Gedaanteverandering van de kerktoren van Heyst anno 1699
Jacques Larbouillat
1. Inleiding
De vroegere Sint-Antoniuskerk van Heist “Gheseit Coudekerkcke” bevond zich tot in 1875 te zuidwesten van de dorpskern, op de plaats waar tot in 1980 het kerkhof van Heist aan de Heistlaan lag. In 1981 liet het gemeentebestuur van Knokke-Heist het oorspronkelijk kerkhof van “Coudekerkcke” opruimen. Het vrijgekomen terrein is nog steeds gedeeltelijk ommuurd door de oude kerkhofmuur. De ruimte wordt nu gebruikt als “krinkelweide” (kampeerplaats) door de Chirojeugd.
Plan van Heist met situering van de oude kerk
De geschiedenis van de verdwenen vroeg-gotische kerk van Heist publiceerden we reeds in “Rond de Poldertorens” in 1963-64~~, en in 1998 meer uitgewerkt in deel II, Kerk van Steen in het Parochieboek van Sint-Antonius abt te Heist-aan zee. 55
De merkwaardige kerktoren die ook als baken diende voor de zeevisserij werd afgebroken in 1884.
De middeleeuwse kerk onderging in de loop der eeuwen verschillende veranderingen. Op het einde van de 16 de eeuw deed de kerk dienst als militair garnizoen. Door de onvoorzichtigheid van de soldeniers is de kerk in 1600 grotendeels uitgebrand. In 1629-1630 werden de middenbeuk en het hoofdkoor hersteld. De twee zijbeuken werden later gesloopt.
De herbouw tot één-beuken kerk was één van de wezenlijke veranderingen van de voormalige drie-beuken kerk. Op het einde van de 17 de eeuw zal het uitzicht van het kerkgebouw een opvallender metamorfose ondergaan. De details ontdekten we onlangs bij het uitpluizen van een dossier, berustend op het Rijksarchief te Brugge. 56
2. Twee nieuwe klokken
In 1680 besloten de hoofdman en de kerkmeesters met de toestemming van de parochianen, en op het verzoek van de pastoor, twee nieuwe klokken te laten gieten. Deze twee nieuwe klokken moesten de occasieklok vervangen, die de parochie in 1650 gekocht had van het kapittel van Sint Donaas te Brugge. Deze klok woog 2141 pond of 993 kg.
Pastoor Jan De Priester had de teksten geschreven die op de twee nieuwe klokken moesten komen. De grote klok kreeg als opschrift: “TER EEREN EN GLORIE VAN GODT BEN ICK ANTHONIUS GEGOTEN VOOR DE PROCHIE VAN HEYST UT HAER KERKCKGOEDEREN. Pastoor: HR ENDE MR JAN DE PRIESTER, Ontfanger: JACQUES TRIESTRAM, Hoofdman: PAUWELS NIEUWMUNSTER, Kerkmeesters: PIETER GEYLE, PIETER DRUBBELE, Dischmeesters: ADRIAEN NIEUWMUNSTER, JACOB VAN HOUTTE, Oonse Vraumeesters: JOOS NIEUWMUNSTER, JOOS HILLEBRAN7 GILLIS MOERMAN ME FECIT 1680” (Gillis Moerman heeft mij gemaakt 1680)
In de kleine klok stond het volgende opschrift : “TOT VERMEERDEREN DIENST GODTS ENDE VAN SYN MOEDER BEN ICK MARIA ANNA OP ‘T VERZOEK VANDE PROCHIANEN IN HEYST GEGOTEN UIT HET GOED T HUNDER KERKCKE. Pastoor: HEER ENDE MEESTER JAN DE PRIESTER, Hoofdman: PAUWELS NIEUWMUNSTER, Kerkmeesters: PIETER GEYLE, PIETER DRUBBELE. GILLIS MOERMAN ME FECIT 1680”57
Deze twee klokken werden door de Franse bezetter gestolen tijdens hun overheersing van 1794 tot 1814.
Jacques Triestram was kerkmeester van de Sint-Jacobskerk te Brugge en om de brode “ontfanger’ van de kerk en ook van de “prochie” van Heist. Naar zijn oordeel was de kerktoren en in het bijzonder de torenspits in erbarmelijke staat. Hij vreesde een ramp : weldra donderen de spits en de twee nieuwe klokken nog naar beneden. Hij gaf opdracht aan Henri De Laporte “gesworen landmeter vanden Lande vanden Vrijen” om een staat van bevinding en raming van de herstelkosten op te maken. Deze laatste zond Anthoine Raddere en Pieter Bultynck respectievelijk “meesters timmerman ende metsers der stede van Brugge” naar Heist.
De 29 ste september 1680 reden de twee vakmannen naar Heist om de “ghesteltenisse vanden torre der voornoemde prochie” te onderzoeken. Op 4 oktober was de staat van bevinding en de begroting klaar.
- steunbeer
- versnijding
- kleine terugsprong
- drie blindnissen
- laatgotische ingang
- spitsboog venster
- fries van dooreengevlochten rond boogjes
- halve vierzijdige pyramide
- waterlijst
- Doornikse kalksteen
- spitsbogenfries
Toren van de kerk van Heist (Tekening van L. Rotsaert in 1875)
Anthoine Raddere en Pieter Bultynck stelden vast dat de “naelde” of torenspits nog behoorlijk loodrecht op de torenromp stond, maar de “metselerie” van de spits aan de zuid, zuidwest en westzijde op verschillende plaatsen scheefgezakt en uitgebrokkeld was, wel een halve steen diep.
De stenen torenspits was van binnen niet gestut met een gebinte, zoals het hoorde om zulk zwaar en hoog bouwwerk te steunen. Men had enkel van “17 voet tot 17 voet 58 hoogte enkele kleine balken aangebracht in de torenspits en aan de buitenzijde met ijzeren ankers vastgemaakt. Bovendien waren de meeste balken rot en “vergaen” bij gebrek aan verluchting, door het ontbreken van openingen of vensters in de spits.
In de torenromp zaten verschillende barsten, zowel aan de west-, zuid- en noordzijde. De torenmuur van de westzijde heide “een voet %“, dit is 34 cm vooruit. Gelukkig was het achtkantig gedeelte en de spits nog niet in gevaar, dank zij de vroegere herstellingen van het metselwerk dat verankerd was met vier ankers. Bij deze bevindingen stelden zij ook vast dat het fundament van de westzijde van de toren aan het wegzinken was.
De beide heren waren verbaasd dat de toren zolang had kunnen weerstaan aan de jaarlijkse stormen met hevige windstoten in de vlakke kuststreek. Om het instortingsgevaar te voorkomen en om de toren te redden “wesende een remarquabel werck” stelden zij voor de volgende maatregelen te nemen: eerst binnen de toren het houtwerk verstevigen en de spleten toemetsen. Daarna zou kunnen vastgesteld worden of de barsten nog toenamen. De bouwmeesters hielden er rekening mee dat de zomer reeds ver gevorderd was, en de winter nabij met zijn “korte en vuyle daghen”, om zoals het hoort aan de fundering van de westzijde te kunnen werken. Bovendien wilden zij ook besparen opde zware kostprijs. In april van het volgend jaar zoudende grote metselwerken aangevat worden, intussen kon men de voorbereiding voor deze werkzaamheden aanvatten.
Om ongevallen te voorkomen was het noodzakelijk eerst de westzijde van de toren te stutten. Daartoe zouden 2 steunberen gebouwd worden met de volgende afmetingen: 7 voet (1,92 m.) diep, 5 voet (1,37 m.) breed en 46 voeten (12,62 m.) hoog, alles goed gefundeerd op houten palen.
Het metselwerk moest stevig ingewerkt worden met “steeckende tandenghe” 59 in de “oude metselerie” volgens de “heesch vande wercke” dit is volgens de regels van de kunst. Daartoe kon gebruikt worden de “briycken” of bakstenen “vande oude zuiderse beucke aldaer ter zuytzide van de kercke vervallen staende”.
De volgende zomer kon men de stenen torenspits beginnen schoren met twee nieuwe “tafelmenten 60, te beginnen boven de klokgaten,” wel ende behoorlick ghevrocht’. Het houten gebinte moest uitgevoerd worden met rechtopstaande balken en schoorbalken, zoals gebruikelijk bij dergelijke bouwwerken.
De zomer daarna zouden de volgende twee “tafelmenten” geplaatst worden.
Het jaar daarop het vijfde “tafelment omme deselve alsoo allensxkens te stellen in goede oprechten ende souffisanten staet soo het behoort’. Het buitenmetselwerk zou reeds in de zomer van 1681 hersteld worden, bovendien zullen enige openingen gemaakt worden in de spits van “vier voet hoogde ende een voet breede” (1,0972 m. op 0,2743 m.), opdat het houten gebinte “soude moghen logt hebben” om niet kapot te rotten zoals in het verleden.
De heren Henri De Laporte, Pieter Bultinck en Anthoine Raddere, raamden de kostprijs voor het bouwen van de twee steunberen, voor het plaatsen van de twee eerste tafelmenten en het herstellen van het metselwerk van de spits, dat waarop de vloer boven de klokkenzolder rust, deze balken zijn in de muren ingewerkt.
Het eerste jaar moest uitgevoerd worden op “duysent guldens” (1000 gld) en de plaatsing van de drie andere tafelmenten, de volgende twee jaren op “ses hondertguldens”(600 gid), samen dus 1600 guldens. Jacques Triestram “ontfanger vande kercke van Heyst’ stond voor een zware opgave.
3. De bisschop krijgt problemen met “de torre van Heyst” anno 1691
Monseigneur Willem Bassery, 13 de bisschop van Brugge, was pas benoemd in 1691, of de problemen met de kerktoren van Heist kwamen op hem af. Hij ontbood de heer Lespae, “ontfanger’ van het bisdom, en gelastte hem deze zaak te onderzoeken. De heer Lespae verzocht de heren Aernout Flamen “statsmetsenaere” en Donaes Van Troostenberghe “meester tymmerman”, beiden uit Brugge, om een vakkundig verslag.
Op 8 november 1691 reisden de heren naar Heist in het gezelschap van kanunnik Martes “tot het vysenteren vande torre ende de kerkcke van heyst’ en “de selve bevonden in slechten standt soo hier naer volght. 61.
Tien jaar na de grote herstelling van de toren stelden de onderzoekers vast dat de steunberen aan de noordwest- en zuidzijde helemaal “utgebrockeld’ waren “ende dat door de reghen ende wyndt’. In de torenmuur aan de noordzijde liep een barst van aan de klokgaten naar beneden 6 â 8 voeten lang (1,64 m. â 2,19 m.). Zij stelden de volgende maatregelen voor om het instortingsgevaar te bezweren: de barst aan de noordzijde van boven eerst “drie tot drie voeten” (0,8229 x 0,8229 m.) uitkappen, daarin een stuk arduin plaatsen van “drie voet Ianck ende ten mynste een voet breed” (0,8229 m. op 0,2746 m.) en toemetsen “wel sat in fijne mortel’. De rest van de barst verder 41 cm uitkappen en volledig dichten volgens de regels van de kunst, de steunberen en de flanken van de torenromp volledig opvullen met “goede calckasschen mortel”.
Het achtkantig gedeelte van de toren ongeveer 28 voeten (7,6804 m.) hoog, was voornamelijk langs de noordoost-, oost- en zuidzijde bouwvallig. Uit deze kanten waren veel stenen uitgevallen en zaten er ganse gedeelten los, met gevaar voor schade aan het dak van de kerk. Indien niet onmiddellijk tot herstelling overgegaan werd stond dit achtkantig gedeelte op instorten door het gewicht van de zware stenen torenspits.
In het westelijk deel van het achtkantig torengedeelte liep ook een barst die moest opgevuld worden, alsook alle openingen en barsten gevonden binnen in het vierkantig deel van de toren.
Om rampen te voorkomen stelden de vaklieden de volgende drastische oplossingen voor : eerst vier van de acht galmgaten toemetsen en de halve vierzijdige piramiden gelegen voor deze galmgaten opbouwen, tot onder de waterlijst van de torenspits. Dit zou dienen als steun voor de torenspits, “van butten een steen dicke in calckaschen mortef’ zoals te zien is op “fygure b” 62.
“figuur b”
Omdat daardoor het klokkengeluid zou verminderen, zouden uit de andere vier openstaande galmgaten de midden-zuiltjes en het maaswerk uitgebroken worden. Om het geluid van de klokken te versterken moesten er dan drie in plaats van twee galmborden geplaatst worden. Het voorstel om de vier galmgaten te dichten en de vier halve vierzijdige piramiden op te trekken werd gelukkig niet uitgevoerd!
Aernout Flamen “statsmetsenare” bood zijn diensten aan om het metselwerk uit te voeren op voorwaarde dat het aan- en terugbrengen van de stellingen door de opdrachtgever werden uitgevoerd, het leveren van de “calkasschen” tot het bereiden van de mortel bleef te laste van de aannemer. Zijn aannemings prijs bedroeg zeshonderd vijftig gulden.
4. De “steene naelde” of torenspits
Donaes Van Troostenberghe “meester tymmerman” vulde het verslag aan met zijn bevindingen en offerte van zijn diensten. De twaalf nieuw te maken galmborden zouden de volgende afmetingen moeten hebben : vijf voet lang op vier voet breed (1,3715 m. op 1,0972 m.) en uitgevoerd in eikenhout. Hij had de stenen torenspits onderzocht en de vijf houten tafelmenten” of steungebinten grotendeels in puin aangetroffen. Zijn bestek tot herstelling laat ons toe enkele ramingen te maken van het binnenwerk en de hoogte van de torenspits.
Boven de klokkenzolder een dwarsbalk vervangen van 22 voeten (6,028 m.) met een dikte van 10 â 12 dumen 63, dit is ongeveer 25 cm, daarin gewerkt twee steunbalken van “20 voeten en alf lanck” (5,6231 m.). Dit “tafelment “moest steunen op vier corbelen van 10 dumen. Op dit eerste “tafelment” kwam een vloer uit “roode dilIen 64 wel ghenaghelt”. De klokkenzolder werd dus afgesloten van de spits. Dit geheel te verankeren in de muren met acht nieuwe ijzeren ankers, waarvan de schachten “vijf voet lanck” waren, (dit is 1, 3715 m.), en gemaakt in “misplat isser”. Op dit eerste “tafelment “kwam een rechtopstaande balk van 20 voeten (5, 486 m.) hoog en 8 dumen dik.
Enkele dwarsbalken in het tweede “tafelment” waren nodig vervangen, één van 16 voeten (4, 38 m) lang, 8 â 10 dumen dik en steunbalken van “8 dumen viercandt”. Dit “tafelment” was te verankeren met de oude ankers afkomstig van het eerste”tafelment”. Daarop kwam ook een nieuwe rechtstaande balk van 16 voeten (4,38 m) hoog “groot van steecke séven dume vierkant”. In het derde “tafelment” waren twee steunbalken te vervangen van 14 voeten (3,8402 m.) lang en 7 â 8 dumen dik, “het selve veranckert met de anckers commende van het tweede tafelment”.
Het vierde en vijfde “tafelment” moesten hersteld en verstevigd worden met de beste houtstukken afkomstig uit de drie onderste “tafelmenten” en verankerd met de ankers van het derde “tafelment”.De hoogte van de “maeckelaere” 65 van het vierde en vijfde “tafelment” is spijtig genoeg niet vermeld in het document. Met deze gegevens ramen we dat de “stenen naelde” of torenspits een hoogte had van ongeveer 15 meter, wat later in dit dossier onrechtstreeks zal bevestigd worden.
Donaes van Troostenberghe voerde het schrijnwerk uit voor de prijs van “vijf hondert en vijftich guldens” inbegrepen het leveren van het hout, de nagels, de ankers, ook het herstellen van “de oude anckers”, met uitzondering van het vervoer tot het halen van het hout en de andere materialen, alsook het terug brengen van het gereedschap naar Brugge.
5. Zeven jaar later anno 1698
De kerktoren van Heist bleef een bron van zorgen voor de gezagdragers. Op augustus 1698 stuurden de heren Burgemeesters en Schepenen van het Brugse Vrije Pieter de Marcq, Aernout Flamen en Pieter de Brouckere “meesters timmerlieden ende metsenaers” naar Heist voor een onderzoek 66 van de kerktoren.
Zij rapporteerden “dat de kuype niet bequam en is om soodanichge naelde te connen draeghen”. De toren was gebarsten tot in de spits toe. Oorzaak van al de ellende was, dat de stenen spits te hoog en te zwaar was in verhouding tot de torenromp.
De oude toren was niet meer in staat om zo een zware last te dragen. Om deze te herstellen zouden alle ijzeren ankers moeten nagezien worden. De stenen spits moest afgebroken worden. Op het “beifroyt” of achtkantig gedeelte diende een ijzeren ring van “twee dumen en alf’ geplaatst te worden, gehecht met schachten van “ses voeten lanck (1,6458 m.) van mesplat isser”.
De toren zelf was aan een grondige herstelbeurt toe “soo van binnen als van buyten ende dat van onder tot boven”. De stenen spits kon vervangen worden door een “behoorlicke” houten spits van “tsestich voeten met syn cruyse”, dus 16,45 meter hoog het kruis inbegrepen.
De kerktoren van Heist fragment uit de grote kaart van P. Pourbus (1571)
Het afbreken en het naar beneden brengen van al de materialen van de “steene naelde” zal kosten “twee hondert guldens”, maar het wegvoeren van de afbraakmaterialen, alsook het aanbrengen van het gereedschap was ten laste van de opdrachtgever. De herstelling van de toren, inbegrepen “den isser houpel’ 66 en de levering van de ankers werd berekend op “200 guldens”. Het aanbrengen en terugvoeren van al het gereedschap was te laste van de opdrachtgever. De zuidelijke zijbeuk stond in deze periode nog in ruÏneuze toestand naast de kerk. De aannemer mocht de stenen gebruiken ter plaatse gevonden in de ruïne, voor een bedrag van 80 ponden groot. De te vervaardigen nieuwe houten spits, te timmeren uit goed eikenhout “wel in elckander gevrocht met pinnen ende gaeten” en voorzien van een isser houpel = ijzeren ring. 67
“schalibart’ 68, kreeg als bedekking “lnghelsche schalliën wel ghenaegheldt” volgens de regels van de kunst. De kostprijs voor deze nieuwe spits bedroeg 252 pond 6 schellingen 8 groten 69. Het halen en terugvoeren van het materiaal en gereedschap waren ten laste van de opdrachtgever.
6. De beslissing
Na het lezen van dit drastisch verslag besloten de Burgemeesters en Schepenen van het Brugse Vrije, op 12 augustus 1698 de torenspits te doen afbreken “om alle schade ende onghelucken te voorcommen soo aen de kercke, als aende menschen”. Zij convoceerden de hoofdman van Heist in hun landhuis op de Burg van Brugge, om hem hun beslissing mee te delen.
In deze periode was Pauwel Nieuwmunster hoofdman van Heist. Hij was een welstellende landbouwer en buitensluismeester van de Watering van Eiesluis. Hij woonde op de Pannehofstede, gelegen dicht bij de Graaf Jansdijk 70. Hij hield ook een schapenkudde en om zijn schapen te weiden had hij de Graaf Jansdijk gepacht 71. Om te jagen op konijnen en hazen had hij samen met zijn vriend Justo Blom, ontvanger van de Watering van Eiesluis, het 5de en het 6de distrikt van de Oostduinen gepacht. Dit was de duinensector gelegen tussen de visserswegel (nu Vuurtorenstraat) te Heist en het fort Sint-Pol te Knokke 72. De hoofdman pleegde eerst overleg met de ‘parochianen” van Heist alvorens naar Brugge te rijden op 25 augustus.
7. Wie zal de rekening betalen?
Aan de gepruikte heren van het Brugse Vrije, deelde hoofdman Nieuwmunster mede dat de Heistenaars weigerden de rekening van het afbreken en herstellen te betalen, die volgens hen door de bisschop diende betaald te worden. “Den heere bisschop thiendeheffer aldaer” had gemeld dat hij de opbrengst van de verkoop van de materialen afkomstig van de afbraak van de torenspits voor zich opeiste. De parochianen van Heist wilden in geen geval de rekening van de bisschop betalen.
De gepruikte heren van het Brugse Vrije hadden een probleem. Zij besloten twee heren Schepenen met “eene heere vanden buffette met den voorseide hooftman” naar de bisschop af te vaardigen om met hem de zaak te bespreken, en ook om ruzie tussen de partijen te voorkomen. Uiteindelijk werden enkel de heer Schepen Simon Lavilette en de greffier Bounaert in audiëntie ontvangen door Monseigneur Willem Bassery. De bisschop ontving de delegatie van het Brugse Vrije met alle voorkomendheid, zoals het paste bij de heren van hogere stand uit die tijd. Hij luisterde zeer welwillend naar hun vertoog, en antwoordde daarop nu geen definitieve beslissing te kunnen nemen, omdat hij daarover afhankelijk was van anderen. Hij verzocht hen evenwel de afbraak te laten uitvoeren, maar zo goedkoop mogelijk en onder voorbehoud van ieders recht. Daarna zou hij met hun goedvinden doen verkopen een derde of de helft van de stenen om de arbeidskosten te betalen. Wie eventueel een meerprijs zou betalen, hij of de ‘prochie” voor het afbreken van de torenspits en voor het nieuwe houtwerk, daar kon achteraf over gepraat worden en gemakkelijk een akkoord bereikt worden. Belangrijk was, dat zij de werklieden goed op het hart zouden drukken, de afbraak uit te voeren met de nodige omzichtigheid, zonder de kerk te beschadigen, op straf van de schade op hun eigen kosten te mogen herstellen.
De heren van het Brugse Vrije namen afscheid met de gebruikelijke revérences, en haastten zich naar het landhuis op de Burg te Brugge om verslag uit te brengen. Waarop het College van Burgemeesters en Schepenen, de hoofdman van Heist bevel gaven de torenspits te laten afbreken, onder voorbehoud “alsvooren” 73.
8 Het proces
De torenspits werd afgebroken door Aernoudt Flamme “meester metsenaere” uit Brugge. De torenromp werd aanvankelijk niet afgedekt, omdat iedereen weigerde de rekening verder te betalen. Het College van het Brugse Vrije, bevoegde overheid en bewust van haar verantwoordelijkheid inzake de veiligheid van de inwoners, schaarde zich achter de eisen van de hoofdman en de Heistenaars. De pastoor ongelukkig met de open toestand van de kerktoren, die blootgesteld aan alle weersomstandigheden verder schade berokkende aan de toren en aan het schip van de kerk, bekloeg zich bij de bisschop. Aldus ontstond een conflict tussen het bisdom en het Brugse Vrije.
De heer Pieter Lespee ‘ontfangher vanden hoogweerdigsten heere bisschop van Brugge” probeerde de heren van het Vrije te overtuigen, om met de opbrengst van de verkoop van de afbraakmaterialen de opbouw van de nieuwe houten spits te financieren, en het werk aan te vatten in de zomermaanden. De beide partijen kwamen samen op 9 en 18 april 1699 voor de “Burghemeesters Peelaert en van Caloen “op de vierschaar van het Vrije in Brugge.
De hoofdman van Heist hield voet bij stuk, hij beklemtoonde dat de meeropbrengsten van de verkoop van de afbraakmaterialen van rechtswege toekwamen aan de parochie en dat de toren moest hersteld worden door de bisschop als begunstigde van de tiendopbrengst, “sustineerde 74 dat de excresserende 75 pennynghen bi regte ghereet sijn toecommende de prochie ende dat den thorenofte dack moet ghemaeckt worden ten privatieven coste vanden heere bisschop als grooten thiendeheffer” 76.
De heer Lespee, als afgevaardigde van de bisschop ‘sustineerde de geseyde pennynghen (van de verkoop) moeten geemployeert worden tot opmaecken van het dack”. De bisschop voelde zich enkel verplicht om een eventuele meerprijs te betalen van de werken. Het geschil zat muurvast en de bisschop bracht de zaak voor de “Raede van Vlaenderen” in juni 1699. Op 16 juli velde dit rechtscollege reeds het vonnis. De bisschop werd verplicht zonder uitstel de toren te laten afdekken, en de werklieden te betalen uit de verkoop van de afbraakmaterialen.
Uiteindelijk werd de toren hersteld, maar de spits werd niet opgetrokken tot de voorgestelde 60 voeten (16,45 meter) maar werd afgedekt “gelijck als die vande prochie van Lapscheure”.
9 Besluit
In 1880 tekende en aquarelleerde Jean Baes de oude kerktoren van Heist, kort voor de sloping in 1884. De kerkbeuk was reeds in 1875 afgebroken.
Jean Baes werd geboren te Brussel in 1848. Hij werkte zich op van ornamenttekenaar tot urbanist-architect. Naast de architectuur ging zijn voorkeur uit naar de aquarelkunst. Zijn tekeningen voor de uitgave van “Historische torens van Belgie” werden ter plekke gemaakt tussen 1880 en 1889. De kerktoren van Heist was de eerste in de reeks. De serie bestond uit 80 tekeningen, waarvan er 50 werden gereproduceerd en uitgegeven in 1891.
Kunstliefhebbers, geschied- en heemkundigen veronderstelden dat de toren, zoals afgebeeld op de aquarel van Jean Baes, sinds de middeleeuwen dit profiel had. Met deze studie kunnen we besluiten dat het niet zo was.
In 1998-99 publiceerde de Universitaire pers Leuven onder redactie van Bart van der Herten, met de medewerking van een keur academici, in facsimile de kaart van het Brugse Vrije geschilderd door Pieter Pourbus 78. Uit deze studie blijkt dat Pieter Pourbus nauwkeurig de kaart heeft getekend en geschilderd naar de werkelijke toestand. Een uitvergroting van de kerk van Heist op deze kaart toont een ander profiel van de toren dan deze geschilderd door Jean Baes.
Nogmaals een wat groter fragment van de kaart van P. Pourbus
VOETNOTEN
- 54 Jacques Larbouillat, “De verdwenen Sint-Antoniuskerk van Heist”, Rond de Poldertorens, 5~ jaargang(1 963), nr 2, blz 50-60, nr 3, blz 78-90, 6de jaargang(1 964) blz 72-79.
- 55 jozef Van den Heuvel, Jacques Larbouillat, Leo Zaman, 1188-1998 Coudekerke-Heist-aan zee, Visserskapel “Ster der zee”, Parochieboek “Sint-Antonius Heist-aan zee. Drukkerij Crea Roeselare, 398 blz, 1998. De uitgave is een initiatief van medelid pastoor Arnold Van de Sompele.
- 56 Rijksarchief Brugge (R.A.B.), Brugse Vrije Fonds Sanders, Proces bisschop tegen parochie Heyst over herstelling toren, nr 308.
- 57 Luc Devliegher, Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, deel 4, De Zwinstreek, blz 60, Uitg. Lannoo Tielt, 1970.
- 58 R.A.B., idem 3,document 29/9/1680. Brugse voet=0,2743 meter. “17 voet tot 17 voet”=4,6631 m x 2=9,32 meter. De torenspits was ruw geschat, zeker meer dan 10 meter hoog. De toren had voor de afbraaking 1884 een hoogte zonder spits van 25,50 meter.
- 59 E.Verwijs en J.Verdam, Middelnederlansch woordenboek, steeckende tanderynghe = uitsnijding in de muur.
- 60 Tafelment = a) gebint, grondslag voor een verhoogde opbouw. b) Geheel van houten balken
- 61 R.A.B., Fonds Sanders, nr 308, document 8/1 1/1 691.
- 62 figuur b = tekening b. “fygure b”
- 63 een timmermansduim = 2,50 cm.
- 64 dillen = planken.
- 65 maekelaere = rechtopstaande stuk hout, te midden op de schoorbalk, eventueel tot steun van de nokbalk in een dak.
- 66 R.A.B., Fonds Sanders, nr 308, document 12/08/1 698
- 68 schalibart = houten onderlaag voor een leibedekking.
- 69 RAB Resolutieboek Brugse Vrije nr 41, fo 253 recto.
- 70 Maurits Coornaert, Heist en de Eiesluis, blz 445, Uitg. Lannoo Tielt, 1976, de Pannehofstede bevond zich op westzijde van huidige Noordstraat.
- 71 Idem, a.w., blz 175.
- 72 Idem, Knokke en het Zwin, blz 172, Uitg. Lannoo Tielt, 1974.
- 73 R.A.B., Resolutieboek Brugse Vrije nr 41, fo 253 recto, 257 verso.
- 74 E. Verwijs en J. Verdam, Middelnederlandsch woordenboek, sustineren = ondersteunen, steunen, beklemtonen.
- 75 Excresserende pennynghen = meerwaarde, meer opbrengst. croître, augmenter (frans) = vermeerderen, toenemen,pennynghen = geld,
- 76 R.A.B., Fonds Sanders nr 308, copie appostille actum 18 april 1699.
- 77 Danny Lannoy, Knokke en de Belle Epoque, blz 94 -99, Uitgeverij De Distel vzw, Knokke Heist 1993.
- 78 Het Brugse Vrije in beeld. De Grote Kaart geschilderd door Pieter Pourbus (1571) en gecopieerd door Pieter Claeissens (1601) met tekstgedeelte ca 50 bladzijden. De kaart is uitgegeven in kleur op 50 % van de ware grote. Universitaire Pers Leuven en Canaletto/Repro-Holland. Blijde lnkomststraat 5, B-3000 Leuven.