jarige paardenknecht en een jonge bakker. De twee mannen die in december 1584 door poortwachters werden gearresteerd waren ex-soldaten op weg naar huis in de streek van Kassel om huerlieden stil te doen ende niet meer te willen dienen in het garnizoen van Oostende. In het burgerleven waren ze respectievelijk kleermaker en brouwer geweest. Pauwels Verburgh uit Sint Andries, een soldaat die aan vele vrijbuitersacties had deelgenomen, was een boer die na zijn legerdienst terug bij zijn moeder ging wonen om opnieuw landswerk te doen. Soldaat werd men dikwijls uit noodzaak.
Vrijbuiter Pieter Blatre was al vier jaar in het leger toen hij in 1587 tijdens een strooptocht werd gevangen genomen. Voordien had hij samen met zijn vrouw een bestaan proberen op te bouwen als keuterboertje in Middelburg. Doch door het oorlogsgeweld moest hij met zijn gezin en hun twee koeien vluchten naar Sluis.
Toen hij alles verteerd had, moest hij zich in dienst stellen. Hans van Meulenbrouc, die op 3 januari 1586 werd opgehangen, was eveneens een gewezen boer. Cornelis Cruwenier, een kuiper en zoon van een schoenmaker nam dienst omdat er geen nering was. Hij was een zeer actieve vrijbuiter die bij verschillende zware misdaden betrokken was. Nog een andere beruchte vrijbuiter, Michiel Mortier “ghezeit Schotsche Pierijne”, was in het burgerleven een metserdiender. 23
Niet alleen door de omstandigheden werden boeren en werklieden gedwongen dienst te nemen maar sommigen werden zelfs onder dwang soldaat. Dat was dikwijls het lot van de onfortuinlijke die door vrijbuiters werden gekidnapt en geen losgeld konden betalen. De 24-jarige Jan de Zoppere en de 18-jarige Bruggeling Maerten van Rie waren twee soldaten/vrijbuiters van de compagnie van kapitein Meetkercke die na enkele maanden dienst in Sluis er genoeg van hadden en zich overgaven aan soldaten van het Spaanse leger.
Jan de Zoppere was soldaat geworden tegen wil en dank. In de buurt van Oudenburg was hij door vrijbuiters gevangen genomen en na veertien dagen in een cel in Sluis te hebben doorgebracht, heeft hij “beghaert te dienen zoo zijne vrienden hem niet en costen lossen”. Vanaf dan zou hij verschillende keren geprobeerd hebben te vluchten. Dat nam niet weg dat hij toch twee keer (onder dwang?) aan een strooptocht in de buurt van Brugge en nabij het landgoed van Despars had deelgenomen. Ook Maerten van Rie die zich door zijn broer Hans tot de militaire dienst had laten verleiden, bekende een paar keer “uijt gheghaen te zijne opden roof” ... omtrent de vesten en het goed Ter Panne van de familie Despars. Desalniettemin wordt hij op 2 april 1586 vrijgelaten, weliswaar met het nadrukkelijk verbod “up de galghe” van ooit nog in dienst van de vijand te vechten. Ook Jan de Zoppere mocht blijkbaar beschikken. Ze waren vrijwillig teruggekeerd naar Brugge om hier aan de slag te komen: Maerten zocht werk als paardenknecht en Jan wilde dienst nemen in het fort van Scheepsdale. Bovendien hadden ze informatie verstrekt over militaire acties en over Bruggelingen die naar Sluis waren getrokken.
In 1587 werd ook Laureijns van Neste die zich had overgegeven aan soldaten van Damme niet bestraft. In Lissewege was hij door tien Sluizenaars gevangen genomen terwijl hij op zoek was naar brandhout. Door dienst te nemen, kon hij uit de gevangenis geraken. Het leek hem de enige manier om zijn vrijheid terug te winnen. Voor twee andere overlopers waren de Brugse rechters niet zo inschikkelijk. Guillame, Roelant van Dale en de 16-jarige Hansken Traen werden als gevangenen van de Sluuzenaers gedwongen om voor hen te werken. Ze moesten dagelijks gras trekken, onder ander voor de provoost van Sluis. Tot ze de kans kregen om met een bont gars upt hooft het hazenpad te kiezen. Desalniettemin werden ze verplicht om Brugge te verlaten. Dat Van Dale vroeger reeds een veroordeling had opgelopen, speelde hierin wellicht een rol. 24
Zin voor avontuur zal wellicht ook vele jongelingen de wapens doen opnemen. De Brugse diamanthandelaar Jaques de Coutre schreef in zijn memoires dat hij in 1591, toen hij 16 jaar oud was en “wel wat voelde voor wapens”, door zijn bezorgde moeder uit Vlaanderen werd gezonden om zijn geluk te beproeven in Portugal. Zij had reeds verschillende zonen en familieleden door oorlogsgeweld verloren en om te beletten dat Jaques dienst nam in een legerbende begeleidde ze hem naar Sluis waar hij inscheepte. 25
Dat hij een buyt wiste
De vrijbuitersbendes bestonden dus uit soldaten en soms was er ook iemand van de partij die niet onder gage of soldij stond. Gewoonlijk namen zo’n zeven â twaalf man deel aan een krijgsoperatie. De vrijbuiters waren gewapend met haakbussen, pieken en (korte) zwaarden en dolken. Ze hadden proviand mee voor enkele dagen en een gids die de weg goed kende. Een tip van iemand die een buyt wiste was voldoende om uut te commen. Eind 1584 trok de bende van Robert Peres, Clays de Vroe en Hieronymus van Connicxloo er bijvoorbeeld op uit omdat een boer hen in Sluis had geïnformeerd over wagens van kooplieden die langs de Kortrijkse Heerweg zouden passeren. De bende Sluizenaars bestond uit negen mannen, bijna allemaal soldaten en zoals gewoonlijk met een leetsman. Hun gids was een musketier die dikwijls uitliep en de weg hieromtrent wel kende.
Een musketier uitgerust met een musket (Jacob de Gheyn, Wapenhandelinghe van roers, musquetten ende spiessen, ‘S Gravenhage, 1607)
Er was ook een ongewapende burger mee, Robert Peres, die het proviand voor vier dagen van de bende droeg. Onderweg overnachtten ze in een verlaten huis in Loppem en in het leegstaand kasteel van Tillegem. De overval verliep blijkbaar niet van een leien dakje want minstens drie van hen werden bij de kraag gevat. Ofschoon ze met een welbepaald doel voor ogen waren vertrokken, speelden ze onderweg met de gedachte om een kudde schapen te roven die op een andere weg gesignaleerd waren door een groepje appelplukkers die ze evenwel niet lieten gaan vooraleer ze hun “exploict” hadden gedaan. 26
Een andere bende uit Sluis trok er op uit omdat één van de leden, Hans de Waghenare met een crommen hals, had voorgesteld een boer gevangen te nemen die dagelijks zijn veld tussen Brugge en Damme kwam bewerken. Niet alleen deze boer viel in de hinderlaag van de vrijbuiters maar ze namen tijdens hun tocht ook een molenaar uit Damme en een sergeant van “camere” gevangen. Deze laatste werd opgehangen. De geëxecuteerde was wellicht Jan van Berchem, sergeant van de Brugse schepenkamer, aan wiens weduwe een vergoeding werd uitbetaald nadat hij in Sluis was opgehangen. 27 Voor overheidsambtenaren of legerofficieren kenden de vrijbuiters gewoonlijk geen genade.
De vrijbuitersbende van Cornelis Cruwenier kreeg tips van een sympathisant in Gent die als boodschapper voor kooplieden werkte. Op een dag in 1590 wist hij hen te vertellen dat er enkele schepen met kooplieden uit Brugge zouden uitvaren en datter goede buijd zoude zijn. Cornelis Cruwenier was op weg met zijn bende om die aanslag te plegen toen ze zelf in een hinderlaag vielen en werden bespronghen. 28
Meestal trokken vrijbuiters er op uit en sloegen toe als ze een gemakkelijk slachtoffer vonden. De meeste voorbereiding ging in het samenstellen van een bende (dikwijls in een herberg), niet in het uitstippelen van een actieplan. De bende van Hans van Meulenbrouc bijvoorbeeld bestond uit zeven man. Eén van hen trad op als leider en een andere was hun gids. Drie vrijbuiters waren bewapend met geweren en de andere droegen pieken. Zij hadden proviand (brood, kaas, boter en vlees) mee voor acht dagen. Onderweg overnachtten ze in lege huizen en schuren. Ze hadden afgesproken met andere vrijbuiters in het huis van een sympathisant in Lo. De bende, die ondertussen 30 man sterk was, legde zich in een hinderlaag langs de Leie om schepen te overvallen maar de sterke bewaking door soldaten schrikte hen af. Ze keerden terug naar Lo om een konvooi uit Gent te overvallen maar na urenlang in een hinderlaag te hebben gelegen zonder één wagen te hebben gezien, hielden ze het voor bekeken. Hun wegen scheidden zich en de bende van Hans van Meulenbrouc, die ondertussen versterkt was met hun contactman Adriaan Wijchuus, keerde terug naar Sluis. In de buurt van Knesselare overmeesteren ze een soldaat en beroven hem van zijn wapens en mantel. Zijn lans en rapier geven ze aan Adriaan Wijchuus. Van mensen die ze langs de weg tegenkwamen, namen ze geld, brood en hemden af. Een andere jongeman werd uit zijn huis gehaald en moest rantsoengeld betalen. In Knesselare kregen ze van twee mannen hulp. Tegen betaling haalde de ene brood voor hen en de andere, een jonge man genaamd Hans, ging voor een “stic ghelts” mee als gids. Hij werd onmiddellijk als volwaardig lid aanvaard en zou zijn deel van de buit hebben gekregen als er niet iets verkeerd was gelopen waardoor Hans van Meulenbrouc en Adriaan Wijchuus in handen van het gerecht vielen. Voor beide vrijbuiters eindigde de strooptocht aan de galg. 29
Een bende van negen Engelsen, één Duitser en de Amsterdammer Heinric van Coevoorde van het garnizoen van Oostende waren in 1589 zonder veel planning “uut ghecommen om buyt”. Een vijandelijke legerbende onder leiding van een kolonel lieten ze ongemoeid omdat deze met teveel waren om aan te vallen. Onderweg stalen ze wel twee paarden en namen twee boeren gevangen. Uiteindelijk liepen ze in een bos zelf in een hinderlaag waar ze werden besprongen zodat zij “verstroyt wierden”. Ook de groep Oostendenaars waarvan Jooris Coppens deel uitmaakte, werd in Waasten “verslegen ende verstroijt” door een boerenmilitie of garnizoenssoldaten van leper toen ze langs een weg in een hinderlaag lagen. De 25-jarige Coppens kon weglopen maar viel in de buurt van Brugge in handen van Spaanse troepen. Hij werd er op 3 januari 1586 opgehangen. Zijn bende was eigenlijk “uuijtgheloopen” om een rekening te vereffenen met een man die in Oostende een paard van hen had gestolen. Ze vonden hem niet en probeerden dan een andere aanslag te plegen die faliekant afliep. Strooptochten waren gevaarlijke ondernemingen. Heinric van Coevoorde nam deel aan drie strooptochten die slecht afliepen. Bij een overval op een konvooi van Rijsel werd hij gekwetst en gevangen genomen. Zijn bende liep eens in een bos in een hinderlaag en werd uiteengeslagen. Hijzelf en vijf kameraden vielen toen in handen van de vijand. Een andere keer werd zijn bende opnieuw “geslegen” maar hij kon wegvluchten. 30
Ovetval in het bos, Jan Brueghel de Oude (ca. 1605)
Paspoort van de soldaten
Als de vrijbuiters opereerden als soldaten met een specifieke opdracht en dat ook konden bewijzen door een paspoort voor te leggen, werden ze gewoonlijk als soldaten behandeld en niet als ordinaire rovers. Wanneer vrijbuiter Jehan Sohier tijdens zijn ondervraging een paspoort toonde, die geldig was voor tien dagen, werd hij vrijgelaten, maar wel met het bevel van onmiddellijk terug te keren naar Sluis. Zo’n paspoort konden ze krijgen van de gouverneur van hun garnizoensplaats. Het vermeldde de naam van de soldaat en was slechts voor een beperkte tijd geldig. Drie vrijbuiters die in 1584 een paspoort konden voorleggen, werden alleen ondervraagd en blijkbaar niet gevonnist. Een paspoort kon een vrijbuiter van de galg redden. 31 Doch van de vrijbuiters die in de periode 1584-1590 in Brugge werden berecht, hadden slechts weinigen zo’n document op zak.
De behoorlijke vrijbuiterij werd in tegenstelling tot de “schandelike vrijbuterie” weliswaar gecontroleerd door de militaire overheid, doch in de chaotische beginjaren van de opstand gingen vele vrijbuiters zomaar zonder toestemming op avontuur. Pas vanaf het ogenblik dat Maurits van Nassau in 1588 het opperbevel over het leger kreeg, kwamen dergelijke operaties ietwat beter onder controle. 32 Zijn artikelbrief van 1590 voorzag, zoals reeds hoger vermeld, de doodstraf voor soldaten die zonder toestemming op vrijbuiterstocht gingen.
Het paspoort was ten andere ook een bewijs dat men geen deserteur was als men soldaten van zijn eigen leger tegenkwam. Ook als men afzwaaide kreeg men een paspoort die vermeldde dat men zijn dienst had volbracht. Zes Franse soldaten van het Spaanse garnizoen van Oudenburg “sorty sans pasport” werden in de boeien geslagen. Ook twee Waalse soldaten uit Oudenburg die in de buurt van Oostkamp graan van dorpelingen hadden afgenomen, werden op 15 mei 1590 overgeleverd aan hun kapitein. Nog een andere soldaat uit Oudenburg, Lenaert Reyter, werd in februari 1589 beschuldigd van samen met een twaalftal andere soldaten koeien gestolen te hebben in Koekelare.
In mei 1586 gaf de Spaanse legeraanvoerder La Mothe het bevel om vijf van zijn eigen soldaten te fusilleren omdat ze koeien uit weiden hadden gehaald bij Tielt. Vier van hen kregen uiteindelijk gratie. We hebben er reeds op gewezen dat de bevolking niet alleen te lijden had van vijandelijke vrijbuiters maar ook van vrijbuiters uit de rangen van de eigen regeringstroepen. Er zijn trouwens ook allerlei soldaten op pad die niet van plan zijn om iemand kwaad te berokkenen maar desalniettemin als verdachte personen worden opgepakt: Engelse deserteurs die willen overlopen, kleine groepjes soldaten die naar een ander fort trekken, soldaten die afgezwaaid zijn en naar huis terugkeren of gewapende lieden van wie niet duidelijk is onder welke vlag ze nu eigenlijk dienen. 33
Soldaten en zeker vrijbuiters waren aan hun kleding moeilijk of dikwijls niet te onderscheiden van gewone lieden, soms zelfs niet eens van de vijandelijke troepen. Vandaar ook verordeningen gericht aan de soldaten om een speciaal kenteken te dragen. 34 Soldaat Marijn van Viane werd bijvoorbeeld aanzien als een Oostendenaar en prompt gearresteerd, terwijl hij eigenlijk in dienst was van een Spaanse legertroep uit Diksmuide en een konvooi naar Brugge had begeleid. Een protestantse vrijbuiter die door Spaanse soldaten van Damme was gevangen genomen, probeerde zich voor te doen als een soldaat van Brugge. Toch lijken sommige legerbendes wel herkenbaar te zijn geweest aan de kleur van hun uitrusting. Sommige Engelse soldaten van Oostende droegen alleszins een rood uniform. Er waren in de protestantse rangen de “groenrocx” cavaleristen van de heer van Ryhove en Ieperse soldaten met gele, blauwe, rode en witte rokken of overkleed. Tijdens ondervragingen probeert men soms te weten komen of de verdachte ooit wel eens een “cazacke” of mantel van een welbepaald kleur had gedragen. Blauw was blijkbaar verdacht.
Van de soldaten/vrijbuiters die ter sprake komen in de Brugse processen kennen we eigenlijk alleen het uitzicht van de twee trawanten van Joos van Landuut. De ene soldaat droeg een blauwe cazacke, een lederen wombays (wambuis of blouse), gele ondercoussen en lederen uppercoussen. De andere had ook een lederen wombays en droeg gesneden geuse coussen met groene baersen. Toch lijken sommige vrijbuiters wel speciale moeite gedaan te hebben om niet op te vallen. De Oostendse vrijbuiter Laureijns Janssens legde zich toe op het stelen van paarden en was tijdens zijn strooptochten in landmans cleederen gecleed om de boeren te misleiden. 35
Rovers ende pillaerts
Gezien soldaten zoveel kansen kregen om bandietenstreken uit te halen, was het niet verwonderlijk dat legerbendes allerlei misdadige types aantrokken. Terwijl verschillende vrijbuiters aan slechts één of een paar operaties deelnamen, waren er individuen die bij manier van spreken meer “beroepsvrijbuiter” dan soldaat waren. Cornelis de Cruwenaere, Pauwels Verburgh en Michiel Mortier “ghezeit Schotsche Pierijne” bv. hadden een hand in vele zware misdrijven gepleegd door vrijbuiters in de periode 1586 1590. 36
Cornelis Cruwenier, alias Brief of Briefken van Nevele, was reeds acht jaar soldaat toen hij in 1590 voor de Brugse rechters stond. Zijn militaire carrière kende kortstondige onderbrekingen met pogingen om een bestaan op te bouwen in het burgerleven maar als er geen nering was nam hij telkens opnieuw dienst, meestal in protestantse legerbendes maar soms ook eens onder Spaanse soldij. Hij was kuiper van beroep en zoon van een schoenmaker. Briefken leefde samen met een meisje van Nevele. In het leger bekleedde hij de rang van adelborst (of 2de luitenant).
Pauwels Verburgh was een landbouwer uit Sint-Andries die al jarenlang soldaat was toen hij op 29 januari 1587 als vrijbuiter werd opgehangen. Onder wiens vlag hij diende, hing af van de omstandigheden. Hij maakte er ook geen probleem van te deserteren om zijn moeder in Sint-Andries te helpen met het werk op het land.
Ook Michiel Mortier was een doorwinterde soldaat die na zijn diensttijd werk vond in Middelburg als metserdiender. Als vrijbuiter hadden ze alle drie veel op hun kerfstok. Ze kenden elkaar zelfs en gingen soms samen op pad. In Hansbeke vermoordden ze Jan de Bie, “geseit Bieman”, wellicht op aanstichten van zijn vrouw. Verburgh sloeg hem neer met een “cortelasse” of kort zwaard, waarna zijn twee trawanten de ongelukkige in een gracht versmoorden. Ze waren ook alle drie van de partij toen vier “souvereijns” dienaren of politieambtenaren in Duerle werden versmoord. Een inwoner van Duerle had de kleine bende Sluusenaers de verblijfplaats van de politiemannen aangewezen.
De vrijbuiters konden toen ook op hulp rekenen van andere inwoners die hun onderdak gaven of over de Leie zetten met een schuit. De vier souvereijns dienaren werden in de Leie verdronken door een Duitser na een discussie of ze de gevangenen al of niet naar Sluis zouden meenemen. Cornelis Cruwenier was ook nog betrokken geweest bij twee andere moorden. In Sint-Laureins zou hij Jan Coos die getrouwd was met zijn nicht vermoord hebben. Briefken van Nevele was er eveneens bij toen in maart 1589 Jan van Ooteghem, kapitein van de Oudburg van Gent, in de omgeving van Kanegem werd gevangen en levend verbrand. De kapitein werd er door een groep vrijbuiters overmeesterd en in een boomgaard aan een fruitboom vastgebonden. Aan zijn voeten werd stro gelegd en in brand gestoken. Voor de mannen die hen opspoorden en bestreden, hadden de vrijbuiters weinig mededogen. Cornelis Cruwenier achtervolgde tijdens het incident de knecht van de kapitein tot in de buurt van Tielt. De terechtstelling gebeurde op aanstichten van hun leedsman Jan Jacomijne, een Duinkerkenaar die niet onder soldij stond maar mee was gegaan als gids.
Cornelis Cruwenier nam ook deel aan strooptochten onder leiding van de Gentenaar Hieroon Verpoort, eveneens een beruchte vrijbuiter die ook actief was in de kasselrij Kortrijk en Duc Dalve werd genoemd. Begin 1590 viel de bende van Duc Dalve Beernem binnen. Ze namen al het vee mee en twee personen die zij op rançon stelden. Dezelfde bende stak de kerk van Oedelem in brand als wraakmaatregel voor het neerschieten van één van hun wapenbroeders. Briefken van Nevele had ook vele mensen gekidnapt voor losgeld waaronder Absolon van Ghistele, een rondreizende tamboerijn, een Gentse officiaal en Matheeus Veltganck die hij al lachende van dreeghde hem int water te smijten, Aan grote operaties, zoals een overval op een konvooi uit Rijsel, nam hij ook deel. De vrijbuiter werd overgeleverd aan een militaire rechtbank en werd vermoedelijk geëxecuteerd.
Pauwels Verburgh daarentegen kwam op een schavot in Brugge aan zijn einde. Hij was betrokken bij verschillende moorden en aanslagen. Rond Kerstdag 1585 sloeg hij met zijn bende van ongeveer tien man toe in Nevele. Op bevel van zijn kapitein nam hij enkele boeren gevangen omdat ze vijandelijke soldaten hielpen. Hij verkrachtte een jong meisje en stal twee koeien. Zijn bende streek ook neer in Hansbeke, waar ze het huis van de protestantse sympathisant Daneel Speijenbrouck plunderden, drie koeien stalen en een jongeman kidnapten.
Na jarenlang in het protestantse kamp te hebben gediend was Verburgh overgelopen. Een ander uniform maar dezelfde schurkenstreken: overvallen op reizigers die een vrijgeleide of paspoort bij zich hadden, verkrachtingen en vrouwenroof. Sommige acties gebeurden weliswaar op bevel van zijn kapitein maar hij trok er ook op eigen houtje uit. Een paard dat hij ‘s nachts samen met een andere soldaat uit een weide had gehaald, moest hij van zijn kapitein echter laten lopen.
In mei 1585 kreeg hij van de Spaanse legeroverste La Mothe gratie vlak voor hij samen met vier andere soldaten gefusilleerd zou worden omdat ze koeien hadden geroofd in de buurt van Tielt. Slechts één van deze soldaten werd uiteindelijk terechtgesteld. Pauwels Verburgh kreeg uiteindelijk toch zijn verdiende loon: op 29 januari 1587 werd hij in Brugge als vrijbuiter veroordeeld en opgehangen. Dat hij ook beschuldigd werd van diefstal van vee bij zijn broer en brandstichting in het huis van zijn vader maakt duidelijk dat hij een man zonder veel scrupules was. Als vier, weliswaar notoire vrijbuiters, reeds zo’n waslijst van misdrijven op hun kerfstok hadden, kan men zich een idee vormen van de terreur die toen het Vlaamse platteland in haar greep hield.
Tsijnen grooten verdriete, ja totale ruine
De gesel van de oorlog werd vooral voelbaar tijdens de Spaanse reconquista van Vlaanderen. Het militair optreden van de soldaten in Spaanse dienst en niet zozeer de latere strooptochten door protestantse vrijbuiters dreef de plattelandsbevolking op de vlucht. In de streek rond Brugge brachten de Spaanse militaire operaties in oktober-november 1578, februari en juni 1580, juni 1581 en vooral in de zomer van 1583 grote beroeringen teweeg onder de buitenlieden. Op 3 november 1578 vluchtten vele boeren met hun koeien,
paarden, wagens en andere bezittingen naar Brugge. Sinds oktober kwamen de Waalse soldaten of Paternosterdragers tot voor de stadspoorten terreur zaaien. Ze plunderden, stichtten branden en namen vele mensen gevangen. De stedelingen durfden zelfs geen brandhout meer kappen in de bossen rond de stad. 37
Op 14 oktober 1578 kwam in Brugge veel volk gevlucht van Roeselare en daaromtrent met goed, met pach ende zach, met wyef ende kynderen. Op 20 februari 1580 sloegen vele mensen op de vlucht na plunderingen in Tielt en omgeving. Dat de Waalse soldaten door het verjagen van de boeren op de duur zelf verstoken bleven van voedsel, beseften ze maar al te goed want in juni 1580 dwongen ze de vluchtelingen die in Brugge een goed heenkomen hadden gezocht van terug te keren naar hun velden of anders zouden hun boerderijen in brand worden gestoken! Vele boeren zwichtten voor dit dreigement. 38 Baltijn Spijn (Spint) die een hoeve pachtte langs de heerweg in Loppem kreeg vanaf 1582 regelmatig allerlei ongewenste bezoekers over de vloer: Walen, Fransen en vrijbuiters of nog andere soldaten uit omliggende forten. Hij probeerde nog twee jaar lang het hoofd boven water te houden maar in juni 1584 is de boer tot zijn eeuweghe verdriete geruineerd omdat al zijn vee was gestolen. 39
In juni 1581 verschenen de Waalse plunderaars opnieuw voor de muren van Brugge. Hun strooptochten in Male spoorden vele plattelandsbewoners aan bescherming te zoeken binnen Brugge. Halverwege oktober 1581 gingen de Paternosterdragers wild tekeer in de streek rond Damme en Sluis. Ze verschansten zich in kastelen en speelhuizen waar zelfs Brugse troepen ze niet konden verjagen. 40
De grootste vluchtelingenstroom kwam echter op gang in de zomer van 1583. Dat jaar is bij de Brugse bevolking zelfs bekend gebleven als de generale vlucht. 41 Ruim tien jaar na dato werd er nog steeds naar verwezen als het jaar van “de vlucht”. 42 In juli-augustus 1583 zochten talloze buitenlieden met have en goed een veilig heenkomen binnen de Brugse omwallingen. De vluchtelingen kwamen uit de kuststreek waar de militaire operaties en dagenlange plundertochten van de Spaanse en Waalse soldaten in de omgeving van Oostende, Blankenberge en Nieuwpoort nagenoeg alle boeren op de vlucht dreef. Met al hun goederen, kleren, juwelen, koeien, paarden, kalveren, zwijnen, vrouwen met kinders, te wagen, te paard, te voet, rycke ende aerme kwamen ze in Brugge toegestroomd. Het was echter onmogelijk om iedereen te herbergen. Zelfs toen de hallen, kerken, de waterhalle, leegstaande huizen en godshuizen voor de vluchtelingen werden opengesteld, moesten vele andere ongelukkigen gelijk beesten op straat onder de blote hemel slapen.
Anderen hokten in kleine kamertjes. Een groot aantal stierf op straat van honger of ziekte, alle “daghe drough men doeden van de straete” om te begraven. Op 28 augustus lieten enkele goedertieren menschen een houten barak op de Vrijdagmarkt optrekken waar een groot aantal arme en zieke vluchtelingen onderdak en beschutting tegen de regen kon vinden.
Gevluchte boeren waren van ellende verplicht hun vee voor een habbekrats te verkopen. Voedsel voor zowel mens als dier was schaars en zeer duur. Men at brood gemaakt van “draf, de dermen van de vys ende de vellen van de paelynch”. Zelfs alle honden en katten in de stad belandden in kookpotten.
Het Sint-Janshospitaal lag vol zieke mensen en de stad was in de greep van verschillende epidemieën als de pest en de “camerganck van Sint-Geertrude of de nyeuve zycte”. De sterfte was groter dan tijdens vorige epidemieën. De toestroom van de massa vluchtelingen zal zeker de verspreiding van ziektes in de hand hebben gewerkt. De echtgenoot van Maeijken de Pot uit Koolkerke bijvoorbeeld werd in Brugge geveld door de pest. De vluchtelingen lieten “groote ende noyt van te vooren ghesiende vuylichheyt, onreynicheyt ende messche up de straeten ligghende, causerende groote infectie binnen deser stede”. In de periode juli-oktober 1583 stierven zeer veel mensen aan ziektes en ondervoeding. Wellicht bezweken duizenden vluchtelingen en Bruggelingen, zelfs “zoo veele dat de kerchoeven te cleene waeren”. De kar waarmee de doden werden opgehaald, bracht dagelijks 40 â 90 lijken weg naar de kerkhoven. De doden werden zoals een hond in massagraven op de kerkhoven en het Magdalenaveld gedolven; 30 â 40 in iedere put.
Ook het aantal vluchtelingen, “zoo menich duusent”, kan slechts bij benadering geschat worden. Het was een voortdurend komen en gaan van mensen. Terwijl mensen van het platteland bleven toestromen, vluchtten Bruggelingen, waaronder veel protestant gezinden naar Zeeland, Holland of Engeland; het scheen dat “gheheele wereylt verhusde”. Ook gevluchte boeren verlieten na een .................
Lees verder: Slusenaers, Oostendenaers en andere vrijbuiters berecht in Brugge (1584-1590) - Deel 2
VOETNOTEN
1 Stadsarchief Brugge, Oud Archief, 118, Resolutieboeken, 1575-1585, f. 477v. Rijksarchief Brugge, Fonds Stad Brugge, nr. 62Oter, Crimineel Examinatieboek, f. 119
2 E. GUILLEMYN, De vrijbuiters: XVlde-eeuwse guerrillastrijders als voorposten in deTachtigjare Oorlog,
3 SAB, OA, 120, Hallegeboden, 1574-1583, t 193-193v, 263v
4 A. VAN HERMELGHEM (HERNIGHEM), Nederlandsche historie, dl. 1 (1572-1583) (Gent, 1864)
5 G. WEYDTS, Chronique flamande (Bruges, 1869), p. 43
6 J.W. WIJN, Het krijgswezen in de tijd van Prins Maurits (Utrecht, 1934), p. 546-558
7 G.WEYDTS,p.107 7bis SAB, OA, Rekwesten, pf. 1583-1 588, nrs. 43, 106, 122, 180-1 82
8 A. VAN HERMELGHEM, a.w., p. 142
9 RAB, Fonds Stad Brugge, 62Oter, Crimineel Examinatieboek, 1581-1 590
10 Ch. CUSTIS, Jaer-boecken der Stadt Brugge, dl. III (Brugge, 1765), p. 12-34. Zie over de oorlog in de streek tussen Brugge en Sluis: A.R. BAUWENS, De tweede opstand. Geuzenlandgangen en soldaten foulen in het kustgebied van noordwest Vlaanderen (1572 1576) (Bijdragen tot de Geschiedenis van West-Zeeuws-Vlaanderen, nr. 18(1989))
11 RAB, Fonds Stad Brugge, 62Oter, crimineel Examinatieboek, 1581-1590
12 SAB, OA, 124, Rekwesten, pf. 1583-1584, nr. 22, 23, 82
13 M. DE SOETE, De criminaliteit in het Brugse Vrije tijdens de eerste helft van de 17~ eeuw, met een belichting van de vrouw, onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG, 1982-1983
14 RAB, 62Oter, f. 89-91
15 SAB, OA, 216, Stadsrekeningen, 1585-1586, f. 55
16 RAB, 62Oter, f. 209, 131, 215, 224
17 RAB, 62Oter, f. 91v-92. De soldaad die Brief heette was misschien de beruchte vrijbuiter
18 E. GUILLEMYN, a.w., p. 79-83
19 RAB, 62Oter, los blad gedateerd 20 april 1589
20 RAB, 62Oter, f.125v-126v, f. 134
21 RAB, 62Oter, f. 93v-94
22 E. GUILLEMYN, a.w., p. 77
23 RAB, 62Oter, f. 93-93v, 101, 120v, 131, 135, 159-163v, 181, 224-225v
24 RAB, 62Oter, f. 135, 143, 168. Ondervragingen van gevangen soldaten blijken zelfs
25 j~ VERBERCKMOES & E. STOLS, Aziatische omzwervingen. Het leven van Jaques de Coutre, een Brugs diamanthandelaar (1 591-1 627)(Breda, 1988), p. 49
26 RAB, 62Oter, f.96-97v
27 RAB, 62Oter, f. 181. SAB, OA, 216, Stadsrekeningen, 1586-1 587, f. 49v
28 RAB, 62Oter, f.224-225v
29 RAB, 62Oter, f. 125v-126v, 134
30 RAB, 62Oter, f. 127, 215v
31 RAB, 62Oter, f. 93-96v
32 E. GUILLEMYN, a.w., p. 65, 92
33 RAB, 62Oter, f. 97, t. 99, 101, 132, 159, 210, 225v
34 E. GUILLEMYN, a.w., p. 83-90
35 RAB, 62Oter, f. 93v-94, 119, 154, 181. A. VAN HERMELGHEM, Nederlandsche historie, dl. t (1572-1583) (Gent, 1864), p. 156, 167. G. WEYDTS, a.w., p. 123
36 RAB, 62Oter, f.159-163v, f.224-225v. Zie i.v.m. de moord op Jan van Ooteghem : E. GUILLEMYN, a.w., p. 71
37 Ch. CUSTIS, a.w., dl. III (Brugge, 1765), p. 29-30, 34
38 G. WEYDTS, a.w., p. 10, 21, 25
39 SAB, OA, 124, Rekwesten, bundel 1583-1584, nr. 144 (5/06/1584)
40 ~ CUSTIS, a.w. p. 85, 92-93
41 SAB, OA, 111, Diversen, 1586-1589, 14 maart 1587
42 D. VANYSACKER, Hekserij in Brugge. De magische leefwereld van een stadsbevolking, 16e-17e eeuw (Brugge, 1988) p. 168