Jacob Van Maerlant is groot en Frits Van Oostrom is zijn profeet! 1
E.H. Jan Lavaert
Inleiding
Het ligt nog vaag in onze herinnering: Jacob van Maerlant, “Vader der dietse dichteren algader”. Dat deze spreuk van zijn bewonderaar Jan van Boendaele was wisten wij niet.
Wij herinnerden ons des te beter de felle polemiek rond Jozef Noterdaeme. Hij slaagde erin Jacob van Maerlant thuis te wijzen in Snellegem. Maerlant was West-Vlaming van taal en bloed en bodem.
De befaamde literatuurhistoricus Van Mierlo zou zelfs op zijn sterfbed toegegeven hebben (legende?) dat Noterdaeme gelijk had.
Waar of niet waar, het streelde ons West-Vlaams gelijk en onthief ons meteen van de plicht om Jacob van Maerlant zelf te bestuderen en te lezen. Nu presenteert F. van Oostrom een meesterlijk geschreven boek: ‘Maerlants wereld’ waarin Jacob van Maerlant, geplaatst in zijn tijd en cultuur, langzaam uitgroeit van koster tot een fenomeen van Europees formaat.
Biografische nota:
Auteur noemt zijn boek geen biografie van Jacob van Maerlant, maar toch brengt hij een heel wat meer samenhangend beeld dan tot nu toe bekend was. Jacob van Maerlant zou inderdaad een rasechte Vlaming zijn, dat zegt de dichter zelf en dat verraadt zijn taaleigen, maar het ‘Marlant’ dat Noterdaeme aanwees als zijn West-Vlaamse, bijna Brugse heimat is een foutieve lezing van zijn brontekst, waar alleen maar ‘marlant’ te lezen stond. Tweede ontnuchtering, het lijkt er sterk op dat Jacob van Maerlant een telg was van een of andere adellijke Bruggeling, maar dan uit een buitenechtelijke relatie. Zijn familienaam ‘van Maerlant’ verwierf hij pas toen hij koster werd te Maerlant op het eiland Voorne.
Het gebeurde wel meer dat deze natuurlijke kinderen een studiebeurs kregen aan een of andere kapittelschool zoals Sint-Donaas en uitgroeiden tot de groten in literatuur of kunst. Hij bevindt zich daarbij in het heel deftig gezelschap van o.a. Willem van Affligem, dichter van het meesterlijke leven van Sinte Lutgart, Jan van Ruusbroec, zuster Bertken, Dieric van Delft en Segher “dien Got gaf”.
Heel het werk van Jacob van Maerlant is doordesemd van zijn latijn-vorming op de kapittelschool van Sint-Donaas. Deze was befaamd, ver en bij, en bezat uitstekende relaties met de cisterciënzers van Ter Duinen en Ter Doest en met de universiteit van Parijs. Jacob van Maerlant kon volop putten uit de rijkdom van hun schitterende bibliotheken.
Na een grondige opleiding in het Trivium en inleiding in de artes (hij studeerde net niet in Parijs), duikt hij voor het eerst op als koster in de Sint-Pieterskerk van Maerlant op Voorne. Hoe hij daar belandde? Misschien heeft het iets te maken met de slag van Westkapelle (Zeeland) in het jaar 1253. Schrijver leidt ons binnen in de gespannen politieke relaties van Vlaanderen met de graven van Holland, de economische relaties van Ter Doest met Voorne, de invloed van Ter Duinen, enz., en uiteindelijk de mislukte militaire poging van de graven van Vlaanderen om een stuk Zeeland onder hun controle te brengen. Jacob van Maerlant zou er ook gevangen genomen zijn en zijn werk zou gediend hebben als een “zware cijns” om zijn vrijheid af te kopen.
Misschien is de ‘spirituele’ hypothese nog te verkiezen boven de militaire. Aleide, voogdes van Floris V toekomstige graaf van Holland, en opdrachtgeefster van Maerlants eerste werk wordt door de dichter genoemd “de scone die mi peisen doet”. Hij noemt zich dan wellicht haar “spirituele gevangene”. Dat klinkt zeker heel wat mooier. Maar wat is waarheid?
Is Jacob van Maerlant een rasechte Vlaming, een groot deel van zijn oeuvre is geschreven op Voome toen hij daar in de Sint-Pieterskerk het kosterschap vervulde. Maar koster was maar voor de poen. In feite getuigt zijn werk van een veel verhevener opdracht. Hij was de leermeester van Floris V. Hij was diegene die middeleeuwse encyclopedische kennis, verzameld door o.a. Vincent de Beauvais voor de Franse koning, overdroeg in de volkstaal ten behoeve van de Hollandse en Zeeland adel.
Voor Floris V schreef hij “Alexanders yeesten”, een biografie van Alexander de Grote. Vooral zijn beschrijving van de jonge Alexander op weg naar de macht is gesneden op de maat van de jonge Floris, toekomstige graaf. De “Historie van de Grale” dichtte Jacob van Maerlant voor Albrecht van Voorne, ook al een adellijke persoon uit de omgeving van de grafelijke macht. Daarna komt “Torec” aan de beurt, een ridderverhaal over een jong held, weerom geschreven en gedicht voor Floris V.
Waarschijnlijk zijn de “Sompniarys” (dromenboek) en de “Lapidarys” (boek over de edelstenen) evenals de “Historie van Troyen” en “Heimelijkheid der heimelijkheden” eveneens voor hetzelfde publiek (Floris V) geschreven. Dit laatste is een vorstenspiegel en heel waarschijnlijk gedicht in het jaar 1266, datum van de regeringsaanvaarding van Floris V.
Dit zou dan het laatste werk zijn dat hij nog op het eiland Voorne schreef. Tussen voogdes Aleide, de heren van Voorne en de graaf van Holland moet er intussen een kink in de kabel gekomen zijn.
Jacob van Maerlant verlaat Voome en vestigt zich te Damme.
Zijn bittere opmerkingen over boze mensen die hem het leven zuur maken laten vermoeden dat hij in Voorne buiten gebult werd door een nieuwe generatie van raadgevers. Niet meer de wijze en de dichter werden geëerd maar de “realpolitieker”.
Hij blijft echter niet werkeloos. Hij schrijft voor Niclaas, heer van Cats, nog een bekende uit de kring van de Hollands-Zeeland adel, “Der naturen bloemen” een bloemlezing uit “Natura Rerum” van meester “Aelbrecht van Coelne” de fameuze Albertus Magnus van Keulen, zo dacht onze dichter, maar hij vergiste zich. In feite was Thomas van Cantimpré de samensteller van dit Latijnse werk. Kort daarop schrijft hij zijn “Rijmbijbel”, waarschijnlijk ook voor dezelfde opdrachtgever.
Na een luwte in zijn schrijversactiviteit dicht hij nog het leven van de heilige Clara en dat van Franciscus. Zijn liefde voor de bedelorden was al bekend maar hier wordt ze openlijk beleden samen met zijn zorg voor armen en eenvoudige. Misschien heeft hij de pen gehouden voor de inwoners van Damme die zich bij de graaf beklaagden over het machtsmisbruik van Wouter van der Spoie, die omwille van de poen en het grondgewin in de levensader van het Zwin, dreigde een economisch hartinfarct in de stad Damme te veroorzaken. Het is de tijd waarin het Zwin wordt ingedijkt. Het gaat om heel wat meer dan beschoeiingen aan de waterkant zoals F. van Oostrom het voorstelt. In 1284 begint Jacob van Maerlant aan zijn meesterwerk “Spiegel Historiael”. Hij neemt terug de pen op, op aanvraag van Floris V. Blijkbaar zijn de problemen in het gravenhuis opgelost en kan de dichterspen, gesmeerd door de broodnodige geldelijke beloningen ten volle renderen.
Hij zet een geschiedkundig en literair monument neer van 90.000 verzen, paarsgewijze gerijmd, met een overzicht van de wereldgeschiedenis vanaf Adam tot aan de eerste kruistocht. Toch is dit werk niet zonder haperen tot stand gekomen.
Het tweede deel heeft hij niet zelf geschreven. Hij gaf opdracht aan Filip Utenbroeke, tijd- en streekgenoot (van Sint-Kruis bij Brugge) om dit werk op zich te nemen. Het ontsloeg hem van een karwei dat hij niet zo graag op zich wilde nemen, de behandeling van de geschiedenis van Nero en cie.
Hoe moest hij die moordenaars en kristen-vervolgers inschakelen in zijn grootse visie van de overdracht van de koningskroon van het Oosten langs Rome naar Karel de grote en het Duitse keizerrijk, om deze dan bijna op het hoofd van graaf Willem te plaatsen, vader van Floris, “Coninc Willem’s zone” 2 Maar ook de ouderdom en de ziekte begon aan zijn lichaam, en aan zijn pen te vreten. De “Spiegel Historiael” eindigt nogal abrupt, alsof de dichter letterlijk ten einde adem is. Tot overmaat van ramp wordt zijn opdrachtgever in 1296 vermoord. Alle motivatie om verder te schrijven vervalt en wellicht droogt ook de geldelijke ondersteuning op.
Kort voor zijn dood, na de val van Acco (18 mei 1291), schreef hij nog een klein meesterwerkje, “Van den lande van oversee”. Het is een klacht en een scherp verwijt aan het adres van de regeerders in het westen, die door hun onderlinge strijd en immoraliteit het Heilig Land lieten verloren gaan. Dit tiende van zijn strofische gedichten is een parel, geschreven vanuit zijn liefde voor de heilige plaatsen die hij nooit had gezien, vanuit zijn diepe emoties omdat het centrum van zijn christelijk geloven was bezoedeld door de “heidenen”.
In zijn nalatenschap moeten wij laatst maar niet het minst de vier “‘Martijns” vermelden waarvan “Wapene Martijn” de meest bekende is. Jacob van Maerlant sterft kort voor 1300. Hij zal ongetwijfeld zijn ziel aan Maria aanbevolen hebben. Voor haar had hij zijn mooiste verzen geschreven in zijn vele boeken en in twee van zijn strofische gedichten: “Disputacie van O.L.V. met het Kruis” en “Clausule vander Bible”, een lofdicht op Maria als sleutel voor het begrijpen van de Schrift. Hij werd eervol begraven, onder een prachtige zerk, in de O.L.V.- kerk te Damme.
Hoog geëerd en dan vergeten. Tot op een dag een Damse spuiter een spiegel op de zerk krast. Een “fan”-graag publiek spoedt zich alras naar Damme om de nieuwe held.... Uilenspiegel te vereren.
Een jaloerse pastoor liet in zijn woede de zerk van Maerlant omdraaien. Terwijl de boekdrukkunst een explosie bracht van bijbel en bijbelgeschriften verdween de naam van Jacob van Maerlant stilaan naar de vergeethoek. Zijn werken werden gedrukt, bekritiseerd en desnoods afgewezen, maar iedereen publiceerde zonder schaamte uit Maerlants encyclopedische kennis zonder enige naamvermelding.
In de 19de eeuw groef Vlaanderen naar zijn eigen identiteit en zocht ook onder de toren en in de kerk van Damme naar het gebeente van ons aller literaire maar vergeten stamvader, Jacob van Maerlant. Men vond noch zerk noch gebeente. Zijn zerk was sinds onheugeljke tijden uitgebroken, verzaagd en grens- overschrijdend verdwenen ergens naar een ingangspoort van het kerkhof in het nabije Sluis.
Toen kreeg Pickery de opdracht om een standbeeld te houwen. Hij inspireerde zich op Dante en leverde prachtig werk.
Begin september 1860 werd het plechtig ingehuldigd en Jacob van Maerlant werd uitgeroepen tot symbool van de Vlaamse bewustwording van de burgerij voor wie hijzelf nooit geschreven heeft en tegen al “Wat Walsch is valsch is”, spreuk die hijzelf nooit op die wijze heeft neergeschreven en alleen maar aanwendt om één van zijn onbetrouwbare literaire bronnen, namelijk de “L’estoire del Saint Graal” te kritiseren.
Dat Jacob van Maerlant bijna altijd Franse bronnen gebruikte en vertaalde, dat hij niet voor de burgerij schreef maar voor het vorstenhuis van Holland en edelen van Zeeland, dat hij een fenomeen was met Europese allures, zoals F. van Oostrom op een zo schitterende wijze heeft aangetoond, dat kreeg allemaal geen aandacht bij de literaire bonzen van toen. Een Vlaamse mythe en een standbeeld waren belangrijker dan de intense lezing van de “vader der dietse dichteren algader”.
F. van Oostrom heeft met zijn schitterend boek een beter standbeeld opgericht voor Jacob van Maerlant, dat niet naar het regionale Brugge kijkt, maar naar het noordelijke zeegat, waar het historisch, politiek, cultuur en literair, grensoverschrijdend ons allen kan blijven boeien. Om het fenomeen Jacob van Maerlant in Europees verband nog even in het licht te stellen laten wij F. van Oostrom zelf liever aan het woord: “‘Het is vooral het kapitale feit dat Maerlant, na ettelijke koningsromans ook nog zowel de “Rijmbijbel” als “Der Naturen bloeme” en de “Spiegel historiael” berijmd heeft, dat hem tot zo’n unieke auteur maakt. In omvang zijn alleen die laatste grote drie al meer dan het complete oeuvre van vrijwel elke andere middeleeuwse dichter in de volkstaal. Niet minder uniek is dat Jacob van Maerlant zich zo vroeg met dit soort stof occupeert. Hij loopt met zijn bewerking van de “Historia scholastica” (en Flavius Josephus), van de “Natura rerum” en van het “Speculum historiale” immers voor op de vertalingen die van deze standaardwerken in Frans en Duits, laat staan Engels,tot stand kwamen. Terwijl de vroegste Frans vertaling van de “Historia scholastica” pas in 1294 het licht zag, was Maerlant er al in 1271 mee gereed... en knoopte er ook nog een vervolg aan in casu de “Wrake van Jerusalem” met meer dan twee eeuwen voorsprong de vroegste vertaling van het werk van Flavius Josephus! In het geval van “Der naturen bloeme” en de “Spiegel historiael” is de inkt van de latijnse bronnen nauwelijks droog, of Maerlant neemt de volks-talige bewerking ervan ter hand. De versie van Thomas van Cantimpré die hij voor zich had liggen, dateert van omstreeks 1250 (en “Der naturen bloeme” van kort voor 1270), terwijl die van Vincentius van Beauvais van omstreeks 1256 nog in dezelfde generatie door Jacob van Maerlant werd verdietst”.
“Wat dat betreft is het feit dat zijn vroegste naburige collega’s pas in 1350 (“De natura rerum” in het Duits) respectievelijk in 1328 (datering van het Franse “Speculum”) 3 gereed kwamen, beslist minder verbazingwekkend dan dat Jacob van Maerlant er zo vlug bij was. Deze pioniersfunctie is trouwens niet alleen zichtbaar in Maerlants latere didactiek, maar ook al in zijn vroege werk waar dit op Latijnse bronnen teruggaat. Ook met de bewerkingen “Alexandreis” en “Secretum secretorum” behoort hij tot de aller-eersten.
Met Maerlant loopt de Middelnederlandse literatuur in het voorste gelid der Europese volkstalen. In zekere zin zelfs helemaal vooraan Hoe meer men uit een vergelijkend perspectief naar Maerlant kijkt, hoe duidelijker het wordt dat hij met de combinatie van omvang, reikwijdte, actualiteit van zijn werk niet alleen binnen de Middelnederlandse literatuurtraditie een aartsvader is, maar feitelijk een fenomeen van Europees formaat.”
Beoordeling:
Daar ik geen Maerlant-kenner ben, alleen maar een door F. van Oostrom verwekte Maerlant-bewonderaar, kan ik weinig of geen literairhistorische en andere kritische nota’s ten beste geven op het voorliggende boek. Ik heb het, niet gehinderd door de cijfers van een wetenschappelijk notenapparaat, in één trek doorgelezen.
Toen ik bij de tweede lezing de notencijfertjes wel poogde te plaatsen in de tekst bleek dit een hele opgave te zijn. Het 42 bladzijden tellende apparaat is zodanig gecomprimeerd dat je niet zo gemakkelijk de juiste plaats vindt voor het juiste trefwoord. Daarbij blijkt dat trefwoorden soms met een omschrijving zijn weergegeven wat het moeilijk maakt om de nota in de tekst terug te plaatsen. Maar als dat de tol is voor de leesbaarheid van de tekst zelf, graag de bijkomende last gedragen. We wensen het boek een zo groot mogelijke verspreiding. Naar het schijnt zouden er 10.000 exemplaren van de tekst (zonder notenapparaat en in een goedkopere uitgave van 900 fr.) gedrukt en deels al verkocht zijn. In mijn dialect zijn de woorden “futselaere” en “kwene” nog altijd bekend hoewel minder gebruikelijk. “Futselaere” betekent iemand die op een handige manier iets uit mekaar kan halen, maar niet zo goed in staat is de stukken weer samen te knutselen. Iemand iets ontfutselen is beter bekend. Het betekent: iemand iets op een slinkse manier afhandig maken. “Kwene”was een verwijt voor mijn zus als ze op een klagende wijze begon te zeuren over haar lastige broers.
F. van Oostrom heeft een eigenaardige rekenmethode voor afstandsbepalingen. Ter Doest ligt op 10 mijl van Brugge, Doornik op 60 mijl en Leuven op 20 mijl van Damme (=51 km van Brugge). We weten dat de middeleeuwse loopafstanden niet zo strikt en decimaal waren als onze lengtematen, maar toch. Het boek is versierd met zeer goed gekozen illustraties in de tekst. Jammer dat de kwaliteit beneden peil is. Van het document van de Damse ingezetenen van 1280 is na twee uitvergrotingen niets leesbaar. Ook de weergave van de historische schilderijen over het Hollandse grafelijke huis is nogal een duister geval. Druktechniek en weergave van afbeeldingen leven nog altijd niet harmonisch samen. Terug naar de middeleeuwse miniaturisten?
Nog een laatste opmerking om af te sluiten:
Op het ogenblik van het verschijnen van “Maerlant’s Wereld”, verscheen in het Frans, van Jacques Le Goff, de autoriteit op het gebied, van Middeleeuwse geschiedenis, een zeer mooie biografie van “Saint Louis” 2 Daarin wordt uitgebreid ingegaan op het project van Vincent de Beauvais (+1264) en zijn wetenschappelijke staf. In opdracht van koning Lodewijk IX (later de Heilige), schreef hij encyclopedische kennis samen met als meest bekende uitschieters; “Speculum naturale”, “Speculum doctrinale” en de beroemde “Speculum Historiale”.
Dit laatste is de hoofdbron van Jacob van Maerlant’s “Spiegel Historiael”.
Le Goff vermeldt ook de recente publicatie van de tot nu toe niet-gepubliceerde maar in 1995 in het “Corpus Christianorum Continuatio Medievalis” uitgegeven: de “Morali principis institutione”. Dit is een deeltje van de grote vorstenspiegel, geschreven voor de Franse koning.
Dit werk wordt door F. van Oostrom niet vermeld.
Bij het lezen van de hoofdstukken over “Heimelijkheid der heimelijkheden” van Maerlant rees mij de bedenking: Jacob van Maerlant was in dezelfde jaren bezig met een gelijkende vorstenspiegel als deze van Vincent de Beauvais, gebaseerd op deels dezelfde bronnen. Hij staat niet onder Vincent de Beauvais als vertaler en bewerker, maar naast hem. Vincent de Beauvais stierf in 1264 en kon van zijn ontworpen encyclopedie van “vorstenspiegels” voor zijn dood slechts twee deeltjes, waaronder zijn “Morali principis” gepubliceerd krijgen.
Maerlant was met zijn “Heimelijkheid der heimelijkheden” klaar in 1266. Dit bevestigt nogmaals wat F. van Oostrom zegt in het hoofdstuk over Maerlant als Europees fenomeen.
Maerlant’s oeuvre met vermelding van de hoofdbron –
Geschreven op Voorne:
Nr. | Datum | Titel | Bestemmeling | Hoofdbron |
1. | kv 1260 | Alexanders geesten | Floris V | na 1170: Alexandreis Gauthier de Châtillon |
2. | ca 1261 | Historie vanden Graie met invoeging: Maskeroen | Albrecht van Voome ca 1160: | Estoire de! Saint Graal (auteur?) Litigatio Masceron contra genus humanum |
3. | ca 1262 | Torec | Floris V? | Torrez chevalier au cercie d’or (... franse koningshof) (auteur?) |
4. | 1261-64 | Sompniarys | idem? | Somnia (le) Danielis (auteur?) |
5. | 1261-64 | Lapidarys | idem? | voor 1123:Lapidarium / Marbodus van Rennes? |
6. | ca 1264 | Historie van Troyen met toevoeging uit Aeneis | Roman de Troie / Benoit de St.-Maure Aeneis / Vergilius | |
7. | ca 1266 | Heimelijkheid der heimelijkheden | Floris V | secretum secretorum 1. Sir al Asrar (arabisch) -pseudo Aristotelisch 9de latijnse vertaling van Guy de Vere, bisschop van Tripolis |
8. | ca 1270 | Der naturen bloeme Geschreven te Damme | Nicolaas van Cats | 1250: De natura rerum / Thomas van Cantimpré |
Geschreven te Damme
Nr. | Datum | Titel | Bestemmeling | Hoofdbron |
9. | maa1271 | Rijmbijbel + joods-romeinse oorlogen | Nicolaas van Cats? | 1169-1173: Historia Scolastica / Petrus Comestor De bello judacio / Flavius Josephus |
10. | kv 1275 | Leven H. Clara van Assisi | Clarissen Brugge? | latijnse bron |
11. | ca 1275 | Sinte Franciscus leven | Franciscanen Utrecht? | latijnse vita F |
12. | ca 1285 | Spiegel Historiael | Floris V | 1245-1256: Speculum Historiale 5 / Vincent de Beauvais |
13. | 10 Strofische gedichten (hier niet besproken) |
Voetnoten:
- Frits van Oostrom, Maerlants Wereld. Amsterdam 1996.
- Jacques Le Goff, Saint Louis. Parijs 1996.
- Robert J. Schneider, Vincentii Belvacensis: De Morali principis Institutione. In: Corpus Christianorum -Continuatio Medievalis. Tumhout 1995.