Een Laudatio voor Johan Ballegeer
Eric Huys
Op 9 maart 1927 aanschouwde in het landelijke Lissewege, aan de rand van het poldermoeras, de schrijver Johan Ballegeer het levenslicht. Het is dan ook niet meer dan passend, dat we, als bestuur van Sint-Guthago, een laudatio (in de betekenis van lof-uiting, dankbetuiging, eerbetoon, prijzen, roemen, loven, lauweren ...) uitbrengen bij de viering van zijn 75ste verjaardag.
De lagere school, die hij volgde te Lissewege, de vier jaar humaniora, gedurende de oorlog, aan het Sint-Pieterscollege te Blankenberge, de normaalschool te Torhout, de “Ecole d’Officiers de la Force Aérienne” te Nijvel en de “Ecole de Police Militaire” te Etterbeek, hebben hem sterk beïnvloed en vormen de basis van heel wat inspiratie in zijn literair werk.
Zijn belangstelling voor het schrijven werd hem als het ware met de paplepel meegegeven. De ultieme droom van vader Adolf Ballegeer was dat Johan onderwijzer en schrijver zou worden. Welnu, vaders droom is uitgekomen. Voor zijn uitgebreide bibliografie verwijs ik naar de bijlage.
1945: eerste artikel in het tijdschrift van de Vlaamse Toeristenbond;
1950: werkstudent in de Cokesfabriek te Zeebrugge;
1951: leraar aan de lagere afdeling van het Sint-Lodewijkscollege te Brugge;
1952: trouwt met Anna Vanhulle;
1959: lid van de heemkundige kring Sint-Guthago en een eerste bijdrage in ons tijdschrift: “Rond de Poldertorens”
1960: conservator-stichter van het poldermuseum te Lissewege, later conservator van het Sincfala-museum te Heist;
1970: hoofdredacteur van Rond de Poldertorens;
1983: einde leraarsloopbaan, begin van een voltijdse briljante schrijverscarrière.
De stamboom van de Lisseweegse tak van de familie Ballegeer in Vlaanderen gaat terug tot in 1629 te Oedelem. Tot het einde van de l9de eeuw probeerden de meeste leden daar te overleven in de schrale zandgrond. Grootvader Fonsen of Mitte moest, economisch noodgedwongen, zijn geboortegrond verlaten en emigreerde naar Lissewege, samen met Emma Goossens, om te helpen bij de aanleg van de haven van Zeebrugge.
De oorsprong van zijn achternaam zou volgens de familietraditie afkomstig zijn van Spanje, Balaguer 1. Bij de familie Balaguer zou joods bloed door de aderen stromen. Dit laatste gegeven heeft het denken van Johan duidelijk beïnvloed. Tijdens de jaren ‘30 heeft hij de houding van zijn vader t.o.v. het katholieke geloof zien veranderen: van onverschillig naar een “goede” katholiek en Vlaamsgezind.
Was dit uit schrik voor de Nieuwe Orde? Probeerde hij zo zijn vermoedelijke joodse oorsprong te camoufleren? In zijn boeken “Een vrouw in een bos”, over Madalena Ferdinandez y d’Eskarra, “Immortellen voor Blanquina” verwijst Johan herhaalde malen naar de Spaans-joodse Balaguers, de inquisitie, de genadeloze vervolging van andersdenkenden, joden, vermeende heksen. Het zijn regelrechte aanklachten tegen rassen- en vrouwenhaat, discriminatie, onverdraagzaamheid, inquisitie.
Ook in zijn werken over W.O.lI, zoals “Vlucht naar Perzië”, “Tamarah wil ook mee”, “Zoals alle water keert weer naar de bron” is het joodse thema zeer belangrijk.
Vader Adolf Ballegeer werkte als arbeider in de Zeebrugse Cokesfabriek. Als men naar zijn hobby’s zou gevraagd hebben, zou hij hoogstwaarschijnlijk niet gezegd hebben: stropen, pensejagen, peuren... Over zijn vader vertelt Johan dat hij allergisch was voor alles wat rood was, verder doodernstig, gezagsgetrouw, rigide en eigenlijk geen echt hartelijk man.
Zijn grootouders waren, volgens Adolf, van een hogere sociale klasse maar de drank heeft de familie doen vallen.., en Johan moest via zijn studies als schoolmeester deze scheve situatie weer rechttrekken en ... trouwens voor een meester deed iedereen zijn hoed af.
Moeder Paulien Neyts was het tegendeel: op en top van heel gewone afkomst, klein, dik, goedlachs en ze relativeerde alles en nog wat. De volksvrouw kon het goed vinden in de buurt. Eerst woonde de familie in het “Voorgeboefte”, later kocht zijn vader een huis achter ‘t Reitje te Lissewege.
Beide buurten, de één al meer dan de andere, waren proletarisch in de ruimste zin van het woord. Johan noemt de buurt van langs ‘t Reitje trouwens, tussen de twee oorlogen, het Lisseweegse Marollenkwartier. Moeder hield er een winkeltje waar arme mensen op de poef (op krediet) hun inkopen deden. Dit winkeltje, zei Adolf, moest dienen om Johans studies te kunnen betalen als hij er niet meer zou zijn.
Lissewege, de polders, de zee waren Johans leefwereld...
In de winkel hoorde Johan de verhalen van de kibbelende, kletsende en roddelende volksvrouwen, uit het leven gegrepen, waar of niet waar, vol levenswijsheden vermengd met klap en achterklap. Een oude buurvrouw, Marie Braet, kon urenlang vertellen over spoken, heksen...
Als knaap las hij alles wat hij onder handen kreeg bij de flakkerende klaarte van de Leuvense stoof, waarvan het deksel was opgelicht. Zou het waar zijn dat hij Zola’s “De Buik van Parijs” las vóór hij tien jaar oud was? Johan studeert, leest, luistert, ravot, en wanneer er een frats gebeurde, was onze Uilenspiegel nooit ver uit de buurt.
Een stuk van het leven van zijn ouders, het Voorgeboefte en langs ‘t Reitje, zijn jeugd, het schoolleven, het dorpsleven tijdens het interbellum, beschrijft Johan o.a. in “Het Spook van Dinsdagavond”, “Over hazen en pensejagen” (in Rond de poldertorens, XLIII, 2001, p. 1-34) en “Herinneringen” (te verschijnen in Rond de Poldertorens).
Na de oorlog gaat Johan verder studeren aan de Torhoutse Normaalschool. De sfeer was helemaal anders dan in dergelijke instellingen vandaag: er heerste een ijzeren discipline, de sociale afkomst speelde een belangrijke rol bij de behandeling van de studenten, en wanneer Johan op zondagavond ging kaarten bij Vanhulle’s, wist men reeds op woensdag te Torhout dat hij daar ging vrijen. Het spionagenetwerk van de school werkte onberispelijk. Al bij al heeft hij zich daar goed gevoeld. Het vak geschiedenis, gedoceerd door priester Sylvain Vyncke, veroverde definitief het hart en denken van onze jonge aspirant schoolmeester. Zijn leraars Nederlands, Karel de Busschere en Maurits Van Elslande, rangeerden hem op het literaire spoor. Maar ook andere kunsten, zoals toneel en muziek boeiden hem. Johan bewaart nog steeds de internaat-rekeningen en hij bekijkt ze met de prangende vraag: hoe konden mijn ouders dat betalen??? Dankbaar koestert hij deze schatten uit het verleden.
Als overtuigd Vlaming koos hij bewust voor een Franstalige legerdienst. Zijn uitstekende kennis van het Frans maakt zijn Vlaams engagement nog overtuigender, actiever en scherper. Van 1945 af publiceert hij bijdragen in het tijdschrift van de Vlaamse Toeristenbond (V.T.B.), wat niet evident was, zo kort na de oorlog en in volle repressie. De V.T.B. en V.A.B. werden door velen aanzien als zijnde zwart en verbrand. In verschillende boeken komt het thema oorlog uitgebreid aan bod. In “Célines grote oorlog” b.v. brengt hij ons, naast alle oorlogsgruwel en surrealistische gebeurtenissen, in contact met de frontbeweging. De onrechtvaardige, onbillijke manier waarop de Vlaamse frontsoldaten behandeld werden door hun Franstalige meerderen, arrogante officieren, wordt hier uitvoerig behandeld. We ontmoeten er Cyriel Verschaeve, de gebroeders Raemdonck, Daels, leiders van de frontbeweging. Het is het verhaal van het groeiend Vlaams bewustzijn, dat steeds heviger werd naarmate ze meer verboden werd.
De oorlogsjaren hebben een diepe indruk nagelaten op de schrijver. Getuige zijn het aantal boeken die hij aan deze indringende gebeurtenissen wijdt. Vanaf september 1939 was de oorlogssfeer voelbaar. In 1940 kwam de Duitse bezetting: “horen, zien en zwijgen”. Te voet ging hij dagelijks naar het college te Blankenberge langs bunkers, munitieopslagplaatsen, mijnenvelden, schildwachten. Na de oorlog volgde de repressie, de witten en zwarten, ook te Lissewege.
Heel wat boeken en artikels hebben de oorlog als onderwerp. In “Barbe wil geen rapier”, dat handelt over de slag bij Nieuwpoort (1600), zet de schrijver zich geëngageerd af tegen alles wat maar met brutaal geweld, oorlog te maken heeft. “Céline’s grote oorlog 2” is geschiedenisonderricht in een verhaal. Het is alsof de lezer getuige is van de gebeurtenissen. De ulanen (lichtbewapende bereden soldaat), de beschietingen, de moordpartijen, de brutaliteit, de gewonden, de vluchtelingen, de loopgravengevechten, de wanhoop, de ellende, de dodendans, oorlogsverpleegsters, militaire hospitalen, de geur van dood en verderf, brengen de oorlog tot zijn ware proporties: totaal zinloos, onmenselijk, onwezenlijk, onwerkelijk, waanzinnig, één grote troep, maar toch zijn er echte mensen die zich belangeloos voor hun medemens inzetten. De wereld is nog niet helemaal hopeloos. De namen van de gesneuvelden zijn gegrift op de oorlogsmonumenten. Johan brengt ze terug levend in de herinnering. Ook over W.O.ll heeft Johan een aantal boeken geschreven.
De meeste boeken van Johan stralen een sociale gedrevenheid uit. De strijd tegen de sociale discriminatie, de onrechtvaardigheid, de uitbuiting is een thema dat steeds terugkeert: b.v. “Geen meiden aan boord” vertelt het verhaal van de IJslandvaarders, van kinderen die met een grauw allegaartje ruwe kerels maanden onderweg zijn op ruige zeeën, van het zeemansleven in zijn rauwe werkelijkheid, van de 20-uren werkdag, van bloed, ingewanden, sneeuw, ijs, gekloven en bevroren handen, van scheepsrampen, van leefomstandigheden.
De keuze van de heldin was niet ingegeven door een politieke of maatschappelijke keuze maar ze was gedwongen door de sociale omstandigheden 3.
In 1950 werd hij leraar aan de lagere afdeling van het Brugse Sint Lodewijkscollege. Perfect Frans spreken, reserveofficier zijn en het volgen van lessen aan het hoger instituut voor opvoedkunde, waren de minimum voorwaarden om de “schone ziel” van het kind te mogen kneden. Het eerder verfranste en aristocratische milieu van “Saint-Louis” bezorgde hem, als zoon van een fabrieksarbeider en een eenvoudige winkelierster uit Lissewege, als flamingant en als breeddenkend mens, zeker geen gemakkelijke tijden.
Confrontaties met de directie en de ouders waren dan ook legio. Eén van zijn gevleugelde gezegdes: “in mijn vrije tijd geef ik les aan het Sint-Lodewijks college te Brugge”. Zijn leerlingen bezorgden hem echter stof voor een aantal jeugdboeken. Een didactische uitstap en een doodskop in de Smedenpoort waren de inspiratie voor “Barbele slaat den trommele”. Een afstammeling van een kapitein van de Oostendse Compagnie bezorgde Johan het logboek van “De Keyserinne”. De kaping van een bus, een les over Columbus, een les over seksuele opvoeding, het vinden van een rouwprentje van een verdronken 14 jarige vissersjongen, een verblijf op een strand, Juan Luis Vives’ borstbeeld, een rondleiding aan de Poortersloge te Brugge, de overbrenging van het lijk van Cyriel Verschaeve naar Alveringem, waren inspiratiebronnen voor evenveel boeken.
Eén van de redenen waarom Johan jeugdboeken schrijft, is liefde voor de jongeren. Hij wil hun aandacht vestigen op de cultuur, de geschiedenis, de heemkunde, de folklore en vooral op de menselijke waarden. Als moderne pedagoog betrok hij zijn leerlingen bij het maken van handboeken voor geschiedenis. Opmerkingen van jongens of meisjes inspireerden hem meer dan eens om een nieuw boek te schrijven.
In 1952 huwt Johan met Anna Vanhulle en breidde de familie zich uit met drie dochters. Het vrouwelijke speelt een belangrijke rol in zijn leven en staat ook centraal in veel van zijn jeugdboeken. Meestal zijn de hoofdpersonages tienermeiden met karakter, zoals ze zeggen, b.v. “Geen meiden aan boord” is de geschiedenis van een meisje, dat verkleed als jongen de ijslandvaart aan de lijve ondervindt. De mengeling tussen de historische werkelijkheid en het vleugje romantiek, emotie, verbeelding maakt dit boek tot een pareltje. Niets menselijks is Johan vreemd. Hij is een idool, een vedette, een ster voor heel wat meisjes, die geen kind meer zijn maar ook nog geen vrouw. Met grote genegenheid en begrip beantwoordt hij hun gevoelens, hun wensen. Op de vraag waarom hij meestal meisjes als hoofdpersonage opvoerde, antwoordde hij: “meisjes lezen meer dan jongens en ik schrijf om gelezen te worden.
Johan heeft een sterk gevoel voor humor. Hij bespeelt het hele gamma: van nonsens, over milde spot, tot het cynische, zelfs sarcastische toe, soms tragikomisch maar nooit kwetsend. Het is één van zijn manieren om zich te confronteren met de soms bittere werkelijkheid. Er werd hem eens gevraagd of hij van dieren hield: “ja”, zei hij, “van honden, katten, konijn met pruimen, paling in de room” ...
Zijn vader vond boeken te duur, dus zei hij aan Johan dat hij ze maar zelf moest schrijven. Eén van de hobby’s van Johan is de kat uit de boom kijken.
Is een boek lezen van Johan Ballegeer wel wetenschappelijk verantwoord? Permitteert hij zich niet teveel dichterlijke vrijheden? Slaat zijn fantasie bij geschiedkundige feiten niet teveel op hol? Er is daar onderzoek over gedaan aan de Katholieke Universiteit te Leuven. Conclusie: de historische feiten en hun context zijn volledig betrouwbaar.
Johan is een onvermoeibare literaire duizendpoot en een onmiskenbaar geïnspireerd meesterschrijver: naast zijn jeugdboeken en romans produceerde hij tientallen wetenschappelijke bijdragen over de geschiedenis van de Zwinstreek, een boek over sprookjes, sagen, legenden en anekdoten, een zeer groot aantal gidsen en folkloristische werken (b.v. Gidsen over de Zwinstreek, Lissewege, Brugge), een aantal kunsthistorische werken (b.v. de kerk van Lissewege kent voor hem geen geheimen meer) ... In de jaren ‘80 gaf de plaatselijke pers hem een “Consilium abeundi”(bindend studieadvies): de raad om ermee te stoppen, wegens te oud, uitgezongen, opgedroogd, uitgeschreven. Johan gaf ze lik op stuk. Zijn geschied- en letterkundige loopbaan bereikte ongekende hoogtepunten. Johan blijft tot op heden één van de meest gelezen jeugdschrijvers ondanks alle hedendaagse Harry Potter-toestanden.
En zoals de Romeinse schrijver, Seneca, reeds in de oudheid wist: lof voedt de kunsten, In de toekomst mogen we dus, als leden van de Ballegeerfanclub, nog heel wat verwachten van Johan: als geschiedkundige, bijdragen in Rond de Poldertorens en als schrijver, heel wat boeken in de literatuur. Nog vele vruchtbare en gezonde jaren.
Namens het bestuur,
Eric Huys
Voetnoten
- Frans Debrabandere verklaart in zijn Woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankr(jk, Brussel, 1993, p. 93, dat de oorsprong in het oud Frans te zoeken is: “bolengier”, “boulangier” = bakker (se non è vero, è ben trovato: als het niet waar is, is het toch goed gevonden).
- Vergelijken we het verhaal (1987) met het wetenschappelijke boek van Sophie de Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Antwerpen, 1997, 366 p.: de feiten stemmen overeen en Johan Ballegeer heeft meer thema’s
van de Grote Oorlog belicht. - Deze sociale visie deelt Johan o.a. met Louis Paul Boon, Cyriel Buysse.