Pastoors uit onze polderstreek in de Franse Revolutie 1795-1800

Jan Lavaert

Voorspel: Carolus Jonckheere, missionaris van Sint Anna-ter-Muiden 1795   2

De grenzen van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden wijzigden nog vele malen na de 16de eeuw van godsdienstoorlogen. Daarom werd het betwiste deel, Sint-Anna-ten-Vrijen als aparte eenheid behandeld. 3 Was dit deel ingelijfd bij de Zuidelijke Nederlanden dan benoemde de bisschop een quasi-coadjutor bij de pastoor van Westkapelle en dezelfde persoon werd dan ook benoemd tot missionaris van Sint-Anna-ter-Muiden over de grens. Een katholieke pastoor was verantwoordelijk voor de zielzorg in Sluis.   4 Carolus Jonckheere werd in die hoedanigheid benoemd door bisschop Brenart tussen 1 december.1788 en 24 augustus 1790.   5 Het was een heel bescheiden bediening. Voor velen was het, na de seminariestudies, een korte start naar hogerop; maar voor Carolus Jonckheere was het een bediening die niet zonder problemen verliep. In de “Aacta Episcoporum van 16 april 1795” wordt er een hele bladzijde aan besteed en dat is voor een grenspriester wel een bladzijde teveel.

Hij werd door de vicarissen-generaal geciteerd om voor hen te verschijnen om zich te verantwoorden over de vele ruzies die hij had met zijn pastoor J. V. De Neve, met de hoofdman en met verschillende anderen die na hem werden aangesteld in het parochiewerk. De beschuldigingen waren ernstig, Op 25 maart laatstleden, feest van Maria boodschap, was hij zijn religieuze dienst zo vroeg begonnen en zo snel afgehaspeld, dat ongeveer 300 gelovigen de mis niet hadden kunnen bijwonen. En dat was gebeurd zonder weten van de pastoor. Op een andere keer was hij op schandaleuze wijze op café geweest, had er gedronken en met de kaarten gespeeld, weliswaar zonder dronken te worden.

In de bewaarde documenten gaan de beschuldigingen aan zijn adres nog heel wat verder. Van dronkenschap en een schandaleuze affaire met een vrouw op een boerenwagen, van dronkenschap en veelvuldige omgang met de Franse soldaten bij de belegering van Sluis (juli-augustus 1794) e.a. toestanden.   6   Maar dit werd door de vicarissen niet weerhouden. Alles werd door hen grondig en op vaderlijke wijze onderzocht. Maar Carolus Jonckheere had bijna alles ontkend of vergoelijkt. Hij beloofde zelfs betrouwbare getuigen te zullen aanvoeren. Hij erkende wel dat hij soms, ongeveer acht keer, een café was binnengestapt en er een of twee pinten had gedronken, maar dat was altijd met de bedoeling “om in deze moeilijke tijden tijdig te vernemen of hij zou moeten op de vlucht slaan”.

Daarop antwoordden de vicarissen dat hij dergelijke informatie zeker langs andere wegen, in alle geval zonder drinken, kon verkregen hebben. Volgens de statuten van het bisdom had hij door zijn ongerechtvaardigd cafébezoek automatisch zijn jurisdictie verloren. Daaruit volgde dat hij gedurende drie â vier maanden zijn biechtelingen de absolutie gegeven had op heiligschennende wijze. Tegelijk werd hij onbekwaam geacht om later nog op deze plaats pastoraal vruchtbaar werk te verrichten. Daarop werd de straf uitgesproken.

Hij moest zo vlug mogelijk naar een andere parochie overgeplaatst worden. Daarnaast moest hij op de derde mei eerstkomend, (daags na H. Bloeddag) met medeweten van zijn pastoor, naar de paters kapucijnen en discalsen (= ongeschoeide karmelieten) trekken te Brugge, daar een week op retraite gaan en een algemene biecht spreken over de periode van zijn zware zonden. C. Jonckheere toonde berouw en aanvaardde nederig wat hem werd opgelegd.   7

Het meest opvallende in deze zaak is wel dat Carolus Jonckheere zijn verboden cafébezoeken verantwoordde met het argument van angst voor de Franse bezetter en informatie inwinning voor een eventuele vlucht. Waar of niet waar, die angst en de vluchtplannen waren wel een realiteit bij Jonckheere, en bij de clerus in het algemeen.

Petrus Vanwaesberghe, pastoor van Hoeke, stond ook op het punt te vluchten. Zoals we verder zullen bespreken bekende ook zijn eigen pastoor J. V. De Neve voor commissaris J. Verburgh dat hij concrete vluchtplannen koesterde.

En was hun eigenste bisschop, Mgr Brenart, niet bij het naderen der republikeinse troepen onmiddellijk op de vlucht geslagen naar zijn familie in Leuven (14 juni 1794), om kort daarop door te reizen, opgejaagd door de Fransen tot in Venlo. Vandaar vluchtte hij naar Anholt in Westfalen, waar hij op het kasteel van de familie Salm-Salm overleed op 26 oktober 1794 (8). Ook de bisschop van leper en zelfs kardinaal de Franckenberg waren naar Duitsland gevlucht (9). De vicarissen veroordeelden echter niet het argument op zich, maar de toepassing op het cafébezoek en het drinken van de priester. Er was immers teveel gebeurd om dit zomaar te laten passeren. Wat er met Jonckheere verder gebeurde weten wij niet, maar rond 1800 komt hij weer boven water.

De nog ondergedoken vicarissen vermelden in hun geheime correspondentie dat hij zich in Rumbeke bevindt en herstelt van zijn astma. Hij zou graag een plaats bekomen op een of andere parochie. Men denkt eerst aan Blankenberge maar later wordt het Dudzele. Men vermoedt echter dat hij zijn astma uitspeelt ‘comme une incommodité favorite dont il se peut servir selon lui plaît’, “als een geliefkoosd ongemak waarvan hij zich kan bedienen zoals het hem belieft’. Gezien zijn niet al te stichtelijk verleden krijgt hij een stevige vermaning mee, maar geen enkele “lettre de pouvoi?’,”een volmachtbrief” (10). Hij kan dus onmiddellijk weer wegbenoemd worden. K. De Vos vermeldt zijn naam niet (11).

Van nu af zullen de angst, de vluchtplannen en het onderduiken dagelijkse zorg der priesters worden, zo niet erger: gevangenis, verbanning en dood. Door de verovering en de progressieve toepassing van de Franse wetten in het weldra aangehechte België, waren zij volledig deelgenoot geworden met de bij hen gastvrij ontvangen Franse gevluchte priesters.

Voorspel: Carolus Jonckheere, missionaris van Sint-Anna-Ter Muiden 1795 (2).

Jan Lavaert

Rond de poldertorens
1999
02
036-037
Mado Pauwels
2023-06-19 14:41:38