Lisseweegse vluchtelingen in de oorlog 1914-1918

Germain Vandepitte

Omdat het een fraai beeld geeft en zeker een belangwekkend document is, nemen we eerst het artikel over van wijlen Dr. Jos De Smet, verschenen in de tweede jaargang nr. 4 van ons Tijdschrift. Daar velen onder ons niet in het bezit zijn van dit nummer, lijkt het mij verantwoord dit over te nemen.

"De streek van de St-Guthagokring is in de maanden september-november 1944, het toneel geweest van belangrijke militaire operaties, terwijl zij in 1914-1918 van militaire operaties gespaard bleef. Nochtans, in 1917-18 dreigde een groot gevaar dat ook zij zou betrokken worden in de strijd van het Duitse leger.

De Duitse troepen bezetten de Belgische kust, tussen Lombardzijde en de Nederlandse grens op 16 en 17 oktober 1914. Hun zegevierende tocht werd tegengehouden aan de IJzer, waar de geallieerde troepen stand hielden.

Geheel het noorden van West-Vlaanderen vormde het gebied van het Marinekorps Flandern, onder het bevel van Admiraal Ludwig von Schroeder. Het bezette geheel de kust, alsook de IJzer tot aan Schoorbakke, zodat het als opdracht had een deel van het IJzerfront en het bezette deel van de Belgische kust te verdedigen, alsook vanuit de vlootbasis Brugge-Zeebrugge-Oostende offensief op te treden tegen de geallieerde scheepvaart in de Noordzee en het Nauw van Kales.

Dit zogenaamd Marinegebied of Gruppe Nord, strekte zich uit tussen de Zee, de Nederlandse grens en de IJzer. In het zuiden kwam het tot en met de volgende gemeenten Maldegem, Middelburg, Moerkerke, Sijsele, Oedelem, Oostkanp, St.-Michiels, St.-Andries, Snellegem, Zerkegem, Westkerke, Roksem, Gistel, Zevekote.

Op 28 oktober 1914 onderwierp von Schroeder het verkeer van de burgerbevolking aan zeer strenge beperkingen. Om in dit gebied van de ene gemeente naar de andere te gaan, was een toelating van de Duitsers nodig. De toegang tot de zeedijk en het strand werd aan de burgerbevolking verboden. De huizen op de zeedijk moesten worden ontruimd. Het politieuur werd op 20 uur vastgesteld; alle samenscholingen waren verboden en de burgers moesten hun wapens afleveren.

Op 1 november werd het verkeersverbod nog nader bepaald. Het overschrijden van de Nederlandse grens, alsook van de kanalen Sluis-Brugge-Plassendale-Nieuwpoort was verboden, evenals het overschrijden van de Leopoldsvaart tussen Strobrugge en de Zee.

Reizen per fiets en per auto bleven verboden voor de bur¬gers, zodat die voor vier jaar als gevangenen opgesloten bleven op hun gemeente.

Om alle verbindingen met Nederland, dat toen neutraal was, te beletten, werd vanaf 1915, de Belgisch-Nederlands grens gesloten door draadversperringen. Deze stonden onder elektrische hoogspanning zodat niemand erdoor kon.

Stilaan werd de streek militair ingericht om te kunnen weerstaan aan een gebeurlijk Engelse landing. Overal in de duinen werden bunkers gebouwd en artilleriestellingen aangelegd, zodat in de zomer van 1918, de kust ten oosten van Zeebrugge over volgende artillerie beschikte.

Eerst was er het zwaar geschut, de zogenaamde "Fernkamfgruppe Duinbergen" De ruggengraat ervan was de batterij "Kaiser Wilhem II", bij het dorp te Knokke, met vier stukken van 305 mm die tot op 37 km 500 konden vuren. Deze vier stukken waren bestemd zowel om de haven van Zeebrugge, als om de Scheldemonding voor Vlissingen te beschermen. Dit laatste was voorzien voor het geval dat de Engelsen, die om reden van de sterke verdedigingswerken van de Belgische kust aldaar niet konden landen, in de Westerschelde zouden landen om over Nederlands gebied, de Duitse kustverdediging in de rug aan te vallen. De batterij "Kaiser Wilhem II" was gereed sedert april 1916.

Van de "Fernkamfgruppe Duinbergen" hingen nog volgende batterijen af, die ik niet meer kan lokaliseren. Hessen en Braunsschweig, ieder met vier stukken van 280 mm die tot op 27 km 700 konden vuren; alsook Freya, ten oosten van Heist met vier stukken van 210 mm en een draagwijdte van 22 km 600 .

Op dezelfde kuststrook lag nog de "Nakamfgruppe Knocke", die beschikte over lichter geschut (en die de vijand moest bestoken wanneer hij dichterbij de kust zou komen) namelijk de batterijen Sleswigh-Holstein met twee stukken van 170 mm schietbereik 24 km 400; Augusta met drie stukken van 155 mm, bereik
12 km 700 (deze lag tussen Heist en Duinbergen), Hamburg en Bremen ieder met vier stukken van 105 urn schietbereik 12 km 70O; Leckerback met twee stukken van 88 mm draagwijdte 7 km en eindelijk Schuetzennest, in de duinen ten oosten van de Lekkerbek: zes stukken van 50 mm dragende tot op 3 km.

Tussen de batterijen waren overal infanteriestellingen gebouwd met bunkers terwijl het strand volledig afgesperd was met prikkeldraad.

Het Marinekorps beschikte altijd over een infanteriedivisie om deze stellingen te bezetten wanneer er gevaar dreigde. Deze troepen waren ondergebracht in steden en dorpen langs de kust.

In September 1916 begonnen de Duitsers te vrezen dat de Engelsen onze kust zouden aanvallen over Nederlands gebied. Daarom werden langs de Belgisch-Nederlandse grens verdedigingswerken aangelegd; namelijk bunkers en infanterie¬stellingen, die bij een Engelse aanval langs de Westerschelde door de Duitse troepen zouden bezet worden.

Reeds in maart 1915 was de grens versterkt tussen de Zee en Hoeke. Op 22 juni 1916 vaardigde von Schroeder een algemeen bevel uit, waarbij de burgerlijke bevolking zou tewerk gesteld worden, overal waar het voor de Duitsers paste. En op 26 September werden te Brugge de eerste 450 werklieden opgeëist om te werken aan de nieuwe grensversterkingen te Lapscheure en te Hoeke. Men ging nog verder. De 3 oktober werden alle mannelijke inwoners tussen 16 en 50 jaar opgeschreven voor een eventuele tewerkstelling bij het Duitse leger, niet alleen aan de Nederlandse grens, maar ook langs de kust en achter het IJzerfront.

In de loop van 1917 was de grensverdediging gereed tot aan Strobrugge.

Zij vertrok van de duinen, over het oude Hazegrasfort, langs de oude Spaanse Linie van Cantelmo, het oude Port Sint-Donaas en volgde verder de Zeepolder, de Maldegemse Polder, de Verloren Kreek, en liep door langs de Leopoldsvaart vanaf kilometerpaal 21 tot aan Strobrugge. Later werd deze verdedigingslijn nog doorgetrokken tot Klein Sinaai en Stekene.

Dit waren echter slechts verdedigingsmaatregelen. Maar de geruchten werden hoe langer hoe sterker en talrijker dat de Engelsen het plan opgevat hadden in de Scheldemonding te landen. Om dit te beletten, werd op 22 mei 1917 een Duits legerkorps in de nabijheid van de grens gestationeerd; het kreeg de naam Gruppe Gent. Het beschikte over drie infanteriedivisies, en was niet alleen be¬stemd om de grensversterkingen te bezetten, maar vooral om offensief op te tre¬den op Nederlands gebied ten einde aldaar de Engelsen voor te zijn.

Ook Nederland vreesde een Engelse landing in de Westerschelde, gericht tegen de Belgisch... kust. Deze vrees was vooral gewettigd vanaf 1917 (februari) wanneer de Duitsers de onbeperkte duikbotenoorlog hadden afgekondigd. De Duitse duikboten uit Zeebrugge berokkenden zeer veel schade aan de Engelse scheepvaart. Daarom had de Engelse Admiraliteit zich tot doel gesteld dit duikbotennest te vernietigen. De beschietingen vanuit zee, alsook de luchtbombardementen leverden geen voldoende resultaat op. Er werd naar andere middelen uitgezien, totdat in de nacht van 22 op 23 april 1918 de Engelse vloot een grootse poging deed om de haven van Zeebrugge te versperren. Deze poging had een blijvend re¬sultaat.

Ten gevolge van de Engelse bedreiging tegen de Westerschelde werd stilaan het zwaartepunt van de Nederlandse maritieme verdediging verlegd van den Helder naar Vlissingen.

Het Duits offensief plan tegen de monding van de Westerschelde dagtekent uit het jaar 1916. Voor dit offensief beschikte Gruppe Gent over vijf afdelingen ponteniers, waarvan er een te Damme lag. Het offensief zou uitgevoerd worden door de drie infanteriedivisies van de Gruppe Gent. Langs de kust zou het Marine korps Cadzand innemen, terwijl de linkse divisie van Gruppe Gent in twee afdelingen zou vertrekken vanuit Brugge. De eerste zou langs de Damse Vaart oprukken naar Retranchement en verder de kust bezetten tot aan Breskens.

De tweede zou over Moerkerke, Middelburg, Heile en Zuidzande op Breskens aanrukken. Andere afdelingen zouden vertrekken uit Maldegem, Balgerhoeke, Kaprijke, Ertvelde, Zaffelare en Lokeren, naar de zuidelijke oever van de Westerschelde. De rechtse divisie zou vanuit Kapellen (Antw) oprukken naar Goes, waar zij zouden vervoegd worden door een deel van de troepen uit Zeeuws Vlaanderen die met boten de Schelde zouden oversteken.

De Gruppe Gent werd enkele malen gealarmeerd; voor de laatste maal op 23 april 1918 , wanneer de Engelsen de raid op Zeebrugge uitvoerden. Tot een offensief tegen de Scheldemonding is het nooit gekomen, omdat de Engelsen daar geen landing waagden."

Tot daar het artikel van Dr. Jos De Smet. Direct daarbij aansluitend, volgende lijnen, met het verhaal van enkele opgeëiste werkers, die in jeugdige overmoed en zucht naar het onbekende, hun vel riskeerden om door de elektrische versperring heen, naar Nederland te vluchten.

Overal was in dezelfde zin en orde de mannelijke bevolking opgeëist. Begin mei 1917 zaten veel Lissewegenaars en streekgenoten in Lapscheure. Ze lagen ingekwartierd in de school en om de drie dagen gingen ze naar huis om proviand.

Dit had reeds aanleiding gegeven tot twist met de Duitsers, die wilden dat elk zijn rantsoenzegels zou meebrengen en zich ter plaatse hun eten zouden aanschaffen. Daartegen rees natuurlijk protest en ging het niet door. Zo bleef er regelmatig contact met thuis bestaan.

Die jonge mannen werkten aan de verdedigingswerken vlak bij de grens en zijn dodelijke draadversperring. Deze vesperring was zes draden hoog, elk met een tussenruimte van 25 tot 30 cm. Deze draden stonden onder hoogspanning.

Voor en achter, op ongeveer 150 cm was nog een stel prikkeldraden gespannen om te vermijden dat iemand per ongeluk tegen die stroomdraden zou lopen. Af en toe moest deze strook, tussen de draden, gemaaid worden en gekuist om de overwoekering te voorkomen. Op dat ogenblik moest van een sectie de stroom afgesneden worden en waren de draden dus ongevaarlijk.

Een vijftal jonge gasten, namelijk Domenic René, Pollet Petrus en Vandepitte Camiel uit Lissewege, evenals Naessens Leon en Mercier Georges uit Zeebrugge, waren daar regelmatig aan ' t werk en hadden het zaakje al rap door. Waar ze aan ‘t werk waren, maakte de grens een bocht en een rij tronkwilgen bemoeilijkte het uitzicht zeer voor de schildwacht. Daar konden ze ongemerkt tot vlak bij de draad komen. Ze besloten een poging te wagen en planden hun vlucht voor 29 mei om 12 uur.

Op dinsdagmorgen, derde Sinksendag, vertrokken ze van huis. Demonie in plaats van zoals afgesproken mee naar Dudzele te gaan om er de tram te nemen, liet zich door Achiel Pickavet en anderen overhalen mee te gaan via, Zeebrugge Môle om daar de tram te nemen naar Knokke en Westkapelle en van daar met de schoetram naar Lapscheure. Dat ging natuurlijk ook, maar met Pickavet erbij, was het zeker een waagstuk. In 't kort; ze hadden tijd, een zee van tijd, zei Pickavet, en ‘t was waar ook, ze hadden een zee van tijd.. om de tram te missen. Maar kom; er kwamen er nog.

Alles ging betrekkelijk goed tot in Westkapelle. Daar stond een herberg en in die herberg een piano. God in den hemel! Spreekt de oude Lissewegenaars eens van Achiel Pickavet en een piano! Seffens zat hij achter het klavier en geef maar katoen. De traktaties voor de pianist "bleven niet uit. In arren moede was Demonie genoodzaakt zijn gezellen in de steek te laten, wilde hij zijn afspraak opvolgen.

Toen hij in Lapscheure kwam, had hij nog juist de tijd om zijn eten zak binnen te zwieren. Ter plaatse gekomen was hij even te laat om de anderen te vervoegen, die niet beter wisten of Demonie kwam niet. Met zijn vieren had¬den ze niet gewacht en waren reeds aan de overkant toen Demonie nog bezig was zich onder de draad door te werker. Hij was er juist onderdoor toen er geschoten werd en hij met een sprong zich in het bonenveld kon verschuilen.

Intussen waren de anderen reeds opgepikt door een Hollandse schildwacht en deze zei hem te wachten op hun kameraad. Daar geen van de vier wist dat Demonie hun toch gevolgd was, keken ze de vent stomverbaasd aan en zeiden dat ze met vier voltallig waren. Doch de andere had wel degelijk goed gezien dat er nog een op komst was; en als Demonie, na lang kruipen, als een haas eens zijn oren opstak, werd hij ook gevat. Daar waren ze nu toch alle vijf bij elkaar.
En vrij!

Met uitzondering van Mercier, die dienst nam op de koopvaardij, kwamen ze bij boeren terecht om te werken. Demonie te St.-Kruis hij Aardenburg, Pollet te Heile en Vandepitte en Naessens te St.-Anne-ter-Muiden. Soms kwamen ze samen en probeerden af en toe aan de grens dorpsgenoten of kennissen te zien en boodschappen mee te geven naar huis.

Bij hen thuis waren de Duitsers geweest om allen te ondervragen over die ontsnapping. Maar daar ze allen als gewoonlijk in hun werkplunje waren vertrokken met hun proviand, konden ze geen medewerking bewijzen. Deze was er trouwens niet geweest, want niemand had zijn mond opengedaan nopens een poging tot vluchten.

Bij een poging om een boodschap mee te geven, werd Vandepitte gesnapt door een Hollandse wacht binnen de verboden zone van 50 meter van de draad. Had hij niet, of niet genoeg de handpalm van deze wacht gesmeerd? Was hij op een andersgezinde gevallen? In elk geval hij zou verplaats worden naar "overs", dit als straf. Dit "overs" betekende over de Schelde. Toen besloten ze maar gezamenlijk naar Frankrijk te gaan, met uitzondering van Pollet die in Nederland bleef.

Na veel wederwaardigheden kwamen ze op het Belgisch Consulaat toe, even na zessen. Al hun aandringen hielp niet, om zes uur sloot de zaak, de Consul was er niet meer en ze moesten maar terugkeren.

Op straat liepen ze wat rond en vroegen tenslotte aan een agent of hij niet wist waar ze logement konden vinden. "Niets is gemakkelijker" zei deze, "volg me maar". Op het Commissariaat aangekomen moesten ze alles afgeven: mes, riem, veters, portefeuille, enz. en ze werden onder groot protest in "de bajes" gestopt voor de nacht.

Het verhaal moet ik even onderbreken om de gemoedsgesteldheid van de Nederlanders te schetsen in die dagen. De Duitsgezinde Luxemburger, Robert Jac¬ques (1), schreef in 1914 na een tocht langsheen onze kust, en na via Sluis-Breskens in Vlissingen te zijn geweest: "In Vlissingen en heel de kust liep het vol Belgische vluchtelingen die zich zeer onbeleefd aanstelden als men Duits sprak of de Nieuwe Rotterdamse Courant las. De vluchtelingen lazen vooral de Telegraaf die Engels gezind was".

Daar het hier gaat om twee toonaangevends Nederlandse bladen, liggen de tendensen voor de hand. Half om half waren de Nederlanders sympathisanten van beide partijen in de oorlog. Daarbij gevoegd de angst en de onrust om betrokken te raken in het conflict, vooral door de offensieve plannen van beide partijen ten aanzien van de Scheldemonding.

Onze jongens moeten waarschijnlijk pech gehad hebben en een van de andere zijde tegen het lijf gelopen zijn. Zoals gezegd werden ze voor nader onderzoek in de nor gestopt, tot de volgende morgen de Commissaris zou beslissen. De volgende morgen was het volop ruzie tussen de agenten. Voor de enen waren onze jongens moedige en prijzenswaardige kerels. Voor de anderen idioten die zich in de luren lieten leggen. De komst van de Commissaris voorkwam een vechtpartij, zo hoog liep de twist op.

Na overal de vereiste papieren te hebben bekomen, kregen ze vervoer naar Rotterdam, waar hun een schip werd aangewezen, nadat ze er drie weken waren.

Nog een week bleef het schip liggen wachten tot een volledig konvooi gevormd was. Op zee zagen ze de escorterende torpedojagers langszij opstomen en een tiental vrachtschepen begeleiden.

Ze ontscheepten in Tilbury en per trein kwamen ze in Folkestone terecht. Bij het doktersonderzoek werden allen goed bevonden voor de dienst. "Maar zeiden ze, we zouden liever hier blijven om te werken”. "Dat ligt niet aan mij" , sprak de dokter. In een volgend bureel kregen ze papieren om te ondertekenen. Terwijl ze daar zaten te wachten, hadden ze eens de berichten nagekeken die aan de muren hingen. Daar lazen ze dat men volgens de wet van 21 juli 1916 geen vluchtelingen mocht inlijven hij het leger, daar hun status als militair niet erkend werd door de Duitsers, die ze bleven beschouwen als vluchtelingen.

Bij gevangenneming en herkenning konden ze worden terechtgesteld. Evenwel konden ze in dienst genomen worden als oorlogsvrijwilligers en dat waren juist de papieren die ze ter ondertekening gekregen hadden. En ze weigerden!

Na enkele intimidatiepogingen werden ze naar een ander bureel gezonden. Daar kwamen ze terecht bij een Bruggeling. Ondanks alle gepraat, weigerden ze vrijwilliger te worden. "Maar, zei hij tenslotte, werken kunt ge toch ook in Frankrijk, daar zijt ge toch nog dichter bij huis en onder bekenden". Vandepitte voelde daar wel iets voor en tekende naderhand ook terwijl de anderen bleven weigeren.

Inmiddels waren er een paar nieuwkomers bijgekomen, namelijk Fons Boute en Moes Wullaert uit Zeebrugge: ze waren ontvlucht met een bootje en via Holland bij hen terecht gekomen.

Terwijl Vandepitte schier seffens een tuniekje werd aangepast, een van die kleurrijke uniformen van voor 1914, gingen de anderen op transport. Ze kwamen terecht in een Belgische munitiefabriek te Litsworth, waar ze enkele bekenden terugzagen waaronder Felix Heyts en Mevrouw en dochter Vanhoenacker.

Later kwam Demonie terecht te Birthley in de streek van Durham, in het noorden van Engeland. Ook daar waren veel bekenden, onder meer, De Meester, de oud-schepen van Brugge, Gust Declerck, Leander Gunst, Louis Lutters, Arseen Govaert de coureur. Vandaar is Demonie met de eersten teruggekomen en was hij met Kerstmis 1918 thuis.

Camiel Vandepitte kwam vanuit Engeland al heel spoedig terecht in het
opleidingskamp van Coutance, zuidelijk Cherbourg, waar hij zijn militaire opleiding kreeg. Al heel gauw stond hij aan het IJzerfront. In 1918 word hij gekwetst. Zijn definitief verlof werd uitgeschreven te Krodeld (Duitsl.) op 21 juli 1919, bij het 12e Regiment Artillerie IIe groep 108 batterij. Zijn signalement luidde: 21 jaar, gestalte 1,68 m. gebruinde tint, licht hellend voorhoofd, hoog en normale breedte, blauwe ogen, horizontale kleine rechte neus, normale mond en lippen, ronde kin, kastanje bruin haar en wenkbrauwen.

Na de oorlog vroeg hij schadevergoeding voor zijn burgerkleren die hij had moeten achterlaten te Coutances. Na zijn dood in 1929 werd daarvoor een som van 260 fr. uitbetaald, intresten inbegrepen.

Pollet is naderhand teruggekeerd uit Holland en leeft nu in Amerika. Mercier bleef de zee trouw en was bij de loodsdienst en woont nu volgens gezegden te Zeebrugge of te Heist, evenals Naessens.

Tragischer verliep de poging tot vluchten van twee andere Lissewegenaars. Leonard Taillaert en Valeer Bruggeman werden te Knokke gevat toen ze de draadversperring door wilden. Na onmenselijk lijden vonden ze de dood te Longwy in Frankrijk te zuiden van Aarlen, op 8 maart 1918.

Om even terug te komen op de plezierige noot in ons verhaal: Achiel Pickavet was een goede pianist, zeggen dezen die hem kenden. Al de populaire liedjes bracht hij ten gehore. Dat hij overal succes had en welgekomen was, ligt voor de hand.

Muziek in die tijd was al iets uitzonderlijks voor de kleine mensjes. Iets voor de processies en de stoeten en de kermis. Neem dan een café met een piano en iemand die deze kan bespelen, mens! wat "ein Himnel auf Erde" ook voor de Duitse bewakers en soldaten.

Pickavet, opgeëist om te werken, vond zijn voornaamste bezigheid in pia-no spelen. Hier speelde hij te Westkapelle; maar toen ze later in Oudenburg werkten, was Pickavet bijna dagelijks te Oostende om zijn gaven als pianist ten dienste te stellen van de gemeenschap. En dat waren zowel zijn werkmakkers, als de burgers en de Duitse soldaten.

Nota

1. Norbert Jacques: Die Fluchtlinge. Von einer Reise durch Holland hinter die Belgischer Front. Berlin 1915.

Lisseweegse Vluchtelingen in de oorlog 1914-1918

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1972
03
088-095
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:41:38