waterrecht van Damme
Jaques De Groote
In het RAB bevindt zich een exemplaar van het Waterrecht van Damme dat nog nooit werd besproken. Dit exemplaar is echter belangrijk om verschillende redenen.
Eerst en vooral is dit het enig gekend, origineel exemplaar van het Waterrecht van Damme dat zich in Vlaanderen bevindt. Het is een perkamenten katern van 12 gebonden vellen, uit het begin van de 15e eeuw te dateren. Zo te zien was het waarschijnlijk een exemplaar dat werd gebruikt ofwel op een schip, ofwel in een haven.
De tekst bestaat uit twee delen: eerst de 24 artikels van het eigenlijke waterrecht van Damme, gevolgd door 30 artikels van de ordinancie die de scippers ende die coopluden mit malkander begheren van sciprecht (van Amsterdam).
1 Wat wij meestal als Zeerecht van Damme bestempelen, is in feite het Waterrecht van Damme. In geen enkele oude tekst staat er Zeerecht, maar wel altijd Waterrecht.
2 RAB, AANWINSTEN n° 6874. 4040 17 december 1953 ARA 52397: zending archivalia uit het Algemeen Rijksarchief te ‘s-Gravenhage. Nr. 211 -waterrecht van Damme, 1 deel. Eric Huys wees mij op het bestaan van dit exemplaar. Samen hebben wij er dan de transscriptie van gemaakt.
De 24 artikels van het eigenlijke waterrecht van Damme staan in de normale volgorde in vergelijking met de andere gekende Hss. Vergeleken met de tekst van het handschrift van Greifswald3 geeft dit het volgende: van 1 tot 7 zijn het dezelfde artikels, daarna zijn de artikels van Greifswald volledig door elkaar opgesteld. 8 (23)~, 9 (24), 10 (10), 11(11), 12 (13), 13 (N), 14 (12), 15 (14), 16 (15), 17 (16), 18 (17), 19 (18), 20 (19), 21(20), N (21), 22 (22), 23 (8), 24 (9). Ook de teksten verschillen op verschillende plaatsen van elkaar.
Eerst de hedendaagse tekst:
DIT ZIJN DE VONNISSEN VAN DE WATERRECHTEN TE DAMME IN VLAANDEREN
(1) Eerst maakt men een man meester van een schip. Het schip behoort aan twee of drie mensen toe. Het schip vaart uit van het land, vanwaar het is, en komt te Sluis, te Bordeaux, te La Rochelle of ergens anders aan, en is bevracht om naar vreemde landen te zeilen. Dan mag de meester het schip niet verkopen zonder toelating van degenen aan wie het schip toebehoort. Maar heeft hij voedsel nodig, dan mag hij de getouwen wel verpanden, na akkoord van de scheepslieden. Vonnis.
(2) Een schip ligt in een haven, de tijd en de wind afwachtende. Wanneer de meester wil wegvaren, zal hij raad vragen aan de scheepslieden en zeggen: ‘Heren we hebben wind om te zeilen’. Maar indien enige scheepslieden zouden zeggen dat de wind niet goed is en anderen dat de wind en het weder mooi en goed zijn, dan moet de meester de raad volgen van de grootste partij. Indien hij anders deed, dan was hij verplicht het schip en de goederen te vergoeden, indien ze verloren gingen, op voorwaarde dat hij genoeg waren meeheeft. Vonnis.
(3) Indien een schip in een land schipbreuk lijdt, waar het ook zij, dan zijn de scheepslieden verplicht de goederen te vrijwaren, zo veel en zo goed als het kan. Indien zij de meester hebben geholpen, dan is hij hen hun loon schuldig, en indien hij niet genoeg geld bekomt van de goederen, die zij hielpen vrijwaren, dan is hij verplicht ze naar hun land terug te brengen. Indien ze hem niet geholpen hebben, dan is hij hen niets verschuldigd en zullen zij hun loon verliezen, als het schip verloren is. De meester mag het
tuigage niet verschepen, zonder toelating van de eigenaars. (Hij moet de goederen bewaren) en dit zo goed mogelijk doen. Indien hij het anders deed, dan is hij verplicht de schade te vergoeden.
Vonnis.
3 R BIEDERSTEDT, Het zeerecht van Damme, RdP, XXXVIII nr. 2—juni1996, p. 49—65.
4‘ Het cijfer () is Hss. Greifswald, N niet in de tekst.
(4) Een schip vaart van Sluis of van andere plaatsen uit. Indien het schipbreuk lijdt, dan zijn de scheepslieden verplicht zo veel mogelijk wijn en andere goederen te redden. Indien de kooplieden en de meester twisten om de goederen, dan mogen de kooplieden de goederen hebben, indien zij de vracht vergoeden, die de meester toekomt. Maar indien de meester het wil, dan mag hij het schip vermaken, indien dit mogelijk is in een korte tijd. En indien dit niet mogelijk is, dan mag hij een ander schip huren en zijn vaart
beëindigen. Hij zal dan de volle vracht bekomen van de goederen, die behouden zijn aangekomen.
Vonnis.
(5) Een schip vaart een haven uit en komt in een andere haven aan, geladen of leeg, dan mogen de scheepslieden het schip niet verlaten zonder toelating van de meester. Want indien het schip schade leed, door enig avontuur, dan waren zij verplicht dit te vergoeden. Maar als het schip aangemeerd ligt met 4 getouwen, dan mogen zij het schip verlaten en op tijd en stond terugkomen. Vonnis.
(6) Het gebeurt dat scheepslieden zich voor een bepaalde tijd verhuren aan de meester. Indien enige van hen zonder toelating het schip verlaten en zich bedrinken en strijden of twisten; indien er enige verwond worden, dan is de meester niet verplicht ze te genezen op kost van het schip, maar mag hij ze van het schip zetten en andere scheepslieden in hun plaats huren. Indien deze laatsten meer kosten dan de vorige, dan zullen deze het moeten betalen en ook wat zij reeds ontvangen hebben terugbetalen. Maar indien de meester ze voor een dienst aan wal zond, en ze worden er gekwetst, dan is hij verplicht ze op kost van het schip te genezen.
Vonnis.
(7) Indien één of meer scheepslieden in dienst ziek worden, en indien ze op het schip niet mogen blijven, dan is de meester verplicht ze van het schip te zetten en in een herberg te brengen en hen kaarslicht te bezorgen om te kunnen zien, met een scheepsgezel bij hen, om ze te verzorgen, of iemand anders te huren om ze te verzorgen en van zulke spijzen te voorzien, zoals in het schip de gewoonte is en ze kregen toen ze gezond waren, en anders niets. Indien de zieke betere spijzen wil, is de meester niet verplicht dit te geven op zijn kost. En het schip is ook niet verplicht op hem te wachten, maar moet zeilen als het klaar is. En als hij geneest zal hij zijn loon krijgen, maar indien hij sterft zullen zijn vrouw of zijn erfgenamen het krijgen.
Vonnis.
(8) Een schip vaart van Sluis of van andere steden uit. Indien een storm hen verplicht goederen te werpen om geen schipbreuk te lijden, dan zijn ze verplicht de goederen te tonen aan de kooplieden, die beslissen welke goederen te werpen. Indien de kooplieden het werpen niet toelaten, dan moet de meester het werpen niet laten, indien hij het verantwoord vindt en hij met nog twee van zijn gezellen, als zij op het land zijn, willen zweren dat zij het deden ter behoud van hun leven, de goederen en het schip. Zij zullen aantonen wat er geworpen werd en deze goederen zullen geprijsd worden van pond tot pond en gedeeld worden over de kooplieden op de overblijvende goederen. En de meester is verplicht tussen te komen in de kosten van zijn schip en de vracht. Elke schipman zal een vrij vat krijgen. Indien zij in de nood niet helpen, zoals het goede knapen hoort, dan zullen zij geen vrije goederen krijgen. En men zal de meester bij zijn eed geloven. Vonnis.
(9) Indien een meester in een groot onweer zijn mast afhakt, dan is hij verplicht zijn kooplieden te roepen en hen de noodzaak ervan aan te tonen en dat het is om de levens, het schip en de goederen te redden. Indien er kabels afgehakt worden en een anker geworpen wordt om het schip en de goederen te redden, dan is men verplicht anker en kabels te prijzen van pond tot pond als zeeworp. En de kooplieden zullen hun deel daarop vergelden, eer ze hun goederen uit het schip doen. Indien het schip op het droge kwam te liggen en indien de meester wachtte door de moeilijkheden en indien er in het schip goederen begonnen te lekken en uit de vaten te lopen, dan zal de meester daarvoor niet moeten tussenkomen in de schade en zal hij daarvoor zijn vracht krijgen, zoals voor de andere goederen.
Vonnis.
(10) Als een meester op de plaats, waar hij moet lossen, aankomt, dan zal hij de koorden en de touwen, waarmee hij lossen zal, aan de kooplieden tonen en zullen er, indien nodig, verbeteringen aan aangebracht worden. Want ging er een vat of een pijp, door gebreken aan het getouw, verloren, dan zijn de meester en de scheepslieden verplicht de schade te vergoeden. En de meester is verplicht daarin te delen, gezien hij windgeld krijgt. En het windgeld moet eerst gebruikt worden om de schade te vergoeden, en dan moet de rest verdeeld worden onder allen. En indien de koorden braken, voor dat ze aan de kooplieden werden getoond, dan zijn de scheepslieden verplicht de schade te dragen. Maar indien de kooplieden gezegd hadden dat de getouwen goed en sterk genoeg waren, en ze braken, dan zijn allen verplicht in de schade te delen. Elke koopman
zal daarin delen volgens zijn deel van de goederen.
Vonnis.
(11) Een schip komt te Sluis of op een andere plaats om wijn te laden en vaart geladen uit en de meester of zijn scheepslieden verzekeren hun bindingen of hun sluitingen niet, zoals ze verplicht zijn te doen, en het gebeurt dat storm of slecht weer op hen afkomt en dat de bindingen breken en dat de bodem uit een vat of een pijp vliegt; en het schip komt behouden aan; en de kooplieden zeggen dat hun wijn verloren ging door de bindingen en de meester zegt van niet; indien de meester met drie of vier van zijn
scheepslieden, die door de kooplieden werden uitgekozen, willen zweren dat het verlies aan wijn niet te wijten is aan het gebrek aan de bindingen of de sloten, dan zal de meester vrij zijn. Indien ze niet willen zweren, dan zullen ze verplicht zijn de schade te vergoeden, want ze zijn verplicht hun bindingen en sluitingen na te zien, eer ze vertrekken van de plaats waar ze hebben geladen.
Vonnis.
(12) Een meester huurt zijn scheepslieden. Hij is verplicht ze in goede verstandhouding te houden en hun bemiddelaar te zijn, in verband met alles wat ze onder elkaar doen of misdoen, zo lang als hij ze eten en drinken geeft. Degene die de andere een leugenaar noemt, moet 4 deniers betalen. Degene die de meester een leugenaar noemt of indien de
meester een scheepsgezel een leugenaar noemt, elk van hen moet 8 deniers betalen. Gebeurt het dat de meester een scheepsgezel slaat met de hand of de vuist, dan is deze verplicht dit te verdragen, maar indien hij meer slagen krijgt, dan mag hij zich verweren. En indien een scheepsgezel de meester slaat, dan kost hem dat 100 schellingen of zijn hand.
Vonnis.
(13) Een schip is bevracht om naar Bordeaux, (naar La Rochelle) of ergens anders te varen en het komt aan op de plaats waar het moet gelost worden; er werd overeengekomen tussen partijen dat de kosten van pilotage gedragen werden door de kooplieden; aan de kust van Bretagne, om gepiloteerd te worden bij het eiland Bats; de pilotagekosten zijn klein voor Calais (sic) voor Normandië en voor Engeland, en voor Schotland, bij Yarmouth, en die voor Vlaanderen, als men voorbij Calais vaart.
Vonnis.
(14) Het gebeurt dat er twist ontstaat tussen de meester en de koop(sic)lieden. De meester zal bevelen het schoon laken van voor deze scheepsgezel, waarmee hij twist heeft gehad, weg te nemen, voordat hij hem van het schip zet. Indien de scheepsgezel aanbiedt om de twist of de misdaad goed te maken, bij het zeggen van de scheepslieden van de tafel, en de meester is zo hoogmoedig om niet toe te geven, en verplicht hem van het schip te gaan, dan mag de scheepsgezel het schip volgen tot op de plaats, waar gelost moet worden. Hij zal hetzelfde loon krijgen als indien hij in het schip gebleven was en de misdaad had goed gemaakt. Indien de meester een minder goede scheepsgezel huurde, om hem te vervangen, en er gingen goederen of het schip verloren, dan zou de meester verplicht zijn de schade te vergoeden, volgens wat hij meeheeft om te betalen.
Vonnis.
(15) Het gebeurt dat een schip in een haven aangemeerd ligt en dat een ander schip met het getijde aankomt en het schip, dat aangemeerd ligt, ramt, zodat dit schip schade heeft en dat er bodems uit de wijnvaten vliegen; de schade moet, bij prijzen, gedeeld worden tussen beide schepen en de wijn of de goederen, die in beide schepen voorradig zijn, moeten gemeenlijk de schade delen. De meester en de scheepslieden van het ander schip moeten zweren dat zij het niet opzettelijk deden. Dit is de reden, waarvoor
dit vonnis werd opgemaakt: het gebeurt dat men een oud schip graag in de weg ligt van betere schepen om van het ander schip al de schade vergoed te krijgen, als het door het beter schip wordt geramd. Maar als men weet dat de schade half en half vergoed wordt, dan legt men het schip liever uit de weg.
Vonnis.
(16) Een, twee of meer schepen liggen in een haven, waar weinig water is, zodat de ene naast de andere ligt. De meester van het schip moet aan de andere scheepslieden zeggen: ‘Heren, licht uw anker, want ge ligt te dichtbij en wij zouden schade kunnen lijden’. Indien zij het anker niet willen lichten, dan mogen de meester en de scheepslieden van het eerste schip het anker lichten en gaan liggen op een betere plaats voor de andere. Indien de anderen het hem verbieden en hij daardoor schade heeft, dan zijn ze verplicht dit te vergoeden. En ligt er een anker, zonder boei, van wie het ook is, en het berokkent schade, dan moet dit vergoed worden. En ligt men in een droge haven, dan is men verplicht een boei, lijnen en getouwen te leggen.
Vonnis.
(17) De scheepslieden van de kust van Bretagne hebben recht op een maaltijd per dag, omdat zij bij het heen-en terugvaren wijn krijgen, als drank. De noormannen moeten er 2 hebben, omdat zij niets anders drinken dan bronwater; maar als het schip komt, waar wijn wordt verbouwd, dan is de meester verplicht hen wijn te geven.
Vonnis.
(18) Als een schip op zijn ontlaadplaats aangekomen is, te Bordeaux of elders, dan is de meester verplicht aan zijn koop(sic)lieden te vragen: ‘Heren, legt U uw voering5 of vracht en laadt U het met de vracht in het schip?’ Zij zijn verplicht te zeggen wat ze willen doen. En verkiezen zij een vracht te hebben, zoals dit van het schip, dan zullen zij dat hebben. En indien zij het willen mogen zij een eigen vracht hebben, indien het niet nadelig is voor het schip. En vinden zij nadien geen vracht, dan zal de meester daarvoor
geen schadevergoeding moeten betalen, maar hij is verplicht hen hun ruim en hun plaats aan te tonen. En elke scheepsgezel mag daar zijn gewicht aan voering in leggen. En indien de meester en de scheepslieden het willen, dan mogen zij een vat water in het ruim leggen. En wordt dit over boord gegooid, dan moet het verrekend worden, als wijn of andere goederen, van pond tot pond.
Vonnis.
(19) Een schip komt geladen en behouden aan op de plaats waar het moet lossen. De scheepslieden vragen hun loon. De meester mag hun loon inhouden, gezien zij noch bedden, noch schrijnen in het schip hebben, om zeker te zijn dat zij het schip terugbrengen, van waar zij vertrokken zijn, of om de vaart te volbrengen.
Vonnis.
5 In de 14 15de eeuw spreekt men ook van ‘portage’.
(20) Een meester huurt zijn scheepslieden; de enen zullen voor heen-en terugreis hun voering hebben, de anderen geld. Ze zien dat het schip geen vracht vindt voor de terugreis. Het schip moet terugvaren. Zij moeten het schip volgen, maar de meester moet het loon van degenen, die om geld varen, verhogen, elk a pro rata van de manier waarop hij gehuurd werd. Werden zij gehuurd voor een bepaalde tijd en laden zij dichterbij, dan wat voorzien was, dan moeten zij toch hun volle loon krijgen, maar ze zijn
verplicht het schip terug te brengen naar de plaats vanwaar het vertrokken is, als de meester dit eist.
Vonnis.
(21) Als een schip te Bordeaux of ergens anders aan wal ligt, dan mogen twee scheepslieden aan wal gaan en uit het schip deze spijzen meenemen, die dan bereid worden, en zoveel brood als zij bij een gerecht eten, maar ze mogen geen drank meenemen en ze moeten zo vlug terugkomen, zodanig dat de meester niet moet verletten. Want indien de meester schade leed door hun afwezigheid, dan zouden zij verplicht zijn dit te vergoeden. En indien een scheepsgezel zich kwetste bij gebrek aan hulp, dan zijn zij verplicht hem te doen genezen en de meester en de gezellen van de tafel te vergoeden.
Vonnis.
(22) Indien een meester zijn schip aan een koopman vervracht en er een Iaadtermijn wordt afgesproken en indien de koopman het schip niet laadt en het schip en de scheepslieden 15 dagen of meer ophoudt en indien de meester zijn vracht door de schuld van de koopman verliest, dan is deze verplicht de meester te vergoeden, volgens wat bepaald wordt. Daarvan zullen de scheepslieden een vierde krijgen en de meester drie vierden, om reden dat hij hun kost wint.
Vonnis.
(23) Een meester vervracht zijn schip en laadt het om de reis aan te vangen en blijft zo lang liggen dat hem geld ontbreekt, dan mag hij wel iemand naar huis zenden om geld. Maar hij moet de goede wind niet laten voorbijgaan. Deed hij dat wel, dan was hij verplicht de schade van de kooplieden te vergoeden. Hij mag wel wijn nemen van de kooplieden en dit verkopen en daarvan het nodige geld nemen. En als het schip op zijn losplaats aangekomen is, dan moet de wijn, die de meester genomen heeft, verrekend worden aan de prijs dat de andere wijnen verkocht worden. En de meester zal voor deze wijnen zijn vracht krijgen, zoals voor de andere.
Vonnis.
(24) Een knaap is loods van een schip en hij wordt gehuurd om het schip te brengen op de plaats, waar het gelost moet worden. Het gebeurt dat er in de haven ketens of afsluitingen zijn, waarbinnen de schepen moeten lossen. De meester is verplicht aan de scheepslieden de plaats te tonen, waarheen het schip moet geleid worden en de getouwen uit te zetten, zodanig dat de kooplieden geen schade oplopen, bij gebrek aan getouwen. En indien de kooplieden schade ondergaan, bij gebrek aan getouwen, dan is de meester verplicht dit te vergoeden. De loodsman zal zijn vaart beëindigd hebben, wanneer het schip zonder schade binnen de ketens zal gebracht zijn. Hij is niet verplicht het schip verder te leiden. Indien het schip verder vaart, dan is het op last van de meester en van de scheepslieden.
Tot daar de tekst van het eerste deel.
De laatste jaren is het stil geweest rond het Waterrecht van Damme. Sedert de studie van K-F. Krieger, Ursprung und Wurzein der Rôles d’Oléron, uit 1970, waarin het waterrecht als een copie van de Rôles d’Oléron wordt bestempeld, aanvaart iedereen deze théorie. In 1984 schreef Professor Dirk Van Den Auweele een merkwaardig artikel in “Brugge en de zee”, onder leiding van Valentin Vermeersch, Mercatorfons, Antwerpen. Het werd hoofdstuk 7 van het boek, onder de naam “Het Brugse zeerecht, schakel in een supranationaal geheel”. In dit artikel beschreef hij de Rôles d’Oléron Waterrecht van Damme op een overtuigende manier, maar spijtig genoeg in de optiek “Brugge”. Damme wordt in de tekst amper vermeld. Ook Professor Van Den Auweele aanvaardde de theorie van het waterrecht, als copie van de rôles.
Wat nu algemeen aanvaard wordt, is de rol die Damme heeft gespeeld in de verspreiding van deze rechtsregels in het Noordelijk Zeegebied, mede door toedoen van de Duitse Hanze. Overal in het Hanzegebied vinden we exemplaren van het waterrecht van Damme, die ofwel als rechtsregels werden gebruikt, ofwel werden aangepast aan de lokale noden, zoals dit het geval is met het waterrecht van Wisby. Het mooiste voorbeeld van het gebruik van het waterrecht van Damme in een Hanzestad is het voorbeeld van Gdansk, waar het waterrecht zeker tot in de 17~ eeuw als waterrecht van de stad werd gebruikt en waar nu nog verschillende exemplaren van dit waterrecht terug te vinden zijn in het Nationaal Archief en in de Bibliotheek van de Academie der Wetenschappen6:
1. “Dit is twater recht (de men) in vlaenderen (thom Damme vsert dar de andern watherrechte vth gesprathen sienn)” (1407) (AGd. 300 R qu F. 1).
2. “Dith sien de waterrechte de men thom Damme ynn Flandern gebrukett daruth de anderen Waterrechte entsprathenn sien” (1429) (AGd. 300 R qu F. 2).
3a. “Das Wasser Recht! Nach welchem sich der Seefahrende Mann mag haben zu richten vnndt zu entscheiden”. “Dies ist die Ordinantia, die die Schipper und Kauffleuthe vnter sich haben von Schiffrecht Schluss Anno 1522” (BGd. ms 708).
3b. “Allhier heb sich an das Wasser Recht. Darnach mag sich der Seefahrende Man[n] haben zu richten und zu entscheiden” (BGd. ms 1819). .
3c. “Das Wasser Recht Nach weichem sich der Seefahrende Man(n) mag haben zu richten vnd zu entscheiden, Dantzig Anno 1522 Folget zu andern Die Ordinantia die die Schiffer vnnd Kauffleute vnter sich haben von Schiffrecht 1522” (BGd. ms 681).
4a. “lus Nauticum Civitatis Gedanensis 1611”. (AGd. 300 R F. 9).
4b. Idem als 4a (BGd. ms 902).
4c. “Das Wasser-Recht nach weichem sich der Seefahrende Mann mag zurichten undt zu entscheiden haben”. (BGd. ms 834).
6 B JANIK, Najstarszy tekst prawa morskiego w Gdansku, Gdansk, 1961
Ook te Greifwald zijn nog exemplaren van het waterrecht te vinden.7
De theorie van de originaliteit van de rôles ten opzichte van het waterrecht is zowel bij Krieger, als voordien bij Kiesselbach8 vooral gebaseerd op de hoofding van de tekst van het waterrecht in het Purperenbouck, f°1 en vig., uit het Stadsarchief te Brugge: “Dit es de coppie van den rollen van Oleron van den vonnessen van der zee”. Gezien deze tekst met deze hoofding begint, kon het niet anders: de rôles zijn het origineel, het waterrecht is de copie. Niemand heeft zich echter ooit de vraag gesteld waarom die tekst deze hoofding heeft
meegekregen.
Brugge, de grote handelsstad, is gedurende haar ganse roemperiode gefrustreerd geweest door het feit dat ze geen autonome haven had, maar wel grotendeels afhankelijk was van de havens van het Zwin. Damme, Monnikerede, Hoeke en Mude waren onafhankelijke steden; ook Sluis, dat meermaals van Brugge afhankelijk werd gemaakt en zelfs door Brugge werd verwoest, om haar opkomende macht te fnuiken, werd in de 15de eeuw dé haven van Bourgondië en daardoor in die periode veel minder afhankelijk van Brugge.
In deze optiek moet men dan ook de hoofding in het Purperenboeck zien. Brugge zag met lede ogen hoe het waterrecht te Damme werd gesproken. De zaken betreffende het waterrecht werden voor het gebied van het Zwin te Damme behandeld en niet te Brugge. Bij deze rechtspraak was het niet mogelijk naar Brugge ten hoofde te gaan.
Brugge heeft er alles aan gedaan om in het civiel recht hoofd te worden en te blijven van de ‘smalle steden’. Verschillende malen werd de bevestiging ervan van de graaf van Vlaanderen geëist. Voor het waterrecht is dit nooit het geval geweest. Er is nergens een actie van Brugge gekend om macht te krijgen over deze rechtspraak. Brugge had zich erbij neergelegd dat ze in deze materie niet bevoegd was.
Het is dan ook zeer goed mogelijk dat het waterrecht de hoofding Dit es de coppie van den rollen van Oleron meekreeg en dat de naam waterrecht van Damme zelfs niet werd vernoemd uit afgunst ten opzichte van Damme, zoals nog in de 20ste eeuw, in “Brugge en de zee” het hoofdstuk over het waterrecht van Damme de naam meekreeg “het Brugse zeerecht”, alhoewel Brugge er nooit iets mee te maken heeft gehad. Dat het waterrecht van Damme noch in de ontwerpcostume noch in de gehomologeerde costume van de stad Brugge enig spoor heeft nagelaten is op zichzelf al meer dan een bewijs dat Brugge niets te maken had met het waterrecht.
7 BIEDERSTEDT, RdP, XXXVIII nr. 2—juni1996, p. 49—65.
8 TH KIESSELBACH, Der Ursprung der Rôles d’Oléron und das Seerecht von Damme, Hansische Geschichtsblâtter, 1906, p. 24-25.
Een bewijs dat het waterrecht te Damme werd gesproken, en niet te Brugge, vinden we in het enige overgeleverde relaas over het waterrecht terug.
Op 3 juli 1421 wordt er door de magistraat van Brugge akte genomen van de verklaring van Jan de Vos, burger van de stad, die voor de Aldermannen van de Duitse Hanze de teruggave had geëist van 38 vaten wijn, die door Spanjaarden vôôr La Rochelle waren gekaapt en door Duitse kooplieden van deze kapers waren afgekocht. Het proces voor de Aldermannen duurde sedert een jaar. Uiteindelijk werd hij voor de wet van Damme gestuurd.
Jtem, zeide de zelue Jan, bi zinen eede, dat hi vp de vorseiden zaken gherne
wet ghenomen hadde voor de voorseiden ouder//ede ende dat an hem/leden
beheerende was, maer, naer dat hi voor hem/leden een jaer /anc of daer ontrent
veruoght hadde, zy den zeluen Janne voor tvlaemsche recht ten Damme
verzonden hadden, ter we/cken p/aetse vanden Damme hi na der hand vp hem
ze/uen zine zaken veruoght helft ende daer in wetten hanght ...~
In een brief van 22 april 1422, door de Aldermannen aan de Raad van de Hanze gestuurd, wordt de uitleg van de zaak als volgt aangegeven: De wijn werd naar het Zwin gebracht door Berndes van Munster, en gezien Damme de plaats was waar het waterrecht werd toegepast en die ook de stapel van wijn bezat, werd haar bevoegdheid aanvaard.
Unde se ok den waterrechte anrorende weren, daerumme wy se van dem waterrechte mit /yke niet verscheden en mochten.1°
Op 24 januari 1425 vragen de raadsheren van Stralsund en Greifwald aan die van Lubeck in deze zaak Heinrich Greverade onder hun bescherming te nemen.
Honorabi//bus et circurnspectis viris, dorninis proconsulibus et consul/bus ciuitatis Lubicensis, arnicis nostris sincere dilectis, detur.
Vnsen vrunt/iken grot mid begheringhe alles ghuden thovoren. Ersamen heren vnde ghuden vrunde. Yuwer erbarheit mach wo/ vordenken, wo dat Hinrik Greuerade vnde A/brecht Klippink schelinge to hope hadden van weghen zeerouedes ghudes, dat vorkoft was etc., vmme we/kerer schelinge wil/en de erbaren radessendeboden binnen vnser stad, do se vthe Prusen quemen, de beiden part in vruntschop vnde mid rechte vorschededen, also dat recess van derne jare, tho der tijd gemaket~ lutterliken vthwiset. Vnde wente, /euen vrunde,
Hinrik Greuerade vmme der suluen sake wil/en nadens van deme kopmanne in Vlanderen gewhiset wart tho deme Damme vor dat waterrecht, dar do de erbaren radessendeboden binnen yuwer stat tho daghe vorghaddert deme kopmanne vmme gut/iken vorschreuen mid lefliker vnderwisinge, also dat recess, dat in deme xx(/ jare vmme Pinghesten vthen bynnen yuwer stat gemaket wad, clarliken vthwiset, dar do deme kopmanne vorscreuen wat-t, dat alsodane sake ech/iken vnde van reddelicheit wegen den steden tho
vorschedende wol thobehorde, SO verne se en tholastich geworden were, wente de stede na eren ordinancien meenliken vorboden in allen buwerspraken by liue vnde bi ghude, seerouet ghud nicht tho kopende, welk ordinancien se vanhorsames wegen plichtich sint tho holdende, vnde dat waterrecht nicht an enroren, vnde weren den kopman vorder vruntliken biddende, nademe dat de stede Hinrike vnde sinen vrunden thorichtet hadden, dat he vnde sine vrunt mit rechte sik ho/den mochten an de jenen, de ere seroueden ghudere gekoft hadden, vnde ok an de suluen ghudere, wor se de anquemen, dat se en dar vmme des rechtes willen behulp/ik tho weren, wor Hinrike vnde sinen vrunden des noet were, vnde se dar nemende ane hinderen /eten, vppe dat der stede ordinancie by en nicht vorsumet worde, wente scheghe Hinrike wederstal edder hinder darane, dar id in ereme sturende vnde kerende were, so mosten de stede Hinrike vnde sinen vrunden vmme rechtes wil/en ghunnen, dat se sik mid rechte ho/den mochten an de yenen, de se iegen der stede ghutlike vorscriuent vnde bod vo,wiset hebben etc. Des is n~ leuen vrunde, vor vns gewesen Hinrik Greuerade vns klegheliken tho vorstande ghegeuen, wo enm van deme kopmanne nicht weddetvaren moghe vnde bescheen, des gi em vnde wi alle togherichtet hebben, dat vns doch ghancz wunderlik vnde sere vnvochlik dunket sin dat sik de kopman also wreuelachtigen iegen der stede africhtent vnde rechticheit settet, van vns vorbat andachtliken begherende vnde biddende, eme in den vorscreuenen saken to helpende. Worvmme, ersamen heren vnde Ieuen vrunde, bidde wi yuwe erwerdicheit mid ghanczer vlitliker begheringhe, een mid em, nademe dat gi vnser al/er macht dar wol ane hebben, eme sodane breue tho geuende vnder yuwen seghele in vnser aller namen, isset dat id iw geleuet dar he sik mede moghe ho/den an de ienen vnde ere ghudere, de ene syne vrunt tegen der stede gutlike vorscriuent vnde bot voiwyset hebben, vppe dat der stede africhtent vnde rechticheit vormiddelst en nicht gheswaket vnde gemynnert werde. Yw elsamen heren vnde leuen vrunde, sik gudwillich vnde vruntliken hirane to bewisende, vorschu/de wi vmme yuvver leuen willen alle tijd gerne, vvor wi konen vnde moghen Ghode almechtich syt beuolen to langen salicheiden, ouer vns alle tid bedende. Screuen in sunte Pauli auende siner bekeringe, vnder der vamrne Sunde secreto, des wy nv tho desser tijd sament/iken brukende sint, anno etc. XXVto.
Raetmanne der stede Stralessunt vnde Gripeswold.11
9 Lubeck. Urkundenbuch, Vi, bi. 360, nr 339.
10 Idem, bi. 437, nr 414.
Verder stellen we vast dat de tekst van de zogezegde rôles in het Purperenboeck in het Vlaams geschreven is, wat met zekerheid niets te maken heeft met de rôles. Alle nog bestaande exemplaren van de rôles zijn in het Frans geschreven. Alle Vlaamse of afgeleide exemplaren dragen als naam het waterrecht van Damme. Zowel in het Purperenboeck als in de andere cartularia van Brugge zijn de originele franse teksten altijd in het Frans overgeschreven.
Waarom is dit hier dan niet het geval?
We zien ook dat in de Vlaamse tekst Sluis als vertrekhaven voorkomt, wat in de rôles niet het geval is. Dat Bordeaux en La Rochelle als aankomsthavens vernoemd worden is logisch, gezien het grootste deel van het zeeverkeer vanuit Damme, de wijnstapel van Vlaanderen, naar de wijnstreken van de Poitou gebeurde en omgekeerd. Dat Sluis voorkomt en niet Damme, is logisch, gezien de overgeleverde teksten uit de 15~ eeuw dateren en toen Sluis reeds dé haven van het Zwin was. De naamsverandering heeft in de loop der tijden kunnen plaatshebben.
11 idem, bi. 621, nr 641.
Dat Damme en later Sluis de draaischijven geweest zijn in het Europese zeeverkeer kunnen we ook afleiden uit de vroege zeeboeken. In de Italiaanse portolani en de Portugese roteiros vinden we zeekaarten tot aan het Zwin. De noordelijke zeeboeken geven wel kaarten tot aan Gibraltar, maar we weten dat het meeste zeeverkeer van de Hanze tot hier ging en niet verder. Het is ook van hieruit dat het waterrecht het Noorden bereikte.
Dit alles geeft wel geen antwoord op de vraag welk van de twee rechten, de rôles of het waterrecht, het oudste is.
Krieger bewees dat het de rôles waren en in zijn betoog gaf hij voor deze rechtsregels als terminus ad quem het jaar 1286. In zijn analyse om tot dit besluit te komen onderzocht hij o.a. de hypothese van de opstelling ervan door Richard 1 Leeuwenhart, die bij zijn terugkeer uit het Heilig Land Oléron zou aangedaan hebben en er de rôles zou gepubliceerd hebben. Hij verwierp de hypothese op basis van het feit dat Richard bij zijn terugkeer uit het Heilig Land Oléron niet aandeed. Ook de tekst waarin dit wordt vermeld brak hij af.
Waar hij niet is op ingegaan, maar wel vermeldde, is het feit dat Richard, na zijn terugkeer uit het Heilig Land en uit gevangenschap bij keizer Hendrik VI tot in 1194, over Brabant en Vlaanderen naar Engeland terugkeerde 12. Hij werd op zijn tocht gedurende vijf dagen door ongunstig stormweer in Damme (de haven van het Zwin) opgehouden13, voordat hij het Kanaal kon oversteken. Hij kwam op 7 maart 1194 uit Antwerpen te Damme aan en verbleef er tot de 12de Hij heeft toen alle tijd gehad om de lokale wetten en costumen te leren kennen en er copieën van mee te nemen. Misschien heeft hij toen ook Ter Doest bezocht14. Toen hij in Engeland terug was heeft hij deze teksten geanalyseerd en bijgewerkt en heeft ze dan als Rôles d’Oléron uitgegeven. In deze zin is de tekst van het document uit 1339 15, van de hand van een jurist van Edward III, dat zich in de Tower te Londen bevond, verklaarbaar, nI. quae quidem leges et statuta per dominum Richardum quondam regem Angliae, in reditu suo a Terrasancta, correcta fuerunt, interpretata, declarata et in insula Oleron publicata, et nominata in 11flgua gallicana la ley Olyroun. Men zou deze tekst kunnen interpreteren als: toen Richard uit het Heilig Land was teruggekeerd heeft hij zekere wetten en statuten het waterrecht van Damme verbeterd, uitgelegd en verklaard en op Oléron gepubliceerd en hij gaf ze de naam Rôles d’Oléron.
Een supplementair argument ten voordele van het waterrecht zijn de Vlaamse woorden, die in de tekst van de Rôles voorkomen, zoals havene en lodman (haven en loodsman), die typisch vlaamse termen zijn.
Het is ook mogelijk dat er in de loop der tijden aan kruisbestuiving werd gedaan en dat beide teksten aan elkaar werden aangepast. Het is zeker dat door de wijnhandel tussen de Poitou en Damme de beide streken voortdurend met elkaar in contact stonden en dat ze elkaars wetten ook zeer goed hebben gekend. Een mooi voorbeeld daarvan is het akkoord tussen de magistraten van La Rochelle en St-Jean d’Angely en het schependom van Damme van 11 maart 1396 (ns) 16 betreffende de tarieven van makelaars en kuipers te Damme17.
Ik heb wel geen harde bewijzen om mijn betoog te staven, maar met deze staat de theorie van Krieger toch weer op lemen voeten en is de vraag weer gesteld: was het de Rôles d’Oléron of was het het waterrecht van Damme? Naar mijn bescheiden mening.
12 Dit feit werd me gemeld door Germain Bonte, die er gegevens over had verzameld. Sint Guthago, Archief Germain, Archiefdoos B, Map 4.
13 Chronica Rogeri de Hoveden, ed. Ders. 1868-71, p. 235.
14 Hij had enkele dagen voordien, namelijk op 25 februari, te Brussel, de abdij in bescherming genomen en had haar vrijgesteld van alle tollen in zijn staten; ASB, VANDECASTEELE WERBROUCK, Chronique de I’abbaye de Ter Doest, Codex diplomaticus, 42, nr 9. 15 j M PARDESSUS, Collectiofl de Lois Maritimes ..., Paris, 1828, p. 289.
16 RAB, Charters Brugse Vrije, charter 266.
17 Lees J DE GROOTE, Het vergierrecht van het Sint-Janshuis, volgens de overgeleverde oorkonden. In : Wijn meten in Damme, 600 jaar Vergierrecht, docu.map bij de Tentoonstelling 19 oct.-23 nov. 1997, Sint-Janshospitaal Damme, p. 4-19.
BIJLAGE
Origineel: Perkament (12 vellen, gebonden) (H 220, B 143 mm).
Dat waterrecht.
/~1.
Dit sijn die Vonnissen vanden waterrechten ten Damme in ViafenderenJ18.
[1] Eerst men maect eenen meester van eene scepe scipt behoert tot hem tween of hem drjen.
tscip vaert vten landen van daen het is ende coemt ter sluys te bordeeus te rossiel of elwaert
ende is ghe vracht in vremden landen te zeylen die meester en mach scip niet vercopen hij en
hebbe oerloof vanden gheenen diet toe behoert. Mer heeft hijt te doen van vitaelge hij mach
wel vanden ghewanden ende ghetouwen te panden setten of legghen biden rade raden
vanden scipmans.
Vonnis
[2] Een scip leit in een hauen beydende den tjjt ende wijnt ende alst vandan varen wil die
meester is sculdich raet te nemen uut sijnen scipluden en tot hem te segghen ghij heeren wij
hebben wijnt te zielen waer dan enich vanden scipmannen die seide die wijnt en niet goet die
meester is sculdich ouer te draghen metter meester partien ende dede hij anders hij waer
sculdich tscip ende goet te gelden bleeft verloren ende heeft hij also vel waer mede
Vonnis
[3] Een scip brect in eenich lant te wellicker stede dat tet si die scipluden sijn sculdich goet te
behouden also si beest moghen ende meest Ende ist dat hem helpen die meester is hem
sculdich haer ben ende heeft hij gheen ghelt van den goed dat sij hem helpen behouden soe
moet hijse weder bregghen tot horen landen Ende helpen sij hem niet hi en is hem niet scul
dich ende si suilen haer ben verljsen als een scip is verloren Ende die meester en mach
tghetouwe niet vercopen hij en hebben oorfiof vande gheene diet toe behoert Ende doen dit
also ghetrouwelick als hij mach en dede hij anders hij waert sculdich te beteren
f°lv°.
Vonnis
[4] Een scip vraet vander sluys of van anderen steden het ghe valt dattet brect men is sculdich te
behouden alsmen meest mach vanden wijn of van anderen goeden/ die meester ende die
coopluden warden in grooten twijst die coopluden teghen den meester om te hebben goet sij
sijnt wel sculdich te hebben gelden sij die vracht als verre als die meester ghenoecht Mer wil
die meester men macht doen bereiden dat scip ist dat men beteren mach in totten tijden ende
18 Deze tekst is van een andere hand, ook ‘Vonnis’ en ‘Dit is die ordinancie...’ zijn van deze
hand. Deze teksten stonden er in origine niet en werden later toegevoegd. De nummers [J
staan niet in de originele tekst.
is des niet hi mach hi mach een ander scip huren en die vaert vol doen ende hij sel hebben
sijn vracht van al dien goeden datter behouden wart bij enigher manniren
Vonnis
[5] Een scip vaert van eenigher hauen gheladen of ijdel ende is ghecomen in een ander hauen
die scipluden sijn niet sculdich vten den scepen te gaen sonder des meesters oerlooif Want
waert alsoe dattet scip arrede of verloren worden bij enigher aventuren sij warent sculdich te
beteren mar leit dat scip ghemeert mit vier touwen so mochten sij wel vt gaen ende weder te
scepe te tijden en te wilen
Vonnis
[6] Het ghevalt dat scipluden hem verhuren ter tijt horen meester ende eenich van hemluden
gaen wten scepen sonder oerleef ende drincken droncken ende maken ghestrjt of twijst het
gevalt datter enich ghewont waert die meeste[r] en is hemluden niet sculdich te doen
ghenesen op des scip koost mer hij machse wten scepe doen ende huren ander in die stede
f°2.
van hem luden ende costen sij meer sij sullent betalen moeten ende den meester weder
keren dat si van hem onffanghen hebben mer senden se de meester menighen dienste
vanden scepe daer si hem quetsen of wonden sij sijn sculdich gheheelt te warden op des
sceps coost.
Vonnis
/7] Het ghevalt dat enich scipman in sieckheid coemt hem tween of drjen biluenden in den
dienst vanden scepe moghen van sieckheiden inden scepe niet bliuen die meester isse
sculdich vten scepe te doen ende in een herbarghe te legghen ende te leveren kerstlicht bij te
sijen ende een van den scipluden bi hem te veiwaren ende hem te versijen mit alsullicke
spise alsmen int behooeft ende mem hem gaf doe sij ghesont waren ende anders niet hij en
wilt doen ende willen sij costelicken spisen hebben die meester en is hem niet sculdich te
gheuen ten sij op smeersters coost ende tscip en is niet sculdich hem te beiden mer te zeylen
als rede is Ende is dat zake dat hij gheneset so sel hij hebben al sijn huere ende starft hij sijn
wijf of sijn erfnamen suilent hebben.
Vonnis
[8] Een scip vaert vander sluys of van anderen steden het gheualt dat hem torment toecoemt
vander zee ende en mach niet liden sonder scade van goet te warpen zij sijn sculdich den
coepluden te toghen ende dat sij segghen horen wille dats machmen wel wapen bij aventuren
tusschen coopluden ende den meester warden aldaer te claersten ende ist dat die coepluden
niet ghedoghen en willen dat ment warpt die meester
r2v°.
en se! daer om twarpen niet laten op dat hem goet duncket mit hem drjen te sweren van
sijnen gheseilen als sij te landen ghecomen sijn dat zijt dede om te behouden lijf goet ende
scip en toghen dan datter ghewarpen waert ende het sel warder gheprjst van ponde te ponde
ende ghedeelt onder den coepluden opt goet datter behouden wart ende die mester is
sculdich daer of te gelden als van sijnen scepe of van sijnre vracht in een versettenghe van
sijne scade elck scipman sel hebben een vat vrije ende hebben sij meer goets dat moet deilen
an die scade nae datter eick in heeft ten sij dat s(/ hem niet eerllcken en veiweren in die noot
als goede knapen so en seilen sij gheen dinck vrij hebben ende men ssels den meester
gheloven bij sijneb eeden
Vonnis
[9] Het ghevalt dat een meester van eenen scepe kerft sijnen mast bij groten onweder hij is
sculdich te roepen sijn coepluden ende hem te tooghen die noot ende dattet is te behouden
lijf scip ende goet ende son wijlen gheualltet dat sij haren kabel keiven ende laten haren
anker varen om te behouden tscip ende goet hets alle beide maste ende anker sculcich te
prjsen van ponde te ponde alse zee warp Ende so sellen die coopluden daerof ghelden eer
s(j haer goet uten scepe doen ende waert also dattet scip sate droghe ende die meester
beidede om ghesdll van hemluden ende int scip enich goet leckende worde ende uten vaten
liep die meester sel daer of sonder scade blluen ende sake of hebben sijn vracht als van
anderen goeden.
Vonnis
[10] Het ghevalt dat een meester coemt bider stede daer hij ontiaden sel hij is sculdich die
copluden tetoghen die corden ende die touwen daer hij mede wijnden sal ende is daer ijet an
te beteren hij moettet
f3.
beteren want worde daer ofpipen verloren bij ghebreck van den ghetouwen die meester ende
die scipluden waren sculdich die scade te beteren ende die meester moeter an delen
overmits dat hij neemt wijnde ghelt ende twijn ghelt is sculdich te sijn ghedelt in versettinghen
der ende navenant moet sijn ghedeelt onder hem luden ende braken die coerden eer dat sijse
die coopluden toghen so sjn sij sculdich al den scade te gelden mer segghen die coopluden
dat ghetouwe is goet ende sterck ende braket dan is elck sculdich te deylen an die scade elck
coopman sal ghelden sijn deel eeuen veel
Vonnis
[11] Een scip is ter sluys of in anderen stede om wijn te laden ende waert van dane gheladen
ende meester off sijn scipluden en versekerren niet haer fustallen noch haer sloten als ij
sculdich waren te doen ende het geualt dat storm of quaet weder op hem coemt dat die
fustalle brect ende dat vat of pipe den boemdem wt vlicht dat scip coemt behouden die
coepluden segghen dat bider fustallen hoer wijn verloren sij die meester seit dat des niet en is
ende is dat sake dat die meester ende drje of vier van sijnen scipluden die de coopluden daer
wt hyelen willen sweren dat die wijn niet verloren en sij bijden ghebreken vanden fustallen
noch van sloten die meester sel daer quit of wesen ende ist dat sjt niet en willen sweren so
sijn sij sculdich den coopluden verset te doen te versekeren ende te sluten haer sloten wel
ende seker eer sij sceyden van daer si laghen
Vonnis
[12] Een meester huert sjn scipluden hi isse sculdich te houwen in payse ende haer middellaer
sijn van al dat sij men cander doen of misdoen also langhe
f3v°.
Als hij hem broet ende wijn gheeft ende die den ander lochghent hij verbuert V duet ende
lochghent enich den meester of den meester enich scipman eick verbuert VIII deuyts ende is
dat sake dat die meester enich scipman slaet mitter hant of mitter vuyste hij is hem sculdich
eenich slach te verdraghen mer sloghe hij hem meer hij most hem wel weren ende sloghe
eenich scipman den meester hij verboerde hondert scellinghen of sij vuyste
Vonnis
[13] Een schip is veruracht tot bordues te varen off anders waer ende het coemt daert ontladen sel
ende maken tot haren partijen cogaghen ende die scade sijn op die coepluden an die coste
van bartaghen diese nemen sal van daermen I(/t tale is van normandien van enghelant ende
van scotlant van dat men lyt Jermuden ende van vlaenderen dat men past caleys
Vonnis
[14] Het ghevalt dat is twijst tusschen den meester en den coopluden bivelen scoenlaken van
vooer die scipman te doen ieghen hem daer hij sttyt ieghen heeft ghehat eer hij hem vut
sijnen scepe h4it gaen ende is dat sake dat die scipman den twijst ende die misdaet biet te
beteren totter scipmannen segghen vander tafel/en ende die meester is so ouermoedicht dat
hier niet toeval/en en wil ende doeten uyt gaoen die scipman mach den scepe vo/llnghe daert
ont/aet en sel also goede huer hebben of hij inden scepe ghecomen waer te beren die
misdaet ten segghen van die vander tafellen ende weire die meester met also een scipman
als die het sij bij enigher man/ren enich goet off scip verloren die meester is sculdich die
scade te
f04.
beteren geeft hij also veel goets mede te betalen.
Vonnis
[15] Eet gheva/t dat een scip leit in een hauene gheret ende een ander scip coemt mitten
ghetijdende slatet scippe daert ghemeert so dattet aan dien scippe scade heeft ende wijn
daer vutten boemdem vliecht die scade is sculdich te sijn ghedeelt bij prjse onder beyden die
scepe ende die wijn oft goet dat in beyden scepen is is scu/dicht te deilen ghemeenlicke die
scade te hebben onder hemluden die meester vander vanden scepe die dat ander deel heeft
hij is sculdich mit sijne scipluden te zweren dat sijs niet willens endede ende dit dis die reden
waer tVonnisse ghemaect as het ghuvalt datmen een outscip gaerne leit inden wech vanden
beteren scepe om vanden andere all die scade te hebben waert dattet van eenen andere
goeden scepe ghebroken worden Mer alsmen wet dat die scade half ende half ghewijst wort
so leyt gherne wt die weghe
Vonnis
[16] Een scip of twe of meer scepen die legghen in een hauen daer luttel waters is so dat die een
wod sittende biden anderen die meester vanden scepe is sculdich te segghen tot den
anderen scipluden ghij heeren licht vwen ancker want hij ons te nae leit ende wij mochten
daer bij in scaden comen ende sij en willen den ancker niet lichten die ander meester ende
sijn scipluden gaen lichten ende legghen het vorwerts van hemluden ende ist dattet hem die
ander verbijden ende scade daer bij lijden of nemen sij sijt wel sculdich te beteren ende leit
een ander ander ancker boye die scade doet wijes dat hij sij hij scu/dich te beteren ende ist
datmen in eenen droghen hauen leit men is sculdich te legghen
f°4v°.
boechline ende ghetouwen dattet niet en seyle
Vonnis
[17] Die scipluden vander kost van bartanghen sij sijn sculdich te hebben een maelt(jt tdaghes om
dat men te varen ende te keren wijn drjnckt die voerman moeter ~iee hebben om dat sij
anders niet en drinckken dan bom thare dranck mar alst tscip comt daer die wijn wast die
meester is hem sculdich wijn tharen dranck te gheven
Vonnis
[18] Het ghevalt dat een scip ghecomen is tot sijre rechter ontlaetstede te bordeus of anders Die
meester is sculdicht te vraghen sijnen scipluden ghij heeren leggdi uwen voringhe of vrachtert
dise ende laet ghijse in die vracht vanden scepe sij sijn sculdich te segghen wat zij doen
willen ende ist dat sij kyesen sullicken vracht te hebben alst dat scip heeft sij sellense hebben
ende willen sij si moghen doen in maniren dattert scip niet nae en ljt ende binden sy na die
ghene vracht die meester en sel daer ghene wederstoot of hebben te haer rume ende haer
leit ende eick scipman mach daer legghen een vat waters ende die scipmannen en worttet
ouer gheworpen in die zee heet soude gherekent wesen voir wijn of ander goet van ponde te
ponde ende mochten hem die coepluden redelicken bedraghen in die zee ende cooste doen
enighen coopman alsullicke biede alst scipmannen hebben also sel hebben die coopman
Vonnis
[19] Een schip compt gheladen ende behouden toter rechter ontlaetsstede die scipluden willen
hoer huer hebben ende daer sij sullicke die bedde noch stroe en hebben int scip die meester
mach houden haer dinck of hure omt scip weder te bregghen daer s(j daer
f05.
in quamen of sekerheit te doen die vaert te voldoen.
Vonnis
[20] Een meester huert sijn scipmannen die een te varen ende te keren sullen hebben hoer
voerighe dan dar om ghelt sij sijen dat tscip gheen vracht en vyt te lande te keren ende moet
van daen varen sij moeten tscip vollighen mer die gheven die niet ghehuert en sijn om ghelt
die meester moet haer huer beteren elck haer ghelike daer na dat zij ghehuert sijn bij
termijnen laden sij nader s(/n sculdich te hebben haer huer al mer sij moeten tscip bregghen
daer sj/t namen wil die meester.
Vonnis
[21] Het ghe valt dat een scip leit te bordeus of anders waer van sullicker spijsen alsmen daerat int
scip twee scipmannen moghen vten scepe een gherecht draghen ende alsullick broet als daer
binnen is nae dat sij eeten moghen tot eenre male mer sij en moghen daer ghene dranck wt
draghen ende sij moeten scier weder comen so dat die meester niet en let of verlet en sij van
des scips warcke ende wat namen die die meester scade bij ghebreck van horen waerck s(/
moestent beteren ende dat hem een scipman quetsede bij ghebrecke van hulpe sij sijn hem
sculdich te doen genesen en hoir ghebreck van hem te beteren den meesten ende den
ghesellen van der tafelen
Vonnis
[22] Het ghevalt dat een meester veruracht sijn scip eenen coopman ende bespreke bij eenen
termjjne tscip te laden die coopmannen en ladens niet ende houdent tscip ende luden xv
daghen of langher ende eenich t(/t verljst die meester zijn vracht bij ghebreck vanden
coopmans die coopman is sculdich te beteren dien meester zijn sullicke scade als daer op
gheset woert ende daer of stillen
r5v°.
hebben die scipmannen dat vierendeel ende die meester dat dardendeel om reden dat hem
hair cost w(/nt.
Vonnis
[23] Een meester vracht sijn scip ende latet om sijn reyse te doen ende hier en binnen bliuet dat
scip legghede also langhe dat hem ghelts ghebrect die meester mach wel senden tot sijnen
landen om ghelt mer hij en moet gheenen goeden wijnt verlegghen dede hijt hij waer sculdich
den coopluden haer scade te beteren mer hij mach wel nemen vanden coopluden wijn ende
vercopen ende nemen sijn nootturft daerof ende als dat scip ghecomen is tot sijre rechter
ontlaetstede die wijn die den meester ghenomen heeft is sculdich te sijn gherekent also
alsmen den anderen wijn vercopen sel ende die mester sel hebben van desen wijnvracht als
vanden anderen
Vonnis
[24] Een knape is leitsaghe van eenen scepe ende is ghehuert tscip te brenghen daert ontladen
sel het het ghe valt dat in die hauenen sijn ketenen of sloten daermede binnen ontiaden sel die
scepe die meester is sculdich den scipman te versijen die stede van daer men die scepe in
leit ende sijn ghetouwen wt setten so dat die coopluden gheenen scade en nemen bij
ghebreck vander ghetouwen Die meester moet beteren die leistman sel sijn vaert hebben
ghedaen als hij scipt heeft ghebracht tot der keuenen ende niet vorder en ist hijt sculdich te
brenghen ende dan vortan 50 blijft tscip opten meesters ende die scipluden cost ende
sorghen.
f°6.
Dit is die ordinancie die de scippers ende die coopluden
mit malkander begheren van sciprecht
Vonnis
[1] Eerst waert dat een scip brake of dat men doirseylde waer dattet waer dochte den coopluden
den stuerman ende den meesten hoop vanden gheselscap goet dat men maken mochte SO
soudet die scipper maken en brenghen den coopluden hoer goet dat hij hem ghelooft hadden
des hem godspaerde voer ongheval ende waert datmen scip niet welweder maken en mochte
so soude die scipper sijn volle vracht hebben van ellicken goede ende merke dat niet eens
gods pennick ghecoost waer des daer of also veel ghebergert worde ende waaert dat die
coopman gheen ghelt bij hem en hadden ende en wonde hem die scipman met boryhen so
soude die scipper vanden goeden nemen datter gheberghet waer voer als veel ghelts dat die
cooppman tsijn ghave anden marct
Vonnis
[2] Jtem waert dat een scip noot ende die scipper begheerde datman warpen soude goet so en
soude men niet warpen men en sout den vrachman vraghen oft sij wille waer ende waert sij
willen met ende dochtet den scipman goet hem tween of hem drien scipmans beter ghedaen
dan ghelaten 50 soudemen moghen worpen ende wonde die cooppman alsmen te landen
quamen 50 soude sij twee of drie die inden scepe waren ende goeden knapen waren sweren
dattet noot saken dede ende waer dan gheen coopman in den scepe ende waeren men noot
hadden te werpen wes dan die scipper goet dochte mitten meesten deel van sijnen
gheselscap dat soudemen daer toe doen ende wes goet datmen werpt dat sel men rekenen
alst anden marct ghelt pennicks warde
r6v°.
van also veel als daer blijft als die vrach daer of betaelt is ende die scipper sel ghelden van
sijnen scepe of van sijre vrachte was die coopluden daer of kijesen ende hoe dat die scipper
sijn scip set daer moghent die coopluden voir nemen op een ghetijden ende waert datter
nement waer inden scepe daermen worpe ende hadde haghelt of ander goet in sijre dijsten
dat souden hij openbare eer dat met worpe ende als hijt gheopenbaert hadden so soude hij
ghelden te worpt ghelde van sijnen sghelde te rekenen twee pennighe voir een mer waer daer
ander goet in die kijste dat soudmen rekenen gheljck ander goet alt waerdich waer ende
waert dat yemant ghelt yter kijste namen om sijn sijde so en souden men dar niet van ghelden
ende waert dat ijemant ghelt of ander goet hadde in sijn dijste ende hij des niet en
openbaerde eer dat men werpe ende worde die kijste daer dat in waer gheworpen of
behouden so en soude men die kijst niet hogher rekenen dan drie sdilden also verre als die
kijste besleghen waer ende waer se ombesleghen 80 souse ghelden alse waardich waer
ende waert datter gheworpen waer een matte mit een bedde dat sout men rekenen voir drie
scilden ende waert dats te doen waer datmen loten soude so soudemen des raets vraghen
den coopman die in den scepe waer ende en dochtet die coopman niet goet wet dan die
scipper goet docht mitten meesten deel vanden gheselscap goet dochte dat soudemen daer
toe doen te loten ende van lootghelden te nemen hoe wel datmen daer op set ende redelick is
of daer ghewoenlick of is ende dat loet ghelt te rekenen ende te betalen ghelicken warp ghelt
r7.
Vonnis
[3] Een scip vaert van Amsterdam of van anderen steden het ghevalt dat hij kerft mast of kabel of
anker bij onweder binnen of buten omt tscip ende goet mede te berghen die scipper is
sculdich den coopluden te vraghen ende te claghen sijnen noot ende dattet is te behouden
scipl(/f ende goed ende dat sellen sij rekenen over tgoet also van wapren ende waert dat die
coopman seide ic en consenteers niet daer om en soude die scipper dat niet laten mer die
scipper soude dat sweren als ten lande quamen mit hem de reden als dattet hem nootsake
dede
Vonnis
[4] Jtem een scip vaert van amsterdam of van anderen steden een scipper ist tafteren ende
vercoopt goet op ten boem so is die scipper sculdich also verre als die boemden also veel
te landen bregghet dat te betalen an der eerster markckt daer hij coemt binnen Xllll
daghen daer na ende dat sal hij betalen tuysschen den mijnsten ende den meesten ende
waer die scipper den coopman niet en voldede ende den cogghe vercoost of een ander
scipper daer in settende so mochte die coopman dat scip anspreken binnen iaer ende
binnen daghe en sijn ghelt daer of hebben ghelikenwijs of hij ieghenwoerdich waer ende
dat sel hij betoghen mit des scippers zeghel ende so en mach die scipper daer niet
tgheghens segghen
Vonnis
[5] Jtem een scipper veivracht sijn scip ende laet sijn reyse te doen ende hier en binnen bilvet
scip te legghen also laghe went hem ghelts ghebreckt die scipper mach wal senden tsijnden
land om ghelt
r7v°.
mer hij en moet gheenen goeden wijnt verlegghen dede hijt hij waer sculdich den coopluden
haer scade te beteren mer hij mach wel nemen vanden coopluden goet sijn noottorst ende
alst dat scip coemt daert lossen sal so sal die scipper dat goet betalen tusschen den meesten
ende den mijnsten als dat ander goet ghelt yten selven scepe ende die scipper sal sijn volle
vracht daer of hebben
Vonnis
[6] Jtem een scip seilt van eenre marct ende heeft gheladen sijn volle vracht so is die scipper niet
sculdich enich ander goet in te nemen het en sij bij ooerloof vanden coopman ende dede hij
anders die scipper verbuerde also langhe als dat goet waerde dat hij in namen ten waer dat
die scipper seide ghij heeren ic sal daer also veel goet in nemen
Vonnis
17] Jtem tghevalt dat hem scipluden verhuren tijt haren scipper ende enich van hemluden gaen
uten scepe sonder oerfiof ende drincken droncken en maken kijf het ghevalt dattert eenich
ghewont wort die scipper en is hem niet sculdich te doen ghenesen op des sceps coost mer
hij machse uten scepe ende huren ander in die stede van hemluden ende costen sij meer s(j
sullent moeten betalen ende den scip weder kere dat sij van hem onffanghen hebben mer
sende se die meester in enighen dienst vanden vanden scepe daer sij hem quetsede of
wonden so s(j sijn sculdich te werden gheheelt op des scips kost
[8] Jtem tgevalt dat een scipper huert een scipman ende coemt in enighen twijst daer die scipper
f°8.
den scipman om oerlof gheft hij en mach hem openbaer scout geven die scipman heeft
verdient half sijn ben ende ghenoucht die scipman te sceiden vanden scipper des gheljcx is
hij hem weder sculdich mer waer hij van der marct seylt buten int vile fo int maesdiep ende
weder op seilden ende opleiden so had die scipman sijn volle ben verdient ende woude die
scipman die scipper weder gheven al dat hij van hem op gheboert hadden ende also veel
daer toe
Vonnis
[9] Jtem so sel die scipman waer hij vaert mit enighen man so is h(j sculdich der coopluden goet
te havenen [hauenen] als die scipper ende den stuerman goet dunck mitten vrachtman ende
voert van elllcke last rogghen te coelen 1 groten also dicke als hij se coele ende waert dat sij
rogghe noch tarwe niet havenen [hauenen] noch koelen ende wouden dat sij verbeteren tot
des scippers segghen ende des stuermans ende ut te scieten eenen groten ende l~
knaerholts eenen groten ende van een vat asschen een brabansschen ende van een last
harinck i groten ende van ii last pex ende ters als die scipper boert i groten ende dit voirsz.
goet als hier staet dat mach die scipman houden an die boort also langhen went die coopman
des scipmans ghemoude heeft ende voert wellicke goet daermen een meleye om brinct opten
machten als van een vat vlas II groeten i half vat vlas i groot van een pack wants ii groot ende
van een terlinck i groot van een stuck wijns ii groot
f°8v°.
v